Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 91/2004 van 19 mei 2004 Rolnummer 2711 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 40, 67 en 68, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals aangevuld respectievelijk bij de artikele Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henn(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 91/2004 van 19 mei 2004 Rolnummer 2711 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 40, 67 en 68, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals aangevuld respectievelijk bij de artikele Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henn(...) Extrait de l'arrêt n° 91/2004 du 19 mai 2004 Numéro du rôle : 2711 En cause : le recours en annulation des articles 40, 67 et 68, alinéa 1 er , de la loi du 8 août 1997 sur les faillites, tels qu'ils ont été complétés respectivemen La Cour d'arbitrage, composée des présidents A. Arts et M. Melchior, et des juges R. Henneuse, M(...)
ARBITRAGEHOF COUR D'ARBITRAGE
Uittreksel uit arrest nr. 91/2004 van 19 mei 2004 Extrait de l'arrêt n° 91/2004 du 19 mai 2004
Rolnummer 2711 Numéro du rôle : 2711
In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 40, 67 en 68, En cause : le recours en annulation des articles 40, 67 et 68, alinéa
eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals 1er, de la loi du 8 août 1997 sur les faillites, tels qu'ils ont été
aangevuld respectievelijk bij de artikelen 60, 61 en 62 van de complétés respectivement par les articles 60, 61 et 62 de la
programmawet van 8 april 2003, ingesteld door M. Hanssen en B. loi-programme du 8 avril 2003, introduit par M. Hanssen et B.
Mailleux. Mailleux.
Het Arbitragehof, La Cour d'arbitrage,
samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters composée des présidents A. Arts et M. Melchior, et des juges R.
R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, J.-P. Snappe en E. Derycke, Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, J.-P. Snappe et E. Derycke,
bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, assistée du greffier L. Potoms, présidée par le président A. Arts,
wijst na beraad het volgende arrest : après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant :
I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging I. Objet du recours et procédure
Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 juni 2003 Par requête adressée à la Cour par lettre recommandée à la poste le 3
ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 5 juni juin 2003 et parvenue au greffe le 5 juin 2003, M. Hanssen, demeurant
2003, hebben M. Hanssen, wonende te 3600 Genk, Stalenstraat 5, en B. à 3600 Genk, Stalenstraat 5, et B. Mailleux, demeurant à 3600 Genk,
Mailleux, wonende te 3600 Genk, Paardskuil 3, beroep tot vernietiging Paardskuil 3, ont introduit un recours en annulation des articles 40,
ingesteld van de artikelen 40, 67 en 68, eerste lid, van de 67 et 68, alinéa 1er, de la loi du 8 août 1997 sur les faillites, tels
faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals aangevuld respectievelijk qu'ils ont été complétés respectivement par les articles 60, 61 et 62
bij de artikelen 60, 61 en 62 van de programmawet van 8 april 2003 de la loi-programme du 8 avril 2003 (publiée au Moniteur belge du 17
(bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 april 2003). avril 2003).
De vordering tot schorsing van voormelde wetsbepalingen, ingediend La demande de suspension des dispositions légales précitées,
door dezelfde verzoekende partijen, is verworpen bij arrest nr. introduite par les mêmes parties requérantes, a été rejetée par
107/2003 van 22 juli 2003, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad l'arrêt n° 107/2003 du 22 juillet 2003, publié au Moniteur belge du 24
van 24 november 2003. novembre 2003.
(...) (...)
II. In rechte II. En droit
(...) (...)
B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen B.1. Les parties requérantes demandent l'annulation des articles 60,
60, 61 en 62 van de programmawet van 8 april 2003, waarbij 61 et 62 de la loi programme du 8 avril 2003, qui ont complété
respectievelijk de artikelen 40, 67 en 68, eerste lid, van de respectivement les articles 40, 67 et 68, alinéa 1er, de la loi du 8
faillissementswet van 8 augustus 1997 werden aangevuld. août 1997 sur les faillites.
