gepubliceerd op 10 maart 2016
Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 734quater van het KB/WIB 92 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België
1 MAART 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 734quater van het KB/WIB 92 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij aan Uwe Majesteit ter ondertekening leggen heeft als hoofddoel, in toepassing van artikel 203, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna WIB 92), de lijst van de landen aan te passen waarvan de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen als vermeld in artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, WIB 92, geacht worden aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België.
De tot stand gekomen wijzigingen in buitenlandse wetgevingen sinds de laatste herziening van de lijst hebben tot gevolg dat landen aan deze lijst moeten worden toegevoegd en andere landen eruit moeten worden verwijderd.
De lijst van artikel 734quater van het KB/WIB 92 is dikwijls ter sprake gebracht als zijnde de `Belgische lijst van fiscale paradijzen'. Het is noodzakelijk om hier te benadrukken dat dit helemaal niet het geval is. Deze lijst is een lijst van landen waarvan de gemeenrechtelijke bepalingen inzake de belasting op de winsten als aanzienlijk gunstiger beschouwd worden dan in België, overeenkomstig artikel 203, § 1, tweede lid, WIB 92.
De lijst die het voorwerp uitmaakt van dit koninklijk besluit heeft in geen enkel opzicht te maken met de criteria die de OESO of enig andere internationale instantie hanteert om een land of een jurisdictie aan te duiden als `belastingparadijs' of als `niet- coöperatieve jurisdictie'.
In overeenstemming met wat wettelijk is voorgeschreven, is deze lijst strikt beperkt tot landen waarvan de gemeenrechtelijke bepalingen inzake de vennootschapsbelasting aanzienlijk gunstiger zijn dan in België (cfr. artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, in fine, WIB 92). Om op deze lijst voor te komen moet een land dus eerst een fiscaal regime hebben dat van toepassing is op vennootschappen en dat fiscaal regime moet bovendien ofwel voorzien in een gemeenrechtelijk nominaal tarief van belasting op de winsten van vennootschappen dat lager is dan 15 pct., ofwel resulteren in een effectieve fiscale last die lager is dan 15 pct. Zo worden dus alle landen die de vennootschappen niet onderwerpen aan de belasting of die sommige vennootschappen niet onderwerpen aan een belasting gelijkaardig aan de Belgische vennootschapsbelasting uitgesloten van deze lijst. Maar de landen die de winsten van vennootschappen onderwerpen aan de inkomstenbelasting waarvan het tarief 0 pct. bedraagt, zijn wel opgenomen in deze lijst.
Een voorbeeld van een dergelijke jurisdictie is het Eiland Man.
De landen waarvan de fiscale wetgeving voorziet in een "off-shore" regime waarbij de winsten van buitenlandse oorsprong - andere dan dividenden - minder of niet worden belast, komen eveneens niet voor op deze lijst. Deze landen zijn bedoeld in artikel 203, § 1, 1e lid, 3°, WIB 92 voor dewelke niet voorzien is in het opstellen van een lijst door middel van een koninklijk besluit.
Een land wordt ook niet opgenomen in deze lijst ten gevolge van het feit dat de daar gevestigde vennootschappen, wat hun duurzame vestiging gesitueerd in het buitenland betreft, genieten van een belastingregime dat globaal veel voordeliger is dan in België. Deze gevallen worden beoogd door artikel 203, § 1, eerste lid, 4°, WIB 92 voor dewelke er niet voorzien is in het opstellen van een lijst door middel van een koninklijk besluit.
Voor de opmaak van dit besluit worden de volgende jurisdicties geacht een land in de zin van artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, WIB 92 te zijn. Enerzijds worden de door de meerderheid van de leden van de Verenigde Naties erkende onafhankelijke Staten geacht een land te zijn. Anderzijds worden ook de gebieden die afhankelijk zijn van deze erkende Staten, maar die op autonome wijze over de bevoegdheid beschikken om op zelfstandige wijze belastingen te heffen op de al dan niet uitgekeerde winsten van vennootschappen, eveneens geacht een land te zijn.
De methode op basis waarvan deze lijst is opgemaakt is de volgende : De administratie heeft op basis van de in haar bezit zijnde informatie, land per land, nagegaan hoeveel het gemeenrechtelijk nominale tarief bedraagt dat wordt toegepast op de winsten van vennootschappen. Het in aanmerking te nemen nominale belastingtarief voor de toepassing van artikel 203, § 1, 1°, WIB 92 wordt vastgesteld door het door de centrale overheid bepaalde tarief dat van toepassing is op de winsten van de vennootschappen. Afhankelijk van de bevoegdheid van de "deel-" gewestelijke en andere entiteiten om in te grijpen op de vennootschapsbelasting wordt dit tarief vervolgens herrekend, in functie van de regionale fiscale tarieven die gemiddeld genomen van toepassing zijn in deze "deel-" gewestelijke en andere entiteiten.
Voor de opmaak van dit besluit wordt onder de term `gemeenrechtelijk nominaal tarief', het tarief begrepen dat effectief wordt toegepast op de belastbare basis bij het berekenen van de vennootschapsbelasting.
Indien het Belgische gemeenrechtelijk nominaal tarief zou worden vastgesteld dient men dus niet enkel rekening te houden met het tarief bedoeld in artikel 215, eerste lid, WIB 92, maar eveneens met de in artikel 463bis, WIB 92, vermelde crisisbijdrage.
Op basis van deze informatie werden Abu Dhabi, Ajman, Andorra, Bosnië en Herzegovina, Dubai, Gibraltar, Guernsey, Jersey, Kirgizië, Kosovo, Liechtenstein, Macau, Macedonië, het Eiland Man, de Marshalleilanden, Micronesië (Federatie van...), Moldavië, Montenegro, Oman, Oezbekistan, Paraguay, Qatar, Ras al Khaimah, Servië, Sharjah, Oost-Timor, Turkmenistan en Umm al Qaiwain in de lijst opgenomen.
Vervolgens heeft de administratie nagegaan of de belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting op een normale wijze werd vastgesteld.
Hierbij werd in het bijzonder aandacht besteed aan de landen met een nominaal belastingtarief van 15 pct. en werd onderzocht in welke mate de grondslag van de belasting is vrijgesteld of aan een lager belastingtarief is onderworpen.
In antwoord op het advies van de Raad van State wordt verduidelijkt dat de vaststelling van de belastbare grondslag in landen met een nominaal tarief van meer dan 15% ook werd onderzocht. De focus bij dit onderzoek lag evenwel op de landen waarvan de administratie over aanwijzingen beschikt dat de belastbare grondslag er mogelijkerwijs op een abnormale wijze wordt samengesteld. Aangezien de kans dat een land beschikt over een gemeenrechtelijk effectief tarief dat lager is dan 15 pct. groter is bij een land dat beschikt over een gemeenrechtelijk nominaal tarief van 15 pct., werd aan deze laatste groep extra aandacht besteed, evenwel zonder de landen met een hoger nominaal tarief uit het oog te verliezen.
Op basis van dit onderzoek werden Koeweit, Monaco, en de Maldiven op de lijst opgenomen.
In Afghanistan, Belize, Burundi, Kaapverdië, de Centraal-Afrikaanse Republiek, de Comoren, de Cookeilanden, Cuba, Dominica, Equatoriaal-Guinea, Grenada, Guinee-Bissau, Haiti, Iran, Irak, Kiribati, Laos, Liberia, Montserrat, Namibië, Niue, Noord Korea, Panama, Sint Christoffer en Nevis, Sint Lucië, Saint-Pierre en Miquelon, Saint-Vincent en de Grenadines, Samoa, Amerikaans-Samoa, Sao Tomé en Principe, de Seychellen, Tuvalu en de Amerikaanse Maagdeneilanden werd de fiscale wetgeving zodanig gewijzigd waardoor bij opmaak van de lijst een gemeenrechtelijk nominaal tarief of werkelijke belastingdruk op de winsten van vennootschappen in deze landen werd vastgesteld van ten minste 15 pct. Deze landen werden om deze reden niet meer opgenomen in deze lijst.
In bepaalde landen wordt geen enkele vennootschap onderworpen aan een belasting gelijkaardig aan de (Belgische) vennootschapsbelasting, zoals voorzien werd in het eerste deel van de zin in artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, WIB 92. Voor deze bepaling is het niet voorzien om een lijst op te stellen bij koninklijk besluit. De hierna volgende landen zijn om deze reden niet opgenomen in de lijst : Anguilla, de Bahamas, Bermuda, de Caymaneilanden, de Britse Maagdeneilanden, Nauru, Palau, de Pitcairneilanden, Saint-Barthelemy, Somalië, de Turks- en Caicoseilanden, Vanuatu en Wallis-en-Futuna.
Daarnaast worden in bepaalde landen enkel de vennootschappen die bepaalde specifieke activiteiten uitoefenen aan een belasting gelijkaardig aan de Belgische vennootschapsbelasting op de inkomsten uit die activiteiten onderworpen. Ook deze landen worden geviseerd door het eerste deel van de zin in artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, WIB 92. De hierna volgende landen zijn dus niet opgenomen in de lijst : Bahrein en Fujairah.
In Bahrein worden ingevolge het `Amiri Decree 22/1979' enkel vennootschappen die actief zijn in de petroleumsector aan een inkomstenbelasting onderworpen. Concreet betreft het vennootschappen die actief zijn in de opsporing, ontginning, productie of raffinage van olie in Bahrein. Dergelijke vennootschappen zijn belastbaar op hun inkomsten uit (1) de verkoop van ruwe olie of (2) de verkoop van afgewerkte of half afgewerkte producten die werden gefabriceerd in Bahrein uit ruwe olie, ongeacht de oorsprong van de grondstoffen.
Vennootschappen die niet onder deze categorie vallen zijn in Bahrein niet onderworpen aan een belasting gelijkaardig aan de Belgische vennootschapsbelasting. Dividenden uitgekeerd door deze laatste vennootschappen zullen derhalve overeenkomstig het eerste deel van de zin weerhouden in artikel 203, § 1, 1e lid, 1°, WIB 92 niet voor de aftrek in België in aanmerking komen. Om deze reden werd Bahrein niet opgenomen in de lijst van dit besluit.
De aandacht wordt ook gevestigd op het belastingregime dat van kracht is in de Verenigde Arabische Emiraten, waar ieder van de zeven Emiraten (Abu Dhabi, Ajman, Dubai, Fujairah, Ras al Khaimah, Sharjah en Umm al Qaiwain) via decreten zijn eigen regels inzake inkomstenbelastingen vaststelt. In zes van de zeven emiraten (Abu Dhabi, Ajman, Dubai, Ras al Khaimah, Sharjah en Umm al Qaiwain) is iedere vennootschap (rechtspersoon) in principe onderworpen aan een belasting op de winst, met toepassing van progressieve tarieven gaande van 0 pct. tot 50 pct. In de praktijk wordt deze belasting enkel geheven in hoofde van oliemaatschappijen en/of banken, waarvoor in sommige gevallen aparte belastingtarieven gelden die gaan van 20 pct. tot 50 pct. voor oliemaatschappijen en voor banken. Vennootschappen die in de praktijk niet onderworpen worden aan de belasting kunnen op uitdrukkelijk verzoek een expliciete verklaring van vrijstelling van belasting bekomen vanwege de autoriteiten. In deze zes emiraten geldt derhalve dat de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belasting aanzienlijk gunstiger zijn dan in België en zij dienen dus op de lijst te worden opgenomen. Voor wat Fujairah betreft, geldt er enkel een belastingplicht voor vennootschappen die betrokken zijn in de ontginning, productie of verkoop van petroleum of andere natuurlijke grondrijkdommen. Net zoals in Bahrein worden vennootschappen die dergelijke activiteit niet uitoefenen derhalve niet onderworpen aan een belasting gelijkaardig aan de (Belgische) vennootschapsbelasting.
De aftrek van een door dergelijke vennootschap uitgekeerd dividend zal dus overeenkomstig artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, WIB 92 geen toepassing vinden. Om deze redenen wordt Fujairah in tegenstelling tot de andere emiraten niet op de lijst opgenomen.
In zijn advies stelt de Raad van State dat het onderscheid in behandeling tussen enerzijds het optreden via een vaste inrichting en anderzijds het optreden via een dochtervennootschap mogelijkerwijs op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel. Het is niet duidelijk waarom de Raad van State deze opmerking enkel maakt ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten. België heeft immers ook met een aantal landen die op de oorspronkelijke lijst voorkomen een algemene overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting gesloten (bv. Oezbekistan, Bosnië-Herzegovina, Seychellen).
Beide voormelde situaties zijn echter niet objectief vergelijkbaar.
Het voeren van een ondernemingsactiviteit door middel van een buitenlandse vaste inrichting is zowel op fiscaal als op niet-fiscaal vlak verschillend van een situatie waarbij deze activiteit wordt gevoerd door het aanhouden van een deelneming in een buitenlandse vennootschap. Bovendien gaat het in het geval van buitenlandse inrichtingswinst om de vermijding van juridische dubbele belasting en in het geval van (deelnemings)dividenden over de vermijding van economische dubbele belasting.
Tot slot moet worden opgemerkt dat de wettelijke grondslag ontbreekt om de landen waarmee een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting is gesloten uit de lijst te weren. Hierdoor wordt het advies op dit punt niet gevolgd.
Ook wat Liechtenstein betreft, moet worden vastgesteld dat er geen rechtsgrond is, die de opname van dit land verhindert. Hierdoor blijft ook Liechtenstein behouden op deze lijst.
In Monaco bestaat er geen algemene vennootschapsbelasting doch enkel en alleen een belasting op de winst van sommige ondernemingen. Het gaat daarbij over ondernemingen die industriële of commerciële activiteiten uitoefenen in Monaco en indien ten minste 25 pct. van de omzet van de onderneming voortkomt uit verrichtingen buiten Monaco, alsook ondernemingen wiens activiteit bestaat uit het innen van inkomsten uit de verkoop of het in licentie geven van bepaalde roerende rechten. Monegaskische vennootschappen die hieraan niet voldoen worden niet aan een belasting gelijkaardig aan de vennootschapsbelasting onderworpen. Nieuw opgerichte vennootschappen die hieraan wel voldoen en die voor minder dan 50 pct. gehouden worden door andere vennootschappen genieten de eerste twee jaar van een tarief van 0 pct. en genieten in de drie volgende jaren van een verminderd tarief. Ook vennootschappen die het statuut van `Bureaux administratifs' hebben verkregen en die kunnen genieten van belastingkrediet voor onderzoek, hebben de mogelijkheid om te genieten van een sterk verminderd tarief, waarbij er een belasting van 2,66 pct. wordt geheven op de verrichte uitgaven. Gelet op deze bijzondere regels wordt Monaco geacht gemeenrechtelijk een tarief te hebben dat overeenstemt met de werkelijke belastingdruk dat lager is dan 15 pct.
De opname van landen in deze lijst doet een wettelijk vermoeden ontstaan dat de gemeenrechtelijke bepalingen van de in deze lijst opgenomen landen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België. De belastingplichtige heeft evenwel steeds de mogelijkheid om het tegenbewijs te leveren. Dit tegenbewijs kan evenwel enkel geleverd worden voor zover de belastingplichtige aantoont dat in het desbetreffende land zowel het gemeenrechtelijk nominaal tarief op de winsten van de vennootschappen als het tarief dat met de werkelijke belastingdruk overeenstemt 15 pct. of meer bedraagt.
Sommige jurisdicties welke bijzondere banden hebben met lidstaten van de Europese Unie bevinden zich op de lijst van landen niettegenstaande artikel 203, § 1, derde lid, WIB 92 bepaalt dat voor de toepassing van het eerste lid, 1°, de gemeenrechtelijke bepalingen inzake inkomstenbelastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een Lidstaat van de Europese Unie geacht worden niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België.
Enerzijds vormen bepaalde overzeese jurisdicties (onder meer Anguilla, de Bermudaeilanden, de Britse Maagdeneilanden, de Kaaimaneilanden, de Pitcairneilanden, Saint-Barthelemy, de Turks- en Caicoseilanden en Wallis-en-Futuna), overeenkomstig artikel 355, leden 2 en 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het onderwerp van de bijzondere associatieregeling omschreven in het vierde deel van hetzelfde Verdrag. Inzonderheid wordt een vrijhandelszone ingesteld tussen de Gemeenschap en deze overzeese jurisdicties, waarbij de lidstaten ernaar streven, zonder enige verbintenis, op hun handelsverkeer met die jurisdicties, dezelfde regeling toe te passen als deze die zij onderling dienen toe te passen. Anderzijds bepalen die jurisdicties zelf hun handelspolitiek tegenover de lidstaten, zulks op voorwaarde dat alle lidstaten op een gelijkwaardige manier worden behandeld. In deze overzeese jurisdicties wordt er geen vennootschapsbelasting geheven.
De in het vorige lid opgesomde jurisdicties kunnen niet worden beschouwd als zijnde deel uitmakende van een lidstaat van de Europese Unie voor de toepassing van artikel 203, § 1, eerste lid, WIB 92 volgens artikel 203, § 1, derde lid, WIB 92. Daarentegen werden ze niet opgenomen op de lijst die het voorwerp uitmaakt van onderhavig koninklijk besluit gelet op het gebrek aan van kracht zijnde wetgeving inzake vennootschapsbelasting.
Voor andere jurisdicties (met name Jersey, Guernsey en het eiland Man) kunnen de bepalingen worden ingeroepen van artikel 355, vijfde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, overeenkomstig dewelke de bepalingen van de Verdragen van de Europese Unie slechts van toepassing zijn voor zover noodzakelijk ter verzekering van de toepassing van de regeling die voor deze eilanden is vastgesteld in het op 22 januari 1972 ondertekende Verdrag betreffende de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Niettemin is de harmonisatie op het gebied van de directe belastingen niet van toepassing ten aanzien van deze jurisdicties. De vennootschappen gevestigd in deze jurisdicties kunnen, mutatis mutandis met het vorige lid, niet worden aangemerkt als vennootschappen "gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie".
Wat het specifieke geval Gibraltar betreft, wordt opgemerkt dat overeenkomstig artikel 355, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, deze jurisdictie deel uitmaakt van de Europese Unie. De Toetredingsakte van 1972 sloot Gibraltar evenwel uit van de toepassing van belangrijke domeinen van het gemeenschapsrecht.
De situatie welke hier moet worden onderzocht betreft in feite een vrijstellingsregeling van dividenden ten name van een aandeelhouder-binnenlandse vennootschap, indien deze dividenden worden uitgekeerd door een vennootschap "gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie". Welnu, voor de toepassing van de Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten kan een vennootschap die gevestigd is in Gibraltar niet worden beschouwd als een "vennootschap van een lidstaat" zoals omschreven in artikel 2 van voormelde richtlijn.
Immers de in Gibraltar gevestigde vennootschappen zijn in beginsel opgericht volgens de wetgeving van Gibraltar en zijn derhalve niet onderworpen aan de "corporation taks" in het Verenigd Koninkrijk.
Overigens valt Gibraltar steeds uit het toepassingsgebied van de door het Verenigd Koninkrijk gesloten dubbelbelastingverdragen. Evenmin maakt Gibraltar deel uit van het Verenigd Koninkrijk voor belastingdoeleinden. Dientengevolge is Gibraltar opgenomen op de lijst.
Het besluit van de Europese Raad van 11 juli 2012 tot wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie (2012/419/EU) wijzigt artikelen 349 en 351, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie waardoor Mayotte de status verwerft van ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 van hetzelfde verdrag.
Mayotte wordt beschouwd als zijnde deel uitmakende van een lidstaat van de Europese Unie en wordt dus niet meer opgenomen op de lijst.
De eilanden Alderney en Herm worden uit de vorige lijst geschrapt omdat zij worden beschouwd als behorend tot het Baljuwschap Guernsey, dat wel nog in de lijst is opgenomen. Ook de eilanden Jethou en Sark behoren staatsrechtelijk tot dit Baljuwschap, maar hebben een apart fiscaal statuut. Op deze eilanden wordt immers in tegenstelling tot de overige eilanden van het Baljuwschap Guernsey geen inkomstenbelastingen geheven.
Ten slotte dient te worden opgemerkt dat de wettelijke bepaling opgenomen in artikel 203, § 1, 1°, WIB 92, en het in uitvoering daarvan genomen koninklijk besluit dat nu voorligt, in sommige gevallen kunnen worden `opzij geschoven' door specifieke bepalingen opgenomen in een door België gesloten overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting op grond van het principe van de voorrang van het verdragsrecht. Een voorbeeld van een dergelijke specifieke bepaling is artikel 22, § 2, d, van het Belgische standaardmodel.
Indien deze of een soortgelijke bepaling is opgenomen in een door België gesloten overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting met een Staat die is opgenomen in de lijst van artikel 734quater, KB/WIB 92 zou een dividend afkomstig uit deze Staat onder bepaalde voorwaarden toch in aanmerking komen voor de aftrek.
Daarnaast is het ook mogelijk dat de dubbele belasting op een dividend van buitenlandse oorsprong, dat niet in aanmerking komt voor de aftrek, door een specifieke bepaling van de overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting op een andere manier wordt vermeden.
Zo voorziet de overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting tussen België en het eiland Man (ondertekend op 15 juli 2009 maar nog niet in werking getreden) in een vrijstelling van vennootschapsbelasting in België op dividenden afkomstig van een vennootschap die inwoner is van het Eiland Man, indien het inkomen waaruit het dividend is betaald, in het Eiland Man is belast tegen een tarief van minstens 10 pct. (cfr. artikel 24, § 2, c) van de overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting België - Eiland Man).
Deze lijst van landen zal telkens worden aangepast wanneer, inzonderheid ingevolge buitenlandse wetswijzigingen, bepaalde landen aan deze lijst moeten worden toegevoegd of van deze lijst moeten worden geschrapt.
Dit besluit is van toepassing op dividenden die zijn verleend of toegekend vanaf 1 januari 2016.
In navolging van het advies van de Raad van State wordt de toepassing van dit besluit uitgesloten voor de dividenden die aan de belastingplichtige zijn verleend of toegekend in de loop van een belastbaar tijdperk dat werd afgesloten voor de eerste dag van de maand na die waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT
ADVIES 58.645/3 VAN 11 JANUARI 2016 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT "TOT WIJZIGING VAN ARTIKEL 734quater VAN HET KB/WIB 92 BETREFFENDE DE LIJST VAN LANDEN WAAR DE GEMEENRECHTELIJKE BEPALINGEN INZAKE BELASTINGEN AANZIENLIJK GUNSTIGER ZIJN DAN IN BELGIE" Op 10 december 2015 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van artikel 734quater van het KB/WIB 92 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België".
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 5 januari 2016.
De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jan Smets en Jeroen Van Nieuwenhove, staatsraden, Johan Put en Bruno Peeters, assessoren, en Leen Verschraeghen, toegevoegd griffier.
Het verslag is uitgebracht door Frédéric Vanneste, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 11 januari 2016. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot de vervanging van de in artikel 734quater van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 27/08/1993 pub. 27/07/2015 numac 2015000371 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. - Officieuze coördinatie in het Duits - Deel I sluiten "tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992" (hierna : KB/WIB 92) opgenomen lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen geacht worden aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België voor de toepassing van artikel 203, § 1, eerste lid, 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 92) (artikel 1, b), van het ontwerp). Bovendien wordt in hetzelfde artikel een foutieve verwijzing rechtgezet (artikel 1, a), van het ontwerp).
Het te nemen besluit zal van toepassing zijn "op de in artikel 202, § 1, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2016" (artikel 2 van het ontwerp).
Rechtsgrond 3. Krachtens artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, van het WIB 92 zijn de in artikel 202, § 1, 1° en 2°, van hetzelfde wetboek vermelde dividenden niet aftrekbaar van de belastbare winst "wanneer ze worden verleend of toegekend door (...) een vennootschap die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard als die belasting is onderworpen of die gevestigd is in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België". Aldus wordt een onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, een meer concrete benadering op basis van de staat van de vennootschap die de inkomsten verleent of toekent ("een vennootschap die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard als die belasting is onderworpen") en, anderzijds, een meer abstracte benadering op basis van de staat van het belastingregime in het land van vestiging van die vennootschap ("een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België").
Wat die laatste benadering betreft, is bij artikel 203, § 1, tweede lid, van het WIB 92 aan de Koning de bevoegdheid gegeven om, met een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de gevallen te bepalen waarin de gemeenrechtelijke bepalingen inzake het fiscale regime dat van toepassing is op vennootschappen geacht moeten worden aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België. Uit hetzelfde lid blijkt dat aan die voorwaarde is voldaan indien : "- hetzij, het gemeenrechtelijk nominaal tarief op de winsten van de vennootschap, lager is dan 15 pct.; - hetzij, gemeenrechtelijk, het tarief dat met de werkelijke belastingdruk overeenstemt, lager is dan 15 pct.". 4. Het is derhalve de Koning die, op grond van artikel 203, § 1, tweede lid, van het WIB 92 en aan de hand van de erin opgenomen criteria, de lijst bepaalt van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen moeten worden geacht aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België (1).Die bepaling biedt dan ook in beginsel rechtsgrond voor het ontworpen besluit. 4.1. Door te werken met een door de Koning te bepalen lijst van landen heeft de wetgever willen voorkomen dat het de taxatieambtenaar, de directeur of de rechter zelf is die de voorwaarden van artikel 203, § 1, tweede lid, van het WIB 92 telkens zou moeten toetsen aan de situatie in een of ander land.
De precieze juridische waarde van de door de Koning bepaalde lijst is evenwel niet geheel duidelijk. 4.1.1. In de eerste plaats is het de vraag of het vermelden van een land op de lijst een decisief, dan wel een indicatief karakter heeft.
In de eerste hypothese is het de Koning die, op basis van de door de wetgever bepaalde criteria, vaststelt voor welke landen door aldaar gevestigde vennootschappen uitgekeerde dividenden niet aftrekbaar zijn. In de tweede hypothese gaat het slechts om een aanwijzing dat die dividenden niet aftrekbaar zijn, maar kan de belastingplichtige het bewijs leveren dat in zijn geval wel voldaan is aan de achterliggende taxatievoorwaarde (2).
Gelet op de gebruikte bewoordingen ("worden geacht"; in de Franse tekst "sont présumées"), lijkt het om een vermoeden te gaan, dat door de belastingplichtige kan worden weerlegd (3). Een bepaling waarin werd bevestigd dat het tegendeel kan worden bewezen zowel door de fiscale administratie als door de belastingplichtige en die voorkwam in het voorontwerp van wet dat om advies aan de Raad van State is voorgelegd, werd echter uiteindelijk weggelaten (4). 4.1.2. Ook is het de vraag of er ruimte is voor een eigen beoordeling door de belastingadministratie over het effectief belast zijn van de ontvangen inkomsten indien het gaat om een vennootschap gevestigd in een land dat niet in de lijst voorkomt (5). 4.2. De criteria die in artikel 203, § 1, tweede lid, van het WIB 92 zijn vooropgesteld, lijken uit te gaan van een beoordeling in abstracto. Dat valt af te leiden uit het herhaalde gebruik van het woord "gemeenrechtelijk" (bv. "werkelijke [gemeenrechtelijke] belastingdruk").
Daardoor lijkt volgens de rechtsgrondbepaling geen rekening te mogen worden gehouden met de in de praktijk geldende belastingdruk, daarbij abstractie makend van het fiscale wettelijke kader van het betrokken land.
In dat verband moet erop gewezen worden dat in het verslag aan de Koning (p. 5, derde alinea) voor de Verenigde Arabische Emiraten herhaaldelijk naar "de praktijk" wordt verwezen. Zes van de zeven emiraten die de Verenigde Arabische Emiraten vormen (Abu Dhabi, Dubai, Sharjah, Ajman, Umm Al Qaywayn en Ras al-Khaimah) (6) worden in de lijst opgenomen op grond van de vaststelling dat de vennootschappen daar in de praktijk niet onderworpen worden aan de belasting, tenzij het gaat over oliemaatschappijen of banken. Hoewel deze laatste vennootschappen wel worden onderworpen aan een kwalificerend gemeenrechtelijk belastingregime (belastingtarief 20 % tot 50 %), lijkt de opname van deze emiraten in de lijst tot gevolg te hebben dat ook dividenden afkomstig van oliemaatschappijen of banken worden uitgesloten van de aftrek. Het is bovendien niet duidelijk of deze laatste vennootschappen het tegenbewijs mogen leveren dat zij aan een effectieve werkelijke belastingdruk van meer dan 15 % worden onderworpen, om vooralsnog de aftrek te kunnen genieten. Op grond van het verslag aan de Koning (p. 7, eerste alinea) lijkt dit uitgesloten te zijn. Er wordt wel een tegenbewijs toegestaan, maar "[d]it tegenbewijs kan evenwel enkel geleverd worden voor zover de belastingplichtige aantoont dat in het desbetreffende land zowel het gemeenrechtelijk nominaal tarief (...) als het tarief dat met de werkelijke belastingdruk overeenstemt 15 % of meer bedraagt". Indien het in beide gevallen gaat over de "gemeenrechtelijke" situatie en niet over de situatie in concreto, is het tegenbewijs niet mogelijk. 4.3. Het verdient dan ook aanbeveling om artikel 203, § 1, van het WIB 92 te verduidelijken om tot een meer rechtszekere rechtsgrondregeling te komen.
Algemene opmerkingen 5. De huidige lijst van landen waarvan de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen geacht worden aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België, opgenomen in artikel 734quater van het KB/WIB 92, is vastgesteld bij het koninklijk besluit van 13 februari 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 13/02/2003 pub. 21/02/2003 numac 2003003099 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 203, § 1, derde lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België sluiten (7) en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 mei 2004 (schrapping van "Estland") (8) en 14 oktober 2005 (schrapping van "San Marino") (9). De nieuwe lijst is, luidens artikel 2 van het ontwerp, "van toepassing op (...) [betalingen gedaan] vanaf 1 januari 2016". De initiële lijst is dus elf jaar ongewijzigd blijven gelden.
Gelet op de invloed van de lijst voor het al of niet aftrekbaar zijn van de in artikel 202, § 1, 1° en 2°, van het WIB 92 vermelde dividenden (10), dient voor elk aanslagjaar te worden nagegaan of de lijst geen aanpassing behoeft op basis van de criteria vermeld in artikel 203, § 1, tweede lid, van het WIB 92.
Het is weinig waarschijnlijk dat de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, in de afgelopen elf jaar onveranderd is gebleven.
De Raad van State beschikt echter niet over de nodige informatie om te kunnen beoordelen welke landen aan de criteria voldoen. Hij moet zich dan ook ertoe beperken op te merken dat per aanslagjaar dient te worden nagegaan of de lijst aanpassing behoeft. 6. Volgens het verslag aan de Koning (p.4) werd voor de toepassing van artikel 203, § 1, tweede lid, tweede streepje, van het WIB 92 "in het bijzonder" voor de landen met een nominaal belastingtarief van 15 % onderzocht of de belastbare grondslag niet is vrijgesteld of aan een lager belastingtarief is onderworpen. Het is niet duidelijk waarom landen waarin het nominale belastingtarief meer dan 15 % bedraagt, niet evenzeer zijn onderzocht. Het is immers ook mogelijk dat landen met een nominaal tarief van bv. 20 % als gevolg van vrijstellingen van belastbare grondslagen een werkelijke gemeenrechtelijke belastingdruk van minder dan 15% hebben. Op dit punt dient derhalve een voorbehoud te worden gemaakt. 7. Door de voormelde zes emiraten toe te voegen aan de lijst, worden dividenden uitgekeerd door een vennootschap gevestigd in die emiraten uitgesloten van de aftrek, terwijl een Belgische vennootschap met een vaste inrichting in de Verenigde Arabische Emiraten niet belast wordt op dergelijke inrichtingswinsten, aangezien deze winsten in de Verenigde Arabische Emiraten aan een belasting onderworpen zijn en volgens de administratie dus belast zijn in de zin van het dubbelbelastingverdrag met dat land (11).De situatie van een dividenduitkering door een dochtervennootschap is uiteraard verschillend van winsten behaald door een vaste inrichting. Het resultaat van de voorliggende regeling is evenwel dat winsten uit de Verenigde Arabische Emiraten via een dochtervennootschap volledig zullen belast worden, terwijl winsten uit vaste inrichtingen in de Verenigde Arabische Emiraten volledig worden vrijgesteld : de aftrek wordt geweigerd rekening houdend met het (gemeenrechtelijk) aanzienlijk gunstigere belastingregime van deze emiraten, terwijl de op grond van het dubbelbelastingverdrag verleende vrijstelling in België van de winsten van de vaste inrichtingen in de emiraten wordt gerechtvaardigd omdat die winsten worden beschouwd als zijnde belast in de emiraten (12).
Dit onderscheid in behandeling tussen het optreden via een vaste inrichting en via een dochtervennootschap in de Verenigde Arabische Emiraten staat, gelet op de gemeenschappelijke doelstelling van het vermijden van (economische) dubbele belasting, op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel (artikel 172, eerste lid, van de Grondwet). De vraag rijst dan ook of hiervoor een redelijke verantwoording kan worden gegeven. 8. Op de voormelde lijst komt ook Liechtenstein voor, dat behoort tot de Europese Economische Ruimte (EER).Bij die vermelding dient een voorbehoud te worden gemaakt.
Vermits in de relatie tussen lidstaten van de Europese Unie (EU) en EER-lidstaten niet dezelfde rechtsinstrumenten met betrekking tot fiscaal toezicht en gegevensuitwisseling van kracht zijn, aanvaardt het Hof van Justitie van de EU dat EU-lidstaten onder bepaalde voorwaarden strenger zijn ten aanzien van vennootschappen uit EER-lidstaten (13).
Of in dit geval aan die voorwaarden is voldaan, kon binnen de termijn die hem voor zijn advies is gelaten niet nader worden onderzocht.
Onderzoek van de tekst Artikel 2 9. Artikel 2 van het ontwerp bepaalt dat het te nemen besluit van toepassing is op de in artikel 202, § 1, 1° en 2°, van het WIB 92 vermelde dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2016. 9.1. Voor vennootschappen waarvan het boekjaar wordt afgesloten in de periode die loopt van 1 januari 2016 tot de datum van de bekendmaking van het te nemen besluit in het Belgisch Staatsblad, wordt aan de regeling aldus terugwerkende kracht verleend (14).
In dat verband moet worden opgemerkt dat het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten slechts onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar kan worden geacht.
Het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten is enkel toelaatbaar ingeval voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen toekent of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de continuïteit of de goede werking van het bestuur en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast.
Enkel indien de retroactiviteit van de ontworpen regeling in één van de opgesomde gevallen valt in te passen, zou deze kunnen worden gebillijkt. Dat valt in dit geval evenwel te betwijfelen. 9.2. In artikel 2 van het ontwerp wordt de inwerkingtreding van de nieuwe regeling vermengd met het bepalen van overgangsregels.
Een bepaling waarbij de inwerkingtreding van een regelgevende tekst wordt vastgesteld, geeft aan vanaf welke datum deze tekst verbindend wordt, dit wil zeggen rechtsgevolgen kan hebben die aan de rechtsonderhorigen kunnen worden tegengeworpen : vanaf deze datum kunnen de rechtsgevolgen die voortvloeien uit de bepalingen van de tekst verbonden worden aan de rechtsfeiten die onder het toepassingsgebied ervan vallen (15). In dit geval is de beoogde datum van uitwerking 1 januari 2016.
Een overgangsbepaling is een bepaling die de overgang van een oude naar een nieuwe regeling mogelijk maakt en heeft dus slechts een in de tijd beperkte reden van bestaan (16). In dit geval is het de bedoeling om een aantal van de thans geldende regels te blijven toepassen bij wege van overgangsregeling.
Gelet daarop verdient het aanbeveling om artikel 2 van het ontwerp te stellen als volgt : "Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2016".
Voorafgaand aan dat artikel waarbij de inwerkingtreding wordt geregeld, dient dan een nieuw artikel met de overgangsbepalingen te worden ingevoegd. Daarin zou kunnen worden voorgeschreven dat de lijst van landen opgenomen in artikel 734quater van het KB/WIB 92, zoals die bepaling luidde voor ze werd gewijzigd bij het te nemen besluit, van toepassing blijft voor de dividenden verleend of toegekend vóór 1 januari 2016. Daarenboven zou, om het probleem met de terugwerkende kracht te vermijden, een overgangsbepaling kunnen worden opgenomen voor de vennootschappen waarvan het boekjaar wordt afgesloten tussen 1 januari 2016 en een tijdstip dat in elk geval na de bekendmaking van het te nemen besluit moet liggen.
De griffier, L. Verschraeghen.
De voorzitter, J. Baert. _______ Nota's (1) Die lijst kan geen betrekking hebben op lidstaten van de Europese Unie vermits voor die landen de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op de vennootschappen uit kracht van de wet geacht moeten worden niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België (artikel 203, § 1, derde lid, van het WIB 92).(2) Volgens Van Crombrugge moet de Koning eerst tussenkomen en kan geen land voor de toepassing van het DBI-stelsel als belastingparadijs worden beschouwd indien het niet als dusdanig is aangeduid door de Koning (S.Van Crombrugge, De hervorming van de vennootschapsbelasting in 2002, Kalmthout, Biblo, 2003, p. 74, nr. 106). Volgens Kirkpatrick en Garabedian gaat het niet om een eenvoudig weerlegbaar vermoeden ("une simple présomption juris tantum") (J. Kirkpatrick en D. Garabedian, Le régime fiscal des sociétés en Belgique, Brussel, Bruylant, 2003, 444). (3) Dat strookt met de zienswijze geuit door de minister van financiën in 2003 en 2007 (CRIV 51 COM 026 Kamer 2003-04, 21 oktober 2003, 34; Vr. en Antw. Kamer 2006-07, 30 april 2007, 32.129 (Vr. 1481 D. Van der Maelen)). (4) Vgl.Parl.St. Kamer, nr. 50-1918/001, 85 (ontworpen artikel 203, § 1, derde lid, van het WIB 92, zoals om advies voorgelegd aan de afdeling Wetgeving), Parl.St. Kamer, nr. 50-1918/001, 120 (opmerkingen in het advies van de Raad van State over de vraag waarop het tegenbewijs kan slaan) en Parl.St. Kamer, nr. 50-1918/001, 85 (ontworpen artikel 203, § 1, derde lid, van het WIB 92, zoals voorgelegd aan het parlement). (5) De minister van financiën heeft in 2007 te kennen gegeven dat het volgens hem om een niet-exhaustieve lijst gaat (Vr.en Antw. Kamer 2006-07, 30 april 2007, 32.129 (Vr. 1481 D. Van der Maelen)) (6) In Fujairah, dat niet in de lijst voorkomt, geldt enkel belastingplicht voor vennootschappen betrokken in de ontginning, productie en verkoop van petroleum of andere natuurlijke grondrijkdommen.Vennootschappen die dergelijke activiteiten niet uitoefenen zijn derhalve niet onderworpen aan een belasting gelijkaardig aan de Belgische vennootschapsbelasting en worden bijgevolg uitgesloten van de aftrek overeenkomstig artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, eerste zinsdeel, van het WIB 92. (7) Koninklijk besluit van 13 februari 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 13/02/2003 pub. 21/02/2003 numac 2003003099 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 203, § 1, derde lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België sluiten "ter uitvoering van artikel 203, § 1, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België", in werking getreden met ingang van het aanslagjaar 2004 (artikel 2).(8) Koninklijk besluit van 11 mei 2004Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/05/2004 pub. 27/05/2004 numac 2004003215 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot wijziging artikel 734quater van het KB/WIB 92 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België sluiten "tot wijziging artikel 734quater van het KB/WIB 92 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België", van toepassing op dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 mei 2004 (artikel 2).(9) Koninklijk besluit van 14 oktober 2005Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 14/10/2005 pub. 25/10/2005 numac 2005003741 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot wijziging artikel 734quater van het KB/WIB 92 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België sluiten "tot wijziging artikel 734quater van het KB/WIB 92 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België", van toepassing op dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005 (artikel 2). (10) Er wordt aan herinnerd dat het opstellen van een lijst aan de Koning is toevertrouwd uit bezorgdheid voor de rechtszekerheid (Parl.St. Kamer, nr. 50-1918/001, 49). (11) Zie hierover de voorafgaande beslissing nr.2010.023 van 23 februari 2010 ("Gelet op wat voorafgaat, kan worden gesteld dat de winst die door de vaste inrichting van X in de VAE gerealiseerd zal worden, op basis van artikel 23, § 2, a, van de Overeenkomst in België vrijgesteld kan worden van belasting, ook al zal overeenkomstig de huidige wetgeving van toepassing in de VAE geen effectieve taxatie doorgevoerd worden omdat die vaste inrichting gelegen zal zijn in een vrijhandelszone".). Zie ook : voorafgaande beslissing nr. 800.465 van 17 februari 2009; voorafgaande beslissing nr. 2015.084 van 17 maart 2015. (12) Zie hoofdstuk V van het dubbelbelastingverdrag met de Verenigde Arabische Emiraten. (13) Zie o.m. : HvJ 28 oktober 2010, C-72/09, Rimbaud; HvJ 12 juli 2012, C-269/09, Commissie v. Spanje. (14) In dat geval valt het belastbaar tijdperk immers samen met het boekjaar (artikel 202 van het KB/WIB 92).Er is een retroactieve werking van een fiscaalrechtelijke regel wanneer hij van toepassing is op feiten, handelingen en toestanden die definitief zijn voltrokken op het ogenblik dat hij wordt bekendgemaakt (GwH 17 juli 2014, nr. 106/2014, B.17.2). Inzake inkomstenbelastingen ontstaat de belastingschuld definitief op de datum van afsluiting van de periode waarin de inkomsten verworven zijn die de belastingbasis uitmaken (zie bv. GwH 5 maart 2015, nr. 25/2015, B.9.1). (15) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, nr.146, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be). (16) Ibid., nr. 143.
1 MAART 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 734quater van het KB/WIB 92 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 203, § 1, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/12/2002 pub. 31/12/2002 numac 2002003520 bron ministerie van financien Wet tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken type wet prom. 24/12/2002 pub. 28/12/2002 numac 2002003497 bron ministerie van financien Wet houdende de Rijksmiddelenbegroting voor het begrotingsjaar 2003 type wet prom. 24/12/2002 pub. 19/03/2003 numac 2003015003 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de merken, gedaan te Brussel op 11 december 2001 type wet prom. 24/12/2002 pub. 07/01/2004 numac 2003015188 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van Burkina Faso inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2001 (2) (3) type wet prom. 24/12/2002 pub. 22/09/2003 numac 2003015146 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Avenant, gedaan te Madrid op 22 juni 2000, tot wijziging van de overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Spanje tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en van het Protocol, ondertekend te Brussel op 14 juni 1995 (2) sluiten;
Gelet op het KB/WIB 92;
Overwegende dat sinds de publicatie in 2003 van de in artikel 734quater, KB/WIB 92, opgenomen lijst heel wat landen hun fiscaal beleid hebben gewijzigd en hierdoor een herziening van deze lijst zich opdringt;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 3 november 2015;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting gegeven op 17 november 2015;
Gelet op het advies nr. 58.645/3 van de Raad van State gegeven op 11 januari 2016 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State ;
Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Op de voordracht van de Minister van Financiën, en op advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 734quater van het KB/WIB 92, ingevoegd bij koninklijk besluit van 13 februari 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 13/02/2003 pub. 21/02/2003 numac 2003003099 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 203, § 1, derde lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreffende de lijst van landen waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België sluiten en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 mei 2004 en 14 oktober 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de inleidende zin worden de woorden "artikel 203, § 1, derde lid" vervangen door de woorden "artikel 203, § 1, tweede lid";b) de lijst wordt vervangen als volgt : "1.Abu Dhabi 2. Ajman 3.Andorra 4. Bosnië en Herzegovina 5.Dubai 6. Gibraltar 7.Guernsey 8. Jersey 9.Kirgizië 10. Koeweit 11.Kosovo 12. Liechtenstein 13.Macau 14. Macedonië 15.Maldiven 16. Eiland Man 17.Marshalleilanden 18. Micronesië (Federatie van...) 19. Moldavië 20.Monaco 21. Montenegro 22.Oman 23. Oezbekistan 24.Paraguay 25. Qatar 26.Ras al Khaimah 27. Servië 28.Sharjah 29. Oost-Timor 30.Turkmenistan 31. Umm al Qaiwain.".
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de in artikel 202, § 1, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde dividenden die zijn verleend of toegekend vanaf 1 januari 2016.
In afwijking van het vorige lid is dit besluit niet van toepassing op de dividenden die zijn verleend of toegekend in de loop van een belastbaar tijdperk dat werd afgesloten voor de eerste dag van de maand na die waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 3.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 maart 2016.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT