← Terug naar "Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van
19 februari 2024, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 februari 2024, heeft
het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudicië « 1) Schendt artikel 2244,
§ 2, vierde lid, 4°, van het oud Burgerlijk Wetboek, in de interpr(...)"
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 19 februari 2024, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 februari 2024, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudicië « 1) Schendt artikel 2244, § 2, vierde lid, 4°, van het oud Burgerlijk Wetboek, in de interpr(...) | Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par arrêt du 19 février 2024, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 22 février 2024, la Cour du travail de Bruxelles a posé les questions préjudicielles suivant « 1) Dans l'interprétation selon laquelle la mention de la ` justification de tous les montants réc(...) |
---|---|
GRONDWETTELIJK HOF | COUR CONSTITUTIONNELLE |
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 | Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 |
januari 1989 Bij arrest van 19 februari 2024, waarvan de expeditie ter griffie van | Par arrêt du 19 février 2024, dont l'expédition est parvenue au greffe |
het Hof is ingekomen op 22 februari 2024, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1) Schendt artikel 2244, § 2, vierde lid, 4°, van het oud Burgerlijk Wetboek, in de interpretatie volgens welke de bij die bepaling vereiste vermelding van de ` verantwoording van alle bedragen die [...] worden geëist ' de eis zou stellen dat de schuldvordering die betrekking heeft op een geldsom, nauwkeurig wordt berekend, niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre een schuldeiser van een geldsom die zich ertoe zou beperken in de in artikel 2244, § 2, van het oud Burgerlijk Wetboek bedoelde ingebrekestelling enkel een schuldvordering te vermelden die voorlopig op één euro is becijferd, niet zou voldoen aan de bij artikel 2244, § 2, vierde lid, 4°, van het oud Burgerlijk Wetboek gestelde voorwaarde en de akte bijgevolg geen verjaringstuitende werking zou hebben, terwijl een andere schuldeiser, die houder is van eenzelfde schuldvordering, die de betaling ervan in rechte zou eisen bij dagvaarding of bij verzoekschrift op tegenspraak en die zich ertoe zou beperken daarin enkel een schuldvordering te vermelden die voorlopig op één euro is becijferd, de verjaringstuitende werking die bij artikel 2244, § 1, van het oud Burgerlijk Wetboek is verbonden aan de gedinginleidende akte, volledig zou genieten ? 2) Zou artikel 2244, § 2, vierde lid, 4°, van het oud Burgerlijk Wetboek, in de interpretatie volgens welke de bij die bepaling vereiste vermelding van de ` verantwoording van alle bedragen die [...] worden geëist ' niet de eis zou stellen dat de schuldvordering die betrekking heeft op een geldsom, nauwkeurig wordt berekend en zich zou verdragen met de vermelding van een schuldvordering die voorlopig op één euro is becijferd, in overeenstemming zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 8168 van de rol van het Hof. De griffier, | de la Cour le 22 février 2024, la Cour du travail de Bruxelles a posé les questions préjudicielles suivantes : « 1) Dans l'interprétation selon laquelle la mention de la ` justification de tous les montants réclamés ' requise par l'article 2244, § 2, al. 4, 4°, anc. CCiv., poserait l'exigence de voir chiffrer avec précision la créance qui porte sur une somme d'argent, cette disposition ne viole-t-elle pas les articles 10 et 11 de la Constitution, en cela qu'un créancier d'une somme d'argent qui se limiterait à ne mentionner dans la mise en demeure visée à l'article 2244, § 2, anc. CCiv., qu'une créance chiffrée provisoirement à 1 ne remplirait pas la condition mise par l'article 2244, § 2, al. 4, 4°, anc. CCiv., et l'acte serait dès lors dépourvu d'effet interruptif de prescription, alors qu'un autre créancier, détenteur d'une même créance, qui en réclamerait le paiement en justice par citation ou par une requête contradictoire et qui se limiterait à n'y mentionner qu'une créance chiffrée provisoirement à 1 bénéficierait pleinement de l'effet interruptif de prescription attaché à l'acte introductif d'instance par l'article 2244, § 1er, anc. CCiv ? 2) Dans l'interprétation selon laquelle la mention de la ` justification de tous les montants réclamés ' requise par l'article 2244, § 2, al. 4, 4°, anc. CCiv., ne poserait pas l'exigence de voir chiffrer avec précision la créance qui porte sur une somme d'argent et s'accommoderait de la mention d'une créance chiffrée provisoirement à 1 , cette disposition serait-elles conforme aux articles 10 et 11 de la Constitution ? ». Cette affaire est inscrite sous le numéro 8168 du rôle de la Cour. Le greffier, |
Nicolas Dupont | Nicolas Dupont |