Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 april 2001
gepubliceerd op 11 december 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers, betreffende de arbeidsvoorwaarden van de werklieden en werksters

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012231
pub.
11/12/2001
prom.
02/04/2001
ELI
eli/besluit/2001/04/02/2001012231/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

2 APRIL 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers, betreffende de arbeidsvoorwaarden van de werklieden en werksters (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers, betreffende de arbeidsvoorwaarden van de werklieden en werksters.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 april 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers Collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 1999 Arbeidsvoorwaarden van de werklieden en werksters (Overeenkomst geregistreerd op 2 december 1999 onder het nummer 53179/CO/128.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werklieden, werksters en op de huisarbeiders en -arbeidsters, hierna genoemd "werklieden" en op de werkgevers van de ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers, te weten voor de volgende bedrijfssectoren, met inbegrip van de voorbereiding en/of de afwerking : a) de vervaardiging van schoenen en pantoffels en de gedeelten in leder ervan;de laarzenmakers en de maatwerkmakers; de vervangingsartikelen worden gelijkgesteld met lederartikelen voor zover een gelijkaardige beroepskennis is vereist; het herstellen van schoenen; b) de ondernemingen welke zich hoofdzakelijk inlaten met de groot- of kleinhandel van de onder a) vermelde voorwerpen. Wanneer de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst slechts van toepassing zijn op de "regelmatige huisarbeiders" zal hiervan telkens melding worden gemaakt.

Onder "regelmatige huisarbeider" wordt verstaan, de huisarbeider die, tijdens de betrokken toepassingsperiode, een loon verdiende dat ten minste gelijk is aan 90 pct. van het referteloon van een fabrieksarbeider die is tewerkgesteld in dezelfde klasse van functies als de belanghebbende. In het loon is noch de vergoeding voor het gebruik van eigen machine of materiaal, noch de vergoeding voor de levering van bijhorigheden begrepen.

Het in vorig lid bedoelde referteloon wordt vastgesteld door het conventioneel minimumuurloon te vermenigvuldigen met het hierna vastgestelde aantal uren, eventueel verminderd met het aantal uren verloren wegens ziekte, bevalling, militaire dienst, betaalde vakantie, ongeval van de belanghebbende, evenals met zijn gecontroleerde werkloosheidsdagen voor de in aanmerking genomen periode. HOOFDSTUK II. - Classificatie van de functies

Art. 2.De classificatie van de functies wordt als volgt vastgesteld : Eerste klasse van functies : Volledig oppinnen machine;

Snijden met volledige vakkennis;

Tigen kappen met volledige vakkennis van het snijden;

Binnenzolen naaien Goodyear;

Optrekken met machine.

Tweede klasse van functies : Oppinnen Kneipp;

Brocheren op leest;

Volledig kappen zolen;

Onvolledig oppinnen machine;

Oppinnen hand;

Optrekken hand;

Randen krammen;

Gewoon snijden in leder;

Onvolledig tigen kappen;

Doornaaien;

Naaien met steekmachine;

Werkuitzetten van tigen en benodigdheden, zolen, binnenzolen, contreforts, kortom : organisatie van het werk;

Lederen talons grof glaspapieren;

Talons insteken met de hand;

Frezen;

Gradueren met machine;

Effen kloppen met machine;

Schoenmaken met de hand, voor zover de uitgevoerde arbeid de vakkennis van het schoenmaken vergt, bij voorbeeld tigen rechtzetten na optrekken, de talons per paar opzetten.

Derde klasse van functies : Oppinnen achterwerk automatische machine;

Randen afzuiveren en naaien van binnenzolen;

Prikkelen (steekopzetten);

Allamen;

Lederen talons schrooien;

Lederen talons fijn glaspapieren;

Binnenzolen opleggen;

Plakwerk machine;

Binnenzolen groeven Goodyear;

Talons opzetten machine;

Kelen met band glaspapieren;

Volledig voering snijden;

Voering kappen;

Halzen, flanken kappen;

Likken zolen;

Deklappen van damesschoenen frezen, automatische machine;

Zolen opleggen;

Groeven maken;

Deklappen en binnenzolen frezen;

Kneipp schrooien;

Karderen na oppinnen.

Vierde klasse van functies : De vierde klasse van functies omvat al de functies vermeld in de vorige klassen en welke worden uitgeoefend door de werklieden-beginnelingen tussen de derde en de zesde maand volgend op hun indienstneming in de onderneming.

Vijfde klasse van functies : De vijfde klasse omvat al de functies van de vorige klassen en welke worden uitgeoefend door de werklieden-beginnelingen die voor het eerst een functie uitoefenen in de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers tijdens de eerste twee maanden, volgend op hun indienstneming in de onderneming.

Zesde klasse van functies : Volledig tigen stikken en voorvoeten opstikken;

Volledig schalmen;

Volledig perforeren;

Volledig inplooien;

Stikken pekmachine;

Schoenen nazien;

Oppinen Kneipp;

Overtrekken met niet-automatisch pistool.

Zevende klasse van functies : Onvolledig stikken;

Onvolledig schalmen;

Onvolledig perforeren;

Onvolledig inplooien;

Uitsnijden;

Afreden;

Opdoen;

Ponceren;

Tigen boorden;

Zolen glaspapieren;

Talons overtrekken;

Bedienen van toebind-, ring- en haakmachine;

Voering schalmen;

Contreforts en toppen glaspapieren;

Lijksels schilderen;

Zolen pappen;

Karderen;

Contreforts en toppen insteken;

In dozen steken;

Binnenzolen inpakken;

Polieren met niet-automatisch pistool.

Achtste klasse van functies : De achtste klasse van functies omvat de in de vorige klassen niet vermelde functies.

Negende klasse van functies : De negende klasse van functies omvat de in klassen 6 tot 8 beoogde functies welke worden uitgeoefend door de werklieden-beginnelingen, die voor het eerst een functie uitoefenen in de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers, tijdens de eerste twee maanden volgend op hun indienstneming in de onderneming.

Veelwaardige functies.

Een functie wordt als veelwaardig beschouwd wanneer zij de opeenvolgende uitvoering van twee of meer enkelvoudige functies omvat welke al dan niet gelijkwaardig zijn en in de classificatie voorkomen, op voorwaarde nochtans dat zij met een normale kwaliteit en rendement wordt uitgevoerd en dat het geval zich regelmatig voordoet, ongeacht de duur van de uitvoering ervan.

Niet vermelde functies.

De in deze classificatie niet opgenomen functies worden door de leden van het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers gerangschikt in één van de bovenvermelde klassen van functies.

Niet meer bestaande functies kunnen op dezelfde wijze worden afgeschreven.

De werklieden, tewerkgesteld in de schoenherstellerij, worden ondergebracht in volgende klassen van functies : A. Ambachtelijk schoenherstellerij : - minder geschoolden : vijfde klasse van functies; - geschoolden : vierde klasse van functies.

B. Snelschoenherstellerij : - minder geschoolden : vierde klasse van functies; - geschoolden : derde klasse van functies. HOOFDSTUK III. - Lonen

Art. 3.De minimumuurlonen worden op 1 april 1999 als volgt vastgesteld in een arbeidstijdregeling van 37 uur 20 minuten per week : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld A. Ambachtelijke schoenherstellerij : - minder geschoolden 324,35 - geschoolden 332,05 B. Snelschoenherstellerij - minder geschoolden 332,05 - geschoolden 338,75

Art. 4.Na 6 maanden ononderbroken dienst in dezelfde onderneming, ontvangen de werklieden van de 3e en van de 8e klasse van functies respectievelijk het voor de 2e en de 7e klasse van functies vastgestelde loon.

