Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 juli 2004
gepubliceerd op 22 juli 2004

1. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1992 betreffende de verzekering tegen brand en andere gevaren wat de eenvoudige risico's betreft, 2. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2004011301
pub.
22/07/2004
prom.
04/07/2004
ELI
eli/besluit/2004/07/04/2004011301/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 JULI 2004. - 1. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1992 betreffende de verzekering tegen brand en andere gevaren wat de eenvoudige risico's betreft, 2. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De koninklijke besluiten, die ik de eer heb aan de handtekening van Uwe Majesteit voor te leggen, kennen een lange voorgeschiedenis.

Op 16 februari 2000 publiceerde de Europese Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een interpretatieve mededeling betreffende het vrij verrichten van diensten en het algemeen belang in het verzekeringsbedrijf. (2000/C43/03) In dit advies is de Europese Commissie van mening dat de verzekeringsondernemingen die voldoen aan de solvabiliteitseisen die vastgesteld zijn door hun land van herkomst, vrij zouden moeten kunnen oordelen of het al dan niet opportuun is om in een vrijstelling te voorzien in hun overeenkomsten, zonder dat zij daartoe gedwongen worden door enige nationale reglementering.

Ingevolge dit advies bereidde de toenmalige Minister van Economie twee ontwerpen van koninklijk besluit voor houdende de afschaffing van de verplichte vrijstelling in de familiale en de brandverzekering.

Deze ontwerpen werden aan de Commissie voor Verzekeringen voorgelegd die op 30 augustus 2000 haar advies C/2000/12 afleverde. De consultatieprocedure is dan evenwel niet voortgezet geworden.

Op 15 oktober 2003 zendt de Europese Commissie een ingebrekestelling aan de Belgische Staat betreffende de verplichte vrijstelling in de brandverzekering voor eenvoudige risico's. Na contact met de Europese Commissie stem ik er bij brief van 15 december 2003 mee in om het voorwerp van de ingebrekestelling uit te breiden tot de reglementering van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid met betrekking tot het privé-leven, dit om een aanvullende ingebrekestelling te vermijden. Tegelijkertijd heb ik het advies van het directiecomité van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen gevraagd, met uitdrukkelijk verwijzing naar het eerder afgeleverde advies van de Commisie voor Verzekeringen.

Het advies van het directiecomité werd mij op 24 februari 2004 verstrekt.

Gelet op de ingebrekestelling van de Europese Commissie werd vervolgens het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State ingewonnen binnen een termijn van vijf werkdagen.

De Raad van State heeft het hierbijgaande advies afgeleverd dat samen met dit verslag in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

In tegenstelling met het advies van de Raad van State, ben ik de mening toegedaan dat het advies van 30 augustus 2000 van de Commissie voor Verzekeringen nog steeds actueel is. Dit advies anticipeert immers op de problematiek die drie jaar later door de Europese Commissie wordt aangekaart. De ingebrekestelling wijzigt dus niets aan het probleem en aan de inhoud van het advies.

Bovendien doen de voorgestelde wijzigingen geen afbreuk aan de rechten van de bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst betrokken partijen. Integendeel, er wordt een grotere vrijheid gecreëerd in die zin dat de partijen in de toekomst naar eigen goeddunken verzekeringsovereenkomsten zullen kunnen sluiten met of zonder een vrijstelling en waarvan het bedrag kan onderhandeld worden.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.

De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

ADVIES 37.068/1 37.069/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 28 april 2004 door de Minister van Economie verzocht haar, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over : -een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven" (37.068/1); - een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1992 betreffende de verzekering tegen brand en andere gevaren wat de eenvoudige risico's betreft" (37.069/1), heeft op 4 mei 2004 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In de onderhavige gevallen wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door "de ingebrekestelling van 15 oktober 2003 van de Europese Commissie met betrekking tot de verplichte vrijstelling in de brandverzekering voor de eenvoudige risico's waardoor de Belgische reglementering zo snel mogelijk dient aangepast te worden aan de bepalingen van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering) en overwegende dat bij brief van 15 december 2003, België zich akkoord heeft verklaard om het voorwerp van de ingebrekestelling uit te breiden tot de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven" (1).

Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Dat onderzoek leidt, met betrekking tot beide ontwerpen, tot het maken van de volgende opmerking.

Krachtens artikel 96, § 1, eerste volzin, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen neemt de Koning, op advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), nadat deze de Commissie voor Verzekeringen geraadpleegd heeft, de besluiten die voor de toepassing van die wet nodig zijn.

In het onderhavige geval bevat het aan de Raad van State voorgelegde dossier een advies van de Commissie voor Verzekeringen, daterend van 30 augustus 2000. Daargelaten de vaststelling dat uit geen enkel gegeven blijkt dat de CBFA effectief kennis heeft genomen van dat advies, moet evenwel worden opgemerkt dat het advies van 30 augustus 2000 niet meer als actueel kan worden beschouwd nu de Commissie voor Verzekeringen bij het uitbrengen van dat advies noch rekening heeft kunnen houden met de ingebrekestelling van België door de Europese Commissie van 15 oktober 2003 met betrekking tot de verplichte vrijstelling in de brandverzekering voor de eenvoudige risico's, noch met de daarin opgenomen juridische argumentatie (2).

Uit wat voorafgaat blijkt dat de voorafgaande vormvereisten niet op een van het verzoek om spoedbehandeling niet overeen met de motivering weergegeven in de adviesaanvraag. _______ Nota's (1) In strijd met artikel 84, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State stemt de in de aanhef van het ontwerp 36.069/1 weergegeven motivering van het verzoek om spoedbehandeling niet overeen met de motivering weergegeven in de adviesaanvraag. (2) Een in een relatief ver verleden uitgebracht advies kan slechts dan nog als relevant worden beschouwd, wanneer de feitelijke en juridische omstandigheden waarvan het uitgaat, niet substantieel zijn gewijzigd. 4 JULI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1992 betreffende de verzekering tegen brand en andere gevaren wat de eenvoudige risico's betreft ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 19, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 december 1992 betreffende de verzekering tegen brand en andere gevaren wat de eenvoudige risico's betreft, inzonderheid op artikel 6;

Gelet op de raadpleging van de Commissie voor Verzekeringen van 30 augustus 2000;

Gelet op het advies van het directiecomité van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 24 februari 2004;

Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door de ingebrekestelling van 15 oktober 2003 van de Europese Commissie met betrekking tot de verplichte vrijstelling in de brandverzekering voor de eenvoudige risico's waardoor de Belgische reglementering zo snel mogelijk dient aangepast te worden aan de bepalingen van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering);

Gelet op het advies nr. 37.069/1 van de Raad van State, gegeven op 4 mei 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 6 van het koninklijk besluit van 24 december 1992 betreffende de verzekering tegen brand en andere gevaren wat de eenvoudige risico's betreft, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De partijen kunnen een vrijstelling bedingen. » 2° §§ 2 tot en met 4 worden opgeheven.

Art. 2.Onze minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 juli 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

4 JULI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 19, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, inzonderheid op artikel 5;

Gelet op de raadpleging van de Commissie voor Verzekeringen van 30 augustus 2000;

Gelet op het advies van het directiecomité van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 24 februari 2004;

Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door de ingebrekestelling van 15 oktober 2003 van de Europese Commissie met betrekking tot de verplichte vrijstelling in de brandverzekering voor de eenvoudige risico's waardoor de Belgische reglementering zo snel mogelijk dient aangepast te worden aan de bepalingen van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering);

Overwegende dat bij brief van 15 december 2003, België zich akkoord heeft verklaard om het voorwerp van de ingebrekestelling uit te breiden tot de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven;

Gelet op het advies nr. 37.068/1 van de Raad van State, gegeven op 4 mei 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 5 van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « 500.000.000 F » en « 25.000.000 F » repectievelijk vervangen door de woorden « 12.394.676,24 euro » en « 619.733,81 euro »; 2° Het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De partijen kunnen een vrijstelling bedingen.»

Art. 2.Onze minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 juli 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

^