Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 49/2020 van 26 maart 2020 Rolnummer 7281 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 69 van het Vlaamse kaderdecreet van 22 maart 2019 « betreffende de bestuurlijke handhaving », ingesteld door de vzw « Genoot Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Alen en de rechters-versl(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 49/2020 van 26 maart 2020 Rolnummer 7281 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 69 van het Vlaamse kaderdecreet van 22 maart 2019 « betreffende de bestuurlijke handhaving », ingesteld door de vzw « Genoot Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Alen en de rechters-versl(...) Extrait de l'arrêt n° 49/2020 du 26 mars 2020 Numéro du rôle : 7281 En cause : le recours en annulation de l'article 69 du décret-cadre flamand du 22 mars 2019 « relatif au maintien administratif », introduit par l'ASBL « Genootschap Advocate La Cour constitutionnelle, chambre restreinte, composée du président A. Alen et des juges-rappor(...)
GRONDWETTELIJK HOF COUR CONSTITUTIONNELLE
Uittreksel uit arrest nr. 49/2020 van 26 maart 2020 Extrait de l'arrêt n° 49/2020 du 26 mars 2020
Rolnummer 7281 Numéro du rôle : 7281
In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 69 van het Vlaamse En cause : le recours en annulation de l'article 69 du décret-cadre
kaderdecreet van 22 maart 2019 « betreffende de bestuurlijke flamand du 22 mars 2019 « relatif au maintien administratif »,
handhaving », ingesteld door de vzw « Genootschap Advocaten introduit par l'ASBL « Genootschap Advocaten Publiekrecht » et Pieter
Publiekrecht » en Pieter Jongbloet. Jongbloet.
Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, La Cour constitutionnelle, chambre restreinte,
samengesteld uit voorzitter A. Alen en de rechters-verslaggevers R. composée du président A. Alen et des juges-rapporteurs R. Leysen et T.
Leysen en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, Giet, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux,
wijst na beraad het volgende arrest : après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant :
I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging I. Objet du recours et procédure
Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 12 november Par requête adressée à la Cour par lettre recommandée à la poste le 12
2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 13 novembre 2019 et parvenue au greffe le 13 novembre 2019, un recours en
november 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 69 van
het Vlaamse kaderdecreet van 22 maart 2019 « betreffende de annulation de l'article 69 du décret-cadre flamand du 22 mars 2019 «
bestuurlijke handhaving » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad
van 13 mei 2019) door de vzw « Genootschap Advocaten Publiekrecht » en relatif au maintien administratif » (publié au Moniteur belge du 13
mai 2019) a été introduit par l'ASBL « Genootschap Advocaten
Pieter Jongbloet, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. S. Boullart, Publiekrecht » et Pieter Jongbloet, assistés et représentés par Me S.
advocaat bij de balie te Gent. Boullart, avocat au barreau de Gand.
Op 20 november 2019 hebben de rechters-verslaggevers R. Leysen en T. Le 20 novembre 2019, en application de l'article 71, alinéa 1er, de la
Giet, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet
van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, de voorzitter ervan in loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, les
kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het juges-rapporteurs R. Leysen et T. Giet ont informé le président qu'ils
Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te pourraient être amenés à proposer à la Cour, siégeant en chambre
wijzen waarin wordt vastgesteld dat het beroep tot vernietiging restreinte, de rendre un arrêt constatant que le recours en annulation
klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. n'est manifestement pas recevable.
(...) (...)
II. In rechte II. En droit
(...) (...)
B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 69 B.1. Les parties requérantes demandent l'annulation de l'article 69 du
van het Vlaamse Kaderdecreet van 22 maart 2019 « betreffende de décret-cadre flamand du 22 mars 2019 « relatif au maintien
Bestuurlijke Handhaving », dat bepaalt : administratif », qui dispose :
« La personne poursuivie et, le cas échéant, l'entreprise visée à
« Binnen een vervaltermijn van zestig dagen vanaf de kennisgeving van l'article 50, § 3, peuvent, dans le délai de soixante jours à compter
de beslissing, kan de vervolgde persoon en, in voorkomend geval, de de la notification, former un recours contre la décision
onderneming vermeld in artikel 50, § 3, beroep aantekenen tegen de administrative définitive au sujet de la poursuite administrative
administratieve eindbeslissing over de bestuurlijke vervolging bij de devant le Conseil d'Etat, qui statue avec compétence de pleine
Raad van State, die oordeelt met volle rechtsmacht ». juridiction ».
