Etaamb.openjustice.be
Erratum van 20 januari 2010
gepubliceerd op 26 februari 2010

Koninklijk besluit tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde. - Erratum

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2010022145
pub.
26/02/2010
prom.
20/01/2010
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID


20 JANUARI 2010. - Koninklijk besluit tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde. - Erratum


In het Belgisch Staatsblad van 5 februari 2010, tweede editie, blz. 6094 tot 6101, dient het koninklijk besluit van 20 januari 2010 tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde aangevuld te worden met zijn verslag aan de Koning, waarvan u de tekst hierna terugvindt : VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer aan Uwe Majesteit een koninklijk besluit ter ondertekening voor te leggen tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde.

Dit besluit groepeert de wijzigingen die aangebracht worden aan de drie belangrijkste pensioenregelingen (werknemers, zelfstandigen, openbare sector).

Zonder te raken aan de eigenheid van elke regeling werd erop gelet dat de aan de drie regelingen aangebrachte wijzigingen gelijkaardige gevolgen meebrengen ten opzichte van de sociaal verzekerden.

Meer en meer gepensioneerden hebben een « gemengde » loopbaan, dit wil zeggen een loopbaan die hun rechten opent op pensioenen toegekend door meerdere Belgische wettelijke pensioenregelingen.

In een dergelijk geval dient, tenzij de sociaal verzekerde het uitdrukkelijk anders vraagt, op hetzelfde moment en met uitwerking op eenzelfde datum beslist te worden over de pensioenrechten in de verschillende regelingen waarin de openingsvoorwaarden voor het recht op pensioen vervuld zijn. Dit voorkomt dat pensioenrechten voor bepaalde prestaties niet verjaren wanneer de pensioenaanvraag ingediend bij een pensioeninstelling, diensten omvat waarvoor een andere pensioeninstelling bevoegd is.

Drie verschillende situaties van gelijktijdig onderzoek van pensioenrechten kunnen zich voordoen : -de « polyvalentie » van de aanvragen : dit wil zeggen de gevallen waarin één en dezelfde aanvraag ingediend bij een voor een pensioenregeling bevoegde instelling uitwerking heeft in één of meerdere andere pensioenregelingen die eveneens bevoegd zijn om een pensioen toe te kennen; - de « validatie » van een aanvraag : dit wil zeggen het geval waarin een gevolg gegeven wordt in een bevoegde pensioenregeling aan een aanvraag die ingediend werd in een regeling die niet bevoegd is om het gevraagde pensioen toe te kennen; - de « ambtshalve onderzoeken » : dit wil zeggen de situaties waarin de rechten van een sociaal verzekerde automatisch onderzocht worden zonder dat hij daartoe een aanvraag dient in te dienen.

In de drie gevallen dient vermeden te worden dat de sociaal verzekerde enig recht verliest.

Momenteel legt het handvest van de sociaal verzekerde aan een pensioeninstelling de verplichting op om de aanvraag die zij ontvangt, door te zenden indien deze aanvraag rechten kan openen in een andere pensioenregeling.

Het besluit bepaalt dat, in de verschillende hypothesen van polyvalentie, validatie en ambtshalve onderzoek, alle regelingen waarin rechten kunnen geopend worden, over die rechten beslissen. Dit zal gebeuren van zodra een pensioenregeling, tijdens het onderzoek van een aanvraag of een verhaal, het bestaan vaststelt van een periode van tewerkstelling die een recht kan openen op een pensioen in een andere regeling. Hetzelfde zal gelden indien een tewerkstelling in een andere regeling vastgesteld wordt door een instelling van sociale zekerheid die een ambtshalve onderzoek verricht van de pensioenrechten in haar eigen pensioenregeling. Deze handelswijze wordt ook toegepast wanneer de aanvraag ingediend werd bij een instelling van sociale zekerheid die niet bevoegd is inzake pensioenen.

In geval van « polyvalentie » van de aanvraag hebben alle beslissingen uitwerking op de datum waarop de ten aanzien van de aanvraag genomen beslissing uitwerking heeft.

In geval van « validatie » heeft de aanvraag uitwerking op de datum waarop zij door de onbevoegde instelling ontvangen werd.

Indien een door een pensioenregeling uitgevoerd ambtshalve onderzoek een ambtshalve onderzoek meebrengt in een andere regeling, heeft dit tweede ambtshalve onderzoek uitwerking op dezelfde datum als het eerste.

De bepalingen vervat in dit besluit zijn al een vooruitgang voor de sociaal verzekerde en betekenen een stap tot een algemene vereenvoudiging van de procedures in een nabije toekomst (het CAPELO project dat een automatische raming en toekenning van de pensioenrechten in de openbare sector mogelijk maakt, het enig pensioenloket, de enige pensioenbeslissing voor een gemengde loopbaan).

Artikel 1.

Artikel 1 schaft het huidige artikel 32 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers af dat voorziet in de polyvalentie van de pensioenaanvragen van dezelfde aard (rustpensioen of overlevingspensioen) in de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen; deze tekst wordt hernomen in artikel 4 van het ontwerp om te worden ingevoegd in het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers (artikel 11ter ), met als doel de bepalingen over polyvalentie te groeperen.

Artikel 2.

Artikel 2 van het ontwerp schaft artikel 9, § 2, 2e lid van het voornoemde koninklijk besluit van 21 december 1967 af, dat voorziet in de validatie van de datum van indiening van de pensioenaanvraag ingediend in de openbare sector. Dit lid heeft geen reden van bestaan meer, gelet op de invoeging van een artikel 11quater (zie hieronder), waardoor de toepassingssfeer wordt uitgebreid.

Artikel 3.

Artikel 3 brengt diverse wijzigingen aan aan artikel 10 van het voornoemde koninklijk besluit van 21 december 1967.

Artikel 3, 1° van het ontwerp vult artikel 10, § 3quater, eerste lid aan met de woorden « van de rechten op het rustpensioen of naar aanleiding van een verhaal. » Artikel 10, § 3quater bepaalt dat het ambtshalve onderzoek van een rustpensioen naar aanleiding van het bereiken van de leeftijdsgrens waardoor betrokkene een werkloosheidsuitkering of een ziekte- en invaliditeitsuitkering verliest, tevens aanleiding geeft tot een ambtshalve onderzoek van het overlevingspensioen indien de overledene een beroepsactiviteit als werknemer heeft uitgeoefend.

Artikel 3, 2° van het ontwerp vult artikel 10, § 3quinquies, eerste lid aan met de woorden « van de rechten op het rustpensioen of naar aanleiding van een verhaal. » Artikel 10, § 3quinquies bepaalt dat het ambtshalve onderzoek van een rustpensioen naar aanleiding van het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd het ambtshalve onderzoek van het overlevingspensioen tot gevolg heeft indien de overledene een beroepsactiviteit als werknemer heeft uitgeoefend.

Artikel 3, 3° voegt een § 5 toe in artikel 10 dat voorziet in het pensioenonderzoek in de regelingen voor werknemers en zelfstandigen : een aanvraag om rustpensioen in de regeling voor zelfstandigen geldt als aanvraag om overlevingspensioen in de regeling voor werknemers, indien bij het onderzoek van de rechten op het rustpensioen als zelfstandige een tewerkstelling als werknemer wordt vastgesteld in hoofde van de overleden echtgenoot.

Artikel 3, 4° voegt een § 6 toe in artikel 10 dat voorziet in het ambtshalve onderzoek in de regeling voor werknemers en de openbare sector : een onderzoek van het overlevingspensioen in de regeling van de openbare sector geeft aanleiding tot een onderzoek naar het recht op een overlevingspensioen in de regeling der werknemers indien tijdens het onderzoek in hoofde van de overleden echtgenoot een beroepsactiviteit als werknemer wordt vastgesteld.

De beslissing van de Rijksdienst voor pensioenen gaat in de 1e dag van de maand volgend op die van het overlijden van de laatste echtgenoot.

Indien de laatste echtgenoot overleden is en in de loop van de maand van zijn overlijden geen aanspraak kan maken op de uitbetaling van een rustpensioen in de regeling der werknemers, een andere Belgische regeling, een analoge buitenlandse regeling of in een regeling die op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht van toepassing is, dan gaat de beslissing in de 1e dag van de maand waarin deze echtgenoot overleden is.

Artikel 3, 5° voegt een § 7 toe in artikel 10 dat voorziet dat een ambtshalve onderzoek van het rustpensioen voor lichamelijke ongeschiktheid in de regeling van de openbare sector aanleiding geeft tot een onderzoek van het rustpensioen in de regeling der werknemers indien : - tijdens het onderzoek een beroepsactiviteit als werknemer wordt vastgesteld. - de beslissing inzake lichamelijke ongeschiktheid ten vroegste de 1e dag van de 12e maand die voorafgaat aan de maand waarin de gerechtigde 60 jaar wordt, genomen wordt.

De ingangsdatum van de beslissing van de Rijksdienst is deze van de beslissing in de regeling van de openbare sector doch evenwel ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de gerechtigde 60 jaar geworden is.

Artikel 4.

Artikel 4 voegt een artikel 11ter in dat voorziet in de polyvalentie van de pensioenaanvragen van verschillende aard in de regeling voor werknemers en zelfstandigen : een aanvraag om een rustpensioen of overlevingspensioen in de regeling der zelfstandigen geldt als aanvraag in de regeling der werknemers.

Artikel 5.

Artikel 5 voegt een artikel 11quater in dat voorziet in de polyvalentie van de aanvragen ingediend met het oog op het verkrijgen van een rust- of overlevingspensioen in één van de pensioenregelingen van de openbare sector met de pensioenregeling voor werknemers.

Artikel 6.

Artikel 6 voegt een § 3 toe in artikel 18 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 waardoor aanvragen, verstuurd aan de Rijksdienst voor Pensioenen tegen elektronische ontvangstbewijs gelijkgesteld worden aan de aanvragen zoals voorzien in artikel 18 § 1.

Artikel 7 Artikel 7 schaft de leden 3 en 4 van artikel 32 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen af dat de polyvalentie van de aanvragen om pensioen van dezelfde aard (rustpensioen of overlevingspensioen) voorziet in de regelingen voor werknemers en voor zelfstandigen.

Deze bepalingen worden hernomen in artikel 10 van het ontwerp om ingevoegd te worden in het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen (artikel 121bis, § 1), met de bedoeling de bepalingen over de polyvalentie van de pensioenaanvragen en van de ambtshalve onderzoeken van de pensioenrechten te groeperen.

Artikel 8 Artikel 8 wijzigt lid 2 van artikel 93, van het vermeld koninklijk besluit van 22 december 1967; het gaat om een technische aanpassing om de verwijzing die aan artikel 121 van hetzelfde besluit werd aangebracht, te verbeteren, zijnde de bepaling wordt onderverdeeld in leden en niet in paragrafen.

Artikel 9 Artikel 9 schaft lid 2 van artikel 121 van het vermeld koninklijk besluit van 22 december 1967 af dat in de regeling voor zelfstandigen de validatie voorziet van de datum van het indienen van een aanvraag om een rustpensioen in de openbare sector of de datum waarop de gebeurtenis zich voorgedaan heeft die in deze sector een ambtshalve onderzoek tot gevolg heeft op voorwaarde dat de sociaal verzekerde in de regeling voor zelfstandigen binnen een bepaalde termijn zijn aanvraag indient.

Deze maatregel heeft geen bestaansreden meer omdat in het koninklijk besluit van 22 december 1967 artikel 121bis wordt ingevoegd (zie artikel 10 van het ontwerp) dat voortaan in § 2 voorziet in een polyvalentieregel van de pensioenaanvraag (om rust en overleving) tussen de regeling van de openbare sector en deze van de zelfstandigen.

Artikel 10 Artikel 10 voert een artikel 121bis in het koninklijk besluit van 22 december 1967 in. Deze nieuwe bepaling herneemt, enerzijds, in zijn § 1 de regel inzake polyvalentie van de aanvraag om een rust- of overlevingspensioen die in de regeling voor werknemers werd ingediend ten aanzien van de regeling voor zelfstandigen, zoals thans voorzien in artikel 32, leden 3 en 4, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.

Anderzijds, voert zij in zijn § 2 een nieuwe polyvalentieregel van de aanvraag om een rust- of overlevingspensioen in de openbare sector in ten aanzien van de regeling voor zelfstandigen, wanneer deze aanvraag melding maakt van een beroepsbezigheid als zelfstandige of dergelijke beroepsbezigheid vastgesteld wordt tijdens de behandeling van de aanvraag of van een bezwaarschrift en dat, voor wat betreft het rustpensioen, de aanvraag ten vroegste ingediend wordt op de eerste van de twaalfde maand die voorafgaat aan deze in de loop waarvan de sociaal verzekerde de leeftijd van 60 jaar bereikt.

Artikel 11 Artikel 11 voegt een § 4 toe aan artikel 133bis van het koninklijk besluit van 22 december 1967 dat thans de gevallen bepaalt waarbij de rechten op een rustpensioen of op een overlevingspensioen als zelfstandige ambtshalve onderzocht worden.

Zo wordt, wanneer de rechten op een overlevingspensioen ambtshalve onderzocht worden in de regeling voor zelfstandigen of in de regeling voor werknemers en de langstlevende echtgenoot de pensioenleeftijd bereikt binnen de twaalf maanden die volgen op het overlijden van de echtgenoot, gelijktijdig overgegaan tot het onderzoek van de eventuele rechten op een rustpensioen als zelfstandige.

Anderzijds, wanneer de echtgenoot van een gerechtigde op een rustpensioen als zelfstandige of als werknemer overlijdt, worden de eventuele rechten op een overlevingspensioen ambtshalve onderzocht wanneer de overleden echtgenoot bij zijn overlijden daadwerkelijk een rustpensioen als zelfstandige genoot, voordien dergelijk pensioen genoten had of er de betaling van verzaakt had om aan de echtgenoot het genot van een gezinspensioen toe te laten overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, § 1, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.

Bovendien wordt voortaan voorzien dat het ambtshalve onderzoek van de rechten op een overlevingspensioen ten laste van de openbare sector een ambtshalve onderzoek van de rechten op een overlevingspensioen als zelfstandige tot gevolg heeft indien naar aanleiding vanhet onderzoek van het dossier door het pensioenorgaan of de rechterlijke instantie (in geval van een bezwaarschrift tegen de administratieve beslissing) blijkt dat er een beroepsbezigheid als zelfstandige bestaat in hoofde van de overleden echtgenoot.

De beslissing inzake « overleving » die ambtshalve genomen wordt in de regeling voor zelfstandigen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op deze van het overlijden van de echtgenoot, of op de eerste dag van de maand van het overlijden indien de overleden echtgenoot in de loop van de maand van zijn overlijden geen rustpensioen als zelfstandige of een rustpensioen ten laste van een andere Belgische of buitenlandse regeling genoot.

Artikelen 12 en 13 De artikelen 12 en 13 wijzigen op een identieke wijze respectievelijk artikel 133sexies en artikel 133septies van het koninklijk besluit van 22 december 1967.

In de eerste plaats wordt het eerste lid van de artikelen 133sexies en 133septies aangevuld zodat het ambtshalve onderzoek in het kader van de regeling voor zelfstandigen zelf, van de rechten op een overlevingspensioen, een pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot of een pensioen van de feitelijk gescheiden echtgenoot, hetgeen thans voorzien is in geval van een ambtshalve onderzoek van de rechten op een rustpensioen wanneer tijdens het onderzoek van het administratief dossier een beroepsbezigheid als zelfstandige vastgesteld wordt in hoofde van de overleden echtgenoot, de uit de echt gescheiden echtgenoot of de feitelijk gescheiden echtgenoot, uitgebreid wordt tot de gevallen waarbij dergelijke activiteit vastgesteld wordt tijdens een bezwaarprocedure tegen de administratieve beslissing die over de rechten op een rustpensioen handelt.

Vervolgens wordt een taalkundige verbetering aan de Nederlandstalige versie van het lid 2, 1°, van de artikelen 133sexies en 133septies aangebracht dat de datum vaststelt waarop de beslissing betreffende de rechten op een overlevingspensioen ingaan.

Artikel 14 Artikel 14 voegt een artikel 133octies in het koninklijk besluit van 22 december 1967 in opdat het ambtshalve onderzoek op de pensioenleeftijd van de rechten op een rustpensioen in de regeling voor werknemers, tot het ambtshalve onderzoek van de rechten op een overlevingspensioen, een pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot of een pensioen van feitelijk gescheiden echtgenoot leidt in de regeling voor zelfstandigen wanneer bij het administratief, ja zelfs het rechterlijk, onderzoek van het dossier een beroepsbezigheid als zelfstandige wordt vastgesteld in hoofde van de overleden echtgenoot, de uit de echt gescheiden echtgenoot of de feitelijk gescheiden echtgenoot van de sociaal verzekerde.

Artikel 14 stelt eveneens de datum vast waarop de ambtshalve genomen pensioenbeslissing in de regeling voor zelfstandigen ingaat, naargelang van de aard van de desbetreffende prestatie : overlevingspensioen, pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot of feitelijk gescheiden echtgenoot.

Artikel 15 Artikel 15 voegt een artikel 133nonies in het koninklijk besluit van 22 december 1967 in dat voorziet dat het ambtshalve onderzoek van de rechten op een rustpensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid in de openbare sector een ambtshalve onderzoek van de rechten op een rustpensioen als zelfstandige tot gevolg heeft op voorwaarde dat, enerzijds, een beroepsbezigheid als zelfstandige vastgesteld wordt tijdens het onderzoek van het administratief dossier of bij de behandeling van een bezwaarschrift en, anderzijds, dat de beslissing inzake lichamelijke ongeschiktheid genomen wordt ten vroegste de eerste dag van de twaalfde maand die de leeftijd van 60 jaar van de sociaal verzekerde voorafgaat.

De beslissing die ambtshalve genomen wordt in de regeling voor zelfstandigen gaat in op dezelfde datum als de beslissing die in de openbare sector genomen wordt en ten vroegste op de eerste dag van de maand die volgt op deze in de loop waarvan de sociaal verzekerde de leeftijd van 60 jaar bereikt.

Artikel 16 Momenteel wordt het ambtshalve onderzoek van de rechten op een overlevingspensioen als uit de echt gescheiden echtgenoot slechts uitgevoerd indien hij de enige potentiële rechthebbende is.

Indien er meerdere uit de echt gescheiden echtgenoten bestaan zonder dat er andere potentiële rechthebbenden bestaan (langstlevende echtgenoot, wezen), levert een ambtshalve onderzoek van de rechten op overlevingspensioen van de verschillende uit de echt gescheiden echtgenoten geen gevaar voor enig nadeel op voor andere rechthebbenden.

Bijgevolg bepaalt artikel 16 dat meerdere uit de echt gescheiden echtgenoten beschouwd worden als één potentiële rechthebbende, zoals dat momenteel reeds het geval is met meerdere wezen, zodat voortaan hun rechten op een overlevingspensioen ambtshalve onderzocht zullen worden.

Artikel 17 Artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998, dat het handvest van de sociaal verzekerde voor de pensioenen van de openbare sector uitvoert, bepaalt dat de dienstige inlichtingen die aan de sociaal verzekerde moeten worden verstrekt deze zijn die duidelijkheid verschaffen over zijn persoonlijke toestand inzake pensioen. Deze bepaling stelt dat de inlichtingen verstrekt worden op basis van de wetgeving en de jurisprudentie die toepasselijk zijn op de datum van de vraag.

In de praktijk blijkt evenwel dat de verstrekte inlichtingen nooit verwijzen naar jurisprudentie vermits de jurisprudentie inzake pensioenen van de openbare sector erg zeldzaam is. Artikel 17 heft de verwijzing naar de jurisprudentie op.

Artikel 18 Artikel 18 herschrijft volledig artikel 4 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998.

Het nieuwe artikel 4 stelt de begindatum van de termijn om over een aanvraag te beslissen vast. Zowel in het geval waarin de aanvraag ingediend werd bij de bevoegde beheersinstelling als in het geval dat de aanvraag haar overgezonden werd door een onbevoegde instelling van sociale zekerheid, begint de termijn om over de aanvraag te beslissen voortaan steeds te lopen vanaf de registratiedatum van de aanvraag door de bevoegde beheersinstelling.

