gepubliceerd op 20 januari 2001
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel. - Erratum
MINISTERIE VAN AMBTENARENZAKEN
22 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel. - Erratum
Bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad nr. 6 van 9 januari 2001, blz. 404 tot 419.
Om te voldoen aan de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, eerste lid, wordt bij hogergenoemd koninklijk besluit het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State nr. L. 30.123/1 van 25 mei 2000, gevoegd : ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 3 mei 2000 door de Minister van Ambtenarenzaken en de Modernisering van de openbare besturen verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel", heeft op 25 mei 2000 het volgende advies gegeven : STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit strekt tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel. Vooreerst worden een reeks wijzigingen aangebracht aan de bepalingen betreffende de rechten en de plichten van de ambtenaren. Aan de omschrijving van die rechten en plichten wordt onder meer de zorgvuldigheidsplicht toegevoegd. Tevens worden nadere regels ingevoerd betreffende het spreekrecht en wordt het recht op vorming heromschreven. De rechten en plichten van de ambtenaren worden ook op de stagiairs toepasselijk verklaard.
Het ontwerpbesluit herziet op fundamentele punten de bestaande regels betreffende de werving van de rijksambtenaren.
Het ontwerp maakt het vooreerst mogelijk af te wijken van het normaal vereiste diploma wanneer er schaarste op de arbeidsmarkt heerst of "bij een andere bijzondere omstandigheid die een dergelijke afwijking noodzakelijk maakt". Nog met betrekking tot de diplomavereisten bepaalt het ontwerp dat de houders van een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot een bepaald niveau, zich niet kunnen inschrijven voor een vergelijkende selectie voor een lager niveau.
Het systeem van de wervingsexamens wordt grondig hervormd. De bestaande wervingsprocedure wordt opgesplitst in, enerzijds, een selectie door de Vaste Wervingssecretaris en, anderzijds, de werving door het betrokken departement. De selectie door de Vaste Wervingssecretaris behelst in beginsel een "vergelijkende" proef, waarna, behoudens in het geval van een specifieke, departementsgebonden vergelijkende selectie, de minister of zijn gemachtigde, na een bijkomende proef onder het toezicht van de Vaste Wervingssecretaris, onder de "aangeboden" geslaagden diegene kiest die naar zijn oordeel het meest geschikt is voor de uit te oefenen functie. Voor functies die "een hoge kennis, bijzondere vaardigheden of ruime ervaring vereisen", kan worden beroep gedaan op een selectiemethode die leidt tot de indeling van de kandidaten in vier competentiecategorieën, zijnde de groepen A, B, C en D. De betrokken minister of zijn gemachtigde is in dat geval ertoe gehouden te werven uit de groep A, bij uitputting van de groep A, uit de groep B. Gelet op het nieuwe wervings- en selectiesysteem, worden tevens een aantal procedurele bepalingen en bepalingen in verband met de stage of de vorming aangepast.
Voorts brengt het ontwerp enkele wijzigingen aan in het tuchtrechtelijke statuut van de ambtenaren. Voortaan kan, naast de terugzetting in graad, ook de terugzetting in salarisschaal (in het ontwerp "weddeschaal" genoemd) als tuchtstraf worden uitgesproken en wordt ook de tuchtstraf van ontslag van ambtswege ingevoerd.
Tot slot bevat het ontwerp nog een reeks diverse bepalingen, onder meer een bepaling die artikel 18 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 opheft. 2. Het ontwerp wijzigt het statuut van het rijkspersoneel.Bijgevolg vindt het rechtsgrond in de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet.
VOORAFGAANDE VORMVEREISTEN Het ontwerpbesluit heeft, volgens het advies van de Inspectie van Financiën, een - zij het beperkte - budgettaire weerslag.
Het ontwerpbesluit dient derhalve, overeenkomstig artikel 5, 2°, van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, om voorafgaande akkoord-bevinding aan de Minister van Begroting te worden voorgelegd.
Uit het aan de Raad van State, afdeling wetgeving, voorgelegde dossier blijkt niet dat aan dit vormvereiste is voldaan.
De opmerkingen die de Raad van State, afdeling wetgeving, in dit advies formuleert, worden bijgevolg gemaakt onder het voorbehoud dat de ontworpen regeling alsnog om akkoord aan de Minister van Begroting wordt voorgelegd. Eventuele wijzigingen die het ontwerpbesluit nog mocht ondergaan ten gevolge van het naleven van dat vormvereiste, zullen nog aan de Raad van State, afdeling wetgeving, moeten worden voorgelegd.
ALGEMENE OPMERKINGEN 1. Uit de nota aan de Ministerraad van 29 maart 2000 blijkt dat de om advies voorgelegde tekst op twee punten niet als een definitieve tekst kan worden beschouwd.Het spreekt voor zich dat eventuele wijzigingen die de tekst op die punten nog zou ondergaan en die niet het gevolg zouden zijn van door de Raad van State, afdeling wetgeving, gemaakte opmerkingen, opnieuw om advies aan de Raad van State zullen moeten worden voorgelegd. 2. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit houdt een aantal regels in die niet te verenigen zijn met de regels opgenomen in het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen (APKB) (1). Aangezien dat besluit thans wordt herzien, heeft de Raad van State, afdeling wetgeving, geen systematisch onderzoek verricht betreffende de overeenstemming ermee van het om advies voorgelegde ontwerpbesluit.
Toch wenst de Raad van State er nu reeds op te wijzen dat de nieuwe bepalingen betreffende de selectie en de werving van rijksambtenaren, die de regel dat die werving gebeurt door middel van vergelijkende examens in belangrijke mate afzwakken, zullen nopen tot een herwerking van artikel 11, § 1, 3°, van het APKB, dat juist het beginsel inhoudt dat enkel geslaagden voor een vergelijkend wervingsexamen, georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat, als ambtenaar kunnen worden aangeworven (2).
Voorts zullen de stellers van het ontwerp, om de coherentie in de regelgeving te bewaren, er dienen op toe te zien dat het om advies voorgelegde ontwerpbesluit niet eerder in werking zal treden dan de wijzigingen aan het APKB die eruit voortvloeien. 3. Zoals zo-even sub 2 is opgemerkt, wordt de regel dat de werving van de rijksambtenaren gebeurt door middel van vergelijkende wervingsexamens, in belangrijke mate afgezwakt.Aldus wordt een regel opgegeven die steeds is beschouwd als een essentiële waarborg voor de objectiviteit van de aanwervingen (3), vereiste dat zelf voortvloeit uit het grondwettelijke beginsel van de gelijke toegang tot het openbaar ambt, dat uitdrukkelijk is ingeschreven in artikel 10, tweede lid, van de Grondwet.
Het staat aan de regering te beoordelen of de in het verslag aan de Koning ingeroepen motieven van efficiëntere dienstverlening en responsabilisering noodzaken tot het invoeren van het in het ontwerpbesluit uitgewerkte systeem van selectie en werving. Toch wenst de Raad van State erop te wijzen dat een systeem waarin de meest geschikte kandidaat niet langer wordt geselecteerd op grond van de resultaten van een vergelijkend examen, maar wel op grond van een appreciatie van de benoemende overheid (4), onvermijdelijk zal leiden tot een toename van het contentieux bij de Raad van State, afdeling administratie. In zulk een systeem kan de benoeming, in tegenstelling tot wat het geval is in een systeem van vergelijkende examens, niet meer worden gesteund op grond van een geheel objectief en eenduidig criterium - het examenresultaat -, maar rust op de overheid een uitgebreide motiveringsplicht die des te meer aanleiding kan geven tot betwisting wanneer ze ertoe strekt uit te maken wie tussen reeds gelijkwaardig bevonden kandidaten uiteindelijk het meest geschikt is (in geval van een indeling van de kandidaten in groepen A, B, C of D) of zelfs, in voorkomend geval, om te verantwoorden waarom een door de Vaste Wervingssecretaris minder gunstig gerangschikte kandidaat uiteindelijk toch als de meest geschikte kandidaat tot het bekleden van het vacante ambt wordt bevonden (in geval van een vergelijkende selectie die leidt tot een rangschikking van de kandidaten die niet is georganiseerd op vraag van de minister of zijn gemachtigde). 4. In het ontworpen besluit wordt nog steeds gewag gemaakt van "de Vaste Wervingssecretaris".In dit verband moet worden gewezen op het bestaan van een voorontwerp van wet "tot wijziging van de benaming van het Vast Wervingssecretariaat", waarover de Raad van State, afdeling wetgeving, op 24 februari 2000 het advies L. 29.876/1 heeft gegeven en waarbij de benaming "Vaste Wervingssecretaris" wordt vervangen door "Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid".
In zoverre dit ontwerp wet zou worden vóór de inwerkingtreding van het om advies voorgelegde ontwerpbesluit, zal in dat laatste van de nieuwe benaming gebruik dienen te worden gemaakt.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 1. Om de rechtsgrond van het ontwerp op een zeer volledige wijze aan te wijzen, referere men in het eerste lid van de aanhef tevens aan artikel 37 van de Grondwet.2. In het Nederlands dient te worden geschreven "eerste lid", "tweede lid", "derde lid", enzovoort in plaats van "lid 1", "lid 2", "lid 3" enzovoort.De Nederlandse tekst van het tweede lid dient in het licht van deze regel te worden aangepast.
Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 11, 21, 28, 34, 36, 38, 41, 1° en 42. 3. Na het dertiende lid van de aanhef dient een lid te worden ingevoegd waarin wordt gerefereerd aan het (nog te verlenen) akkoord van de Minister van Begroting, met vermelding van de datum van dat akkoord.4. Over het ontwerp is tweemaal onderhandeld in het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten, namelijk op 15 maart 2000 en op 27 april 2000.In het huidige veertiende lid van de aanhef (dat het vijftiende lid wordt) dient melding te worden gemaakt van de beide protocollen van deze onderhandelingen.
Artikel 3 1. Krachtens het ontworpen artikel 10, tweede lid, geldt het verbod voor ambtenaren om feiten bekend te maken waarvan zij uit hoofde van hun ambt kennis hebben, ook voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen, zolang er nog geen eindbeslissing is genomen. Alhoewel zulk een algemene discretieplicht, gelet op de rechtspraak van de Raad van State, afdeling administratie (5), in beginsel toelaatbaar kan worden geacht, moet worden opgemerkt dat erdoor geen afbreuk kan worden gedaan aan internationaalrechtelijke, grondwettelijke of wettelijke bepalingen op grond waarvan de ambtenaar, ook in de voorbereidende fase van de besluitvorming, tot het verstrekken van informatie gehouden is. Zo zal de betrokken ambtenaar zich niet op de ontworpen bepaling kunnen beroepen om toegang te weigeren tot documenten waaromtrent de burger op grond van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur een recht op inzage of afschrift kan laten gelden (6). 2. Nog in het ontworpen artikel 10, tweede lid, wordt bepaald dat het de ambtenaar verboden is feiten bekend te maken die "de mededingingspositie van de overheidsdienst waarin (hij) is tewerkgesteld, kunnen schaden". Afgezien van de vraag of dit verbod niet reeds is vervat in het in dezelfde bepaling opgenomen verbod om feiten bekend te maken die de financiële belangen van de overheid kunnen schaden (7), moet worden opgemerkt dat het ingevoerde verbod bezwaarlijk van toepassing kan zijn op de ambtenaren van de rijksbesturen zelf, waarvan het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 het statuut bepaalt. In het verslag aan de Koning wordt de opname van het verbod evenwel verantwoord vanuit het gegeven dat het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 met toepassing van artikel 3, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, ook toepasselijk is op het personeel van de meeste openbare instellingen, waarvan sommige wel in een concurrentiële positie verkeren. Gelet op wat voorafgaat, verdient het evenwel aanbeveling het in te voeren verbod op te nemen in het koninklijk besluit van 8 januari 1973 zelf.
