Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 maart 1999
gepubliceerd op 31 maart 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1999022215
pub.
31/03/1999
prom.
03/03/1999
ELI
eli/besluit/1999/03/03/1999022215/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 MAART 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, inzonderheid op de artikelen 3, 3°, b) en 10, eerste en tweede lid, gewijzigd bij de wet van 9 februari 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden, gewijzigd door het koninklijk besluit van 4 augustus 1996;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de noodzaak om de gewijzigde bepalingen in werking te laten treden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de afgeleverde vergunningen;

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1, 1° en 2° van het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden, wordt door de volgende bepalingen vervangen : « 1° Inrichting : de plaats of het geheel van aan elkaar grenzende plaatsen, waar hoofdzakelijk of in bijkomende orde activiteiten van fabricage, handel of uitvoer van voedingsmiddelen uitgeoefend worden; 2° Uitbater : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een inrichting uitbaat;».

Art. 2.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt met de volgende bepalingen aangevuld : « 7° inrichtingen waar als bijkomende dienst gratis koffie, thee of dranken aan de klanten, bezoekers of personeelsleden worden aangeboden en waar geen andere activiteiten van fabricage, handel of uitvoer van voedingsmiddelen uitgeoefend worden; 8° opvanggezinnen voor kinderen die volgens de reglementering van Kind en Gezin als « particulier opvanggezin » of volgens de reglementering van « l'Office de la Naissance et de l'Enfance » als « gardienne » beschouwd worden;9° inrichtingen waarvoor de Minister een afwijking heeft toegestaan. ».

Art. 3.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepalingen vervangen : «

Art. 3.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 2, is het verboden een in artikel 1, 1° van dit besluit bedoelde inrichting uit te baten : 1° indien de bevoegde overheid de vergunning geweigerd of ingetrokken heeft;2° indien de uitbater niet het bewijs kan leveren dat een aanvraag voor vergunning overeenkomstig de bepalingen van dit besluit werd ingediend.Het indienen van een nieuwe aanvraag voor vergunning na weigering of intrekking van de vergunning schorst de weigering of de intrekking van de vergunning niet. § 2. De bevoegde overheid kan de nodige maatregelen nemen om de uitoefening van activiteiten van fabricage, handel of uitvoer van voedingsmiddelen te verhinderen in inrichtingen, die niet aan de in § 1 bedoelde voorwaarden voldoen. ».

Art. 4.Artikel 8, § 1 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 1. De bevoegde overheid geeft de vergunning af indien uit het gevoerde onderzoek blijkt dat geen inbreuken werden vastgesteld die het weigeren van de vergunning zouden kunnen verantwoorden. ».

Art. 5.Artikel 8, § 2 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 2. 1° Behalve in het onder 2° bedoelde geval wordt de termijn voor het voeren van een eerste onderzoek door de bevoegde overheid vastgesteld op maximum 9 maanden vanaf de dag van verzending van de aanvraag (de postdatum geldt als bewijs). Indien de bevoegde overheid binnen deze termijn van 9 maanden geen onderzoek verricht heeft dan wordt de vergunning beschouwd afgegeven te zijn. 2° Bij aanvraag tot hernieuwing van de vergunning wordt de termijn voor het voeren van een onderzoek door de bevoegde overheid vastgesteld op maximum 18 maanden vanaf de dag van verzending van de aanvraag (de postdatum geldt als bewijs).Indien de bevoegde overheid binnen deze termijn van 18 maanden geen onderzoek verricht heeft, dan wordt de vergunning beschouwd verlengd te zijn. ».

Art. 6.Artikel 8, § 3, 2de lid van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : « Onverminderd de bepalingen van artikel 10 bedraagt de geldigheidsduur van de vergunning : 1° drie jaar vanaf de dag van het afgeven ervan voor inrichtingen die een eerste aanvraag voor vergunning ten laatste op 31 maart 1999 hebben ingediend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit;2° tot 31 december 1999, voor inrichtingen die op 23 februari 1996 reeds bestonden en die een eerste aanvraag voor vergunning na 31 maart 1999 hebben ingediend;3° drie jaar vanaf de eerste dag van de uitbating, voor inrichtingen die voor het eerst na 23 februari 1996 werden uitgebaat en die hun eerste aanvraag voor vergunning overeenkomstig de bepalingen van dit besluit na 31 maart 1999 hebben ingediend;4° drie jaar vanaf de dag van het vervallen van de vorige vergunning in het geval van het hernieuwen van de vergunning.».

Art. 7.Artikel 10, §§ 2 tot 5 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepalingen vervangen : « § 2. Indien de bevoegde overheid overweegt de vergunning te weigeren of in te trekken, dan hoort deze eerst de belanghebbende vooraleer een beslissing te nemen.

Na het horen van de belanghebbende deelt de bevoegde overheid haar beslissing aan de belanghebbende mede. § 3. De bevoegde overheid kan beslissen het afgeven, het weigeren of het intrekken van de vergunning uit te stellen. In dat geval deelt de bevoegde overheid dit schriftelijk aan de belanghebbende mede met de vastgestelde inbreuken en de uiterste datum, tegen dewelke deze inbreuken niet meer mogen bestaan.

De bevoegde overheid voert een nieuw onderzoek ten laatste 3 maanden nadat deze uiterste datum verstreken is.

Indien de bevoegde overheid binnen deze termijn van 3 maanden geen onderzoek verricht heeft, dan wordt de vergunning beschouwd afgegeven te zijn. ». § 4. Indien de bevoegde overheid beslist om de vergunning te weigeren of in te trekken, dan beschikt de belanghebbende over 10 werkdagen na de dag van verzending van de beslissing (de postdatum geldt als bewijs) om bij de Minister bij aangetekende brief gemotiveerd beroep tegen die beslissing aan te tekenen.

Het ingediende beroep schorst de beslissing tot intrekking van de vergunning.

Indien de bevoegde overheid de intrekking rechtvaardigt omwille van een ernstig of dreigend gevaar voor de volksgezondheid, dan is het beroep echter niet schorsend. § 5. Na ontvangst van het in § 4 bedoelde beroep voert de bevoegde overheid binnen de 60 kalenderdagen na de dag van verzending van het beroep (de postdatum geldt als bewijs) een nieuw onderzoek.

Indien dit nieuwe onderzoek gunstig is, dan geeft de bevoegde overheid de vergunning af binnen de 90 kalenderdagen na de dag van verzending van het in § 4 bedoelde beroep (de postdatum geldt als bewijs).

Indien dit nieuwe onderzoek ongunstig is, dan beschikken de Minister of zijn gemachtigde over 90 kalenderdagen na de dag van verzending van het in § 4 bedoelde beroep (de postdatum geldt als bewijs) om een beslissing te nemen.

Na deze termijn van 90 dagen en bij gebrek aan een beslissing hetzij van weigeren tot afgeven hetzij van intrekken van de vergunning door de Minister of door zijn gemachtigde, wordt de vergunning beschouwd afgegeven of behouden te zijn. ».

Art. 8.Artikel 11, 3de lid en punt 2 van de bijlage van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 9.In de bijlage van hetzelfde besluit : 1° worden onder punt 1.2., in de kolom "soort activiteit" na de woorden "Fabricage en verwerking van voedingsmiddelen" de woorden "met uitzondering van de HORECA-sector" toegevoegd; 2° worden in voetnoot (2) na het woord "traiteurs" de woorden ", waar kant en klare maaltijden bereid worden voor onmiddellijke consumptie door de verbruikers," toegevoegd.

Art. 10.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 11.Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 maart 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA

^