Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest Van Het Grondwettelijk Hof van --
← Terug naar "Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 22 mei 2013 in zake Leo Tercken tegen de vennootschap naar Nederlands recht « AD Chemicals BV », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingek « Schendt artikel 101 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, samen geleze(...)"
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 22 mei 2013 in zake Leo Tercken tegen de vennootschap naar Nederlands recht « AD Chemicals BV », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingek « Schendt artikel 101 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, samen geleze(...) Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par arrêt du 22 mai 2013 en cause de Leo Tercken contre la société de droit néerlandais « AD Chemicals BV », dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 27 mai 2013, « L'article 101 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, combiné avec les arti(...)
GRONDWETTELIJK HOF COUR CONSTITUTIONNELLE
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989
januari 1989 Bij arrest van 22 mei 2013 in zake Leo Tercken tegen de vennootschap Par arrêt du 22 mai 2013 en cause de Leo Tercken contre la société de
naar Nederlands recht « AD Chemicals BV », waarvan de expeditie ter droit néerlandais « AD Chemicals BV », dont l'expédition est parvenue
griffie van het Hof is ingekomen op 27 mei 2013, heeft het Arbeidshof au greffe de la Cour le 27 mai 2013, la Cour du travail d'Anvers a
te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : posé la question préjudicielle suivante :
« Schendt artikel 101 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de « L'article 101 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de
arbeidsovereenkomsten, samen gelezen met de artikelen 4 en 88 van deze travail, combiné avec les articles 4 et 88 de cette loi, viole-t-il
wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre, - aan de werknemer die op bestendige wijze als handelsvertegenwoordiger is tewerkgesteld, waarvan de arbeidsovereenkomst na één jaar anciënniteit wordt beëindigd door de werkgever zonder dringende reden of door hemzelf om een dringende reden, en die aan zijn werkgever cliënteel heeft aangebracht dat hij na zijn dienstbetrekking tegen zijn wil in niet meer kan valoriseren en die hierdoor nadeel lijdt, het recht op een uitwinningsvergoeding wordt toegekend en aan diens werkgever de verplichting wordt opgelegd om een dergelijke vergoeding te betalen; - terwijl aan de werknemer die op niet-bestendige wijze de functie van handelsvertegenwoordiger uitoefent en aan de werknemer die op al dan niet bestendige wijze een sedentaire commerciële functie uitoefent in dewelke hij op zoek gaat naar cliënteel, waarvan de arbeidsovereenkomst na één jaar anciënniteit, wordt beëindigd door de werkgever zonder dringende reden of door henzelf om een dringende reden, en die aan hun werkgever cliënteel hebben aangebracht dat zij na hun dienstbetrekking tegen hun wil in niet meer kunnen valoriseren en die hierdoor nadeel lijden, geen recht op een uitwinningsvergoeding wordt toegekend en aan hun werkgevers niet de verplichting wordt opgelegd om een dergelijke vergoeding te betalen ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 5639 van de rol van het Hof. De griffier, les articles 10 et 11 de la Constitution en ce que, - le travailleur qui a été occupé de façon constante en tant que représentant de commerce, dans le cadre d'un contrat de travail auquel il est mis fin après une année d'ancienneté, soit par le fait de l'employeur sans motif grave, soit par le travailleur lui-même pour motif grave, et qui a apporté à son employeur une clientèle que, contre son gré, il ne peut plus valoriser au terme de sa fonction, subissant de ce fait un préjudice, se voit reconnaître le droit à une indemnité d'éviction, et son employeur se voit imposer l'obligation de payer une telle indemnité; - alors que le travailleur exerçant de façon non constante la fonction de représentant de commerce et le travailleur exerçant, de façon constante ou non, une fonction commerciale sédentaire dans le cadre de laquelle il prospecte la clientèle potentielle, qui étaient liés par un contrat de travail auquel il est mis fin après une année d'ancienneté, soit par le fait de l'employeur sans motif grave, soit par les travailleurs eux-mêmes pour motif grave, et qui ont apporté à leur employeur une clientèle que, contre leur gré, ils ne peuvent plus valoriser au terme de leur fonction, subissant de ce fait un préjudice, ne se voient reconnaître aucun droit à une indemnité d'éviction, et leurs employeurs ne se voient pas imposer l'obligation de payer une telle indemnité ? ». Cette affaire est inscrite sous le numéro 5639 du rôle de la Cour. Le greffier,
F. Meersschaut F. Meersschaut
^