Artikel 19 Artikel 5 van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 regelt de gevolgen van een in de pensioenregeling voor werknemers ingediende aanvraag voor een periode van tewerkstelling die rechten opent op een pensioen van de openbare sector (bijvoorbeeld tijdelijke diensten die gevolgd worden door een vaste benoeming). Deze bepaling heeft ook betrekking op een in de pensioenregeling voor zelfstandigen ingediende aanvraag voor een periode van tewerkstelling die rechten opent op een pensioen van de openbare sector.

Momenteel dient de sociaal verzekerde in dergelijke gevallen een aanvraag in te dienen in de openbare sector op basis van de beslissing van de RVP of het RSVZ waarin meegedeeld wordt dat deze periode van tewerkstelling niet in aanmerking genomen wordt in de pensioenregeling waarbij hij zijn aanvraag heeft ingediend. Indien een nieuwe aanvraag in de openbare sector wordt ingediend binnen de zes maanden vanaf het versturen van de kennisgeving van de definitieve beslissing van de afwijzing door de RVP of het RSVZ geldt de datum van indiening van de aanvraag bij de RVP of het RSVZ als datum van indiening van de aanvraag in de bevoegde pensioenregeling van de openbare sector.

Het verplicht stellen van de indiening van een tweede aanvraag brengt een administratieve beslommering mee voor de sociaal verzekerde en heeft bovendien geen enkele toegevoegde waarde voor de pensioeninstellingen. Bijgevolg wordt, omwille van administratieve vereenvoudiging, deze formaliteit afgeschaft. Voortaan zullen de RVP en het RSVZ de aanvraag overzenden aan de Pensioendienst voor de overheidssector zonder dat enige tussenkomst vanwege de sociaal verzekerde vereist wordt.

Indien de aanvraag een periode van tewerkstelling vermeldt gedurende welke de aanvrager of de overleden echtgenoot rechten heeft opgebouwd in een pensioenregeling die niet beheerd wordt door de Pensioendienst voor de overheidssector, zal deze dienst ambtshalve de aanvraag overzenden aan de bevoegde beheersinstelling.

Zoals in de wet van 10 februari 2003 tot regeling van de overdracht van pensioenrechten tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht, zal de Pensioendienst voor de overheidssector de rol van spilinstelling vervullen voor het geheel van de pensioenregelingen van de openbare sector. Een dergelijke rol dringt zich meer en meer op omwille van het belangrijk aantal pensioenregelingen van de openbare sector en de toename van de gevallen waarin een verandering van beheersinstelling van pensioenen voorkomt, met name in de lokale sector en bij de parastatalen.

Deze werkwijze zal zowel van toepassing zijn indien de in de pensioenregeling van de openbare sector uitgeoefende beroepsactiviteit vastgesteld wordt tijdens het onderzoek van de aanvraag als indien die activiteit vastgesteld wordt bij een verhaal.

Dit is het voorwerp van § 1 van het nieuwe artikel 5.

De wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector bepaalt dat, indien diensten achtereenvolgens werden volbracht bij meerdere door die wet bedoelde machten of organismen, de laatste regeling een enig pensioen toekent voor het geheel van de diensten en een gedeelte van de last van dat pensioen terugvordert bij de vorige regelingen.

De toekenning van een enig pensioen vermijdt dat de sociaal verzekerde meerdere aanvragen dient in te dienen vermits de bij de laatste werkgever ingediende aanvraag volstaat.

Indien de wet van 14 april 1965 niet van toepassing is, kan daarentegen geen enig pensioen toegekend worden voor het geheel van de diensten en dient de sociaal verzekerde momenteel meerdere pensioenaanvragen in te dienen.

Om te vermijden dat de sociaal verzekerde meerdere aanvragen dient in te dienen, kent § 2 van het nieuwe artikel 5 een polyvalent karakter toe aan de aanvraag die ingediend wordt bij een openbare werkgever waarop de wet van 14 april 1965 niet van toepassing is.

Uit eenzelfde oogmerk voor openbare dienstverlening valideert § 3 van het nieuwe artikel 5 de aanvraag ingediend bij een openbare werkgever waarop de wet van 14 april 1965 van toepassing is maar die niet de laatste werkgever is.

De nieuwe § 4 van artikel 5 bepaalt dat een ambtshalve onderzoek van de rechten op een rust- of overlevingspensioen in de pensioenregeling van de werknemers tijdens welk een periode van tewerkstelling vastgesteld wordt die eventueel rechten op een pensioen van de openbare sector opent, ook een ambtshalve onderzoek zal meebrengen van de pensioenrechten in de openbare sector zonder dat de sociaal verzekerde daartoe enig initiatief dient te nemen.

Zoals inzake de polyvalentie van de aanvragen zal de Pensioendienst voor de overheidssector, inzake het ambtshalve onderzoek van de pensioenrechten, de rol van spilinstelling vervullen voor het geheel van de openbare sector.

Zoals voor de polyvalentie werd inzake de datum van uitwerking van de aanvraag het principe in aanmerking genomen dat de door de bevoegde beheersinstelling genomen beslissing uitwerking heeft op dezelfde datum als de in de regeling voor werknemers genomen beslissing.

De nieuwe § 5 bevat de tegenhanger van § 4 wanneer het ambtshalve onderzoek uitgevoerd wordt door het RSVZ. De nieuwe § 6 bepaalt hetzelfde principe tussen twee pensioenregelingen van de openbare sector.

Artikel 20 Artikel 20 vervangt integraal het huidige artikel 6 van het besluit van 16 juli 1998, dat overbodig was geworden ingevolge de door dit besluit aangebrachte wijzigingen.

De nieuwe bepaling voorziet in een nieuw geval van ambtshalve onderzoek van de rechten op het rustpensioen. Een rustpensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid zal voortaan ambtshalve toegekend worden door de Pensioendienst voor de overheidssector op basis van de aan deze dienst door het Bestuur van de medische expertise (vroegere AGD) meegedeelde beslissing van lichamelijke ongeschiktheid.

Deze bepaling is uitsluitend van toepassing op de door de Pensioendienst voor de overheidssector beheerde pensioenregelingen van de openbare sector.

Artikel 21 Artikel 21 herschrijft het huidige artikel 7 van het besluit van 16 juli 1998.

Deze bepaling stelt momenteel dat, ingeval een aanvraag wordt ingediend bij een instelling van sociale zekerheid die niet bevoegd is inzake pensioenen, de aanvraag geldig wordt op de datum waarop ze door de bevoegde beheersinstelling geregistreerd wordt en dat de termijn om over de aanvraag te beslissen aanvangt op die datum.

De sociaal verzekerde wordt momenteel benadeeld wanneer hij zijn pensioenaanvraag richt aan een instelling van sociale zekerheid die niet bevoegd is inzake pensioenen. Het is evenwel niet altijd gemakkelijk voor de sociaal verzekerde om zijn weg te vinden in de doolhoven van de talrijke administratieve diensten.

Het nieuwe artikel 7 bepaalt voortaan dat in dat geval de aanvraag uitwerking heeft in de pensioenregeling van de openbare sector op de datum waarop de aanvraag gericht werd aan de inzake pensioenen onbevoegde instelling van sociale zekerheid.

Artikel 22 Dit artikel stelt in zijn § 1 de inwerkingtreding van het koninklijk besluit vast op de eerste dag van de tweede maand die volgt op deze van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van, enerzijds, de artikelen 3, 1° en 12 van het besluit die uitwerking hebben op 1 januari 2003 en, anderzijds, de artikelen 3, 2° en 13 van het besluit die uitwerking hebben op 25 september 2002, dit wil zeggen op de datum van inwerkingtreding van de bepalingen die zij wijzigen.

Paragraaf 2 geeft aan de Koning de bevoegdheid om de datum van inwerkingtreding van artikel 6 van het besluit vast te stellen aangezien de maatregelen die nodig zijn voor de toepassing ervan momenteel nog onderzocht worden.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, M. DAERDEN De Minister van Zelfstandigen Mevr. S. LARUELLE

^