gepubliceerd op 04 juli 2003
Koninklijk besluit houdende afwijking van de machtiging bedoeld in artikel 36bis van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ten gunste van de algemene nationale gegevensbank van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus
4 JUNI 2003. - Koninklijk besluit houdende afwijking van de machtiging bedoeld in artikel 36bis van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ten gunste van de algemene nationale gegevensbank van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid op artikel 36bis, derde lid, ingevoegd bij de wet van 26 februari 2003 tot wijziging van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid tot aanpassing van het statuut van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en tot uitbreiding van haar bevoegdheden;
Overwegende dat de artikelen 44/1 en volgende van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt alsook de regels houdende uitvoering ervan van toepassing zijn;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat artikel 36bis van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens in werking zal treden op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad ;
Dat hierin is bepaald dat enige elektronische mededeling van persoonsgegevens door een federale overheidsdienst of door een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid die onder de federale bevoegdheid ressorteert, een principiële machtiging vereist van het sectoraal comité voor de federale overheid opgericht binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
Dat de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, dagelijks elektronische mededelingen van persoonsgegevens verricht, zowel bij de opdrachten van bestuurlijke politie als bij de opdrachten van gerechtelijke politie;
Dat deze mededelingen geschieden onder het gezag van de Minister van Binnenlandse Zaken ingeval zij betrekking hebben op de opdrachten van bestuurlijke politie of onder het gezag van de Minister van Justitie ingeval zij betrekking hebben op de opdrachten van gerechtelijke politie;
Dat zij bovendien kunnen worden onderworpen aan punctuele machtigingen verleend door de gerechtelijke overheden of door de politiële overheden;
Dat zij geregeld zijn door gedetailleerde wets- en verordeningsbepalingen, niet enkel in het Wetboek van Strafvordering, maar ook in de artikelen 44/1 en volgende van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, genomen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;
Dat zij onderworpen zijn aan voortdurende controle zowel door de hiërarchie van de politiediensten, door een onafhankelijk controleorgaan opgericht krachtens artikel 44/7 van de wet op het politieambt, als door de gerechtelijke overheden;
Dat, overeenkomstig artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 mei 2002, de voorzitter van het voornoemde controleorgaan een van zijn leden naar de Commissie voor de persoonlijke levenssfeer kan afvaardigen wanneer laatstgenoemde zulks nuttig acht of zij een advies of een aanbeveling moet formuleren over de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van de algemene gegevensbank of in dat van de bijzondere gegevensbanken van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus;
Dat het gebrek aan een principiële machtiging van het sectoraal comité voor de federale overheid ernstige gevolgen kan hebben voor de ontvankelijkheid van bewijsmateriaal in het kader van strafrechtelijke onderzoeken ingeval dit bewijsmateriaal elektronisch is meegedeeld in het kader van de opdrachten van gerechtelijke politie;
Dat de mogelijkheid van een dergelijk risico niet mag worden onderworpen aan de beoordeling door de leden van een sectoraal comité en dat de mededeling van gegevens niet mag worden vertraagd door de tijd nodig voor de beraadslagingen van voornoemde leden;
Dat de politiediensten onderworpen blijven aan de verplichting tot aangifte van de geautomatiseerde verwerking bedoeld in artikel 17 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;
Gelet op het advies nr. 35.163/2 van de Raad van State, gegeven op 31 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie, Besluit :
Artikel 1.De elektronische mededelingen van persoonsgegevens die de politiediensten verrichten tijdens de uitvoering van de opdrachten die hun worden toevertrouwd overeenkomstig de artikelen 44/1 tot 44/11 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt zijn vrijgesteld van enige machtiging van het sectoraal comité voor de federale overheid, opgericht binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag van de inwerkingtreding van het artikel 36bis van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
Art. 3.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 4 juni 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN