Artikel 1.De intuïtieve reactie van een gebruiker die over de openbare weg rijdt en een verkeersbord ziet dat op de rand of erboven staat, met de voorkant naar hem toe, is te denken dat dit verkeersbord voor hem bedoeld is. Deze observatie leidt ons tot het formuleren van een algemeen principe voor de installatie van een verkeersbord: het moet perfect zichtbaar zijn voor degenen voor wie het bedoeld is, en alleen voor hen. In de praktijk is het echter vaak onmogelijk om volledig aan de tweede voorwaarde te voldoen; wanneer dit het geval is, moeten speciale voorzorgsmaatregelen worden genomen om elke ambiguïteit te vermijden. De belangrijkste regels die moeten worden toegepast om alle verwarring te vermijden en een goed begrip te garanderen, zijn de volgende: 1° Het zichtbare gedeelte van een verkeersbord moet gericht zijn in de richting die de gebruiker volgt, op de as van de weg. In het bijzonder moet de voorkant van de verkeersborden vrijwel loodrecht op deze richting staan, op de as van de weg. 2° De verkeersborden bevinden zich normaal aan de rechterkant, in de rijrichting. Deze laatste plaatsingseis aan de rechterkant geldt niet voor richtingborden die meestal op kruispunten worden geplaatst aan de kant van de weg die wordt aangegeven. Bedoelde eis is ook niet van toepassing op borden waarvan de betekenis gekoppeld is aan de kant van de rijbaan waar ze zich bevinden, zoals stop- en parkeerborden. Die is ook niet van toepassing op bakens en geboden tot het volgen van de rijrichting die op het bord is aangegeven, driekleurige verkeerslichten met pijlen en de C33, D1, D3, D5 en F101-borden. Wanneer een linksafslaande rijstrook bij de ingang van een kruispunt bestuurd wordt door driekleurige verkeerslichten met pijlen, bevinden deze zich onmiddellijk links van de betreffende rijstrook(-oken) en, in het bijzonder, op het trottoir of de berm aan de linkerkant als de rijstrook eenrichtingsverkeer is, of, in voorkomend geval, op de middenberm of het eiland als de rijbaan tweerichtingsverkeer is. Deze borden hoeven niet aan de rechterkant van de weg te staan. Men kan volstaan met de C33-borden links van de middenberm. Borden D1, D3 en D5 zijn geplaatst waar ze het beste te zien zijn. D5-borden worden bij voorkeur geplaatst aan de rand van het middeneiland in het gezicht van de automobilisten die naderen vanaf elke toegangsweg die naar de rotonde leidt. Men kan volstaan met het F101-bord dat alleen aan de linkerkant is geplaatst, meestal aan de achterkant van het F99-bord. Die is ook niet van toepassing voor verkeerslichten voor fietsers en voetgangers. Ze worden op de meest geschikte plaats geplaatst, rekening houdend met de configuratie van de plaats, hun zichtbaarheid, hun toegankelijkheid voor PVB's (drukknop) en de rationalisatie van het aantal palen om ruimte vrij te maken voor de mobiliteit van de gebruikers. Die is ook niet van toepassing op verkeerslichten, met inbegrip van verkeerslichten (kruisen, pijlen) die per rijstrook of op delen van de openbare weg worden toegepast. Ze worden boven rijstroken of andere delen van de openbare weg geplaatst. Wanneer het rechts geplaatst bord niet onder bevredigende omstandigheden zichtbaar is voor de bestuurders voor wie het bestemd is, mag bedoeld bord boven de openbare weg of links herhaald worden.

Art. 2.Gevaarsborden, en meer bepaald gevaarwaarschuwingsborden, worden alleen geplaatst op plaatsen waar een bestuurder die het gebied niet kent, een gevaar niet of te laat zou kunnen opmerken. In overeenstemming met het principe van valorisatie is het passend om het vermenigvuldigen van gevaarsborden te vermijden, vooral wanneer bepaalde gevaren duidelijk zijn en ruim van tevoren worden opgemerkt. Onnodige signalen moeten worden verwijderd. Deze bepaling is met name van toepassing op wegen waar de toegestane maximumsnelheid kleiner is dan of gelijk is aan 30 km/u. Wanneer een gevaar moet worden gesignaleerd, worden doorgaans waarschuwingsborden geplaatst om de weggebruikers te waarschuwen voor de nadering van het obstakel, het gevaarlijke punt of het begin van een gevaarlijke zone. De schoolomgeving begint bij de A23-borden. Ter indicatie of standaard kan een afstand van 75 m vanaf de toegang tot de school het begin van de schoolomgeving bepalen. A23-borden die sportterreinen aanduiden worden geplaatst in

Article 1er.La réaction intuitive d'un usager circulant sur une voie publique et apercevant un signal placé sur le bord ou au-dessus de celle-ci, face avant dirigée vers lui, est de penser que ce signal lui est destiné. Cette constatation conduit à formuler un principe général pour l'implantation d'un signal : il doit être parfaitement visible par ceux à qui il est destiné et par ceux-là seulement. Toutefois, dans la pratique, il est souvent impossible de satisfaire complètement à la deuxième condition; lorsqu'il en est ainsi, des précautions particulières sont à prendre pour éviter toute ambiguïté. Les règles essentielles à appliquer pour éviter toute confusion et assurer une bonne compréhension sont les suivantes : 1° La partie vue d'un signal doit être dirigée face à la direction suivie par l'usager, à l'axe de la route. En particulier, la face avant des signaux doit être sensiblement perpendiculaire à cette direction, à l'axe de la route. 2° Les signaux sont normalement implantés du côté droit dans le sens de la circulation. Cette dernière prescription de placement à droite ne vise pas les signaux de direction qui sont généralement placés au carrefour du côté de la route signalée. Elle ne concerne pas non plus les signaux dont la signification est liée au côté de la chaussée sur lequel ils sont implantés, comme les signaux relatifs à l'arrêt et au stationnement. Elle ne concerne pas non plus les balises et les signaux de contournement d'îlots, les signaux lumineux tricolores à flèche et les signaux C33, D1, D3, D5 et F101. Lorsqu'une bande de circulation tourne-à-gauche en entrée de carrefour est régulée par des signaux lumineux tricolores à flèche, ceux-ci sont implantés immédiatement à gauche de la ou des bandes concernées et plus précisément, sur le trottoir ou l'accotement de gauche si la voie est à sens unique ou le cas échéant, sur le terre-plein central ou l'îlot si la chaussée est à double sens. Ces signaux ne sont pas obligatoirement implantés à droite de la chaussée. On peut se contenter des signaux C33 placés à gauche en terre-plein central. Les signaux D1, D3 et D5 sont placés à l'endroit où leur visibilité est la mieux assurée. Les signaux D5 sont de préférence placés au bord de l'îlot central face aux automobilistes en approche de chaque voie d'accès qui aboutit au rond-point. On peut se contenter du signal F101 placé uniquement à gauche, généralement au dos de signal F99. Elle ne concerne pas non plus les signaux lumineux de circulation pour cyclistes et piétons. Ils sont placés à l'endroit le plus approprié compte tenu de la configuration des lieux, de leur visibilité, de leur éventuelle accessibilité pour les PMR (bouton poussoir) et de la rationalisation du nombre de poteaux pour libérer l'espace en faveur de la mobilité des usagers. Elle ne concerne pas non plus les signaux lumineux de circulation, y compris les signaux lumineux de circulation (croix, flèches), d'application par bande de circulation ou sur des parties de la voie publique. Ils sont placés au-dessus des bandes de circulation ou d'autres parties de la voie publique. Lorsque le signal placé à droite n'est pas visible dans des conditions satisfaisantes par les conducteurs auxquels ils s'adressent, les signaux peuvent être répétés au-dessus de la voie publique ou à gauche.

Art. 2.Les signaux de danger et plus exactement les signaux d'avertissement de danger sont placés uniquement aux endroits où un conducteur ne connaissant pas les lieux pourrait ne pas s'apercevoir d'un danger ou le remarquer trop tard. Conformément au principe de valorisation, il convient d'éviter de multiplier les signaux de danger notamment lorsque certains dangers sont évidents et perçus longtemps à l'avance. Les signaux superflus sont à enlever. Cette disposition s'applique notamment sur les routes où la vitesse maximale autorisée est inférieure ou égale à 30 km/h. Lorsqu'il y a lieu de signaler un danger, on met généralement en place une signalisation d'annonce destinée à prévenir l'usager de la route de l'approche de l'obstacle, du point dangereux ou du début d'une zone dangereuse. Les abords des écoles débutent à hauteur des signaux A23. A titre indicatif ou par défaut, une distance de 75 m par rapport à l'accès à l'école peut déterminer le début des abords de l'école. Les signaux A23 qui annoncent les terrains de jeux sont placés selon

Art. 3.Bij dit artikel wordt de referentiemassa gewijzigd, rekening

Art. 3.Cet article procède à un changement de masse de référence

Art. 4.Om variaties in snelheidslimieten te vergemakkelijken en ze

Art. 4.Afin de faciliter les variations de limites de vitesse et

Art. 5.Bij dit artikel worden de afmetingen bepaald van de

Art. 5.Cet article détermine les dimensions du marquage des lignes

Art. 6.Borden die correct zijn geplaatst volgens de voormalige

Art. 6.La signalisation placée correctement selon les anciennes

Artikel 1.Artikel 1 van het ministerieel besluit van 11 oktober 1976

Article 1er.L'article 1er de l'arrêté ministériel du 11 octobre 1976

Art. 2.In artikel 7 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij het

Art. 2.Dans l'article 7 du même arrêté, modifié en dernier lieu par

Art. 3.In artikel 9.4, 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij

Art. 3.Dans l'article 9.4, 2°, du même arrêté, modifié par l'arrêté

Art. 4.In artikel 12 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het

Art. 4.A l'article 12 du même arrêté, modifié en dernier lieu par

Art. 5.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een 17.3,

Art. 5.L'article 17 du même arrêté est complété par un 17.3 rédigé

Art. 6.Borden en markeringen die zijn geplaatst overeenkomstig de

Art. 6.Les signaux et marquages placés en conformité aux dispositions