Artikel 5 1. Men schrijve in artikel 5 "In de Nederlandse tekst" in plaats van "In de Nederlandse versie".Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 36, 41, 1°, en 48. 2. Artikel 12, § 3, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 werd laatst vervangen bij artikel 3, 2°), van het koninklijk besluit van 13 mei 1999.Die bepaling treedt evenwel slechts in werking op 1 januari 2002. Vanaf die datum zullen de woorden "die het oudst in graad is" opnieuw voorkomen in de tekst van artikel 12, § 3, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937.Alsdan zal niet uit het oog mogen worden verloren die woorden opnieuw te vervangen door de woorden "met de grootste graadanciënniteit".
Artikelen 9 en 10 Aangezien artikel 10 het opschrift wijzigt dat voorkomt boven het door artikel 9 te wijzigen artikel 15 van het koninklijk besluit van 2oktober 1937, dienen de artikelen 9 en 10 van het ontwerp onderling van plaats te worden verwisseld.
Artikel 11 1. Het ontworpen artikel 16, eerste lid, 6°, maakt het mogelijk af te wijken van het - overigens momenteel in artikel 11, § 1, 2°, van het APKB opgenomen - fundamentele beginsel uit het ambtenarenstatuut dat niemand als ambtenaar kan worden aangeworven tenzij hij houder is van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenstemt met het niveau van de te verlenen betrekking. Het toestaan van afwijkingen op dit beginsel, dat de toegang tot het openbaar ambt in gelijke omstandigheden beoogt te waarborgen, is slechts toelaatbaar wanneer die afwijkingen kunnen steunen op objectieve en in redelijkheid verantwoorde motieven. Teneinde betwistingen omtrent de aanwezigheid van zulke motieven in de toekomst zo veel mogelijk te vermijden, verdient het aanbeveling de tweede mogelijkheid van afwijking op het hoger genoemde beginsel - de aanwezigheid van "een andere bijzondere omstandigheid die dergelijke afwijking noodzakelijk maakt" - nader te omschrijven en te objectiveren. 2. Luidens het ontworpen artikel 16, tweede lid, kunnen houders van een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot een bepaald niveau, zich niet inschrijven voor een vergelijkende selectie van een lager niveau.Die regel houdt in dat de toegang tot een vergelijkende selectie ook wordt ontzegd aan kandidaten die nochtans het voor het betrokken niveau vereiste diploma bezitten, doch bovendien een diploma hebben verworven dat toegang verleent tot ambten van een hoger niveau.
Weliswaar kan de Vaste Wervingssecretaris een afwijking op de regel toestaan, doch die afwijking is enkel mogelijk op gemotiveerde aanvraag van de betrokken minister of zijn gemachtigde, zodat er geen enkele waarborg is dat voor elke werving afzonderlijk zal worden onderzocht of er al dan niet een afwijking moet worden toegestaan.
Vraag is of een dergelijke verregaande inperking van het recht om zich kandidaat te stellen voor openbare ambten, in alle gevallen te verenigen valt met het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid en de niet-discriminatie, neergelegd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, en met het recht op arbeid en vrije keuze van beroepsarbeid, gewaarborgd door artikel 23, derde lid, 1°, van de Grondwet. Opdat de ontworpen maatregel verenigbaar zou zijn met die grondwettelijke regels, is vereist, niet alleen dat hij een wettig doel nastreeft - wat in het voorliggende geval aan de hand van de in het verslag aan de Koning verstrekte verantwoording kan worden aangenomen, doch ook dat hij in een redelijk evenredigheidsverband staat tot dat doel en tevens geen onevenredige inperking van de door die grondwettelijke regels gewaarborgde rechten met zich meebrengt. Met name rijst de vraag of de ontworpen maatregel het recht van vrije beroepskeuze van alvast bepaalde categorieën gediplomeerden (8) niet dermate dreigt aan te tasten dat de kern van dat door de Grondwet beschermde grondrecht in het gedrang komt, wat bezwaarlijk in overeenstemming kan worden geacht met het zo-even in herinnering gebrachte evenredigheidsbeginsel (9).
De stellers van het ontwerp dienen derhalve te overwegen of de thans vigerende bepaling, die ook de mogelijkheid inhoudt, maar dan enkel in welbepaalde gevallen, om de toegang tot het lagere niveau af te sluiten, niet beter in overeenstemming is met de hoger vermelde grondwettelijke regels. 3. Zoals door de gemachtigde van de regering wordt beaamd, wordt het ontworpen artikel 16, tweede lid, omwille van rechtszekerheidsoverwegingen best slechts toepasselijk op de selecties waartoe wordt beslist na de inwerkingtreding van het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt. Artikel 52 van het ontwerp dient dan ook in ieder geval in die zin te worden aangepast.
Artikel 12 1. In de Franse tekst van het ontworpen artikel 16bis, tweede lid, zou de tweede zin beter als volgt worden geredigeerd : "Le cas échéant, il précise la durée et l'importance de cette réserve".2. Men schrijve in het ontworpen artikel 16bis, derde lid, "veertien kalenderdagen" in plaats van "14 kalenderdagen". Artikel 17 1. De selectiemethode die erin bestaat de kandidaten in te delen in de groepen A, B, C of D naargelang hun competentieniveau, is opgevat als een uitzondering op de normale selectiemethode die, althans in een eerste fase, leidt tot een onderlinge rangschikking van de kandidaten. Om elke discussie naar de verenigbaarheid, ten aanzien van de betrokken kandidaten, van het aanwenden van die afwijkende selectiemethode met het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid en de niet-discriminatie te vermijden, verdient het aanbeveling de gevallen waarin die selectiemethode kan worden gebruikt, nader te omschrijven in plaats van op een vage wijze te refereren aan "functies die een hoge kennis, bijzondere vaardigheden of ruime ervaring vereisen". Daarbij zal erop dienen te worden toegezien dat de gehanteerde criteria afdoende zijn om het onderscheid dat tussen de onderscheiden categorieën van kandidaten op het vlak van de werving en selectie wordt gemaakt, te verantwoorden. 2. Men schrijve in het ontworpen artikel 20, eerste lid, "wordt gehanteerd" in plaats van "zal worden gehanteerd".3. Zo het effectief in de bedoeling ligt slechts één lid in te voegen vóór het huidige eerste lid van artikel 20 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, zoals in de inleidende zin voor artikel 17 wordt bepaald, dan dient deze bedoeling in de tekst ook typografisch tot uiting te worden gebracht door de derde zin van de ontworpen tekst onmiddellijk te laten aansluiten op de tweede zin ervan. 4.In het te wijzigen artikel 20 zou ook moeten worden verduidelijkt dat de "vergelijkende selectie" die leidt tot een rangschikking van de kandidaten, gebeurt op initiatief van de Vaste Wervingssecretaris of op aanvraag van de minister of zijn gemachtigde, wat nu enkel bij gevolgtrekking blijkt uit het ontworpen artikel 20bis. 5. In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 20, eerste lid, en elders in het ontwerp, kan het woord "onderlinge" worden weggelaten. Artikel 18 De Franse tekst van het ontworpen artikel 20bis, § 2, tweede lid, zou beter worden geredigeerd als volgt : "Le secrétaire... détermine, sur la base du nombre..., le nombre de lauréats admis dans cette réserve".
Artikel 21 Men schrijve in de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 23, eerste lid, "proces-verbaal" in plaats van "proces verbaal".
Artikel 22 1. Luidens het ontworpen artikel 24, tweede lid, kiest, in geval van selectie met rangschikking, de betrokken minister of zijn gemachtigde uit de door de Vaste Wervingssecretaris "aangeboden" geslaagden (10), na een bijkomende proef onder het toezicht van de Vaste Wervingssecretaris, de geslaagde die naar zijn oordeel het meest geschikt is voor de uit te oefenen functie. Volgens de gemachtigde van de regering zou ook deze bijkomende proef een vergelijkend karakter hebben, zij het met die nuance dat enkel de voor de openstaande betrekking in aanmerking komende persoon wordt geselecteerd en er geen rangschikking van de andere kandidaten meer wordt gemaakt.
Die bedoeling blijkt evenwel nergens uit de tekst van het ontworpen artikel 24. Integendeel, doordat enkel gewag wordt gemaakt van een bijkomende proef (ontworpen artikel 24, tweede lid), zonder te specificeren dat deze proef een vergelijkend karakter heeft, en doordat wordt bepaald dat de betrokken minister of zijn gemachtigde zijn keuze motiveert (ontworpen artikel 24, derde lid), kan niet anders dan te worden besloten dat de minister of zijn gemachtigde over een appreciatierecht met betrekking tot de te benoemen kandidaat beschikt, uiteraard na afweging van de titels en verdiensten van de in aanmerking komende kandidaten. Deze conclusie wordt overigens niet tegengesproken door het verslag aan de Koning, waaruit blijkt dat de "bijkomende proef" uit niet meer dan een interview bestaat en waarin ook wordt aangestipt dat de benoemingsbeslissing de redenen die de benoeming dragen, dient te vermelden.
Conclusie is derhalve dat het ontworpen artikel 24 grondig zal dienen te worden herwerkt indien het effectief in de bedoeling ligt ook aan de tweede fase van de selectie een vergelijkend karakter te verlenen. 2. In de Franse tekst van het ontworpen artikel 24, vijfde lid, dient "non recruté" zonder verbindingsteken te worden geschreven.3. De ontworpen artikelen 24, derde lid, en 26, tweede lid, bepalen dat de erin bedoelde beslissingen worden gemotiveerd. Aangezien het motiveringsvereiste reeds voorvloeit uit artikel 2 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, zijn de voornoemde bepalingen overbodig en tevens verwarringstichtend omdat ze - ten onrechte - de indruk zouden kunnen doen ontstaan dat andere, in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 bedoelde, individuele bestuurshandelingen niet aan het motiveringsvereiste zijn onderworpen.
De ontworpen artikelen 24, derde lid, en 26, tweede lid, kunnen derhalve beter vervallen. 4.In het ontworpen artikel 25, eerste lid, dient te worden gespecifieerd dat de bepaling betrekking heeft op een vergelijkende selectie die leidt tot een rangschikking van de kandidaten.
Artikel 23 1. In de Franse tekst van de inleidende zin van artikel 23, schrappe men de vermelding ",§ 3,".2. In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 27, § 2, eerste volzin, schrijve men telkens "aangeworven" in plaats van "geworven". Dezelfde opmerking geldt voor het hele ontwerp. In de Franse tekst vervange men "réparti" door "inscrit". 3. Men schrijve in de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 7, §, eerste volzin, meer in overeenstemming met de Franse tekst ervan, "dat onderzoek heeft als voorwerp te bepalen.." in plaats van "de bedoeling daarvan is te bepalen...". 4. Krachtens het ontworpen artikel 7, § 3,eerste en tweede lid, controleert de Vaste Wervingssecretaris, wat betreft de toelaatbaarheidsvereisten voor het betrokken ambt, enkel het vervuld zijn van de diplomavereisten, terwijl het vervuld zijn van de andere toelaatbaarheidsvereisten wordt gecontroleerd door de minister of zijn gemachtigde. Volgens de gemachtigde van de regering zou het evenwel in de bedoeling liggen dat het vervuld zijn van de bijkomende toelaatbaarheidsvereisten als bedoeld bij artikel 17 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, ook door de Vaste Wervingssecretaris zou worden gecontroleerd.
De tekst van het ontworpen artikel 27, § 3, dient met deze bedoeling in overeenstemming te worden gebracht. 5. Teneinde elke onduidelijkheid omtrent de draagwijdte van het ontworpen vierde lid van artikel 27, § 3, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 weg te nemen, zou daarin het woord "en" kunnen worden vervangen door het woord "alsook voor".6. De in het ontworpen artikel 27, § 3, vijfde lid, bedoelde beslissing, die een appreciatie inhoudt over de aard en de zwaarte van een persoonlijke tekortkoming van de betrokkene, kan diens belangen aanzienlijk aantasten.Krachtens het, door de rechtspraak bevestigde, algemene beginsel van de hoorplicht, moet aan de betrokken persoon in beginsel de gelegenheid worden geboden om vooraf zijn standpunt betreffende de door de Vaste Wervingssecretaris te nemen beslissing kenbaar te maken. Omwille van de rechtszekerheid kan het aanbeveling verdienen deze niet-geschreven regel uitdrukkelijk in herinnering te brengen.
Artikel 28 Aangezien aan een opschrift geen reglementaire kracht kan worden toegekend, verdient het aanbeveling om ook in de tekst van het ontworpen artikel 30, § 1, eerste lid, te schrijven "De geslaagden van niveau 1 die worden toegelaten ...".
Eenzelfde opmerking geldt mutatis mutandis ten aanzien van het ontworpen artikel 33ter, § 1, (artikel 30 van het ontwerp) en ten aanzien van het ontworpen artikel 34, § 1, eerste lid (artikel 32, 1°, van het ontwerp).
Artikel 30 Er dient in het ontworpen artikel 33ter, § 2, te worden bepaald wie beslist over de inhoud van de stage.
Artikel 32 In de Franse tekst van artikel 32, 2° schrijve men "alinéa 2" in plaats van "deuxième alinéa".
Artikel 37 Men redigere de Nederlandse tekst van de inleidende zin van artikel 37 als volgt : "Artikel 70bis, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juli 1998, wordt vervangen als volgt :".
Artikel 38 1. Men schrijve in het ontworpen artikel 77, § 1, beter "1°", "2°", "3°", enzovoort in plaats van "1." , "2." , "3.", enzovoort. 2. In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 77, § 1, schrijve men "lagere inschaling" in plaats van "terugzetting van weddeschaal" en in de Franse tekst "la régression d'échelle des traitements" in plaats van "la régression d'échelle de traitement".Dezelfde opmerking geldt voor het ontworpen artikel 80, § 2, laatste streepje.
Artikel 39 Ook artikel 80, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 dient te worden aangevuld met een verwijzing naar de door het ontworpen artikel 77, § 1, ingevoerde tuchtstraf van het ontslag van ambtswege.
Artikel 40 1. De vraag rijst of in het ontworpen artikel 81, § 4, niet dient te worden geschreven "en aan het licht komen vóór het einde van de verjaringstermijn" in plaats van "en zich voordoen voor het einde van de verjaringstermijn".2. In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 81, § 4, schrijve men "tuchtrechtelijk" in plaats van "tuchtrechterlijk". Artikel 42 Men schrijve in de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 94, derde lid, "binnen vijftien dagen, te rekenen vanaf de betekening" in plaats van "binnen de vijftien dagen van de betekening".
Artikel 43 In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 103bis, tweede lid, vervange men het woord "toestand" door "stand".
Artikel 46 Men schrijve in het ontworpen artikel 113, "3°" in plaats van "2bis".
Artikel 49 In de Franse tekst van artikel 49 schrijve men "examen d'aptitude médicale" in plaats van "examen d'aptitude medical".
Artikel 50 Naar luid van artikel 50 worden in de Nederlandse tekst van alle verordeningsbepalingen en -opschriften de woorden "administratieve stand" vervangen door de woorden "administratieve toestand". Het woord "stand" is nochtans goed Nederlands.
In ieder geval is die gevolgde werkwijze om redenen van rechtszekerheid en duidelijkheid in het rechtsverkeer af te raden.
Wanneer wijzigingen moeten worden aangebracht in normatieve teksten, verdient het aanbeveling die wijzigingen uitdrukkelijk aan te brengen in alle te wijzigen bepalingen.
Artikel 52 Luidens artikel 52 treedt het gehele ontwerp in werking de eerste dag van de maand volgend op die waarin het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, zonder dat in overgangsbepalingen wordt voorzien.
Zulke bepalingen zijn nochtans onontbeerlijk om de overgang van het oude naar het nieuwe stelsel van selectie en werving zonder moeilijkheden te doen verlopen.
