gepubliceerd op 24 juni 1999
Koninklijk besluit betreffende de Hoge Raad voor gezondheidsberoepen en de afdeling vroedvrouwen van de Hoge Raad voor gezondheidsberoepen
3 MEI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de Hoge Raad voor gezondheidsberoepen en de afdeling vroedvrouwen van de Hoge Raad voor gezondheidsberoepen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, inzonderheid op artikel 35terdecies, ingevoegd door de wet van 10 december 1997, gewijzigd bij de wet van 16 april 1998;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 juni 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 15 juli 1998;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 11 september 1998, over de adviesvraag binnen de termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 9 februari 1999, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Minister van Sociale Zaken, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Een Hoge Raad voor gezondheidsberoepen is opgericht.
Art. 2.De Hoge Raad voor gezondheidsberoepen is samengesteld uit verschillende afdelingen door Ons opgericht, met hun samenstelling, hun opdrachten en hun werking.
Art. 3.In de schoot van de Hoge Raad voor gezondheidsberoepen, bedoeld in artikel 35terdecies van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, wordt een afdeling « vroedvrouwen » opgericht.
Art. 4.§ 1. De afdeling is samengesteld uit de volgende deskundigen : 1° twee leden voorgedragen door de Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft;2° twee leden voorgedragen door de Minister die de Sociale Zaken in zijn bevoegdheid heeft;3° drie leden voorgedragen door het intermutualistisch college;4° zes leden voorgedragen door de representatieve beroepsverenigingen van de vroedvrouwen, waarvan minstens één lid die het beroep van vroedvrouw op zelfstandige basis uitoefent;5° vier leden voorgedragen door scholen die vroedvrouwen opleiden;6° vier leden voorgedragen door de universiteiten;7° één lid voorgedragen door de Nationale Raad voor Vroedvrouwen die niet tot deze Raad behoort; § 2. De hierboven vermelde leden zijn stemgerechtigd. § 3. De leden en de secretaris worden door Ons benoemd voor een termijn van vier jaar, hun mandaat is twee keer hernieuwbaar. § 4. De leden bedoeld in § 1 zijn allen deskundig op het terrein van de activiteit van vroedvrouwen, hetzij ter hoogte van drie vierde minimum van de deskundigen als vroedvrouw zelf, hetzij als persoon met een algemeen erkende bekwaamheid inzake de ethische, de sociologische of economische aspecten van het beroep.
Art. 5.De voorzitter en de ondervoorzitter worden door Ons benoemd op voordracht van de Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft. Het secretariaat van de Raad wordt waargenomen door een ambtenaar aangewezen door de Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft. Zij hebben zitting zonder stemrecht.
Art. 6.§ 1. Ze kan werkgroepen oprichten bestaande uit deskundigen en/of beroep doen op externe deskundigen. De lijst van de deskundigen en de externe deskundigen wordt ter goedkeuring aan de Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft voorgelegd. § 2. Zij kan permanent een beroep doen op de steun van een door de Minister van Volksgezondheid opgerichte cel, die samengesteld is uit leden van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid-Louis Pasteur. § 3. Zij kan een beroep doen op elke bestaande op wetenschappelijke of ethische vlak structuur of organisatie die haar bij haar werkzaamheden kan helpen.
Zij kan beroep doen op de wetenschappelijke verenigingen voor de vroedvrouwen alsmede op de universiteiten. § 4. Zij kan een comité oprichten belast met ethische en deontologische problemen; de helft van de leden zijn lid van de afdeling « vroedvrouwen » en de andere helft bestaat uit deskundigen in ethische vraagstukken, uit vertegenwoordigers van de patiënten, uit juristen en uit artsen.
Art. 7.De afdeling kan, via tussenkomst van Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft en van de Minister die de Sociale Zaken in zijn bevoegdheid heeft, vragen om over anonieme gegevens te beschikken die in het bezit zijn van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en de instellingen die eronder ressorteren.
Art. 8.§ 1. De afdeling heeft, met betrekking tot de organisatie van de verpleegkundige praktijkvoering, de ethische aspecten en de kwaliteit van de zorgverstrekking, als opdracht de problemen te signaleren en in voorkomend geval adviezen te verstrekken aan de Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft, de Minister die de Sociale Zaken in zijn bevoegdheid heeft. § 2. De afdeling heeft eveneens de volgende opdrachten : 1. Algemene opties te formuleren inzake de kwaliteit van de uitoefening van het beroep van vroedvrouw, met name : - de identificatie van kwaliteitsindicatoren; - de registratie van gegevens; - de organisatie en de methodologie van de evaluatie, de zelfevaluatie en de intercollegiale toetsing; - de analyse van het proces van zorgverlening in multidisciplinair verband, inbegrepen het overleg met andere gezondheidsberoepen en andere adviesorganen; - onderzoek te verrichten of onderzoeksresultaten te integreren in het kwaliteitsbeleid; - het bevorderen van het wetenschappelijk onderzoek; - het opstellen van aanbevelingen voor goede praktijk. 2. Het opstellen van ethische adviezen voor de vroedvrouwen;3. Adviezen te formuleren in samenwerking met de planningscommissie bedoeld in artikel 35octies, § 1 van het koninklijk besluit nr.78, betreffende het aantal beoefenaars, en in samenwerking met de Nationale Raad voor Vroedvrouwen betreffende de kwalificaties.
Art. 9.De voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de afdeling hebben recht op : 1° een presentiegeld, overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Regent van 15 juli 1946 dat het bedrag van de presentiegelden en de kosten bepaalt, welke uitgekeerd worden aan de leden van de vaste commissies die van het departement van Volksgezondheid en het Gezin afhangen.De leden die ambtenaar zijn kunnen alleen aanspraak erop maken in de mate waarin hun aanwezigheid op de vergaderingen prestaties vergt buiten hun gewone diensturen; 2° de terugbetaling van de reiskosten overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 januari 1965, houdende algemene regeling inzake reiskosten;3° de terugbetaling van de verblijfskosten, overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 december 1964, tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfskosten toegekend aan de leden van het personeel van de ministeries. Voor de toepassing van dit artikel worden de leden van de afdeling die geen ambtenaar zijn, de deskundigen, de leden van de werkgroepen en de leden van het ethisch comité gelijkgesteld met de ambtenaren die een graad bekleden van rang 15 tot 17. »
Art. 10.Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 mei 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN