Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 april 2001
gepubliceerd op 14 april 2001

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot inrichting van het Sectoraal Fonds van de openbare non-profit sector aangesloten bij de RSZPPO, bedoeld in artikel 1, § 7, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2001022195
pub.
14/04/2001
prom.
02/04/2001
ELI
eli/besluit/2001/04/02/2001022195/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

2 APRIL 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot inrichting van het Sectoraal Fonds van de openbare non-profit sector aangesloten bij de RSZPPO, bedoeld in artikel 1, § 7, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 1, § 7, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot inrichting van het Sectoraal Fonds van de openbare non-profit sector aangesloten bij de RSZPPO, bedoeld in artikel 1, § 7, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 januari 2001;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 15 maart 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de omstandigheid dat sommige van de onderhavige bepalingen uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2000 zodat de betrokken werkgevers onverwijld in kennis zouden gesteld worden van de nieuwe toepassingsmodaliteiten van de Sociale Maribel;

Overwegende dat de maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, zoals zij uitgewerkt zijn voor de werkgevers aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, moeten worden gewijzigd opdat de betrokken werkgevers op een meer eenvoudige wijze en derhalve ook optimaler zouden kunnen genieten van deze maatregelen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Volksgezondheid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot inrichting van het Sectoraal Fonds van de openbare non-profit sector aangesloten bij de RSZPPO, bedoeld in artikel 1, § 7, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Aan de werkgever bedoeld in artikel 2 van het raamakkoord, wiens kandidatuur door het Beheerscomité wordt goedgekeurd, wordt minstens een tegemoetkoming toegekend die overeenstemt met het verschil tussen het bedrag van de vermindering waarvan hij geniet op grond van de Sociale Maribel of het raamakkoord en het noodzakelijke bedrag voor de bijkomende indienstneming van een halftijdse werknemer. » 2° § 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « § 2, eerste lid.Bovendien kan de werkgever die is toegetreden tot het raamakkoord op zijn verzoek genieten van een bijkomende tegemoetkoming overeenkomstig de criteria die het Beheerscomité vaststelt rekening houdend met de bepalingen van artikel 9. »

Art. 2.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende : «

Art. 4bis.Ten belope van de niet-recurrente middelen waarover het Fonds op 30 juni 2000 beschikt en met naleving van de gewestelijke en communautaire verdeling bedoeld in artikel 4, § 3, wordt aan de in artikel 1 bedoelde werkgevers een forfaitaire tegemoetkoming toegekend voor de werknemers die werknemers vervangen die een opleiding volgen in het kader van opleidingsprojecten, georganiseerd door een door de Ministers goedgekeurd raamakkoord. »

Art. 3.Artikel 7, § 3, van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven.

Art. 4.Artikel 8, derde lid, van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « Vervolgens, indien nodig, de lineaire vermindering van het bedrag van de tegemoetkomingen. »

Art. 5.In artikel 10 van het voormeld koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de getallen "250 000 BEF", "275 000 BEF" en "300 000 BEF" worden vervangen door respectievelijk de getallen "270 000 BEF", "318 000 BEF" en "318 000 BEF";2° het eerste lid wordt als volgt aangevuld : « Het bedrag van de forfaitaire tegemoetkoming is evenwel vastgesteld op 318 000 BEF per kwartaal en per nieuw voltijds aangeworven werknemer wanneer het gaat om tewerkstelling in het kader van opleidingsprojecten gefinancierd door niet-recurrente middelen waarover het fonds beschikt.» HOOFDSTUK II. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 6.De werkgevers die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een forfaitaire tegemoetkoming van het Sectoraal Fonds genieten met toepassing van artikel 4, § 1, b) van het voormeld koninklijk besluit vóór zijn wijziging bij huidig besluit, worden geacht tot het raamakkoord toegetreden te zijn op de datum met ingang waarvan de voormelde forfaitaire tegemoetkoming wordt toegekend.

Art. 7.De werkgevers die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een bijkomende tegemoetkoming van het Sectoraal Fonds genieten met toepassing van artikel 4, § 2, eerste lid van het voormeld koninklijk besluit vóór zijn wijziging bij huidig besluit, zijn met toepassing van voormelde bepaling, zoals zij luidt na de inwerkingtreding van dit besluit, gerechtigd op een bijkomende tegemoetkoming die minstens gelijk is aan diegene die zij reeds genieten.

Art. 8.De op 1 januari 2001 gerealiseerde bijkomende tewerkstelling die, ingevolge de wijziging van artikel 7 van het raamakkoord van 26 mei 1997 bij het raamakkoord van 22 maart 2001 of artikel 6, § 3 van het raamakkoord van 3 juni 1998 bij het raamakkoord van 22 maart 2001, de bijkomende netto- aangroei van de tewerkstelling overtreft die op voormelde datum gerealiseerd had moeten zijn met toepassing van artikel 7 zoals gewijzigd bij het raamakkoord van 22 maart 2001 of van artikel 6, § 3 zoals gewijzigd bij het raamakkoord van 22 maart 2001, wordt, indien de werkgever erom verzoekt, volgens de modaliteiten bepaald door het Beheerscomité en binnen de perken van de beschikbare budgettaire middelen ten laste genomen door het Sectoraal Fonds ten belope van de forfaitaire tegemoetkoming bedoeld in artikel 10.

Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2001, met uitzondering van de artikelen 2 en 5 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2000 en artikel 8 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2001.

Art. 10.Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken evenals, voor de sectoren waarvoor hij bevoegd is, Onze Minister van Volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 april 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE

^