gepubliceerd op 02 maart 2004
Koninklijk besluit betreffende de exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/2003/82/CP20/ van 13 mei 2003 verleend aan de firma DBM , Haven 1025, Scheldedijk 30, te 2070 Zwijndrecht, voor de exploratie en exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat van België
3 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit betreffende de exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/2003/82/CP20/ van 13 mei 2003 verleend aan de firma DBM (DEME Building Materials), Haven 1025, Scheldedijk 30, te 2070 Zwijndrecht, voor de exploratie en exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat van België
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat, gewijzigd bij de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 oktober 1974 betreffende het verlenen van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat, inzonderheid op de artikelen 8 en 10;
Gelet op het ministerieel besluit E6/2003/82/CP20/ van 13 mei 2003 houdende verlening aan de firma DBM (DEME Building Materials), Haven 1025, Scheldedijk 30, te 2070 Zwijndrecht, van een concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat van België;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° de Minister : de Minister bevoegd voor Economie; 2° de Algemene Directie : Kwaliteit en Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie; 3° bevoegde ambtenaren : de ambtenaren die in uitvoering van artikel 18 door de Minister worden aangeduid;4° ontginningsvaartuig : elk vaartuig dat gebruikt wordt voor het baggeren of het ontginnen van grondstoffen van de zeebodem;5° transportvaartuig : elk vaartuig, met uitzondering van de ontginningsvaartuigen, dat gebruikt wordt voor het vervoer van de gebaggerde of ontgonnen grondstoffen.
Art. 2.De grenzen van het ontginningsgebied bepaald in artikel 1 van het ministerieel besluit E6/2003/82/CP20/ van 13 mei 2003 houdende verlening aan de firma DBM (DEME Building Materials), Haven 1025, Scheldedijk 30 te 2070 ZWIJNDRECHT, van een concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat van België moeten strikt worden nageleefd.
De ontginning van zand en grind mag slechts gebeuren met ontginningsvaartuigen van het type "sleepzuiger". De ontginning moet gebeuren over een aaneensluitend gebied in lagen van maximaal 0,5 m.
De ontginning moet onderbroken worden indien de gemiddelde verplaatsingssnelheid van het ontginningsvaartuig ten opzichte van de zeebodem kleiner is dan 1,5 knopen. De totale ontginningsdiepte mag niet dieper gaan dan 5 m beneden de bodemligging zoals aangegeven op de meest recente nautische kaart « De Vlaamse Banken » uitgegeven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Indien verschillende ontginningsvaartuigen werken in dezelfde zone moet men tijdens de ontginning steeds een minimumafstand van 500 m tussen de vaartuigen behouden.
Tussen het ontginningsvaartuig en de vaste installaties dient tijdens de ontginning steeds een veiligheidsafstand van 500 m behouden te worden.
Tijdens de ontginning dient steeds een minimum veiligheidsafstand behouden te worden van 250 m ten opzichte van de telecommunicatiekabels en van 1000 m ten opzichte van de gasvervoerleidingen.
De ontginningsvaartuigen mogen bij de uitvoering van hun activiteit de andere scheepvaart niet hinderen en dienen zich te houden aan de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee.
Art. 3.Het scheiden van zand en grind op zee kan op bepaalde plaatsen door de bevoegde ambtenaren verboden worden.
Art. 4.Aan boord van de ontginningsvaartuigen moeten volgende documenten ter beschikking zijn : 1° een afschrift van het concessiebesluit en van dit koninklijk besluit;2° een meest recente nautische kaart « De Vlaamse Banken », uitgegeven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, waarop de grenzen van de concessie zijn aangegeven;3° het register bedoeld in artikel 14;4° de akte van keuring en verzegeling van het registreertoestel in artikel 5, § 3 bedoeld.