Onder meer voor de volgende vraagpunten dient in een regeling te worden voorzien : - wat is het lot van de kandidaten die op het moment van de inwerkingtreding van het besluit dat thans om advies voorligt, respectievelijk ingeschreven zijn voor of hebben deelgenomen aan op grond van de oude regeling geplande of afgenomen wervingsexamens ? - wat is de rechtssituatie van de geslaagden van de bestaande reserves ? Wie controleert ten aanzien van hen de toelaatbaarheidsvereisten ? Wie werft hen aan ? Heeft een wervingsreserve voorrang op een selectie ? Wat gebeurt er met reserves waarvan de geldingsduur langer is dan twee jaar ? De kamer was samengesteld uit : de heren : J. A. Beirlaen, kamervoorzitter;
M. Van Damme, J. Smets, staatsraden;
G. Schrans, E. Wymeersch, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A. Beckers, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.
Het verslag werd uitgebracht door de heer G. Van Haegendoren, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, referendaris.
De griffier, A. Beckers.
De voorzitter, A. Beirlaen. _______ Nota's (1) Naar het oordeel van de Raad van State, afdeling administratie, heeft zulks tot gevolg dat de regels met hetzelfde voorwerp in het APKB hun karakter van algemeen beginsel verliezen en bijgevolg niet langer van rechtswege van toepassing zijn op het personeel van de gemeenschappen en de gewesten en van de openbare instellingen die ervan afhangen (R.v.St., nr. 47.689, 31 mei 1994, Leclercq). (2) Een ander voorbeeld van een bepaling uit het APKB die ten gevolge van het ontwerpbesluit zal moeten worden gewijzigd, is artikel 24, eerste lid, van dat besluit, naar luid waarvan, onverminderd artikel 11, § 3, niemand een betrekking van een bepaald niveau kan bekleden zonder vooraf in het bezit te zijn van het voor het niveau vereiste diploma.Van dat beginsel wordt afgeweken door het ontworpen artikel 16, eerste lid, 6°, (artikel 11 van het ontwerp), dat de minister bevoegd voor ambtenarenzaken toelaat af te wijken van de diplomavereisten bij schaarste op de arbeidsmarkt of bij "een andere bijzondere omstandigheid die een dergelijke afwijking noodzakelijk maakt". (3) BATSELE, D., DAURMONT, O. en QUERTAINMONT, Ph., Le contentieux de la fonction publique, Brussel, Nemesis, 1992, p. 64, nr. 23; SAROT, J., e.a., Précis de fonction publique, Brussel, Bruylant, 1994, p. 158, nr. 196. (4) Enkel wanneer een vergelijkende selectie die leidt tot een onderlinge rangschikking van de kandidaten, is georganiseerd op vraag van de betrokken minister of zijn gemachtigde overeenkomstig een door hem opgesteld competentieprofiel, is de betrokken minister of zijn gemachtigde nog gebonden door de rangschikking zoals die resulteert uit de door de Vaste Wervingssecretaris georganiseerde selectie.In de andere gevallen beschikt de minister of zijn gemachtigde - althans gelet op de huidige redactie van de tekst (zie de opmerking bij artikel 24) - na een eerste selectie door de Vaste Wervingssecretaris nog over een appreciatiebevoegdheid omtrent de te benoemen kandidaat. (5) R.v.St., nr. 47.689, 31 mei 1994, Leclercq. (6) Zie R.v.St., nrs. 62.921 tot 62.924, 5 november 1996, Goosse, Orfinger, GERFA en De Baenst. (7) In het verslag aan de Koning zou in ieder geval moeten worden duidelijk gemaakt waarom nog eens uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van het in het gedrang kunnen brengen van de mededingingspositie van de overheid.(8) Met name die categorieën van gediplomeerden wier - hoger - diploma slechts in beperkte mate bijkomende kansen op de (publieke) arbeidsmarkt creëert of wier keuze voor bijkomende studies niet in de eerste plaats was ingegeven door overwegingen die verband houden met hun positie op de arbeidsmarkt.(9) Die vaststelling klemt des te meer nu de bepaling uiteraard ook van toepassing zal zijn op diegenen die hun diploma hebben behaald vóór de inwerkingtreding ervan. (10) Bij het "aanbieden" van de geslaagden volgt de Vaste Wervingssecretaris de rangschikking van de vergelijkende selectie (ontworpen artikel 24, vierde lid).