Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 september 2004
gepubliceerd op 29 september 2004

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juli 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters, tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2004202677
pub.
29/09/2004
prom.
01/09/2004
ELI
eli/besluit/2004/09/01/2004202677/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 SEPTEMBER 2004. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juli 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters, tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juli 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters, tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 september 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juli 2003 Vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen (Overeenkomst geregistreerd op 15 september 2003 onder het nummer 67515/CO/145) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen. HOOFDSTUK II. - Beroepenclassificatie

Art. 2.De beroepenclassificatie van de werklieden wordt vastgesteld als volgt : 1. Ongeschoolden.Worden als ongeschoolden aangezien : a) de hulpwerklieden, de ongeschoolde werklieden die niet zelfstandig kunnen werken;b) de werklieden die niet zijn begrepen in een van de ondervermelde categorieën.2. Halfgeschoolden.Worden als halfgeschoolden aangezien : a) de werklieden die, na technische aanwijzingen, ten minste de helft van de verrichtingen van de geschoolden, op één na, normaal, zelfstandig en degelijk kunnen uitvoeren;b) de houders van het brevet afgeleverd na voleindiging van een leerovereenkomst "tuinaanleg";c) de grondwerkers.3. Geschoolden.Worden als geschoolden aangezien : a) de werklieden, houders van het einddiploma van het lager middelbaar tuinbouwonderwijs (A3), die ten minste drie jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de werklieden, houders van het diploma van tuinbouwtechnicus afgeleverd door een instelling van het hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste twee jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;c) de werklieden, houders van het brevet afgeleverd na voleindiging van een leerovereenkomst "tuinaanleg" en die ten minste drie jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;d) de werklieden die de volgende voorwaarden vervullen : - gedurende ten minste drie jaar in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen hebben gewerkt; - bekwaam zijn om, na technische voorlichting, op bevel van de werkgever of zijn plaatsvervanger, volgende werkzaamheden te verrichten op één of twee uitzonderingen na : snoeien in het algemeen; binden van alle gewassen voor de versiering van tuinen, zowel sierplanten als fruitbomen; onder profiel brengen en afsteken van de randen van de wegen en heestergroepen; toepassen van verschillende besproeiingen; uitstrooien van organische en scheikundige meststoffen; planten van alle gewassen voor het verfraaien van de tuinen en een grondige kennis ervan bezitten; maaien van grasperken en snoeien van hagen en randen; voorbereiden van de te bezaaien percelen en deze percelen bezaaien, met alle werkzaamheden die daarop betrekking hebben; gebruiken van radicale en selectieve onkruidverdelgers; verrichten van alle metselwerk nodig voor de versiering van de tuinen (vloeren, rotsen, vijvers, enz.); gebruiken van motorgrasmaaiers en maaimachines. 4. Meergeschoolden A.Worden als meergeschoolden A aangezien : a) de geschoolde werklieden, houders van een diploma van tuinbouwtechnicus afgeleverd door een instelling van hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste vijf jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de geschoolde werklieden, houders van het diploma A1 afgeleverd door een instelling van hoger tuinbouwonderwijs, die ten minste twee jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;c) de autovoerders die regelmatig en in hoofdzaak een vrachtwagen van minimum 3,5 ton nuttige last voeren;d) de geschoolde werklieden die gelast worden met het vervoer van zwaar materieel;e) de eerste hoveniers en de grasmaaiers op glooiingen en gevaarlijke bermen;f) de werklieden die gras maaien op bermen langs wegen aangeduid met de verkeerstekens F5 en F9 en langs wegen met twee of meer baanvakken, gescheiden door een bezaaide of beplante middenberm.5. Meergeschoolden B.Behoren tot de meergeschoolden B : a) de werklieden, houders van een diploma van tuinbouwtechnicus, afgeleverd door een instelling van hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste tien jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de werklieden, houders van het einddiploma A1 afgeleverd door een instelling van hoger tuinbouwonderwijs, die ten minste vijf jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen. HOOFDSTUK III. - Loonvoorwaarden A. Uurlonen

Art. 3.Op 1 juli 2003 worden de minimumuurlonen en de werkelijk uitbetaalde lonen verhoogd met 1,5 pct.

Art. 4.De nieuwe minimumuurlonen van de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder worden op basis van een wekelijkse arbeidsduur van 39 uren vastgesteld : op 1 juli 2003 : ongeschoolden : 8,88 EUR halfgeschoolden : 9,17 EUR geschoolden : 9,77 EUR meergeschoolden A : 10,02 EUR meergeschoolden B : 10,57 EUR

Art. 5.Voor de ondernemingen met minder dan tien werknemers die een effectieve wekelijkse arbeidsduur van 38 uren hebben, worden de minimumuurlonen voor de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder als volgt vastgelegd : op 1 juli 2003 : ongeschoolden : 9,10 EUR halfgeschoolden : 9,42 EUR geschoolden : 10,02 EUR meergeschoolden A : 10,27 EUR meergeschoolden B : 10,84 EUR

Art. 6.Deze minimumuurlonen en de werkelijk uitbetaalde lonen worden verhoogd met het saldo van de totale loonmarge van 5,4 pct. (dit is 5,4 pct. - 1,5 pct. - de indexeringen van het lopend akkoord) op 1 oktober 2004.

Het paritair comité zal voor 15 september 2004 dit saldo van de loonsverhoging bepalen.

B. Barema minderjarigen

Art. 7.De minimumuurlonen van de minderjarige werklieden en werksters worden als volgt vastgesteld : 17 jaar : 85 pct.; 16 jaar : 70 pct.; 15 jaar : 55 pct. van het uurloon van de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder van dezelfde categorie.

C. Anciënniteitstoeslag

Art. 8.Op de minimumuurlonen wordt vanaf 1 juli 2001 een anciënniteitstoeslag toegekend. Deze toeslag bedraagt 0,5 pct. Bij een anciënniteit van 5 jaar in de onderneming, 1 pct. bij een anciënniteit van 10 jaar in de onderneming, 1,5 pct. bij een anciënniteit van 15 jaar in de onderneming en 2 pct. bij een anciënniteit van 20 jaar in de onderneming.

Art. 9.De toeslag wordt betaald vanaf de eerste dag van de maand volgend op het bereiken van de anciënniteit van 5, 10, 15 of 20 jaar.

D. Indexering

Art. 10.De minimumuurlonen en de werkelijk betaalde lonen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 januari 2003, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 27 maart 2003.

E. Mobiliteitsvergoeding

Art. 11.Wanneer de werkman, in opdracht van de werkgever, zich van de zetel van de onderneming, het werkhuis, de werkplaats of een ander door de werkgever aangeduide plaats naar een andere werkplaats moet begeven, worden deze verplaatsingskosten volledig door de werkgever gedragen, ongeacht het gebruikt vervoermiddel en de af te leggen afstand.

Art. 12.De vergoeding van de verplaatsingen van de woonplaats rechtstreeks naar de plaats van tewerkstelling wordt aangevuld door een mobiliteitspremie van 0,037 EUR per effectief afgelegde kilometer (zowel heen als terug).

De werkgever is vrijgesteld van de betaling van de mobiliteitspremie indien de verplaatsing gebeurt gedurende de tijd tijdens dewelke het personeel ter beschikking is van de werkgever.

Art. 13.Het betalen van de mobiliteitspremie gebeurt gelijktijdig met de terugbetaling van de verplaatsingskosten.

F. Premie ter compensatie van de onmogelijkheid van de werkgever om warme maaltijden te verstrekken

Art. 14.Alle werknemers die recht hebben op de mobiliteitsvergoeding ontvangen ook dagelijks een forfaitaire premie ter compensatie van de onmogelijkheid van de werkgever om warme maaltijden te verstrekken van 2,50 EUR. Deze premie doet geen afbreuk aan de bestaande vergoedingen die worden uitbetaald in het kader van overnachtingen.

G. Verblijfskosten en scheidingsvergoeding

Art. 15.Indien de werkman belet is, wegens de aard van het werk of de lange verplaatsingsduur, dagelijks huiswaarts te keren en hij dus in de omgeving van de werkplaats moet overnachten, moet de werkgever instaan voor degelijke huisvesting, eetmalen en het gratis vervoer naar die werkplaats.

Art. 16.De werkgever kan zich van deze verplichting kwijten door de betaling van : - de forfaitaire vergoedingen : huisvesting : 17,27 EUR per dag; eetmalen : 8,78 EUR per dag.

Deze bedragen zijn van kracht vanaf 1 juli 2003 en worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde manier als de indexaanpassing van de lonen maar worden afgerond naar de hogere deciem; - een scheidingsvergoeding van minimum 6,20 EUR per dag wegens de door huisvesting veroorzaakte bijkomende kosten. HOOFDSTUK IV. - Geldigheid

Art. 17.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2003 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters van de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.

Elk van de contracterende partijen kan ze opzeggen, mits een opzegtermijn van drie maanden, te betekenen bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 1 september 2004.

De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE

^