Die bepalingen luiden : Ces dispositions énoncent :
«

Art. 60.Artikel 40 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4

«

Art. 60.L'article 40 de la même loi, modifiée par la loi du 4

september 2002, wordt aangevuld als volgt : septembre 2002, est complété comme suit :
' De curatoren werken actief en prioritair mee aan het vaststellen van 'Les curateurs collaborent activement et prioritairement à la
het bedrag van de aangegeven schuldvorderingen van de werknemers van détermination du montant des créances déclarées par les travailleurs
de gefailleerde onderneming, volgens de bepalingen voorzien bij de de l'entreprise faillie, suivant les modalités prévues aux articles
artikelen 67, tweede lid, en 68, eerste en vierde lid. ' 67, alinéa 2, et 68, alinéas 1er et 4. '

Art. 61.Artikel 67 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :

Art. 61.L'article 67 de la même loi est complété comme suit :

' Uiterlijk drie dagen voor de zitting bepaald voor het afsluiten van ' Au plus tard trois jours avant la séance fixée pour la clôture du
het proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen, hebben de procès-verbal de vérification des créances, les curateurs ont
curatoren de verplichting om aan elke werknemer die een l'obligation de transmettre à chaque travailleur ayant introduit une
schuldvordering indiende een advies te overhandigen met kennisgeving
van de redenen van betwisting van het principe van de ingediende créance, un avis exposant le motif de contestation du principe de la
schuldvordering of een gemotiveerd voorstel te doen tot vaststelling créance déclarée ou une proposition motivée de détermination du
van het totale of provisionele bedrag van de verschuldigde som. Het montant total ou provisionnel de la créance due. L'avis ou la
advies of voorstel wordt geviseerd door de rechter-commissaris. ' proposition est visé par le juge-commissaire. '

Art. 62.Artikel 68, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als

Art. 62.L'article 68, alinéa 1er, de la même loi, est complété comme

volgt : suit :
' Behalve bij andersluidend bericht van de betrokken werknemer, ' Sauf avis contraire du travailleur concerné au plus tard à la séance
uiterlijk op de zitting bepaald voor het afsluiten van het de clôture du procès-verbal de vérification des créances, la
proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen, wordt het proposition de détermination du montant total ou provisionnel de la
voorstel tot vaststelling van het totale of provisionele bedrag van de
schuldvordering zoals voorzien bij artikel 67, tweede lid, aangenomen créance telle que prévue à l'article 67, alinéa 2, est admise à
voor het deel opgenomen in het proces-verbaal van verificatie van de concurrence de la partie reprise dans le procès-verbal de vérification
schuldvorderingen. ' » des créances. ' »
Ten aanzien van de excepties van de Ministerraad Quant aux exceptions du Conseil des ministres
B.2.1. Volgens de Ministerraad is het Hof niet bevoegd om de bestreden B.2.1. Selon le Conseil des ministres, la Cour n'est pas compétente
bepalingen te toetsen aan beginselen waarvan de verzoekende partijen pour contrôler les dispositions entreprises au regard de principes
de schending aanvoeren, namelijk de « zogenaamde regel van het dont les parties requérantes invoquent la violation, à savoir la «
belangenconflict » en « het recht op een loyale justitie ». Het Hof règle dite du conflit d'intérêts » et le « droit à une justice loyale
vermag volgens hem evenmin het aangevoerde risico van « de ». A son estime, la Cour ne saurait davantage examiner le risque
aansprakelijkheid van de curator als gerechtelijk mandataris » te invoqué de « responsabilité du curateur en tant que mandataire de
onderzoeken. justice ».
B.2.2. Nu de verzoekende partijen de schending van de voormelde B.2.2. Dès lors que les parties requérantes n'invoquent pas la
beginselen niet als autonome toetsingsgrond aanvoeren, maar een violation des principes précités comme motif de contrôle autonome mais
inbreuk erop als onevenredige en bijgevolg discriminerende gevolgen considèrent une atteinte à ceux-ci comme un effet disproportionné et,
van de bestreden bepalingen aanmerken, is het Hof bevoegd om kennis te partant, discriminatoire, des dispositions entreprises, la Cour est
compétente pour connaître du recours dans lequel est invoquée une
nemen van het beroep waarin een schending van de artikelen 10 en 11 violation des articles 10 et 11 de la Constitution.
van de Grondwet wordt aangevoerd.
B.3.1. Volgens de Ministerraad is het beroep tot vernietiging niet B.3.1. Selon le Conseil des ministres, le recours en annulation est
ontvankelijk om twee redenen : het verzoekschrift zou geen irrecevable pour deux raisons : la requête ne contiendrait pas
uiteenzetting van de middelen bevatten en de verzoekende partijen d'exposé des moyens et les parties requérantes ne justifieraient pas
zouden niet van het vereiste belang doen blijken. de l'intérêt requis.
B.3.2. Uit het verzoekschrift blijkt dat de verzoekende partijen de B.3.2. Il ressort de la requête que les parties requérantes exposent
redenen uiteenzetten waarom de bestreden bepalingen het beginsel van les motifs pour lesquels les dispositions entreprises violeraient le
gelijkheid en niet-discriminatie zouden schenden : die bepalingen principe d'égalité et de non-discrimination : ces dispositions
zouden een verschil in behandeling tussen schuldeisers invoeren en introduiraient une différence de traitement entre les créanciers et
zouden onevenredige gevolgen sorteren. Bijgevolg voldoet het auraient des effets disproportionnés. Par voie de conséquence, la
verzoekschrift aan het vereiste neergelegd in artikel 6 van de requête est conforme à l'exigence contenue à l'article 6 de la loi
bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof. spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage.
B.3.3. De verzoekende partijen kunnen door de bestreden bepalingen B.3.3. Les parties requérantes peuvent être affectées par les
worden geraakt in hun hoedanigheid van curator zodat zij van het dispositions attaquées en leur qualité de curateurs, en sorte qu'elles
vereiste belang doen blijken. justifient de l'intérêt requis.
B.4. De excepties worden verworpen. B.4. Les exceptions sont rejetées.
Ten gronde Quant au fond
B.5. Volgens de verzoekende partijen schenden de bestreden bepalingen B.5. Pour les parties requérantes, les dispositions attaquées violent
het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, doordat zij een le principe d'égalité et de non-discrimination en ce qu'elles
verschil in behandeling tussen schuldeisers zouden invoeren naargelang de schuldeisers van een gefailleerde onderneming al dan niet werknemer zijn. Bovendien zouden die bepalingen een aantal onevenredige gevolgen sorteren, inzonderheid ten aanzien van de situatie van de curator van een faillissement. B.6.1. De bestreden bepalingen zijn opgenomen in hoofdstuk IV van titel IV « Werkgelegenheid » van de programmawet van 8 april 2003. Dat hoofdstuk heeft als opschrift « Uitvoering van het sociaal luik van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie over het faillissement van Sabena ». B.6.2. In de parlementaire voorbereiding van de voormelde programmawet werden de bestreden bepalingen, onder de titel « Hulp van de curator aan de werknemers om het bedrag van hun schuldvordering vast te stellen », als volgt toegelicht : « Dit hoofdstuk betreft de wijze waarop men de curator die aangesteld is in het kader van een faillissement kan aansporen om hem ertoe te brengen actief en prioritair mee te werken aan de behandeling van de schuldvorderingen van de gefailleerde onderneming. Het gaat erom de curator te dwingen om prioritair de schuldvorderingen in overweging te nemen die afkomstig zijn van de werknemers van de gefailleerde onderneming, daarbij steeds rekening houdend met de werking eigen aan de faillissementswet van 8 augustus 1997. Het is niet de bedoeling om tussen te komen bij de vereffening op zich van de schuldvordering in het voordeel van de werknemer, want dit is geregeld door de hypotheekwet, die de rangorde vastlegt van de bevoorrechte en van de niet-bevoorrechte schuldeisers. De faillissementswet voorziet in de eerste plaats dat de schuldeisers van de gefailleerde, waartoe zijn werknemers behoren, een aangifte van hun schuldvorderingen neerleggen. Het initiatief moet dus uitgaan van de werknemer, hiervan behoorlijk in kennis gesteld door de curator. Een werknemer is echter geen gewone schuldeiser, want, in tegenstelling tot een leverancier die over private bescheiden beschikt, zoals een onbetaalde factuur, heeft hij niet de mogelijkheid om gemakkelijk het bedrag van zijn schuldvordering precies te schatten. Om het bedrag van die schuldvordering vast te stellen, moet de werknemer van een gefailleerde onderneming die niet bij een vakbond aangesloten is, dan een advocaat raadplegen en die vragen om zijn schuldvordering te evalueren. Omgekeerd zal de curator, die in principe beschikt over de informatie, onder meer uit het personeelsregister en die contact heeft met het sociaal secretariaat van de gefailleerde, veel beter in staat zijn om vast te stellen of de schuldvordering aanvaardbaar is en om die vordering voor elke werknemer te begroten. Vanuit deze overweging zou de curator, nadat hij de aangifte van schuldvordering heeft ontvangen van de betrokken werknemer en voor zover deze aanvaardbaar is in haar beginsel, aan de werknemer een voorstel doen van minimale provisionele schuldvordering, en dit voor de zitting bepaald voor het sluiten van het proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen. Vaststellen of de schuldvordering in haar beginsel aanvaardbaar is en de evaluatie van het voorstel van minimale provisionele vordering zal uiteraard onder controle gebeuren van de rechter-commissaris en van de rechtbank, dit teneinde te vermijden dat het voorstel systematisch zou beperkt worden tot de symbolische euro. Behalve tegenstrijdig advies van de betrokken werknemer, wordt het voorstel tot vaststelling van het provisionele bedrag van de aanvaardbare schuldvordering - of het definitieve bedrag, indien het reeds op dat moment kon vastgelegd worden - aangenomen tijdens de zitting bepaald voor het sluiten van het proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen. Over het eventuele saldo van de schuldvordering, waarover later zal worden beslist, zou daarna onderhandeld worden of, indien er geen akkoord met de curator kan worden bereikt, zou dit voorgelegd worden aan de rechtbank. Deze techniek om gebruik te maken van het aanvaarden van provisionele schuldvorderingen bij een faillissement is op zich niet nieuw en wordt in de praktijk gebruikt. Het is echter niet voorzien in de wet en het is niet verplichtend, in het bijzonder niet voor de schuldvorderingen van de werknemers. Het op reglementaire wijze opnemen van deze voor de curator dwingende procedure wat de schuldvorderingen van de werknemers betreft, verhindert de curator natuurlijk niet om verder gebruik te maken van het provisioneel toelaten van elk ander type van schuldvordering. De aanvaarding bindt echter de curator en de schuldeisers voor het bedrag dat aanvaard werd, voor wat de verdere afhandeling van de faillissementsprocedure betreft. Het volledig of provisioneel bedrag waarvoor de schuldvordering zal aanvaard zijn, zal echter de werknemer niet binden, aangezien deze laatste daarna nog over de mogelijkheid beschikt de toelaatbaarheid van zijn schuldvordering te verantwoorden voor een hoger bedrag. Het deel van de schuldvordering dat betwist wordt zal, in overeenstemming met de procedure die vastgelegd werd betreffende de betwisting van de schuldvorderingen, terug naar de rechtbank van koophandel verwezen worden. » (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2343/001, pp. 25-27) B.7. De bestreden bepalingen strekken ertoe de curatoren actief en prioritair te doen meewerken aan het vaststellen van het bedrag van de aangegeven schuldvorderingen van de werknemers van een gefailleerde onderneming, zodat die schuldvorderingen snel kunnen worden afgehandeld, evenwel zonder dat de afhandeling van de schuldvorderingen van de overige schuldeisers op enigerlei wijze in het gedrang zou worden gebracht. Die bepalingen voeren een verschil in behandeling tussen de schuldeisers in, nu de curator enkel aan het vaststellen van de schuldvordering van een werknemer « prioritair » zijn medewerking dient te verlenen. Dat verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de hoedanigheid van schuldeiser-werknemer van een gefailleerde onderneming. Het criterium van onderscheid is relevant om de nagestreefde doelstelling te bereiken, nu de werknemer, in tegenstelling tot de meeste andere schuldeisers, niet over een titel beschikt waaruit het juiste bedrag van zijn schuldvordering blijkt. De wetgever vermocht dan ook te oordelen dat de curator de meest geschikte persoon is om de schuldeiser-werknemer ter zake de informatie te bezorgen waarover hij als curator beschikt, onder meer die welke worden geput uit het personeelsregister en uit de contacten met het sociaal secretariaat van de gefailleerde onderneming. De « prioritaire » medewerking verleend aan de werknemer door de curator is in overeenstemming met de doelstelling van de wetgever om een tijdige afhandeling van de schuldvordering van een werknemer te bewerkstelligen - onder meer met het oog op een snelle inschakeling van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers -, nu de werknemer van een gefailleerde onderneming doorgaans wat de noodzakelijke informatie betreft de zwakste partij is. Terwijl het al dan niet aanvaarden door de curator van een ingediende schuldvordering, voor iedere ingediende schuldvordering plaatsvindt « op de zitting bepaald voor het afsluiten van het proces-verbaal van verificatie », houdt de « prioritaire » medewerking van de curator aan de schuldvorderingen van de werknemer in dat de curator zijn zienswijze over het al dan niet betwisten ervan, drie dagen eerder ter kennis dient te brengen. B.8.1. Het Hof dient evenwel nog te onderzoeken of de bestreden maatregelen onevenredige gevolgen sorteren. De verzoekende partijen zijn van oordeel dat de bestreden bepalingen een belangenconflict bij de curator zouden veroorzaken, het recht op een behoorlijke rechtsbedeling zouden schenden en het risico op aansprakelijkheid van de curator zouden verhogen. B.8.2. De woorden « advies » en « voorstel », waarvan sprake in de bestreden artikelen 61 en 62, kunnen niet zo worden gelezen dat de curator in voorkomend geval ertoe zou zijn verplicht de werknemer die een schuldvordering heeft ingediend die onvolledig of onjuist is, te adviseren tegen het belang van de massa. Die bepalingen beogen enkel de werknemer, bij wie het initiatief om een schuldvordering in te dienen berust, informatie te bezorgen om tot een correcte schuldvordering te komen. Overigens wordt het voormelde advies of voorstel geviseerd door de rechter-commissaris (artikel 61, laatste zin) en oefent het bevoegde rechtscollege daarop toezicht uit. B.8.3. In zoverre de bestreden bepalingen een verhoging van het risico van aansprakelijkheid van de curator met zich zouden meebrengen, kan die niet als onredelijk worden aangezien. B.9. Het middel kan niet worden aangenomen. Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep. Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 mei 2004. De griffier, L. Potoms. De voorzitter, instaureraient une différence de traitement entre les créanciers selon que les créanciers d'une entreprise faillie sont ou non travailleurs salariés. En outre, ces dispositions auraient un certain nombre d'effets disproportionnés, en particulier en ce qui concerne la situation du curateur d'une faillite. B.6.1. Les dispositions entreprises figurent au chapitre IV du titre IV « Emploi » de la loi-programme du 8 avril 2003. Ce chapitre est intitulé « Exécution du volet social des recommandations de la Commission d'enquête parlementaire sur la faillite de la Sabena ». B.6.2. Dans les travaux préparatoires de la loi-programme précitée, les dispositions critiquées ont été commentées comme suit sous l'intitulé « L'aide du curateur aux travailleurs pour fixer le montant de leur créance » : « Ce chapitre concerne la manière d'inciter le curateur désigné dans le cadre d'une faillite en vue de l'amener à collaborer activement et prioritairement au traitement des créances des travailleurs de l'entreprise faillie. Il s'agit, tout en prenant en considération la mécanique propre de la loi sur les faillites du 8 août 1997, de contraindre le curateur à prendre en considération prioritairement les déclarations de créances qui lui parviennent de la part des travailleurs de la société faillie. Il ne s'agit pas d'agir sur la liquidation proprement dite de la créance au profit du travailleur, dès lors que cette question est réglée par la loi hypothécaire qui définit l'ordre des créances privilégiées et chirographaires. La loi prévoit tout d'abord aux créanciers du failli, en ce compris les travailleurs de celui-ci, de produire à la faillite une déclaration de créance. L'initiative doit donc venir du travailleur, dûment avisé par les soins du curateur. Un travailleur n'est cependant pas un créancier ordinaire en ce qu'il ne dispose pas, à l'instar d'un fournisseur disposant d'un titre privé tel qu'une facture impayée, de la possibilité de procéder aisément à l'estimation précise du montant de sa créance. Pour parvenir à déterminer le montant de celle-ci, le travailleur employé d'une société faillie devra, dès lors, s'il n'est pas affilié à un syndicat consulter un avocat à qui il demandera d'évaluer sa créance. A l'inverse, le curateur, qui dispose en principe des informations contenues notamment dans le registre du personnel et qui est en contact avec le secrétariat social du failli, sera beaucoup mieux à même de déterminer si la créance est admissible en son principe et de l'évaluer pour chacun des travailleurs. Partant de cette considération, le curateur pourrait, une fois qu'il a reçu la déclaration de créance du travailleur concerné et pour autant que celle-ci soit admissible en son principe, soumettre à ce dernier une proposition d'évaluation minimale provisionnelle de sa créance avant la séance de clôture du procès-verbal de clôture de vérification des créances. L'admissibilité de principe de la déclaration de créance et l'évaluation de la proposition minimale provisionnelle se fera, bien entendu, sous contrôle du juge-commissaire et du Tribunal, ceci afin d'éviter que la proposition ne se limite systématiquement à l'admission à hauteur de l'euro symbolique. Sauf avis contraire du travailleur concerné, la proposition de détermination du montant de la créance admissible provisionnellement - ou le montant définitif de la créance s'il a pu être déterminé dès ce moment - serait entérinée lors de la séance de clôture du procès-verbal de vérification des créances. Le solde éventuel de la créance, à débattre ultérieurement, serait ensuite négocié ou la question soumise au tribunal à défaut de trouver un accord avec le curateur. Cette technique d'admission provisionnelle de créances produites dans le cadre d'une faillite n'est pas, en soi, nouvelle et est utilisée dans la pratique. Elle n'est toutefois pas prévue dans la loi et n'est pas obligatoire, en particulier pour les créances des travailleurs. La mise en place de manière réglementaire de cette procédure contraignante pour le curateur en ce qui concerne les créances des travailleurs n'empêche bien entendu pas ce dernier de continuer d'user de la faculté d'admettre provisionnellement tout autre type de créances. Pour le montant pour lequel elle est admise, l'admission lie le curateur et les créanciers pour la suite du déroulement de la procédure de faillite. Le montant total ou provisionnel à concurrence duquel la créance sera admise ne liera cependant pas le travailleur, ce dernier disposant de la possibilité de justifier, par la suite, l'admission de sa créance pour un montant supérieur. La partie contestée de la créance sera, suivant la procédure définie en ce qui concerne la contestation des créances, renvoyée devant le Tribunal de commerce. » (Doc. parl., Chambre, 2002-2003, DOC 50-2343/001, pp. 25-27) B.7. Les dispositions attaquées visent à faire collaborer activement et prioritairement les curateurs à la détermination des montants des déclarations de créance des travailleurs d'une entreprise faillie, en sorte que ces créances puissent être rapidement clôturées, sans toutefois compromettre d'une quelconque manière la clôture des créances des autres créanciers. Ces dispositions instaurent une différence de traitement entre les créanciers dès lors que le curateur ne doit « prioritairement » accorder sa collaboration qu'à la détermination de la créance d'un travailleur. Cette différence de traitement se fonde sur un critère objectif, à savoir la qualité de créancier-travailleur d'une entreprise faillie. Le critère de distinction est pertinent pour atteindre le but poursuivi dès lors que, contrairement à la plupart des autres créanciers, le travailleur ne dispose pas d'un titre faisant apparaître le montant exact de sa créance. Le législateur a, dès lors, pu estimer que le curateur était la personne la plus appropriée pour fournir au créancier-travailleur l'information dont il dispose comme curateur, notamment celle puisée dans le registre du personnel et dans les contacts avec le secrétariat social de l'entreprise faillie. La collaboration « prioritaire » apportée au travailleur par le curateur est en concordance avec l'objectif du législateur visant à demander la clôture dans les délais de la créance d'un travailleur - entre autres en vue de faire intervenir rapidement le Fonds d'indemnisation des travailleurs licenciés en cas de fermeture d'entreprises -, dès lors que le travailleur d'une entreprise faillie est généralement, s'agissant de l'information nécessaire, la partie la plus faible. Alors que, pour toute créance introduite, l'acceptation ou le refus, par le curateur, d'une créance introduite se fait « à la séance de clôture du procès-verbal de vérification », la collaboration « prioritaire » du curateur à l'établissement des créances du travailleur implique que le curateur doit faire connaître son point de vue au sujet de leur caractère contestable ou non trois jours plus tôt. B.8.1. La Cour doit toutefois encore examiner si les mesures attaquées ont des effets disproportionnés. Les parties requérantes estiment que les dispositions entreprises causeraient un conflit d'intérêts dans le chef du curateur, violeraient le droit à une bonne administration de la justice et augmenteraient le risque de responsabilité du curateur. B.8.2. Les termes « avis » et « proposition » dont il est question aux articles 61 et 62 attaqués ne peuvent être lus en ce sens que le curateur serait obligé, le cas échéant, de conseiller le travailleur qui a introduit une créance incomplète ou inexacte, contre l'intérêt de la masse. Ces dispositions visent uniquement à fournir au travailleur, à qui incombe l'initiative d'introduire une déclaration de créance, une information lui permettant d'établir correctement la créance. Au demeurant, l'avis ou la proposition précités sont visés par le juge-commissaire (article 61, dernière phrase) et la juridiction compétente exerce un contrôle en la matière. B.8.3. En tant que les dispositions attaquées impliqueraient une augmentation du risque de responsabilité du curateur, celle-ci ne peut être considérée comme déraisonnable. B.9. Le moyen ne peut être admis. Par ces motifs, la Cour rejette le recours. Ainsi prononcé en langue néerlandaise, en langue française et en langue allemande, conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage, à l'audience publique du 19 mai 2004. Le greffier, L. Potoms. Le président,
A. Arts. A. Arts.
^