B.2.1. De eerste verzoekende partij, de vzw « Genootschap Advocaten B.2.1. La première partie requérante, l'ASBL « Genootschap Advocaten
Publiekrecht », beroept zich ter ondersteuning van haar belang op artikel 3 van haar statuten, dat bepaalt : « De vereniging heeft ten doel de wetenschappelijke studie van het Publiekrecht te bevorderen, en de belangen van haar leden te verdedigen. Zij drijft geen nijverheids- of handelszaken en beoogt niet enig stoffelijk voordeel te verschaffen aan haar leden. Zij kan alle roerende en onroerende goederen die zij voor het verwezenlijken van haar doel nodig heeft, bezitten of verkrijgen en er alle eigendomsrechten en andere zakelijke rechten op uitoefenen ». De tweede verzoekende partij beroept zich ter ondersteuning van haar belang op haar hoedanigheid van advocaat. B.2.2. De verzoekende partijen voeren ter ondersteuning van hun belang aan dat de bestreden bepaling een beroep met volle rechtsmacht instelt Publiekrecht », invoque, à l'appui de son intérêt, l'article 3 de ses statuts, qui dispose : « L'association a pour but de promouvoir l'étude scientifique du droit public et de défendre les intérêts de ses membres. Elle ne se livre à aucune opération industrielle ou commerciale et ne cherche pas à procurer à ses membres le moindre gain matériel. Elle peut posséder ou recevoir tous les biens meubles et immeubles nécessaires à la réalisation de son objet et exercer sur ceux-ci tous les droits de propriété et autres droits réels ». La seconde partie requérante justifie son intérêt en invoquant sa qualité d'avocat. B.2.2. Les parties requérantes soutiennent, à l'appui de leur intérêt, que la disposition attaquée établit devant le Conseil d'Etat un
bij de Raad van State, dat geen schorsende werking heeft. Zij wijzen erop dat aldus een procedure wordt georganiseerd waarop het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 « tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State » niet van toepassing is, doch wel het koninklijk besluit van 25 april 2014 « tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan ». Dat specifieke procedurereglement wijkt volgens de verzoekende partijen op meerdere punten af van het Algemeen Procedurereglement, onder meer wat betreft de termijnen, de memories en de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen. Voorts wijzen de verzoekende partijen erop dat niet alleen de bestreden bepaling maar tal van andere wetskrachtige normen die uitgaan van de deelstaten, dergelijke afwijkende beroepen hebben georganiseerd, die al dan niet schorsend zijn en waarvoor verschillende beroepstermijnen gelden. Aldus zou « een kakofonie van rechtsregels » ontstaan en zou het voor advocaten en rechtzoekenden in het algemeen zeer moeilijk worden om een overzicht te behouden van de verschillende procedures, met hun eigen kenmerken. Daardoor zouden advocaten het risico lopen een verkeerde procedure te kiezen, waardoor hun aansprakelijkheid in het geding zou komen. Tevens zou het mogelijk zijn dat administratieve overheden de ter beschikking staande rechtsmiddelen foutief zouden weergeven. B.2.3. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar. B.2.4. De eerste verzoekende partij maakt niet aannemelijk in welk opzicht de bestreden bepaling haar zou verhinderen om haar statutaire doelstelling, die erin bestaat de wetenschappelijke studie van het publiek recht te bevorderen, na te streven. B.2.5. In zoverre de eerste verzoekende partij volgens haar statuten ook de belangen verdedigt van haar leden, die advocaten zijn, doet zij, zoals de tweede verzoekende partij, niet blijken van het rechtens vereiste belang. In de eerste plaats dient het Hof, in het kader van een beroep tot vernietiging, te oordelen of de verzoekende partijen rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de in dat beroep bestreden wetskrachtige norm. In casu vloeit het beweerde nadeel niet voort uit de bestreden bepaling op zich, maar uit een samengaan van de bestreden bepaling met meerdere andere wetskrachtige normen, die niet het voorwerp uitmaken van het voorliggende beroep tot vernietiging en die bovendien uitgaan van onderscheiden wetgevers. Voorts voeren de verzoekende partijen ter ondersteuning van hun belang aan dat de verschillende procedures voor de Raad van State, die door de bestreden bepaling en door andere wetskrachtige normen worden ingesteld, ertoe leiden dat de wetgeving die betrekking heeft op de rechtspleging voor de Raad van State, coherentie en overzichtelijkheid zou missen. Daardoor zouden advocaten het risico lopen een verkeerde procedure te kiezen, waardoor hun aansprakelijkheid in het geding zou kunnen komen. B.2.6. Aanvoeren dat de bestreden bepaling ertoe zou bijdragen dat de regelgeving complexer wordt, volstaat op zich niet om te doen blijken van een belang, aangezien een zekere complexiteit niet uitzonderlijk is in het recht. De bestreden bepaling vermeldt uitdrukkelijk dat tegen de beslissing van de betrokken administratieve overheid een beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State, die oordeelt met volle rechtsmacht. Tevens wordt vermeld binnen welke termijn dat beroep moet worden ingediend. Aldus geeft de bepaling zelf de modaliteiten van de beroepsmogelijkheid aan. Voorts bepaalt artikel II.21, eerste lid, van het Vlaamse Bestuursdecreet van 7 december 2018 : « Bij de kennisgeving van een beslissing of een administratieve handeling van individuele strekking die rechtsgevolgen heeft voor een gebruiker, wordt vermeld of beroep tegen de beslissing kan worden ingesteld, bij welke instantie en binnen welke termijn ». In zoverre de verzoekende partijen ten slotte aanvoeren dat het risico bestaat dat de overheid de beroepsmodaliteiten en termijnen foutief zou vermelden, zou hun beweerde nadeel niet voortvloeien uit de bestreden bepaling, maar uit de mogelijkheid dat de overheid de op haar rustende verplichtingen niet nakomt. B.2.7. Bijgevolg doen de verzoekende partijen niet blijken van het rechtens vereiste belang en is het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk. Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verwerpt het beroep. Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 26 maart 2020. De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, recours de pleine juridiction n'ayant pas d'effet suspensif. Elles soulignent que cette disposition organise ainsi une procédure soumise à l'application non pas de l'arrêté du Régent du 23 août 1948 « déterminant la procédure devant la section du contentieux administratif du Conseil d'Etat », mais bien de l'arrêté royal du 25 avril 2014 « déterminant les règles de procédure de droit commun applicables aux procédures devant le Conseil d'Etat statuant au contentieux de pleine juridiction ». Selon les parties requérantes, ce règlement spécifique de procédure déroge, à plusieurs égards, au règlement général de procédure, notamment en ce qui concerne les délais, les mémoires et la possibilité de demander une indemnisation. Les parties requérantes soulignent par ailleurs que non seulement la disposition attaquée mais aussi de nombreuses autres normes législatives émanant des entités fédérées ont organisé de tels recours dérogatoires, suspensifs ou non et soumis à l'application de délais de recours différents. Une telle situation donnerait ainsi lieu à « une cacophonie de règles juridiques » et il deviendrait très difficile, pour les avocats et pour les justiciables en général, de conserver une vue d'ensemble des différentes procédures, avec leurs caractéristiques spécifiques. De ce fait, les avocats risqueraient d'opter pour une mauvaise procédure, ce qui engagerait leur responsabilité. Il se pourrait aussi que les autorités administratives ne mentionnent pas correctement les moyens de recours disponibles. B.2.3. La Constitution et la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle imposent à toute personne physique ou morale qui introduit un recours en annulation de justifier d'un intérêt. Ne justifient de l'intérêt requis que les personnes dont la situation pourrait être affectée directement et défavorablement par la norme attaquée; il s'ensuit que l'action populaire n'est pas admissible. B.2.4. La première partie requérante ne démontre pas en quoi la disposition attaquée l'empêcherait de poursuivre son but statutaire, qui consiste à promouvoir l'étude scientifique du droit public. B.2.5. Dans la mesure où, selon ses statuts, la première partie requérante défend aussi les intérêts de ses membres, qui sont des avocats, elle ne justifie pas davantage de l'intérêt requis que la seconde partie requérante. Dans le cadre d'un recours en annulation, la Cour doit tout d'abord juger si les parties requérantes sont affectées directement et défavorablement par la norme législative attaquée dans ce recours. En l'espèce, le préjudice allégué ne découle pas de la disposition attaquée en soi, mais d'une combinaison de la disposition attaquée avec plusieurs autres normes législatives, qui ne font pas l'objet du recours en annulation présentement examiné et qui émanent en outre de législateurs distincts. A l'appui de leur intérêt, les parties requérantes font par ailleurs valoir que les différentes procédures devant le Conseil d'Etat, qui sont établies par la disposition attaquée et par d'autres normes législatives, ont pour effet que la législation relative à la procédure devant le Conseil d'Etat manquerait de cohérence et de clarté. De ce fait, les avocats risqueraient d'opter pour une mauvaise procédure, de sorte que leur responsabilité pourrait être engagée. B.2.6. Invoquer la circonstance que la disposition attaquée contribuerait à rendre la réglementation plus complexe ne suffit pas en soi pour justifier d'un intérêt, dès lors qu'une certaine complexité dans le droit n'est pas exceptionnelle. La disposition attaquée mentionne explicitement qu'un recours contre la décision de l'autorité administrative concernée peut être introduit devant le Conseil d'Etat, lequel statue en pleine juridiction. Elle indique également dans quel délai le recours doit être introduit. La disposition même précise donc les modalités de la voie de recours. En outre, l'article II.21, alinéa 1er, du décret flamand de gouvernance du 7 décembre 2018, dispose : « La notification d'une décision ou d'un acte administratif d'application individuelle ayant des conséquences juridiques sur un utilisateur précise si la décision peut faire l'objet d'un recours, devant quelle instance et dans quel délai ». Dans la mesure où les parties requérantes soutiennent enfin que le risque existe que l'autorité ne mentionne pas correctement les modalités et les délais de recours, le préjudice qu'elles allèguent découlerait non pas de la disposition attaquée, mais de l'éventualité que l'autorité ne respecte pas les obligations qui lui incombent. B.2.7. Les parties requérantes ne justifient dès lors pas de l'intérêt requis et le recours en annulation est irrecevable. Par ces motifs, la Cour, chambre restreinte, statuant à l'unanimité des voix, rejette le recours. Ainsi rendu en langue néerlandaise, en langue française et en langue allemande, conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le 26 mars 2020. Le greffier, P.-Y. Dutilleux Le président,
A. Alen A. Alen
^