Art. 5.Onverminderd elke gunstiger loonregeling, welke mogelijk reeds van kracht is, en de loontoeslagen welke zouden worden verleend volgens andere vooraf bepaalde maatstaven zoals speciale kennis, rendement of om elke andere reden, hebben de werklieden die een veelwaardige functie uitoefenen voor al de in elke eenvoudige functie gewerkte uren, recht op een loon dat ten minste gelijk is aan het loon : a) dat overeenstemt met de hoogste klasse van functies wanneer de uitgeoefende functies in twee of meerdere klassen zijn ingedeeld; b) van hun klasse van functies, verhoogd met 2 of met 3 pct., wanneer zij respectievelijk twee eenvoudige of drie en meer functies van gelijke waarde, volgens de classificatie van de functies, uitoefenen.

De toevallige vervanging welke tot de uitvoering van een andere taak aanleiding geeft, doet niet onmiddellijk een veelwaardige functie ontstaan. De vervanger kan evenwel aanspraak maken op het verhoogde loon, zoals bepaald in b) hierboven, gedurende een zogenaamde waarborgperiode, welke aan de werkelijke duur van de vervanging gelijk is.

De werkman die in de loop van twee opeenvolgende jaren toevallige vervangingen verricht waarvan de totale werkelijke duur zes maanden bereikt (het vierde van de werkperiode), wordt beschouwd als een veelwaardige functie uit te oefenen zodra de totale duur van zes maanden is bereikt.

Minderjarigen

Art. 6.De minimumuurlonen van de minderjarige werklieden worden volgens leeftijd vastgesteld : a) op navermelde percentages van de minimumuurlonen van de meerderjarigen en dit voor de klassen van functies 3, 4, 7 en 8 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) op navermelde bedragen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Vanaf zijn twintigste verjaardag ontvangt de minderjarige werkman het minimumuurloon van de meerderjarige werkman dat in artikel 3 voor de klasse van de functie welke hij uitoefent, is voorzien.

Art. 7.De minimumuurlonen van de leerjongens en leermeisjes, houders van een einddiploma afgeleverd door een dagvakschool van het schoenbedrijf, worden met 1,50 BEF verhoogd.

De leerjongens en leermeisjes die ervan laten blijken dat zij geregeld de avondcursussen van een vakschool van het schoenbedrijf volgen of die houder zijn van een einddiploma dat voor zulke cursussen wordt afgeleverd, ontvangen een bijslag van 1 BEF.

Art. 8.De toepassing van de artikelen 6 en 7 mag de mogelijkheid niet uitsluiten hogere lonen toe te kennen aan de minderjarige werklieden die bij de uitvoering van de hen opgelegde taak het bewijs leveren een grotere kennis te hebben dan deze welke normaal voor hun leeftijd wordt vereist. In geval van betwisting kan de vakbondsafgevaardigde het geval met de werkgever onderzoeken.

Art. 9.§ 1. De minimumuurlonen en de werkelijk uitbetaalde uurlonen van de werklieden van tenminste 19 jaar worden verhoogd met 2 BEF op 1 oktober 1999 en met 2 BEF op 1 april 2000; uitgezonderd de firma N.V. Minit Benelux waarvoor een loonsverhoging van 4 BEF per uur geldt vanaf 1 oktober 2000. § 2. De loonsverhoging voor de minderjarige werklieden onder de 19 jaar wordt berekend volgens de leeftijdspercentage vastgesteld in artikel 6 a).

Stukwerk

Art. 10.Voor stukwerk uitgevoerd op de fabriek of thuis, is het loon van één uur arbeid ten minste gelijk aan het in de artikelen 3 tot en met 6 vastgestelde minimumuurloon, verhoogd met 10 pct.

Huisarbeid

Art. 11.De tarieven voor de huisarbeid worden in tijdseenheden uitgedrukt.

Aan de huisarbeiders wordt een sleuteltabel van omzetting van de tijden in geldsommen ter beschikking gesteld. Deze wordt eveneens aangeplakt in de werkplaatsen en plaatsen waar zij hun benodigdheden komen halen.

Art. 12.De werkgever houdt de huisarbeider bij het inleveren of het afhalen van het werk zo weinig mogelijk op.

Deze laatste biedt zich stipt op het vastgestelde uur aan. De wachttijd mag niet langer zijn dan vijfenveertig minuten.

Eens deze grens overschreden, ontvangt de huisarbeider het bedongen loon dat met zijn kwalificatie overeenstemt, voor de tijd welke deze vijfenveertig minuten overschrijdt.

Overloon

Art. 13.Onder "overloon" wordt verstaan het gedeelte van het uurloon dat aan de werkman voor de betaalperiode, boven het bedongen minimumuurloon van zijn klasse van functie werd betaald.

De overlonen, zoals bepaald in vorig lid, worden aan de in de artikelen 3 tot en met 9 vastgestelde minimumuurlonen toegevoegd. HOOFDSTUK IV. - Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 14.De lonen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 januari 1969, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor het huiden- en lederbedrijf, betreffende de koppeling van de lonen en uitkeringen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen in de ondernemingen welke ressorteren onder dit paritair comité, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 27 mei 1969, Belgisch Staatsblad van 12 juli 1969, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1969, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 oktober 1969, Belgisch Staatsblad van 28 november 1969. HOOFDSTUK V. - Arbeidsduur

Art. 15.De conventionele wekelijkse arbeidsduur is vastgesteld op 37 uren 20 minuten, zoals reeds bepaald bij artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 januari 1985, gesloten in hetzelfde paritair subcomité, betreffende de bevordering van de werkgelegenheid voor de jaren 1985-1986, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 juni 1985, Belgisch Staatsblad van 28 augustus 1985. HOOFDSTUK VI. - Ploegenarbeid

Art. 16.De werklieden die in opeenvolgende ploegen werken, hebben recht op een premie gelijk aan 5 pct. van het voor de klasse van functies waartoe zij behoren vastgestelde uurloon. De schafttijd wordt betaald als werkelijke arbeid ten belope van dertig minuten.

Art. 17.Bij beslissing van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, na akkoord van de vakbondsafvaardiging of wanneer deze laatste niet bestaat, na akkoord van de vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties welke in het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers zijn vertegenwoordigd, mag de werkgever, wanneer het noodzakelijk is, een nachtploeg invoeren, onverminderd de bepalingen van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Art. 18.De werklieden die van een nachtploeg deel uitmaken, hebben recht op een premie welke ten minste gelijk is aan 10 pct. van het uurloon dat voor de klasse van functies waartoe zij behoren is vastgesteld. De schafttijd wordt betaald als werkelijke arbeid ten belope van dertig minuten.

Art. 19.De onder deze titel vastgestelde regeling is niet van toepassing in de gewesten of in de ondernemingen waar er een gunstiger akkoord is gesloten. HOOFDSTUK VII. - Eindejaarspremie

Art. 20.De werklieden hebben, ten laste van hun werkgever, recht op een eindejaarspremie. Het bedrag van de eindejaarspremie wordt vastgesteld op 8,33 pct. van het door de werklieden bij hun werkgever verdiende loon in de loop van elk dienstjaar dat gaat van 1 december van het voorgaande jaar tot 30 november van het lopende jaar.

Onder "verdiend loon" wordt verstaan het brutoloon dat door de werkman tijdens de referteperiode wordt verdiend, zoals bepaald bij de wet van 12 april 1965, betreffende de bescherming van het loon der werknemers, zonder evenwel de vergoedingen voor betaalde feestdagen, kort verzuim, gewaarborgd loon en vergoedingen voor bestaanszekerheid uit te sluiten.

Art. 21.Vanaf 1977, worden aan de meerderjarige werklieden en regelmatige huisarbeiders die ten minste twaalf maanden door een arbeidsovereenkomst zijn gebonden, volgende minimumbedragen gewaarborgd, naar gelang zij tot de eerste vijf of de laatste vier klassen van functies behoren : klassen van functies 1 tot 5 : 5 000 BEF. klassen van functies 6 tot 9 : 4 500 BEF. De minderjarige werklieden en regelmatige huisarbeiders genieten dezelfde gewaarborgde minimumbedragen, herleid evenwel, naar gelang van de leeftijd van de betrokkenen op 31 december van het kalenderjaar, tot de percentages vastgesteld bij artikel 6.

Voor de minderjarigen van 19 en 19 1/2 jaar bedragen deze percentages respectievelijk 90 en 95.

Deze minimumbedragen worden verleend per twaalfde voor iedere maand of breuk van maand aanwezigheid in de onderneming, met dien verstande dat de hierna vermelde afwezigheden met aanwezigheden worden gelijkgesteld ten belope van maximum : a) gedeeltelijke of toevallige onvrijwillige werkloosheid : de totaliteit;b) ziekte en/of ongeval : twee maanden;c) zwangerschap en bevalling met of zonder ziekte en/of ongeval : drie maanden.

Art. 22.De eindejaarspremie wordt betaald tussen 15 en 31 december van het jaar waarop de premie betrekking heeft.

Wanneer evenwel de arbeidsovereenkomst in de loop van het jaar wordt verbroken, dan geschiedt de betaling tegelijkertijd met de laatste uitbetaling van het loon.

Art. 23.Voor de gewesten en ondernemingen waar, in verband met de eindejaarspremie, gunstiger toepassingsmodaliteiten bestaan, blijven deze laatste behouden. HOOFDSTUK VIII. - Werkgereedschap

Art. 24.De werkgever moet alle werkgereedschappen gratis ter beschikking stellen van de werklieden, zonder onderscheid van leeftijd.

Aan de huisarbeiders die eigen materiaal gebruiken, wordt buiten hun loon, een behoorlijke vergoeding toegekend. HOOFDSTUK IX. - Huisarbeid - Opzeggingstermijn

Art. 25.De bepalingen vervat in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de regelmatige huisarbeiders evenals op hun werkgevers.

Art. 26.Indien de arbeidsovereenkomst voor een onbepaalde tijd wordt gesloten, heeft elke partij het recht ze te doen eindigen door opzegging aan de andere.

Dit recht kan slechts worden uitgeoefend met inachtneming van een opzeggingstermijn. De termijn van opzegging gaat in de maandag welke volgt op de week waarin ze werd betekend. Op straffe van nietigheid geschiedt de opzegging door overhandiging aan de andere partij van een geschrift met vermelding van de aanvang en de duur van de opzeggingstermijn. De handtekening van deze partij op het dubbel van dit geschrift geldt enkel als bewijs van ontvangst van de betekening.

De betekening kan ook geschieden, ofwel bij een ter post aangetekende brief welke uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending, ofwel bij deurwaardersexploot.

Art. 27.De opzeggingstermijn is vastgesteld op achtentwintig dagen wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat en op veertien dagen wanneer zij van de huisarbeider uitgaat.

Deze termijnen worden verdubbeld voor de huisarbeiders die ononderbroken bij dezelfde onderneming in dienst zijn gebleven gedurende ten minste twintig jaar.

Zij moeten worden berekend volgens de verworven anciënniteit op het ogenblik dat de opzeggingstermijn ingaat.

Art. 28.Zijn nietig, alle bedingen waarbij de door de werkgever in acht te nemen opzeggingstermijn wordt ingekort of waarbij de door de huisarbeider na te leven termijn wordt verlengd.

Nochtans wanneer het huisarbeiders betreft die minder dan zes maanden ononderbroken dienst bij dezelfde onderneming tellen, mag de overeenkomst van de beschikkingen van het voorgaand artikel afwijken, zonder dat de door de werkgever in acht te nemen termijn korter mag zijn dan zeven dagen. De door de huisarbeider na te leven duur van de opzeggingstermijn mag de helft van de opzeggingstermijn overeengekomen voor de opzegging gedaan door de werkgever, niet overtreffen.

Art. 29.Indien de overeenkomst zonder tijdsbepaling is gesloten, dan is de partij welke de verbintenis verbreekt zonder gegronde reden en zonder voldoende inachtneming van de opzeggingstermijn of voor het verstrijken daarvan, gehouden aan de andere partij een vergoeding te betalen gelijk aan het loon dat overeenkomt met de duur van de opzeggingstermijn, of met het nog te lopen gedeelte van deze termijn.

Is nietig, elke bepaling welke in geval van verbreking van de verbintenis door de werkgever voorziet in een lagere vergoeding. HOOFDSTUK X. - Kort verzuim

Art. 30.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 juli 1970, 22 juli 1970, 18 november 1975, 16 januari 1978, 12 augustus 1981, 8 juni 1984, 27 februari 1989 en 7 februari 1991, worden de volgende voordelen met behoud van het normaal loon toegekend aan de in artikel 1 bedoelde werklieden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 31.Voor de toepassing van artikel 30, nrs. 2, 3, 6, 9 en 10, wordt het aangenomen of natuurlijk erkend kind gelijkgesteld met het wettelijk of gewettigd kind.

Art. 32.Voor de toepassing van artikel 30, nrs. 7 en 8, worden de schoonbroer, de schoonzuster, de grootvader en de grootmoeder van de echtgenote van de werkman gelijkgesteld met de schoonbroer, de schoonzuster, de grootvader en de grootmoeder van de werkman. HOOFDSTUK XI. - Vakbondsverlof

Art. 33.De werkgevers staan aan de werklieden, die door de werknemersorganisaties welke in het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers zijn vertegenwoordigd als vakbondsafgevaardigden worden beschouwd, een vakbondsverlof toe ten einde deel te nemen aan vakbondsvergaderingen.

Art. 34.De werkgevers moeten geen loon betalen voor de vakbondsverlofdagen. Deze dagen worden evenwel beschouwd als gelijkgesteld met werkelijk gewerkte dagen en als dusdanig aangegeven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art. 35.De vakbondsverlofdagen mogen voor de goede organisatie van het werk geen onoverkomelijke hinderpaal uitmaken. Gebeurlijke betwistingen zullen worden geregeld in gemeen akkoord met de vakbondsafvaardiging of met de betrokken werknemersorganisatie. HOOFDSTUK XII. - Tewerkstelling

Art. 36.a) De werkgevers verbinden zich er toe in principe het tewerkstellingspeil van de sector te behouden; b) - indien bedrijven in moeilijke economische omstandigheden verkeren en dienen over te gaan tot afdankingen, dient hiervan mededeling te worden gedaan aan de ondernemingsraad, bij ontstentenis hiervan aan de syndicale delegatie; - verleg dient in het vlak van de onderneming gepleegd te worden inzake aanpassings- en/of begeleidingsmaatregelen (sociaal plan); indien het ondernemingsoverleg hieromtrent mislukt, dient de meest gerede partij de zaak aanhangig te maken bij het verzoeningsbureau van het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers; - dit geldt niet voor individuele gevallen. HOOFDSTUK XIII. - Geldigheid

Art. 37.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt deze van 30 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers, tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de werklieden en werksters, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 26 april 1999 (Belgisch Staatsblad van 12 april 2000), en is gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij treedt in werking op 1 januari 1999 en mag worden opgezegd door één van de partijen met een opzeggingstermijn van drie maanden, mits voorafgaandelijk overleg met de betrokken partijen, bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de schoeiselindustrie, de laarzenmakers en de maatwerkers.

De opzeggingstermijn begint te lopen vanaf de datum waarop de aangetekende brief aan de voorzitter wordt gestuurd.

De opzeggingstermijn mag evenwel ten vroegste een aanvang nemen op 1 oktober 2000.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 2 april 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^