gepubliceerd op 08 april 1998
Koninklijk besluit betreffende de werkingswijze van de Commissie voor de Veiligheid van de Consumenten
2 MAART 1998. Koninklijk besluit betreffende de werkingswijze van de Commissie voor de Veiligheid van de Consumenten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten, inzonderheid op artikel 12;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 6 oktober 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 6 oktober 1997;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De Minister tot wiens bevoegdheid het verbruik behoort, duidt onder de ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken, de secretaris aan evenals de ambtenaren die deel uitmaken van het secretariaat van de Commissie.
Art. 2.De voorzitter en de secretaris van de Commissie zetelen als waarnemers in het bureau van de Raad voor het Verbruik.
Art. 3.De Commissie maakt haar huishoudelijk reglement op dat onderworpen is aan het advies van het bureau van de Raad voor het Verbruik en aan de goedkeuring van de Minister tot wiens bevoegdheid het verbruik behoort.
Art. 4.De uitgaven die voortspruiten uit de opdrachten van de Commissie alsmede de werkingskosten, worden ten laste gelegd van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken.
Art. 5.Aan de voorzitter, ondervoorzitter, leden en plaatsvervangende leden en deskundigen van de Commissie, die geen lid zijn van het Rijkspersoneel in de zin bepaald door het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende statuut van het Rijkspersoneel, wordt, per vergadering die minstens twee en een half uur duurt, een presentiegeld toegekend waarvan het bedrag vastgesteld is als volgt : 1. Drieduizend frank (3.000,- F) aan de voorzitter en ondervoorzitter; 2. tweehonderd vijftig frank (250,- F) aan de leden, plaatsvervangende leden en deskundigen.
Art. 6.§ 1. Aan de voorzitter, ondervoorzitter, leden en plaatsvervangende leden en deskundigen van de Commissie die buiten de Brusselse agglomeratie wonen, worden de reiskosten terugbetaald die zij werkelijk hebben gedragen om zich van hun woonplaats naar de plaats van de vergadering te begeven. § 2. De terugbetaling van de reiskosten gebeurt in overeenkomst met de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. De leden van de Commissie hebben de toelating om hun eigen voertuig te gebruiken teneinde zich te begeven naar de plaats waar de vergadering wordt gehouden.
De buitenstaanders worden gelijkgesteld aan ambtenaren met een graad die in de rangen 15 tot 17 is ingedeeld voor de terugbetaling van de reiskosten.
Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.
Art. 8.Onze Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 maart 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO