Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 30/2002 van 30 januari 2002 Rolnummer 2298 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven. Het Arbitragehof, samengeste wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 5(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 30/2002 van 30 januari 2002 Rolnummer 2298 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven. Het Arbitragehof, samengeste wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 5(...) Extrait de l'arrêt n° 30/2002 du 30 janvier 2002 Numéro du rôle : 2298 En cause : la question préjudicielle concernant l'article 232 du Code civil, posée par le Tribunal de première instance de Louvain. La Cour d'arbitrage, composée de après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle Par jug(...)
ARBITRAGEHOF COUR D'ARBITRAGE
Uittreksel uit arrest nr. 30/2002 van 30 januari 2002 Extrait de l'arrêt n° 30/2002 du 30 janvier 2002
Rolnummer 2298 Numéro du rôle : 2298
In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 232 van het En cause : la question préjudicielle concernant l'article 232 du Code
Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven. civil, posée par le Tribunal de première instance de Louvain.
Het Arbitragehof, La Cour d'arbitrage,
samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters composée des présidents A. Arts et M. Melchior, et des juges P.
P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen et J.-P. Snappe,
bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président A.
voorzitter A. Arts, Arts,
wijst na beraad het volgende arrest : après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag I. Objet de la question préjudicielle
Bij vonnis van 5 november 2001 in zake T. Smets tegen M.-L. Corvers, Par jugement du 5 novembre 2001 en cause de T. Smets et M.-L. Corvers,
waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op
5 december 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven de dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le 5
décembre 2001, le Tribunal de première instance de Louvain a posé la
volgende prejudiciële vraag gesteld : question préjudicielle suivante :
« Schendt artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 « L'article 232 du Code civil ne viole-t-il pas les articles 10 et 11
van de Grondwet niet, in die zin dat één van de voorwaarden tot de la Constitution en ce sens qu'une des conditions de son application
toepassing ervan is dat uit de gegevens van het dossier niet mag est que les éléments du dossier ne fassent pas apparaître qu'un
blijken dat een echtscheiding op die grond de materiële toestand van
de gemeenschappelijke minderjarige kinderen op gevoelige wijze zou divorce sur cette base aggraverait de manière notable la situation
verslechten, terwijl deze vereiste niet werd gesteld bij een matérielle des enfants mineurs communs, alors que cette exigence n'a
echtscheiding op grond van artikel 229 en/of 231 van het Burgerlijk pas été formulée en cas de divorce sur la base des articles 229 et/ou
Wetboek ? Is er met andere woorden geen ongelijke behandeling van de 231 du Code civil ? En d'autres termes, n'y a-t-il pas un traitement
kinderen der echtscheidende echtgenoten in het kader van een inégal des enfants des conjoints divorcés dans le cadre d'un divorce
echtscheiding op grond van meer dan twee jaar feitelijke scheiding of sur la base d'une séparation de fait de plus de deux ans ou dans le
in het kader van een echtscheiding wegens bepaalde reden ? » cadre d'un divorce pour cause déterminée ? »
(...) (...)
IV. In rechte IV. En droit
(...) (...)
B.1. Artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : B.1. L'article 232 du Code civil énonce :
« Ieder der echtgenoten kan echtscheiding vorderen op grond van « Chacun des époux peut demander le divorce pour cause de séparation
feitelijke scheiding van meer dan twee jaar, indien daaruit de duurzame ontwrichting van het huwelijk blijkt en het toekennen van de echtscheiding op deze grond de materiële toestand van de minderjarige kinderen uit het huwelijk van de echtgenoten geboren of door hen geadopteerd niet op gevoelige wijze verslecht. Echtscheiding kan tevens door een der echtgenoten gevorderd worden, indien de feitelijke scheiding van meer dan twee jaar het gevolg is van de toestand van krankzinnigheid of van diepe geestesgestoordheid waarin de andere echtgenoot zich bevindt en uit deze toestand een duurzame ontwrichting van het huwelijk blijkt, en het toekennen van de echtscheiding op deze grond de materiële toestand van de minderjarige kinderen uit het huwelijk van de echtgenoten geboren of door hen geadopteerd niet op gevoelige wijze verslecht. Die echtgenoot wordt vertegenwoordigd door zijn voogd, zijn algemene of bijzondere de fait de plus de deux ans s'il ressort de cette situation que la désunion des époux est irrémédiable et que l'admission du divorce sur cette base n'aggrave pas de manière notable la situation matérielle des enfants mineurs, issus du mariage des époux ou adoptés par eux. Le divorce peut également être demandé par l'un des époux si la séparation de fait de plus de deux ans est la conséquence de l'état de démence ou de l'état grave de déséquilibre mental dans lequel se trouve l'autre époux et s'il ressort de cette situation que la désunion des époux est irrémédiable et que l'admission du divorce sur cette base n'aggrave pas de manière notable la situation matérielle des enfants mineurs issus du mariage des époux ou adoptés par eux. Cet époux est représenté par son tuteur, son administrateur provisoire
voorlopige bewindvoerder of, bij gebreke daarvan, door een beheerder général ou spécial ou, à défaut, par un administrateur ad hoc désigné
ad hoc vooraf door de voorzitter van de rechtbank aangewezen op préalablement par le président du tribunal à la requête de la partie
verzoek van de eisende partij. » demanderesse. »
B.2. Het komt de verwijzende rechter toe de norm of normen vast te B.2. C'est au juge a quo qu'il appartient de déterminer la ou les
stellen die toepasselijk zijn op het hem voorgelegde geschil. normes applicables au litige qui lui est soumis.
B.3. Uit de motivering van de prejudiciële vraag blijkt dat de B.3. Il appert toutefois de la motivation du jugement de renvoi que le
verwijzende rechter uitdrukkelijk heeft vastgesteld dat er geen juge a quo a constaté explicitement qu'il n'y a plus d'enfants mineurs
gemeenschappelijke minderjarige kinderen meer zijn waarmee rekening communs dont il faille tenir compte pour l'application de l'article
moet worden gehouden voor de toepassing van artikel 232 van het 232 du Code civil.
Burgerlijk Wetboek. B.4. Het verschil in behandeling dat uit de prejudiciële vraag blijkt, heeft enkel betrekking op de voorwaarde, vervat in de in het geding zijnde bepaling, dat de materiële toestand van de gemeenschappelijke minderjarige kinderen niet op gevoelige wijze mag worden verslechterd. De verwijzende rechter heeft vastgesteld dat er te dezen geen gemeenschappelijke minderjarige kinderen meer zijn. Zelfs indien het Hof van oordeel zou zijn dat het onderdeel van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek dat een voorwaarde stelt betreffende de materiële toestand van de kinderen, in strijd zou zijn met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel, dan nog zou daaruit geenszins volgen dat dit artikel voor het overige buiten toepassing zou moeten blijven en met name in die situatie dat er geen minderjarige kinderen meer zijn. Het antwoord op de prejudiciële vraag kan derhalve niet dienstig zijn voor het beslechten van het geschil dat voor de verwijzende rechter aanhangig is. Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 30 januari 2002. De griffier, De voorzitter, B.4. La différence de traitement qui ressort de la question préjudicielle porte exclusivement sur la condition, contenue dans la disposition en cause, selon laquelle la situation matérielle des enfants mineurs communs ne peut s'aggraver de manière notable. Le juge a quo a constaté qu'il n'y a plus en l'espèce d'enfants mineurs communs. Même si la Cour devait estimer que la partie de l'article 232 du Code civil qui fixe une condition relative à la situation matérielle des enfants est contraire au principe constitutionnel d'égalité, il n'en découlerait nullement que cet article devrait être écarté pour le surplus et notamment dans l'hypothèse où il n'y a plus d'enfants mineurs. La réponse à la question préjudicielle ne saurait donc présenter la moindre utilité pour la solution du litige pendant devant le juge a quo. Par ces motifs, la Cour dit pour droit : La question préjudicielle n'appelle pas de réponse. Ainsi prononcé en langue néerlandaise et en langue française, conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage, à l'audience publique du 30 janvier 2002. Le greffier, Le président,
P.-Y. Dutilleux. A. Arts. P.-Y. Dutilleux. A. Arts.
^