gepubliceerd op 13 oktober 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven
3 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Onderhavig initiatief is ingegeven door de bekommernis de ouders van minderjarigen of de minderjarigen zelf niet voor de rest van hun dagen op te zadelen met de financiële gevolgen van jeugdzonden, te weten daden of handelingen gesteld door een minderjarige op een ogenblik dat hij de verstandsjaren nog niet had bereikt.
De laatste jaren werden een aantal opvallende voorvallen gerapporteerd : minderjarigen die van op een brug stenen en kasseien werpen naar voorbijrijdende vrachtwagens en wagens; minderjarigen die betonblokken leggen op treinsporen; minderjarigen die brand stichten in hun school, een kerk of andere openbare gebouwen; minderjarigen die auto's in brand steken; minderjarigen die in het uitgangsleven, op café, op school of op straat opzettelijke slagen en verwondingen toebrengen, ...
De dekking door de familiale verzekering van dergelijke opzettelijke daden, grove fouten of roekeloos gedrag schept doorgaans weinig problemen.
Vele verzekeringsmaatschappijen dekken het opzet van minderjarige kinderen tot de leeftijd van 16 jaar. Boven 16 jaar wordt het kind zelf niet meer gedekt, maar wel zijn ouders die voor hem aansprakelijk zijn. Wat de dekking van opzet van minderjarigen betreft, is er dus in wezen geen probleem.
Roekeloos gedrag of grove fout vanwege een minderjarige is alleen van de dekking van de familiale verzekering uitgesloten, wanneer de concrete daad of grove fout van de minderjarige uitdrukkelijk als zodanig in de polis vermeld staat en als zijnde van de dekking uitgesloten. Indien de minderjarige geen dekking bekomt in deze gevallen, die daartoe op beperkende en uitdrukkelijke wijze in de polis moeten vermeld zijn, is er wel dekking voor zijn ouders die voor hem aansprakelijk zijn (art. 1384, lid 2 BW). De roekeloze daad of de grove fout van de minderjarige kan immers de ouders niet persoonlijk toegerekend worden (Colle, Ph., Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, nr. 158).
Indien het opzet, de grove fout of het roekeloos gedrag begaan door minderjarigen derhalve meestal geen problemen opleveren op het vlak van de verzekeringsdekking, is het anders met het verhaal (regres) van de familiale verzekeraar. Het verhaal houdt in dat de familiale verzekeraar, die de slachtoffers vergoed heeft, zich naderhand keert tegen de minderjarige die met opzet gehandeld heeft, de grove fout heeft begaan of de roekeloze daad begaan heeft.
Dergelijk verhaal is volkomen wettelijk (art. 88 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst). In zware gevallen kan dit verhaal de minderjarige (vanaf zijn meerderjarigheid) of zijn familie ruineren.
Hetzelfde geldt met betrekking tot de eventuele subrogatoire vordering (art. 41 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst) van de verzekeraar tegen de schuldige minderjarige, in de mate althans dat een subrogatoir verhaal in dergelijk geval mogelijk is, wat omstreden is.
Het verhaal (regres) of de subrogatie kunnen tot financieel dramatische situaties aanleiding geven.
Men kan zich in die extreme gevallen afvragen of het verantwoord is dat de minderjarige of zijn ouders hun leven lang opdraaien voor een weliswaar ernstige vergissing, maar begaan op een tijdstip dat de jongere zijn maturiteits- en verstandsjaren kennelijk nog niet had bereikt.
Deze vraag verdient des te meer gesteld te worden daar het om uitzonderlijke gevallen gaat.
De bedoeling is niet om een vrijbrief te geven aan de minderjarigen.
De bedoeling bestaat er evenmin in te raken aan de schadeloosstelling van de slachtoffers.
De bedoeling is een tussenoplossing te vinden, die moet vermijden dat de minderjarige of zijn ouders tot op het einde van hun dagen de gevolgen dienen te dragen van een op jeugdige leeftijd begane vergissing of roekeloosheid.
Daarom wordt een wettelijke beperking ingevoerd van het recht van verhaal of van subrogatie van de familiale verzekeraar voor de gevallen waarin hij moet tussenkomen voor een door een minderjarige veroorzaakte schade.
De bedoelde beperking is geïnspireerd van de beperking die geldt in de motorrijtuigenverzekering (art. 24 van de modelovereenkomst verplicht gesteld bij het Koninklijk Besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen). De beperking werd aldus bij analogie vastgelegd op 31.000 euro .
Artikelsgewijze bespreking Het eerste artikel last in het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven een nieuw artikel 7 in.
Krachtens de eerste paragraaf van deze bepaling wordt de subrogatie of het verhaal van de verzekeraar tegen de verzekerde, die op het ogenblik van het voorvallen van de schade minderjarig was, beperkt tot de netto-uitgaven van de verzekeraar. Ingevolge de suggestie van de Commissie voor Verzekeringen worden die netto-uitgaven in een volgende lid omschreven.
In de volgende paragraaf worden de beperkingen van de subrogatie of van het verhaal uitgewerkt. De verzekeraar kan de subrogatie of het verhaal volledig uitoefenen wanneer zijn netto-uitgaven 11.000 euro niet overschrijden. Indien de netto-uitgaven van de verzekeraar hoger zijn dan 11.000 euro, kan de subrogatie of het verhaal worden uitgeoefend tot belope van dit bedrag, verhoogd met maximum de helft van het gedeelte dat het bedrag van 11.000 euro overschrijdt zonder dat de subrogatie of het verhaal het totaal bedrag van 31.000 euro mag te boven gaan.
Het valt te noteren dat deze nieuwe bepaling in een besluit wordt ingelast dat minimumgarantievoorwaarden vaststelt. Het staat de verzekeraar bijgevolg steeds vrij om een meer beperkt of zelfs geen verhaal uit te oefenen.
Artikel 2 laat het besluit in werking treden op 1 november 2006. In feite zal de nieuwe bepaling alleen toegepast worden op de overeenkomsten die ofwel nu niets voorzien ofwel waarvan de bepalingen minder gunstig zijn. Het besluit legt tevens op om de lopende verzekeringsovereenkomsten aan te passen op de vervaldag die volgt op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en getrouwe dienaars.
De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Economie, M. VERWILGHEN
3 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 19, vervangen bij de wet van 19 juli 1991;
Gelet op de wet van 25 juni 1992 betreffende de landverzekeringsovereenkomst, inzonderheid op artikel 41, vierde lid, zoals aangevuld bij de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, en artikel 88, derde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, gewijzigd bij de de wet van 3 juli 2005 en bij de koninklijke besluiten van 12 september 1985, 1 februari 1988, 24 december 1992, 25 maart 2003 en 4 juli 2004;
Gelet op het advies van de Commissie voor Verzekeringen van 31 maart 2006;
Gelet op het advies van het directiecomité van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 25 april 2006;
Gelet op het advies nr. 40.874/1/V van de Raad van State, gegeven op 3 augustus 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, opgeheven bij het koninklijk besluit van 24 december 1992 wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 7.§ 1. Ingeval de verzekeraar krachtens de wet of de verzekeringsovereenkomst een recht van subrogatie of van verhaal kan uitoefenen tegen een verzekerde die minderjarig was op het ogenblik van de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de schade, dan heeft dit recht betrekking op de netto-uitgaven van de verzekeraar.
Onder netto-uitgaven van de verzekeraar wordt begrepen de door hem uitbetaalde schadevergoedingen in hoofdsom, alsmede de gerechtskosten en interesten, het geheel verminderd met de bedragen die hij heeft kunnen recupereren. § 2. Het maximum bedrag van de subrogatie of van het verhaal wordt als volgt bepaald : 1° Indien de netto-uitgaven niet hoger zijn dan 11.000 euro kan de subrogatie of het verhaal integraal worden uitgeoefend. 2° Indien de netto-uitgaven hoger zijn dan 11.000 euro, wordt dit laatste bedrag verhoogd met de helft van het gedeelte dat het bedrag van 11.000 euro overschrijdt. De subrogatie of het verhaal bedraagt maximum 31.000 euro. »
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 november 2006.
De bepalingen van dit besluit zijn toepasselijk op de lopende verzekeringsovereenkomsten vanaf de inwerkingtreding van het besluit.
De verzekeringsondernemingen brengen de tekst van de verzekeringsovereenkomsten die lopen op de datum van inwerkingtreding van dit besluit daarmee in overeenstemming op de eerste jaarlijkse vervaldag die volgt op de periode van zes maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit.
Art. 3.Onze minister bevoegd voor Economie en Onze minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 oktober 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Le Ministre de l'Economie, M. VERWILGHEN