Etaamb.openjustice.be
Erratum van 03 mei 2001
gepubliceerd op 09 juni 2001

Besluit van de Waalse regering tot wijziging van het besluit van de Waalse regering van 20 mei 1999 tot uitvoering van het programma-decreet van 16 december 1998 houdende verschillende maatregelen inzake sociale actie. - Erratum

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2001027314
pub.
09/06/2001
prom.
03/05/2001
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 MEI 2001. - Besluit van de Waalse regering tot wijziging van het besluit van de Waalse regering van 20 mei 1999 tot uitvoering van het programma-decreet van 16 december 1998 houdende verschillende maatregelen inzake sociale actie. - Erratum


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 7 juli 1994 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling, inzonderheid op artikel 11bis, ingevoegd bij het programma-decreet van 16 december 1998;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 20 mei 1999 tot uitvoering van het programma-decreet van 16 december 1998 houdende verschillende maatregelen inzake sociale actie;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 november 2000;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 8 november 2000;

Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne" (Hoge Raad voor Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest), gegeven op 19 december 2000;

Gelet op de beraadslaging van de Waalse Regering over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen uiterlijk één maand;

Gelet op het advies 31.193/4 van de Raad van State, gegeven op 10 april 2001, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit regelt, krachtens artikel 138 van de Grondwet, een materie bedoeld in artikel 128, § 1, van de Grondwet.

Art. 2.In artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 20 mei 1999 tot uitvoering van het programma-decreet van 16 december 1998 houdende verschillende maatregelen inzake sociale actie wordt een punt 4° ingevoegd, luidend als volgt : « 4° referentiejaar : het jaar vóór het subsidiejaar.»

Art. 3.Het opschrift van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk II. - Subsidiëring van als schuldbemiddelaar erkende instellingen".

Art. 4.De artikelen 3 à 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 26 oktober 2000, worden vervangen als volgt : «

Art. 3.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° aangelegd dossier : elke aanvraag die gedurende het referentiejaar gericht wordt aan de erkende instelling en die het voorwerp heeft uitgemaakt van ten minste één begrotingsanalyse (telling van de inkomens en van de lasten van de personen) en van een gedetailleerd samenvattend verslag van de bestaande schulden;2° lopend dossier : elk dossier dat een plan voor de aanzuivering van de schulden bevat en dat tijdens een jaar volgend op de datum waarop het is aangelegd, het voorwerp heeft uitgemaakt ofwel van een herziening van het aanzuiveringsplan als gevolg van het ontstaan van een nieuw gegeven, ofwel van geïndividualiseerde documenten gericht aan schuldeisers of aan derden en die betrekking hebben op de uitvoering van het plan, ofwel dat aanleiding heeft gegeven tot regelmatige ontmoetingen met de schuldenaar in het kader van de begeleiding van de uitvoering van het plan; 3° voortgezette opleiding : elke andere opleiding dan de verplichte basisopleiding i.v.m. schuldbemiddeling; 4° gedecentraliseerde site : elke aangepaste plaats, met uitzondering van de hoofdzetel van de activiteit, waar de personen die om schuldbemiddeling verzoeken, zich kunnen melden voor een eerste gesprek of voor verdere gesprekken met het oog op de behandeling van hun dossier. Voor de toepassing van het eerste lid, 1° en 2°, maakt de erkende instelling een nieuwe gestandaardiseerde opvolgingsfiche op die haar tegemoetkomingen vermeldt, alsmede de data waarop ze verleend worden en de lijst van de schuldeisers bij het aanleggen van het dossier.

Art. 4.Binnen de perken van de beschikbare kredieten krijgen de sinds 1 januari van het referentiejaar als schuldbemiddelaar erkende instellingen, op eigen aanvraag een subsidie als tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten.

Een gemeente en haar openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mogen in geen geval tegelijkertijd gesubsidieerd worden. Een gemeente of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hebben geen recht op subsidies indien ze lid zijn van een vereniging van gemeenten of van een vereniging van openbare centra voor maatschappelijk welzijn die krachtens dit hoofdstuk worden gesubsidieerd.

De personeels- en werkingskosten komen slechts in aanmerking voor een subsidie als ze niet worden gedekt door een andere financieringsbron.

Een instelling mag pas aanspraak maken op een subsidie als ze gedurende het referentiejaar minstens één dossier voor 1 000 inwoners heeft behandeld in het geval van een openbare instelling en minstens 20 dossiers in het geval van een privé-instelling.

Art. 5.De jaarlijkse subsidie bestaat uit een forfaitair en een wisselend deel.

Art. 5bis.§ 1. Voor een openbare instelling die als schuldbemiddelaar erkend is, wordt het forfaitaire deel berekend op grond van het aantal inwoners van het grondgebied waar ze actief is, met name : 1° minder dan 15 000 inwoners : 30 000 BEF;2° tussen 15 000 en 30 000 inwoners : 100 000 BEF;3° tussen 30 001 en 45 000 inwoners : 200 000 BEF;4° tussen 45 001 en 65 000 inwoners : 600 000 BEF;5° tussen 65 001 en 150 000 inwoners : 1 000 000 BEF;6° meer dan 150 000 inwoners : 1 300 000 BEF. Het bevolkingscijfer van de gemeenten is het in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte officiële bevolkingscijfer op 1 januari van het referentiejaar. § 2. Voor privé-instellingen bedraagt het forfaitaire deel van de subsidie 200 000 BEF per jaar. § 3. Het forfaitaire deel wordt vermeerderd met 250 000 BEF voor instellingen die meer dan 500 aangelegde of lopende dossiers behandelen gedurende het referentiejaar.

Art. 5ter.Het wisselende deel van de subsidie bestaat uit de bedragen die voor het referentiejaar worden vastgesteld, met name : 1° een bedrag voor het waarnemen van een onthaaldienst buiten afspraak;2° een bedrag voor de decentralisatie van de instelling;3° een bedrag naar gelang van het aantal en het belang van de behandelde dossiers;4° een bedrag voor de voortgezette personeelsopleiding.

Art. 5quater.Het in artikel 5ter, 1°, bedoelde bedrag is gelijk aan 50 000 BEF voor een halve dag wekelijkse dienstwaarneming en aan 100 000 BEF voor minstens twee halve dagen wekelijkse dienstwaarneming.

Art. 5quinquies.Het in artikel 5ter, 2°, bedoelde bedrag is gelijk aan 50 000 BEF per gedecentraliseerde site in werking, met een maximum van 100 000 BEF per jaar en per instelling.

Art. 5sexies.Het in artikel 5ter, 3°, bedoelde bedrag wordt berekend als volgt : 1° 2 000 BEF per aangelegd of lopend dossier betreffende minder dan 6 schuldeisers;2° 2 500 BEF per aangelegd of lopend dossier betreffende 6 à 10 schuldeisers;3° 3 500 BEF per aangelegd of lopend dossier betreffende 11 à 20 schuldeisers;4° 5 000 BEF per aangelegd of lopend dossier betreffende meer dan 20 schuldeisers. Het aantal schuldeisers wordt bij het aanleggen van het dossier bepaald. Het aantal in aanmerking te nemen schuldeisers wordt beperkt tot die schuldeisers met wie de erkende instelling beslist te handelen.

Het op grond van het eerste lid bepaalde bedrag mag evenwel niet hoger zijn dan : 200 000 BEF voor de openbare instellingen die een grondgebied van minder dan 15 000 inwoners bedienen; 400 000 BEF voor de openbare instellingen die een grondgebied van 15 000 à 30 000 inwoners bedienen; 500 000 BEF voor de openbare instellingen die een grondgebied van 30 001 à 45 000 inwoners bedienen; 600 000 BEF voor de openbare instellingen die een grondgebied van 45 001 à 65 000 inwoners bedienen; 800 000 BEF voor de openbare instellingen die een grondgebied van 65 001 à 150 000 inwoners bedienen; 1 000 000 BEF voor de openbare instellingen die een grondgebied van meer dan 150 000 inwoners bedienen en voor de privé-instellingen.

Art. 5septies.Het in artikel 5ter, 4°, bedoelde bedrag is gelijk aan 10 000 BEF. Als de voor schuldbemiddeling erkende instelling meer dan 2 voltijdse equivalenten in dienst neemt, wordt dat bedrag gebracht op 15 000 BEF.

Art. 5octies.§ 1. De aanvraag om subsidie moet uiterlijk 1 maart van het subsidiejaar ingediend worden. Ze bevat de gegevens voor de berekening van het wisselende deel van de subsidie. § 2. Er wordt een voorschot van 70 % uitbetaald op het subsidiebedrag dat berekend wordt op grond van de bij de aanvraag verstrekte gegevens. Dat voorschot wordt gedurende het eerste halfjaar van het subsidiejaar betaald. § 3. Het saldo van de subsidie wordt gedurende het jaar na het subsidiejaar uitbetaald, rekening houdende met het gestorte voorschot en na overlegging van de stukken die de personeels- en werkingsuitgaven voor het subsidiejaar bevestigen. De bewijsstukken moeten uiterlijk 30 april van het jaar na het subsidiejaar aan het bestuur worden overgemaakt.

Het voorschotgedeelte dat boven het uit te keren bedrag wordt uitbetaald, wordt teruggevorderd. »

Art. 6.Het vierde en het vijfde lid van artikel 16 van hetzelfde besluit worden respectievelijk vervangen als volgt : « De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste, tweede en derde lid worden in aanmerking genomen met inachtneming van de weddenschalen opgegeven in de bijlagen bij dit besluit.

De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste en tweede lid worden vermeerderd met de sociale werkgeversbijdragen berekend op grond van de weddenschalen bedoeld in het vorige lid. »

Art. 7.In artikel 19 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door de twee volgende leden : « Voor de personeels- en werkingskosten worden twee halfjaarlijkse voorschotten uitbetaald, die gelijk zijn aan 40 % van de subsidie geschat op grond van de uitgaven betreffende het vorige jaar.

Voor het eerste jaar waarin de subsidie wordt toegekend aan de referentiecentra, wordt elk halfjaarlijks voorschot evenwel vastgelegd op 1 200 000 BEF. »

Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002, met uitzondering van de artikelen 5 en 6 die uitwerking hebben op 1 januari 2001.

Art. 9.De Minister van Sociale Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 3 mei 2001.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

^