Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 juli 2001
gepubliceerd op 22 november 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de zagerijen en aanverwante nijverheden, betreffende de arbeidsvoorwaarden, de bevordering van de werkgelegenheid, de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en de vormingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012632
pub.
22/11/2001
prom.
04/07/2001
ELI
eli/besluit/2001/07/04/2001012632/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 JULI 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de zagerijen en aanverwante nijverheden, betreffende de arbeidsvoorwaarden, de bevordering van de werkgelegenheid, de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en de vormingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de zagerijen en aanverwante nijverheden;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de zagerijen en aanverwante nijverheden, betreffende de arbeidsvoorwaarden, de bevordering van de werkgelegenheid, de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en de vormingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 juli 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de zagerijen en aanverwante nijverheden Collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 1999 Arbeidsvoorwaarden, de bevordering van de werkgelegenheid, de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en de vormingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen (Overeenkomst geregistreerd op 14 juli 1999 onder het nummer 51467/CO/125.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers die onder het Paritair Subcomité voor de zagerijen en aanverwante nijverheden ressorteren alsook op hun werklieden.

Met "werklieden" bedoelt men de werklieden en werksters. HOOFDSTUK II. - Juridisch kader

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten in uitvoering van hoofdstuk IV van titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, en in uitvoering van afdeling IV van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid en houdende verschillende bepalingen en van het koninklijk besluit van 4 juni 1999. De collectieve arbeidsovereenkomst houdt eveneens rekening met de bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998. HOOFDSTUK III. - Koopkracht

Art. 3.Tijdens de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden de baremalonen en effectief uitbetaalde lonen als volgt aangepast : - op 1 juli 1999 : 3 BEF; - op 1 juli 2000 : 2 BEF. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid

Art. 4.De ondernemingen zullen volgende maatregelen toepassen op ondernemingsvlak : - veralgemening van de 38 uren week vanaf 1 november 1999; - juiste toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 augustus 1995 betreffende de verplichte aanwerving van sommige uitzendkrachten, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de zagerijen en aanverwante nijverheden, en geregistreerd onder het nummer 39925/CO/125.02. HOOFDSTUK V. - Brugpensioen

Art. 5.Overeenkomstig het artikel 10, § 2 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, wordt de leeftijd voor het brugpensioen voor de arbeiders en arbeidsters vastgesteld op 58 jaar, en dit onder de voorwaarden zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 mei 1997, afgesloten in het paritair subcomité voor de zagerijen en aanverwante nijverheden.

Deze voorwaarden zijn de volgende :

Art. 6.Om aanspraak te kunnen maken op de bijkomende vergoeding "brugpensioen" geregeld bij deze collectieve arbeidsovereenkomst, moet de afgedankte oudere werkman de volgende voorwaarden vervullen : - tenminste 58 jaar oud zijn op de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst die hem met een werkgever bedoeld onder artikel 1 bindt; - afgedankt zijn, behalve om dringende redenen, door een werkgever bedoeld onder artikel 1 van deze collectieve arbeidsovereenkomst; - van de werkloosheidsvergoedingen genieten; - van het bij koninklijk besluit bepaald statuut van bruggepensioneerde genieten; - iedere door de reglementering betreffende het brugpensioen niet toegelaten beroepsactiviteit te hebben stopgezet; - voor de oudere werklieden die geen zestig jaar zijn op de datum van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst : a) een tewerkstelling bewijzen van minstens tien jaren bij één of meerdere werkgevers die ressorteren onder een van de paritaire subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid;b) minstens zeven sociale voordelen, toegekend door een van de fondsen voor bestaanszekerheid opgericht door een van de paritaire subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid, hebben ontvangen in de loop van de tien jaren die hun intrede in het brugpensioen voorafgaan. HOOFDSTUK VI. - Bedrag van de bijkomende vergoeding "brugpensioen"

Art. 7.De werkgever die een werkman afdankt die aan de criteria bepaald onder artikel 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst beantwoordt is er toe gehouden hem de bijkomende vergoeding "brugpensioen" vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad te betalen. Deze bijkomende vergoeding mag niet lager zijn dan het bedrag bepaald door artikel 9 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

In de gevallen waarin het Fonds voor bestaanszekerheid van de zagerijen en aanverwante nijverheden tussen komt om het geheel of een gedeelte van de bijkomende vergoeding "brugpensioen" ten laste te nemen, betaalt de werkgever enkel het verschil tussen de bij toepassing van alinea 1 van dit artikel verschuldigde bedrag en de tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid.

Art. 8.De bijkomende vergoeding "brugpensioen" vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst evolueert overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad. HOOFDSTUK VII. - Tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid

Art. 9.Op voorwaarde dat de oudere werkman minstens tien jaar beroepsactiviteit in de sector in de hoedanigheid van loontrekkende bij één of meerdere werkgevers ressorterend onder een paritair subcomité van het Paritair Comité voor de houtnijverheid bewijst en hij minstens zeven sociale voordelen in de loop van de tien jaren voorafgaand aan de intrede in het brugpensioen heeft ontvangen, komt het Fonds voor bestaanszekerheid van de zagerijen en aanverwante nijverheden tussen in de betaling van de bijkomende vergoeding "brugpensioen" verschuldigd krachtens de artikels 7 en 8 van deze collectieve arbeidsovereenkomst a rato van een maandelijks forfaitair bedrag vastgesteld op : - voor de werknemers die tot het brugpensioenstelsel toetreden vanaf 1 januari 1999, alsook voor zij die toegetreden zijn vanaf 1 juli 1997 is de aanvullende vergoeding, betaald door het fonds voor bestaanszekerheid vastgesteld op 4 000 BEF per maand, tot aan de wettelijke pensioenleeftijd; - voor de werknemers die voor 1 juli 1997 toegetreden zijn tot het brugpensioenstelsel is het bedrag als volgt vastgesteld : - vanaf 1 juli 1997 : - tot op het ogenblik dat de werknemer minder is dan 60 jaar : 4 300 BEF; - vanaf het ogenblik dat hij de leeftijd bereikt van 60 jaar : 3 500 BEF.

Art. 10.Voor de werknemers die in het stelsel van het brugpensioen getreden zijn tussen 1 januari 1996 en 31 december 2000 neemt het Fonds voor bestaanszekerheid van de zagerijen en aanverwante nijverheden de hoofdelijke bijdrage voortvloeiend uit het brugpensioen en verschuldigd aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en aan de Rijksdienst voor Pensioenen ten laste. HOOFDSTUK VIII. - Procedure en algemene bepalingen

Art. 11.De aanvragen tot tussenkomst moeten aan het fonds voor bestaanszekerheid door toedoen van een vakbond of rechtstreeks door de werkman worden overgemaakt.

Ze moeten vergezeld zijn van alle bewijsstukken omtrent het recht op de bijkomende vergoeding "brugpensioen".

Art. 12.De bijzondere gevallen, die niet beantwoorden aan één van de toekenningscriteria, en die niet overeenkomstig de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen opgelost worden, worden door de meest gerede partij aan het beheerscomité van het fonds voor bestaanszekerheid voorgelegd.

Art. 13.De forfaitaire vergoeding die aan de werkman door het fonds voor bestaanszekerheid wordt toegekend is onderworpen aan de afhouding wegens administratieve onkosten zoals bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 mei 1997 betreffende de bijkomende sociale voordelen toegekend door het Fonds voor bestaanszekerheid van de zagerijen en aanverwante nijverheden.

De bepalingen van de hoofdstukken V, VI, VII en VIII zijn eveneens van toepassing op de oudere afgedankte werklieden die van de bijkomende vergoeding "brugpensioen" genieten krachtens vorige collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Subcomité voor de zagerijen en aanverwante nijverheden. HOOFDSTUK IX. - Vormingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen

Art. 14.Overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid, in toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996, wordt er voorzien om via het Fonds voor bestaanszekerheid van de zagerijen en aanverwante nijverheden, de inspanning van 0,10 pct. der niet begrensde brutolonen in 1999 en 2000 te gebruiken voor opleidings- en herscholingsacties voor de arbeiders.

Art. 15.In toepassing van artikel 3 van zijn statuten wordt het Fonds voor bestaanszekerheid van de zagerijen en aanverwante nijverheden belast met de uitvoering van de desbetreffende bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst, met de inning van de bijdragen en met de organisatie van de opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven ten behoeve van risicogroepen.

Art. 16.Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden onder "risicogroepen" bedoeld de personen die aan één van de volgende criteria beantwoorden : - de laaggeschoolde of onvoldoende geschoolde jongeren; - de werkzoekenden; - de werklieden van de sector die door ondernemingen tewerkgesteld zijn en die getroffen worden door economische werkloosheid; - de laaggeschoolde of onvoldoende geschoolde werklieden van de sector; - de werklieden van de sector die minstens 50 jaar oud zijn; - de werklieden met een handicap; - de werklieden van de sector wiens beroepskwalificatie aan de technologische vooruitgang niet meer is aangepast of het risico lopen het niet meer te zijn. HOOFDSTUK X. - Opleiding

Art. 17.De partijen zijn akkoord om binnen een paritair samengestelde werkgroep de concrete noden inzake opleiding te onderzoeken en een activering van de opleiding uit te werken. HOOFDSTUK XI. - Voordelen vanuit het Fonds voor bestaanszekerheid

Art. 18.De syndicale premie wordt verhoogd tot 4 500 BEF per jaar.

Dit geldt eveneens voor diegene die in vervroegd pensioen zijn, of in brugpensioen, wat betekend dat de premie vanaf 1 juli 1999 op 375 BEF per maand gebracht wordt.

De maandelijkse forfaitaire vergoeding inzake vervroegd pensioen bedraagt 6 000 BEF per maand. HOOFDSTUK XII. - Classificatie, milieu, welzijn en problematiek van de chauffeurs

Art. 19.De partijen zijn bereid, om op basis van een zeer concrete timing, de werkzaamheden omtrent hogergenoemde problemen te bespreken in een werkgroep en een nieuwe technische aanpak te onderzoeken. HOOFDSTUK XIII. - Ploegenpremie

Art. 20.De ploegenpremie blijft behouden op 7 pct. maar kan ook, zoals in het verleden, gedeeltelijk omgezet worden in arbeidsduurvermindering. HOOFDSTUK XIV. - Slotbepalingen en geldigheidsduur

Art. 21.De ondertekenende partijen verbinden er zich toe om gedurende de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst de sociale vrede te waarborgen.

Art. 22.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2000, met uitzondering van de hoofdstukken V, VI, VII en VIII die blijven gelden na 31 december 2000 voor zij die ervan genieten.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^