Art. 5.§ 1. Aan boord van elk ontginningsvaartuig moet op kosten van de concessiehouder een automatisch registreertoestel geplaatst worden waarmee tenminste de volgende gegevens worden opgenomen : 1° door het boordpersoneel voor elke reis afzonderljk in te stellen parameters : a) identificatie van de concessiehouder;b) volgnummer van de reis;2° automatisch te registreren parameters : a) identificatie van het ontginningsvaartuig;b) datum van de registraties; c) tijd (G.M.T.) van de registraties; d) positie van het ontginningsvaartuig;e) snelheid van het ontginningsvaartuig;f) status van de pompen (aan/uit);g) status van het ontginnen (ja/neen). § 2. Het registreertoestel en de geregistreerde parameters moeten voldoen aan de in bijlage van dit besluit opgelegde technische specificaties § 3. Na de installatie worden het registreertoestel en de ermee verbonden sensoren op aanwijzing van de Algemene Directie gekeurd en verzegeld. Van deze keuring en verzegeling wordt een akte opgesteld in viervoud. Eén exemplaar van deze akte is bestemd voor het de Algemene Directie, het tweede exemplaar voor de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-Estuarium, het derde exemplaar voor de concessiehouder en het vierde exemplaar moet aan boord van het ontginningsvaartuig ter inzage gehouden worden van de ambtenaren die met het toezicht belast zijn. § 4. Het beheer van het registreertoestel en de verwerking van de geregistreerde gegevens gebeuren door de Algemene Directie dat een derde hiermee kan belasten.
De concessiehouder dient de door de Algemene Directie opgelegde richtlijnen betreffende het beheer van het registreertoestel en de ermee verbonden sensoren strikt na te leven.
De kosten verbonden aan het onderhoud van het registreertoestel en de ermee verbonden sensoren zijn ten laste van de concessiehouder.
Art. 6.Uitzonderlijk kan in het belang van het behoud van het mariene milieu en/of van de zeevisserij in bepaalde zones de ontginning tijdelijk beperkt of verboden worden. De beperking of het verbod wordt ten minste één maand op voorhand door de instantie die ze uitvaardigt in een met redenen omschreven nota meegedeeld aan de instanties vermeld in artikel 9.
De concessiehouder wordt hiervan door de Algemene Directie zo snel mogelijk en uiterlijk vijftien dagen op voorhand ingelicht.
De minimumvergoedingen die bepaald worden in artikel 2 van het voormelde ministerieel besluit van 13 mei 2003 zijn niet verschuldigd voor de periodes waarvoor een volledig exploitatieverbod werd vastgesteld.
Art. 7.Rekeninghoudend met het landsbelang kunnen beperkingen opgelegd worden inzake de ontginning in de grote schietsector van de Zeemacht, te Lombardsijde en in de zone voorzien voor vernietiging van oorlogsmunitie. De instructies van de Militaire Overheid ter zake moeten stipt nageleefd worden. In elk geval moet de concessiehouder zich houden aan de ter zake gegeven onderrichtingen in het « Bericht aan Zeevarenden ».
Art. 8.De Staat behoudt zich het recht voor om binnen de zone waarvoor de concessie geldt, zand en grind te winnen en/of onderzoekingen te verrichten alsmede om concessies voor de exploratie of ontginning te verlenen aan derden.
Onderzoekingen of ontginningen, verricht door of in opdracht van de Staat, mogen niet gehinderd worden.
De concessiehouders kunnen in dit verband tegenover de Staat geen aanspraken doen gelden op enigerlei schadevergoeding.
Art. 9.Vooraleer met de ontginning te beginnen moet de concessiehouder in uitvoering van artikel 5 van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat, voor specifieke aanwijzingen contact opnemen met : 1° de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid; 2° het Ministerie van Landsverdediging te Brussel, betreffende het gebruik van de zones voorzien voor het afschieten en vernietigen van oorlogsmunitie;3° de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer te Brussel, betreffende de scheepvaart in het algemeen, de scheepvaartroutes, de navigatiemiddelen, de telecommunicaties, de onderzeese kabels en pijpleidingen;4° de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Beheerseenheid van het Mathematisch Model Noordzee en Schelde-estuarium te Brussel, betreffende het mariene milieu;5° het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw, Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek, Departement voor Zeevisserij te Oostende;6° het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Waterwegen en Zeewezen te Oostende, betreffende de waterwegen en hun aanhorigheden, de havens en hun aanhorigheden, de loodsdiensten en de bewakingsdiensten van en naar de havens, evenals de reddings- en sleepdiensten op zee. De door in eerste lid genoemde instanties gegeven aanwijzingen moeten stipt worden opgevolgd.
Art. 10.Jaarlijks moeten aan de Algemene Directie volgende gegevens worden meegedeeld : 1° de naam of benaming en adres van de eigenaar en/of de exploitant van de vaartuigen en/of de installaties die gebruikt worden voor de ontginning en het vervoer van het zand en/of grind;2° de namen, de thuis- en/of exploitatiehavens, het land van registratie en de registratie- of teboekstellingnummers van de vaartuigen en/of drijvende installaties. Maandelijks moet aan de Algemene Directie een tabel van de effectief ontgonnen hoeveelheden meegedeeld worden, met aanduiding van : 1° data van laden en lossen;2° laad- en losplaatsen;3° namen van beladen voertuigen;4° laadvermogen van de vaartuigen volgens de meetbrief;5° effectief geladen en geloste hoeveelheden.
Art. 11.De concessiehouder moet de nodige maatregelen treffen om te beletten dat vaartuigen, die het opgehaalde zand en/of grind vervoeren, over de reglementaire uitwaterings- of ijkmerken worden beladen, zoals aangegeven in het certificaat van uitwatering of in de meetbrief.
Art. 12.De concessiehouder moet de Algemene Directie zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een week verwittigen indien bij de ontginning voorwerpen, sporen of overblijfselen worden gevonden, die van historisch, oudheidkundig, wetenschappelijk of militair belang zijn of kunnen zijn.
Indien de concessiehouder het desbetreffende voorwerp of overblijfsel onder zijn hoede heeft, moet hij het ter beschikking stellen van de bevoegde overheden.
Art. 13.De bevoegde ambtenaren hebben de bevoegdheid om na te gaan of de opgegeven hoeveelheden zand en grind overeenkomen met de effectief ontgonnen en geloste hoeveelheden.
Indien uit ten minste 3 tegensprekelijke metingen blijkt dat er een systematisch verschil bestaat, wordt dit verschil geëxtrapoleerd tot de volledige jaarproductie en is de aldus vastgestelde hoeveelheid bindend voor de concessiehouder. De vergoedingen die verschuldigd zijn op basis van artikel 2 van het voornoemde ministerieel besluit van 13 mei 2003 worden dan berekend op basis van deze hoeveelheid.
Indien blijkt dat minder is verschuldigd dan als voorschot werd betaald, wordt het verschil terugbetaald.
Art. 14.De concessiehouder is verplicht om aan boord van elk ontginningsvaartuig een register met genummerde bonnen, in drievoud, bij te houden waarvan de vorm en inhoud door de bevoegde ambtenaar worden bepaald.
Onmiddellijk na de belading van het ontginningsvaartuig moet één bon ingevuld en ondertekend worden door de kapitein.
Indien het ontgonnen zand en/of grind wordt overgeladen in een transportvaartuig wordt op de bon de naam van het ontginningsvaartuig en van het transportvaartuig vermeld en wordt de bon medeondertekend door de kapitein van dit transportvaartuig.
Het eerste exemplaar van de bon blijft in het register, het tweede wordt eventueel meegegeven aan de kapitein van het transportvaartuig die deze bon ter beschikking moet houden voor eventuele controle. Het derde exemplaar blijft ter beschikking van de concessiehouder.
Bij het invullen van het register mogen er geen bladzijden worden overgeslagen of uitgenomen.
Per ontginningsvaartuig mag, op eenzelfde ogenblik, slechts één register gebruikt worden. Indien het register helemaal vol is, moet het teruggestuurd worden aan de Algemene Directie en wordt een nieuw register in gebruik genomen.
Indien één enkel register tijdens een burgerlijk jaar gebruikt wordt, moet het aan de Algemene Directie teruggestuurd worden, ten laatste op 15 januari van het volgende jaar.
Art. 15.De bevoegde ambtenaren hebben te allen tijde vrije toegang tot de terreinen, de vaartuigen, de zuig- en overslaginstallaties, die voor de ontginning en verwerking van zeezand en/of grind worden gebruikt. De concessiehouder is verplicht alle inlichtingen te verschaffen, welke door deze ambtenaren worden gevraagd en inzage te verlenen in alle registers en bescheiden die op de ontginning betrekking hebben.
Art. 16.Schade veroorzaakt aan de Staat of aan derden, welke ten gevolge van het gebruik van de concessie mocht ontstaan, moet door de concessiehouder hersteld of vergoed worden.
De Staat kan door de concessiehouder nimmer en in generlei vorm worden aangesproken voor schade die de concessiehouder mocht ondervinden door de aanwezigheid van wrakken, mijnen of explosieve stoffen en voorwerpen, in, op of boven het continentaal plat of in de territoriale zee.
De concessiehouder vrijwaart de Staat voor alle vorderingen, welke derden jegens de Staat mochten doen gelden tot vergoeding van schade, welke met het gebruik van deze concessie in enigerlei verband staat.
Art. 17.De concessiehouder kan de concessie verzaken mits een vooropzeg van zes maanden. De opzeg dient gericht te worden aan de Minister.
Bij het niet naleven van de bepalingen of termijnen waarin dit besluit voorziet, schorst de Minister de concessie of trekt deze geheel of gedeeltelijk in, na de concessiehouder te hebben gehoord.
Art. 18.De door de Minister aangeduide ambtenaren zijn gemachtigd om de naleving van de bepalingen van dit besluit en de toepassing van de genomen maatregelen na te gaan en de overtredingen ervan vast te stellen in een proces-verbaal.
Art. 19.Een afschrift van dit besluit wordt gezonden aan de concessiehouder, de indieners van een verzetschrift of een aanvraag tot mededinging en aan de Ministers die vermeld worden in artikel 3 van het koninklijk besluit van 7 oktober 1974 betreffende het verlenen van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat.
Art. 20.Onze Minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 december 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN
Bijlage bij het koninklijk besluit van 3 december 2003 betreffende de exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/2003/82/CP20/ van 13 mei 2003 verleend aan de firma DBM (DEME Building Materials), Haven 1025, Scheldedijk 30, te 2070 ZWIJNDRECHT voor de exploitatie van zand en grind uit de territoriale zee en het continentaal plat van België 1. Het registreertoestel moet geschikt zijn voor het gebruik aan boord van de zand- en grindontginningsschepen en zodoende over een hoge betrouwbaarheid beschikken.In het bijzonder moet het toestel bestand zijn tegen de zilte zeelucht, trillingen, acceleraties, schokken en de boordspanningsvariaties welke optreden aan boord van deze schepen. 2. Het registreertoestel dient autonoom de in tabel 1 vermelde gegevens te registreren : - op automatisch geselecteerde tijdstippen de in artikel 5, § 1, van dit besluit vermelde gegevens; - ogenblikkelijk de interventies verricht in uitvoering van het in artikel 5, § 4, van dit besluit voorziene beheer alsook de foutmeldingen opgegeven in punt 12 hierna. 3. De registratie van de gegevens gebeurt automatisch met volgende intervallen : - 1 uur wanneer het ontginningsvaartuig minstens 15 minuten niet vaart en de baggerpomp (en) niet in bedrijf is (zijn); - 15 minuten wanneer het ontginningsvaartuig vaart en de baggerpomp(en) niet in bedrijf is (zijn); - 10, 30 of 60 seconden, naargelang het door de Algemene Directie ingestelde registreerinterval, wanneer de baggerpomp(en) in bedrijf is (zijn). 4. De registraties dienen te gebeuren op een statische RAM kaart, hierna genoemd « gegevenskaart », met JEIDE vs.4.0 PCMCIA Type I (Japanese Electronic Industry Association/Joint Electronic Device Engineer Council versie 4.0 standaard voor PCMCIA (Personal Computer Memory Card International Association) kaarten) aansluiting. De gegevenskaart dient een voldoende capaciteit te hebben zodat de gegevens van ten minste 3 maanden, bij maximale inzetting van het ontginningsvaartuig bij een registreerinterval van 60 seconden wanneer de baggerpomp(en) in bedrijf is (zijn), kunnen opgeslagen worden. 5. De gegevens dienen binair (IEEE (Institute of Electrical and Electronic Engineers)-formaat) te worden opgeslagen volgens het formaat opgegeven in tabel 1 en met toevoeging van CRC (Cyclic Redundancy Check) bytes volgens de CCITT (Comité consultatif international de Télégraphie et Téléphonie) norm 16-bit V.41. 6. Het registreertoestel moet zodanig beveiligd zijn dat, zoals voorzien is in artikel 5, § 1, van dit besluit, enkel de parameters a.identificatie van de concessiehouder en b. volgnummer van de reis door het boordpersoneel kunnen ingesteld of gewijzigd worden. Wat de andere parameters betreft, deze mogen slechts ingesteld of gewijzigd worden door de personen die hiermee overeenkomstig artikel 5, § 4, van dit besluit, door de Algemene Directie belast zijn.
Hiervoor dient de toegang van het toestel elektronisch beschermd te zijn door een statische RAM-kaart, met JEIDA vs. 4.0 PCMCIA Type I aansluiting, met toegangscode, verder « interventiekaart » genoemd.
Elke interventie moet zowel op de interventiekaart zelf als op de gegevenskaart genoteerd worden. 7. De Algemene Directie en het bevoegd boordpersoneel van het ontginningsvaartuig moeten steeds de goede werking van het registreertoestel en de ermee verbonden sensoren, met inbegrip van het plaatsbepalingssysteem kunnen vaststellen.Hiertoe dienen de geregistreerde gegevens en de interventies verricht door de Algemene Directie, alsook de foutmeldingen, gevisualiseerd te worden op het frontpaneel van het registreertoestel. 8. De Algemene Directie moet volgende instellingen van het registreertoestel kunnen verrichten : - invoer van de code welke de Algemene Directie toegang verstrekt na installatie en keuring van het registreertoestel; - invoer van de codes overeenstemmende met de verleende concessievergunningen; - invoer van het jaartal, de maand, de dag en de tijd in uren, minuten en seconden; - invoer van het registreerinterval overeenkomstig punt 3. 9. De geografische plaatsbepaling dient afkomstig te zijn van een autonoom DGPS (Differential Global Positioning System, United States Department of Defence) plaatsbepalingssysteem met NMEA-0183 (National Marine Electronics Association, US Standard for Marine Electronic Devices, versie 2.0, 01.01.92) geformateerde uitgang.
De differentiële correcties dienen afkomstig te zijn van een IALA (International Association of Lighthouse Authorities) referentie station dat het differentieel bericht uitzendt onder het RTCM-SC104 (Radio Technical Commission for Maritime services - Special Committee 104) formaat.Het differentieel radiobericht moet continu op het gehele continentaal plat van België te ontvangen zijn. 10. De nodige sensoren en/of meetsystemen dienen geïnstalleerd te zijn om de status van het ontginnen ontegensprekelijk vast te stellen.11. Het registreertoestel dient minstens volgende ingangskanalen te bevatten : - 4 statuslijnen met beveiliging tegen lijnonderbreking en lijnkortsluiting voor elke statuslijn; - 1 EIA RS-232C (Electronic Industries Association fysische interface, 1969) seriële communicatie interface.12. Volgende foutmeldingen dienen gevisualiseerd en geregistreerd te worden : 1° lijnonderbrekingen of lijnkortsluitingen per status lijn;2° door het boordpersoneel ingevoerde code van de concessiehouder niet opgenomen in de lijst met codes ingesteld door de Algemene Directie;3° door het boordpersoneel ingevoerd niet sequentieel reisnummer;4° onderbreking of kortsluiting van de verbinding met het DGPS plaatsbepalingssysteem;5° GPS plaatsbepaling niet beschikbaar of niet correct;6° differentiële correctie van het DGPS plaatsbepalingssysteem niet beschikbaar of niet correct;7° afwezigheid van de correcte externe voedingsspanning gedurende minstens 20 uur;8° registreertoestel terug automatisch herstart door gelijk welke reden behoudens door een interventie van de Algemene Directie;9° de gegevenskaart voor 90 % vol;10° de gegevenskaart voor 100 % vol.13. Het registreertoestel moet, door middel van een interne back-up batterij, minstens 24 uur autonoom functioneren bij afwezigheid van een externe voedingsspanning.Nadat de back-up batterij uitgeput is, moet het registreertoestel binnen een periode van een minuut zijn normale werking hernemen indien de externe voedingsspanning terug aanwezig is.
Tabel 1. Te registreren gegevens en registratie van het formaat.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Data type « int » : 2 byte integer, data type « long » : 4 byte long integer volgens ANSI-C (American National Standards Institute - computertaal standaard voor IBM of compatibele PC).(2) De datum (DDMMYY) wordt geregistreerd als YYYY*10000 + MM*100 + DD.(3) De tijd (HHMMSS) wordt geregistreerd als HH*10000 + MM*100 + SS. (4) De posities worden geregistreerd als DD*1000000 + MM.MMMM*10000.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 december 2003 betreffende de exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/2003/82/CP20/ van 13 mei 2003 verleend aan de firma DBM (DEME Materials), Haven 1025, Scheldedijk 30, te 2070 Zwijndrecht, voor de exploitatie van zand en grind uit de territoriale zee en het continentaal plat van België.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN