Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 oktober 1999
gepubliceerd op 24 november 1999

Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor de exploitatie van een dienst voor huurlijnen, meer bepaald door operatoren met een sterke positie op de markt

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
1999014263
pub.
24/11/1999
prom.
04/10/1999
ELI
eli/besluit/1999/10/04/1999014263/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 OKTOBER 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor de exploitatie van een dienst voor huurlijnen, meer bepaald door operatoren met een sterke positie op de markt


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De dienst voor huurlijnen is niet alleen maar een telecommunicatiedienst waarop de activiteiten van talrijke ondernemingen steunen. Het heeft een strategische rol gespeeld en doet dat nog steeds in de ontwikkeling van de markt voor telecommunicatiediensten, vooral sedert de volledige openstelling van de markt voor spraaktelefonie.

Voor de liberalisering van de telecommunicatie-infrastructuren, mocht de dienst voor huurlijnen alleen maar door Belgacom worden verstrekt.

De in 1996 gedeeltelijke en in 1998 volledige liberalisering van de openbare telecommunicatienetwerken, die voortvloeide uit de omzetting van de Europese richtlijnen met het oog op de instelling van een gemeenschappelijke markt, heeft een nieuwe situatie doen ontstaan en heeft zo de markt voor huurlijnen opengesteld. Voortaan mag elke houder van een individuele vergunning voor de aanleg en exploitatie van een openbaar telecommunicatienetwerk een dienst voor huurlijnen aanbieden, mits hij daarvan aangifte doet bij het Instituut.

Om evenwel te vermijden dat de houding van organisaties met een sterke positie op de markt voor huurlijnen de pas ingevoerde concurrentie belemmert, was het nodig een zeker aantal regels op te stellen om ook andere ondernemingen de kans te geven om op die markt hun intrede te doen. Die regels zijn in het onderhavige besluit vastgelegd. Zij zijn afgeleid van richtlijn 92/44/EEG van de Raad van 5 juni 1992 betreffende de toepassing van Open Network Provision (ONP) op huurlijnen, die gewijzigd is door richtlijn 95/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997 tot wijziging van de richtlijnen 90/387/EEG en 92/44/EEG met het oog op de aanpassing aan een door concurrentie gekenmerkte context in de telecommunicatie, en door de beschikking van de Commissie van 7 januari 1998 houdende wijziging van bijlage II bij richtlijn 92/44/EEG van de Raad.

Wij willen uw aandacht ook vestigen op het Advies van de Raad van State van 7 juli 1999, dat in haar commentaar op artikel 18, § 3, van het koninklijk besluit stelt dat het verwijst naar artikel 43bis, § 3, 4°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en dat de Raad van State dit wetsartikel niet in overeenstemming met de grondwet acht. Wij willen u onze bedoeling te kennen geven deze wetsbepaling binnen redelijke termijn te herzien in overeenstemming met de opmerkingen van de Raad van State.

Artikelsgewijze commentaar Artikel 1 verklaart de terminologie die in dit besluit wordt gebruikt.

Artikel 2 bepaalt de maatregelen die een operator met een sterke positie op de markt voor huurlijnen in noodgevallen kan treffen, alsook de inlichtingen die in dergelijke gevallen aan de gebruikers en aan het Instituut moeten worden meegedeeld.

Artikel 3 verplicht de operator met een sterke positie op de markt voor huurlijnen tot de levering van een transparante dienst, zonder beperkingen op het gebruik, buiten die welke door het onderhavige besluit worden toegestaan.

Artikel 4 legt de redenen en voorwaarden vast waarom en waaronder een operator met een sterke positie op de markt voor huurlijnen het gebruik van huurlijnen mag beperken.

Artikel 5 verduidelijkt de procedure die moet worden gevolgd wanneer een operator met een sterke positie op de markt voor huurlijnen voornemens is aan de gebruiker van een huurlijn beperkingen op te leggen inzake gebruik.

Artikel 6 vermeldt de reden waarom een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen zich mag beroepen op de bescherming van de gegevens om het gebruik van huurlijnen te beperken.

De artikelen 7 tot 12 leggen de verplichting op om aan het Instituut een zeker aantal inlichtingen te verstrekken opdat het zich ervan kan vergewissen dat de bepalingen van het onderhavige besluit worden nageleefd.

Artikel 13 verplicht organisaties met een sterke positie op de markt voor huurlijnen tot tariefeisen om zo de naleving te garanderen van het grondbeginsel van kostenbasering en het grondbeginsel van transparantie. § 2 stelt dat het B.I.P.T. hierop een uitzondering kan toestaan wanneer het van oordeel is dat op de betreffende markt reeds effectieve concurrentie aanwezig is, hetgeen kan blijken uit het feit dat de tarieven aan de in § 1 vermelde voorwaarden voldoen.

Artikel 14 legt een kostenberekeningssysteem vast met het oog op de tenuitvoerlegging van artikel 13 van het onderhavige besluit.

Artikel 15 staat het toe dat een andere methode wordt toegepast voor het boeken van de kosten dan die van artikel 14 van het onderhavige besluit, op voorwaarde dat daartoe toestemming is verleend door het Instituut, dat de Commissie vooraf daarvan op de hoogte stelt.

Artikel 16 doet de levering van de dienst voor huurlijnen afhangen van het sluiten van een contract tussen de organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen en haar klant.

Artikel 17 beoogt de gebruiker de nodige tijd te geven om al dan niet op een aanbod in te gaan. Vandaar dat een aanbod in principe gedurende 1 jaar gehandhaafd moet blijven. Het B.I.P.T. kan toestaan om een aanbod gedurende 3 maanden of minder te laten gelden. In dat geval kan ten aanzien van personen die hun interesse hebben laten blijken het aanbod slechts beëindigd worden na overleg met hen, d.w.z. dat hen bijvoorbeeld de nodige bedenktijd wordt gegeven, ook al is de aanbiedingsperiode formeel afgelopen. Deze personen moeten hun interesse echter wel tijdig hebben laten blijken, d.w.z. binnen de formele looptijd van het aanbod.

Artikel 18 betreft de organisaties die huurlijnen leveren, ongeacht of zij over een sterke marktpositie beschikken, en voert de verplichting in tot samenwerking met de ombudsdienst voor telecommunicatie. Die samenwerking streeft twee doelstellingen na. Enerzijds de betrekkingen vergemakkelijken tussen de organisatie die de huurlijnen levert en de ombudsdienst. Anderzijds de behandeling vergemakkelijken van het geschil tussen de organisatie die de huurlijnen levert en haar klant.

Artikel 19 verplicht de organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen ertoe een zeker aantal inlichtingen te publiceren die essentieel zijn voor de levering van de dienst voor huurlijnen.

Artikel 20 maakt de beslissingen inzake weigering tot levering van huurlijnen, tot onderbreking van de levering van huurlijnen of tot beperking van de huurlijnfaciliteiten afhankelijk van de toestemming vanwege de Kamer. Die beslissing tot toestemming wordt genomen nadat de betrokken partijen zijn gehoord..

Dit besluit volgt het advies van de Raad van State.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 2 juli 1999 door de Minister van Telecommunicatie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de voorwaarden voor de exploitatie van een dienst voor huurlijnen, meer bepaald door operatoren met een sterke positie op de markt", heeft op 7 juli 1999 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de Regering op het feit dat, wegens het ontslag van de Regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

De motivering in de brief en in de aanhef is bijna op dezelfde wijze gesteld. In het onderhavige geval luidt de motivering in de aanhef als volgt : « Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit het gemotiveerd advies dat de Commissie op 15 april 1999 krachtens artikel 169 van het EG-verdrag aan België heeft gericht met betrekking tot de incorrecte omzetting in intern recht van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 waarin de Commissie aan België met name het gebrek aan transparantie verwijt wat betreft de verplichtingen die gelden voor operatoren met een sterke marktpositie, onder andere op de markt voor huurlijnen;".

Binnen de korte tijd die de afdeling wetgeving is toegemeten, heeft ze zich beperkt tot het maken van de volgende opmerkingen.

Voorafgaande opmerking Op het eerste gezicht lijken de Europese richtlijnen terzake bij het ontwerp correct te worden omgezet.

Bijzondere opmerkingen Artikel 18 Bij paragraaf 3 wordt de vergunninghouder verplicht om met de ombudsdienst een protocol te sluiten dat "onder meer de arbitrageovereenkomst waarvan sprake (is) in artikel 43bis, § 3, 4°, van de wet" bevat.

De Raad van State heeft voorheen echter reeds het volgende opgemerkt (1) : « Bovendien blijkt duidelijk, zowel uit het voormelde artikel 43bis als uit de grondwetsbepalingen die aan de hoven en rechtbanken de geschillen houdende burgerlijke rechten toewijzen (artikel 144) en die bepalen dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent" (artikel 13), dat het beroep doen op de arbitrage van de ombudsdienst de vrije instemming impliceert van alle partijen bij het geschil.De toestemming van de onderneming die een telecommunicatiedienst levert, kan haar bijgevolg niet worden opgelegd als voorwaarde om die dienst te leveren. » .

De onderzochte bepaling behoort dienovereenkomstig te worden herzien.

Artikel 20 Deze bepaling strekt tot omzetting van artikel 8 van richtlijn 92/44/EEG van de Raad van 5 juni 1992 betreffende de toepassing van Open Network Provision (ONP) op huurlijnen.

Bij het koninklijk besluit van 4 maart 1999 tot aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan de richtlijnen van de Europese Unie en tot wijziging van sommige bepalingen van die wet met betrekking tot de universele dienstverlening is het bevoegdheidsdomein van de "Kamer" vermeld in artikel 79ter van de wet van 21 maart 1991 verruimd tot de geschillen inzake huurlijnen.

In het verslag aan de Koning dat aan dat besluit voorafgaat, staat het volgende te lezen : « Bovendien is de bevoegdheid van de Kamer voor Interconnectie, bijzondere toegang en gedeeld gebruik uitgebreid tot geschillen met betrekking tot huurlijnen. De artikelen 5, 8 en 12 van richtlijn 92/44/EEG zoals gewijzigd bij richtlijn 97/51/EG voorzien immers in de mogelijkheid voor gebruikers van huurlijnen om beroep aan te tekenen.

Deze uitbreiding van de bevoegdheid van de Kamer voor Interconnectie, bijzondere toegang en gedeeld gebruik tot geschillen met betrekking tot huurlijnen zal het mogelijk maken tegemoet te komen aan de bepalingen van de betreffende richtlijn en zo antwoord te bieden op een inbreukprocedure die de Commissie in dat verband tegen België heeft ingeleid (inbreuken 93/0627). ».

In advies L. 28.917/4, dat de afdeling wetgeving van de Raad van State op 7 juni 1999 heeft gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende de werking van en de procedure voor de Kamer voor Interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik", vestigt die afdeling er de aandacht op dat artikel 8 van richtlijn 92/44/EEG behoort te worden omgezet door de "Kamer" bevoegd te verklaren voor de procedure waarin die bepaling voorziet.

Het geval dat bedoeld wordt in die bepaling en in het ontworpen artikel 20 is dat waarin de organisatie met een sterke marktpositie van plan is de toegang tot een huurlijn te weigeren, de levering ervan te onderbreken of het gebruik ervan te beperken wegens "vermeende" niet-inachtneming van de gebruiksvoorwaarden. Daarbij gaat het dus duidelijk om een betwist geval dat ressorteert onder de bevoegdheid die bij de wet is opgedragen aan de Kamer voor interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik.

In artikel 20 behoort dan ook te worden verwezen naar die "Kamer" in plaats van naar het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.

Het onderzochte artikel behoort dienovereenkomstig te worden herzien.

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, kamervoorzitter;

P. Lienardy en P. Quertainmont, staatsraden;

J. van Compernolle, assessor van de afdeling wetgeving;

Mevr. M. Proost, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer C. Nikis, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.

De griffier, M. Proost.

De voorzitter, R. Andersen. _______ Nota (1) Advies L.28. 067/4, dat op 30 september 1998 is gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende de voorwaarden tot vervaardiging, uitgave en verspreiding van de telefoongidsen" en advies L. 28.424/4, dat op 14 december 1998 is gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende het bestek van toepassing op de exploitatie van mobiele persoonlijke satellietcommunicatiediensten".

4 OKTOBER 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor de exploitatie van een dienst voor huurlijnen, meer bepaald door operatoren met een sterke positie op de markt ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op richtlijn 92/44/EEG van de Raad van 5 juni 1992 betreffende de toepassing van Open Network Provision (ONP) op huurlijnen, gewijzigd door richtlijn 97/51/EG van 6 oktober 1997 en door de beschikking van de Commissie van 7 januari 1998;

Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op de artikelen 88 en 107, § 3;

Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 juni 1999;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit het gemotiveerd advies dat de Commissie op 15 april 1999 krachtens artikel 169 van het EG-verdrag aan België heeft gericht met betrekking tot de incorrecte omzetting in intern recht van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 waarin de Commissie aan België met name het gebrek aan transparantie verwijt wat betreft de verplichtingen die gelden voor operatoren met een sterke marktpositie, onder andere op de markt voor huurlijnen;

Gelet op het advies van de Raad van State, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Telecommunicatie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet : de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven; 2° Instituut : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, afgekort als « B.I.P.T. », bedoeld in artikel 71 van de wet; 3° dienst voor huurlijnen : de dienst bedoeld in artikel 68, 8°, van de wet;4° essentiële eisen : de eisen bedoeld in artikel 68, 29°, van de wet;5° geografisch gebied : het geheel of een gedeelte van het grondgebied van het Rijk;6° organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen : organisatie in de zin van artikel 68, 22°, van de wet, op een markt voor huurlijnen die bepaald wordt door het type of de types huurlijnen die in een specifiek geografisch gebied wordt of worden aangeboden;7° standaardleveringstermijn : de termijn die ingaat op de dag van de definitieve schriftelijke bestelling van een huurlijn door de klant bij een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen en waarbinnen 95 % van alle huurlijnen van hetzelfde type ter beschikking van de klanten is gesteld;8° standaardreparatietermijn : de periode tussen het moment dat een defect aan de organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen wordt gemeld, en het moment waarop 80 % van alle huurlijnen van hetzelfde type is hersteld en daarvan mededeling is gedaan aan de gebruikers;9° noodsituatie : uitzonderlijke gevallen van overmacht, zoals extreme weersomstandigheden, aardbevingen, overstromingen, brand of blikseminslag;10° gemeenschappelijke kosten : kosten die niet direct kunnen worden toegeschreven aan huurlijnen noch aan andere activiteiten;11° Kamer : de Kamer voor Interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik bedoeld in artikel 79ter, 8°, van de wet. HOOFDSTUK II. - De exploitatievoorwaarden Afdeling 1. - De naleving van de essentiële eisen

Art. 2.§ 1. Om de veiligheid van het functioneren van zijn netwerk te waarborgen gedurende een noodsituatie kan een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen de volgende maatregelen treffen : - het onderbreken van de dienst; - het beperken van de dienstfaciliteiten; - het ontzeggen van de toegang tot de dienst.

Toch stelt die organisatie, zelfs gedurende een noodsituatie, alles in het werk om ervoor te zorgen dat de dienstverlening aan alle gebruikers doorgang vindt. § 2. De organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen brengt haar gebruikers onmiddellijk op de snelste manier op de hoogte van het begin en het einde van de noodsituatie, alsmede van de aard en de omvang van de tijdelijke beperking van de dienst.

Art. 3.De organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen bezorgt de gebruiker, in overeenstemming met de specificaties van het netwerkaansluitpunt, een volkomen transparante dienst, die hij naar eigen inzicht ongestructureerd kan gebruiken, dat wil zeggen zonder dat daarbij kanaaltoewijzingen worden verboden of voorgeschreven.

Art. 4.De organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen kan zich beroepen op het behoud van de netwerkintegriteit of de interoperabiliteit van diensten om de toegang tot huurlijnen te ontzeggen.

Daarentegen mag die organisatie zich maar op die twee redenen beroepen om beperkingen op te leggen aan het gebruik van huurlijnen wanneer enerzijds de eindapparatuur niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 94, § 1, eerste lid, van de wet, of wanneer anderzijds de eindapparatuur valt onder één van de gevallen waarvan sprake in artikel 95 van de wet.

Art. 5.§ 1. Wanneer de eindapparatuur niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 94, § 1, eerste lid, van de wet of valt onder één van de gevallen waarvan sprake in artikel 95 van de wet, kan een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen de gebruiker per ter post aangetekende brief en gemotiveerd vragen de verbinding van de betreffende eindapparatuur met het netwerkaansluitpunt te verbreken. § 2. Wanneer de gebruiker de verbinding van de betreffende eindapparatuur met het netwerkaansluitpunt niet verbreekt binnen drie werkdagen na de verzending van het verzoek, kan de betreffende organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen de levering van de huurlijn onderbreken totdat de gebruiker gehoorzaamt.

Zodra de gebruiker de verbinding van de betreffende eindapparatuur met het netwerkaansluitpunt heeft verbroken, wordt de levering van de huurlijn hervat. § 3. Wanneer een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen de levering van een huurlijn overeenkomstig de voorgaande paragraaf onderbreekt, moet hij de gebruiker uiterlijk de werkdag na de onderbreking daarvan op de hoogte brengen.

Art. 6.Een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen kan zich beroepen op bescherming van de gegevens om de toegang tot huurlijnen te ontzeggen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 107, § 3, derde lid, van de wet.

Daarentegen mag die organisatie zich maar op die reden beroepen om beperkingen op te leggen aan het gebruik van huurlijnen wanneer dit nodig is om de bepalingen na te leven van artikel 109terD van de wet, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd bij wet van 8 december 1998, en van de wet van 30 juni 1994 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en openen van privé-communicatie en -telecommunicatie, gewijzigd bij de wet van 10 juni 1998. Afdeling 2. - Inlichtingen die aan het Instituut moeten worden

verstrekt zodat het zijn controlefunctie kan uitoefenen

Art. 7.In geval van een noodsituatie deelt een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen aan het Instituut onmiddellijk, op de snelste manier de inlichtingen mee waarvan sprake in artikel 2, § 2.

Art. 8.Een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen deelt ter goedkeuring aan het Instituut het door haar toegepaste kostenberekeningssysteem mee.

Art. 9.De typecontracten van een organisatie met een sterke marktpositie worden voor hun inwerkingtreding aan het Instituut toegezonden.

Art. 10.Zodra het in artikel 18, § 3, bedoelde protocol ondertekend is, wordt het aan het Instituut toegezonden.

Art. 11.§ 1. De wijze waarop de organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen de informatie vermeld in artikel 19 wenst te publiceren, moet ten laatste 10 werkdagen voor de publicatie per aangetekende brief aan het Instituut worden gemeld. Er kan pas tot publicatie overgegaan worden nadat het Instituut de wijze van publicatie heeft goedgekeurd. § 2. Indien het Instituut niet akkoord gaat met de wijze van publicatie, brengt het de betrokken organisatie hiervan binnen de 5 werkdagen na de ontvangst vermeld in § 1, op de hoogte. § 3. Indien het Instituut zich niet binnen de 5 werkdagen na de ontvangst vermeld in § 1, over de publicatiewijze heeft uitgesproken, geldt dit stilzwijgen als een goedkeuring. § 4. Het Instituut verwijst in het Belgisch Staatsblad naar de betreffende publicatie.

Art. 12.Telkens voor 1 maart moet een bijgewerkte versie van de informatie betreffende de leveringsvoorwaarden aan het Instituut worden bezorgd. Bij deze versie is een verslag gevoegd dat de wijzigingen ten opzichte van de vorige versie weergeeft. Het Instituut zendt telkens voor 1 juli een op basis van deze informatie opgesteld verslag over aan de Europese Commissie. Afdeling 3. - Tarifering en kostenberekeningssysteem ter voorkoming

van concurrentievervalsing

Art. 13.§ 1. De tarieven voor huurlijnen die een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen vaststelt, voldoen aan de volgende vereisten : 1° de tarieven zijn onafhankelijk van het type toepassing waarvan huurlijnabonnees gebruik maken; 2° de tarieven zijn opgebouwd uit ten minste twee elementen : a) de initiële aansluitkosten.; b) de periodieke huursom. Er mogen andere tariefelementen worden toegepast. In dat geval moeten deze doorzichtig zijn en op objectieve criteria berusten; 3° de tarieven zijn van toepassing op de faciliteiten die worden geleverd tussen de netwerkaansluitpunten welke de gebruikers toegang verschaffen tot het netwerk. § 2. Het Instituut kan voor een bepaald geografisch gebied een uitzondering op de vereisten van § 1 toestaan wanneer het van oordeel is dat er op de desbetreffende huurlijnenmarkt daadwerkelijke concurrentie bestaat.

Art. 14.§ 1. Een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen gebruikt voor de tenuitvoerlegging van artikel 13 een gepast kostenberekeningssysteem. Dat berekeningssysteem omvat de volgende elementen : 1° de directe kosten voor de aanleg, de exploitatie en het onderhoud van de huurlijnen, alsook voor de marketing en de aantekening van die huurlijnen;2° de gemeenschappelijke kosten.De categorieën van gemeenschappelijke kosten worden verdeeld op een van de volgende manieren : a) voorzover mogelijk op grond van een rechtstreekse analyse van de oorzaak zelf van de kosten;b) indien een dergelijke rechtstreekse analyse niet denkbaar is, op grond van een indirect bestaand verband met een andere categorie van kosten waarvoor een rechtstreekse toewijzing mogelijk is;c) indien geen directe of indirecte criteria kunnen worden gevonden voor de toewijzing van de kostencategorie, wordt een algemene verdeelsleutel toegepast, berekend op basis van de verhouding van alle kosten die direct en indirect toegerekend worden aan de huurlijnen enerzijds en anderzijds alle kosten die direct of indirect toegerekend kunnen worden aan de overige diensten.

Art. 15.Een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen mag een ander kostenberekeningssysteem toepassen dan dat van artikel 14 op voorwaarde dat het Instituut dit systeem geschikt acht voor de uitvoering van artikel 13 en wanneer het de Europese Commissie hiervan vooraf op de hoogte heeft gesteld. Afdeling 4 De bescherming van de gebruikers wat het contract betreft

Art. 16.De voorwaarden voor de levering van een dienst voor huurlijnen door een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen worden vastgesteld in een contract met de klant.

In dat contract komen de partijen overeen welke de wijze, de graad van detaillering en de nauwkeurigheid van de facturatie zal zijn.

Art. 17.§ 1. Behoudens uitzonderingen toegestaan door het Instituut, handhaaft een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen haar aanbod gedurende minstens 1 jaar. Het aanbod maakt te allen tijde duidelijk melding van de vervaldatum. § 2. Indien het Instituut toegestaan heeft dat een aanbod slechts gedurende drie maanden of minder gehandhaafd moet blijven, kan dit aanbod enkel beëindigd worden in overleg met de personen die tijdig hun interesse hebben laten blijken. Afdeling 5. - De samenwerking met de ombudsdienst voor

telecommunicatie

Art. 18.§ 1. Elke organisatie die een dienst voor huurlijnen levert, wijst intern een persoon aan die verantwoordelijk is voor de betrekkingen met de ombudsdienst voor telecommunicatie. De naam van die aangewezen persoon en het volledige adres worden onmiddellijk meegedeeld aan de ombudsdienst voor telecommunicatie. § 2. Elke organisatie die een dienst voor huurlijnen levert, licht zijn klanten in over de mogelijkheden om een beroep te doen op de ombudsdienst voor telecommunicatie. Die informatie wordt in overeenstemming met die ombudsdienst verstrekt. § 3. Met het oog op een efficiënte behandeling van de geschillen die bij de ombudsdienst voor telecommunicatie aanhangig zijn gemaakt, wordt tussen de organisatie die de dienst voor huurlijnen levert en de voormelde ombudsdienst voor telecommunicatie een protocol gesloten.

Dat protocol bepaalt de nadere regels voor de behandeling van klachten en bevat onder meer de arbitrageovereenkomst waarvan sprake in artikel 43bis, § 3, 4°, van de wet. Afdeling 6. - Verplichting tot openbaarheid voor de organisaties met

een sterke positie op de markt voor huurlijnen

Art. 19.Een organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen publiceert overeenkomstig artikel 11 de volgende informatie : A. Technische karakteristieken De technische karakteristieken omvatten zowel de fysische en elektrische of optische karakteristieken als de gedetailleerde technische specificatie van de gedetailleerde prestaties aan het netwerkaansluitpunt. Bij de publicatie wordt uitdrukkelijk verwezen naar de gebruikte normen.

B. Tarieven De tarieven bevatten de elementen vermeld in artikel 13, § 1. Wanneer de tarieven worden gedifferentieerd, bijvoorbeeld naar gelang van het geleverde kwaliteitsniveau of naar gelang van het aantal geleverde huurlijnen, moet dit worden vermeld.

C. Leveringsvoorwaarden Deze informatie bevat ten minste de volgende elementen : 1. de procedure voor het plaatsen van een definitieve bestelling;2. de standaardleveringstermijn, 3.de contractduur, met inbegrip van de algemeen geldende contractduur en de minimale contractduur welke de gebruiker niet mag weigeren; 4. de standaardreparatietermijn, in voorkomend geval per kwaliteitsklasse van huurlijnen;5. de streefreparatietermijnen voor nieuwe huurlijntypes;6. de regelingen inzake schadeloosstelling of terugbetaling. D. Eisen in verband met vergunning en aangiftes Deze informatie bevat de volgende elementen : 1. de voorwaarden die voortvloeien uit de toepassing van afdeling een van dit besluit in verband met de essentiële eisen;2. Een lijst van alle documenten waarin de voorwaarden vermeld staan in verband met de toekenning van vergunningen en aangiftes die worden opgelegd aan gebruikers die huurlijnen gebruiken voor het aanbieden van diensten aan derden. E. Aansluitingsvoorwaarden voor eindapparatuur De informatie over de aansluitingsvoorwaarden omvat een volledig overzicht van de eisen waaraan de op de betrokken huurlijn aan te sluiten eindapparatuur moet voldoen.

F. Aanbiedingen Nieuwe aanbiedingen en wijzigingen in bestaande aanbiedingen worden uiterlijk 10 werkdagen voor de introductie van de nieuwe aanbiedingen of het doorvoeren van de wijzigingen gepubliceerd. Afdeling 7. - Toezicht door de Kamer in geval van weigering of

onderbreking van de levering van huurlijnen en in geval van beperking van de huurlijnfaciliteiten

Art. 20.Onverminderd de toepassing van de artikelen 2, § 1, 4 en 6 mag de organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen haar beslissing om de levering van een huurlijn te weigeren of te onderbreken of de huurlijnfaciliteiten te beperken wegens vermeende niet-inachtneming van de gebruiksvoorwaarden door de gebruiker, niet uitvoeren vooraleer zij de toestemming heeft gekregen van de Kamer.

Het verzoek om toestemming aan de Kamer vanwege de organisatie met een sterke positie op de markt voor huurlijnen wordt via een ter post aangetekende brief gedaan, met een afschrift aan de betrokken gebruiker. Het verzoek om toestemming moet gemotiveerd zijn.

De Kamer roept binnen de twee weken die volgen op de ontvangst van het verzoek de partijen bijeen om ze te horen. Het verstrekt zijn gemotiveerd besluit binnen de vijf werkdagen die volgen op het verschijnen van de partijen en deelt dat besluit aan de partijen mee in de week die volgt op de aanneming ervan.

Art. 21.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 22.Onze Minister van Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 oktober 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS

^