Etaamb.openjustice.be
Document
gepubliceerd op 28 maart 1998

Voorafbetalingen. - Aanslagjaar 1999 Inleiding In beginsel wordt de belasting betreffende de beroepsinkomsten van zelfstandigen, bedrijfsleiders, alsmede de vennootschapsbelasting, de belasting van niet-inwoners/vennootschappen en in welbepaa Die vermeerdering kan evenwel worden vermeden door die belasting op welbepaalde tijdstippen vooraf (...)

bron
ministerie van financien
numac
1998003155
pub.
28/03/1998
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN FINANCIEN


Voorafbetalingen. - Aanslagjaar 1999 Inleiding In beginsel wordt de belasting betreffende de beroepsinkomsten van zelfstandigen, bedrijfsleiders, alsmede de vennootschapsbelasting, de belasting van niet-inwoners/vennootschappen en in welbepaalde gevallen, de rechtspersonenbelasting, met een bepaald percentage vermeerderd.

Die vermeerdering kan evenwel worden vermeden door die belasting op welbepaalde tijdstippen vooraf te betalen.

De andere belastingplichtigen (natuurlijke personen) die om welke reden dan ook bij de regularisatie van hun fiscale toestand nog een supplement moeten betalen, kunnen een vermindering (bonificatie) krijgen door dat supplement geheel of gedeeltelijk vooraf te betalen.

Dit geldt ook voor de zelfstandigen en bedrijfsleiders, doch enkel met betrekking tot het gedeelte van de voorafbetalingen dat niet nodig is om de in het eerste lid bedoelde vermeerdering te vermijden.

Deze materie wordt geregeld door de artikelen 157 tot 168, 175 tot 177, 218, 226, 243, laatste lid, 246, eerste lid,1° en tweede lid en 463bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de artikelen 64 tot 71, 139, § 3, en 142, § 1, van het Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en artikel 36 van de wet van 28.12.1990 betreffende verscheidene fiscale en niet fiscale bepalingen.

DEEL I. - Voorafbetalingen die ertoe strekken een vermeerdering te vermijden HOOFDSTUK 1. - Wie is onderworpen aan belastingvermeerdering ? I. Algemeen Het gaat om: a) natuurlijke personen, rijksinwoners en niet-inwoners, die gezamenlijk belastbare beroepsinkomsten verkrijgen uit een werkzaamheid als: - bedrijfsleider; - nijveraar, handelaar of landbouwer; - beoefenaar van een vrij beroep, ambt, post of andere (zelfstandige) winstgevende bezigheid; b) binnenlandse vennootschappen, onderworpen aan de vennootschapsbelasting (Ven.B); c) de in artikel 180, WIB 92, bedoelde rechtspersonen die zijn onderworpen aan de rechtspersonenbelasting - RPB, d.w.z.: 1° intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986;2° de Naamloze Vennootschap Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel, de Maatschappij der Brugse Zeevaartinrichtingen, de Haven van Brussel, het gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen, het gemeentelijk havenbedrijf Oostende en de autonome havens van Luik, Charleroi en Namen;3° de Nationale Delcrederedienst;4° de Belgische Maatschappij voor de Financiering van de Nijverheid;5° de Nationale Loterij;6° het Participatiefonds;7° de Waalse Regionale Maatschappij voor Openbaar Personenvervoer en de exploitatiemaatschappijen die eraan zijn verbonden;8° de Vlaamse Vervoermaatschappij en de autonome exploitatieentiteiten binnen de Maatschappij;9° de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel;10° waterzuiveringsmaatschappijen beheerst door de wet van 26 maart 1971;11° effectenbeursvennootschappen als vermeld in artikel 7 van de wet van 4 december 1990; d) buitenlandse vennootschappen onderworpen aan de belasting van niet-inwoners (BNI/ven.), die zich bezighouden met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard; e) electriciteitsproducenten onderworpen aan de bijzondere aanslag als bedoeld in artikel 35 van de wet van 28.12.1990 betreffende verscheidene fiscale en niet fiscale bepalingen.

Deze natuurlijke en rechtspersonen worden hierna respectievelijk "zelfstandigen" (zie a hiervoor), "vennootschappen" (zie b en d hiervoor) en "rechtspersonen - RPB" (zie c hiervoor) genoemd.

II. Uitzondering Geen vermeerdering is verschuldigd door : - zelfstandigen die zich in 1996, vóór hun 35 jaar, voor de eerste maal als zelfstandige in een hoofdberoep hebben gevestigd; - zelfstandigen, die zich in 1997 of in 1998, ongeacht hun leeftijd, voor de eerste maal als zelfstandige in een hoofdberoep hebben gevestigd.

HOOFDSTUK 2. - Waaruit bestaat de belastingvermeerdering ? I. Grondbeginselen Het gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op de sub II hierna bedoelde belastbare inkomsten wordt in principe vermeerderd met een bepaald percentage.

II. Voor vermeerdering vatbare inkomsten A. Zelfstandigen De vermeerdering is enkel van toepassing op de belasting die overeenstemt met het nettobedrag van de bezoldigingen (van bedrijfsleider), winst of baten die in het kader van een zelfstandige beroepswerkzaamheid werden verkregen, met uitzondering van de inkomsten die werkelijk afzonderlijk zijn belast.

B. Vennootschappen De vermeerdering is van toepassing op de Ven.B en op de BNI/ven. die betrekking heeft op het totaal van de belastbare inkomsten (1).

Voor het aanslagjaar 1999 zijn aldus belastbaar, de inkomsten die : - in 1998 werden behaald of verkregen door vennootschappen die hun boekhouding per kalenderjaar voeren; - betrekking hebben op een boekjaar dat in 1999 voor 31 december is afgesloten, voor de vennootschappen die hun boekhouding anders dan per kalenderjaar voeren.

De vermeerdering is evenwel niet van toepassing op: - de bijzondere afzonderlijke aanslag op niet verantwoorde kosten; - de bijzondere aanslagen met betrekking tot verrichtingen die vóór 1.1.1990 hebben plaatsgegrepen: - verdeling van het maatschappelijk vermogen; - voordelen van alle aard door vennootschappen in vereffening.

De aandacht wordt er op gevestigd dat de bovenvermelde regels inzake vermeerdering ook van toepassing zijn op vanaf 1.1.1990 in vereffening gestelde vennootschappen.

C. Rechtspersonen - RPB De vermeerdering is van toepassing op de RPB verschuldigd door de in artikel 220, 2°, WIB 92, vermelde rechtspersonen wat betreft de aanslagen die betrekking hebben op de in de artikelen 53, 6° tot 11 en 14° en 66, WIB 92 bedoelde kosten, met name: 1° geldboeten, verbeurdverklaringen en straffen van alle aard, zelfs indien ze opgelopen zijn door personen die van de belastingplichtige bezoldigingen ontvangen (art.53, 6°, WIB 92); 2° kosten voor niet specifieke beroepskledij (art.53, 7°, WIB 92); 3° 50 % van de restaurant- en receptiekosten en van de kosten voor relatiegeschenken (art.53, 8°, WIB 92);

(1) De vermeerdering is eveneens van toepassing op de bijzondere aanslag verschuldigd door elektriciteitsproducenten. 4° bepaalde kosten die betrekking hebben op jacht, visvangst, yachten, pleziervaartuigen of lusthuizen (art.53, 9°, WIB 92); 5° kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen (art.53, 10°, WIB 92); 6° 25 % van de kosten en de minderwaarden met betrekking tot het gebruik van personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, met uitzondering van de brandstofkosten (art.66, WIB 92); 7° toekenningen aan derden als terugbetaling van in 2° tot 6° vermelde kosten, voor zover die kosten niet als beroepskosten worden aangemerkt (art.53, 11° en 66, § 3, WIB 92); 8° sociale voordelen die zijn toegekend aan werknemers, gewezen werknemers of hun rechtverkrijgenden en die ten name van de verkrijgers zijn vrijgesteld (art.53, 14°, WIB 92).

Bovendien is de vermeerdering eveneens van toepassing op de RPB verschuldigd door intercommunales als bedoeld in artikel 180, 1°, WIB 92, voor zover deze belasting betrekking heeft op het totale bedrag van de sommen toegekend door die intercommunales als dividenden (andere dan deze die voortkomen van de produktie en/of de openbare verdeling van electriciteit) aan enige vennootschap of andere rechtspersoon, met uitzondering van die toegekend aan de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsmede aan andere intercommunales (1).

III. Berekening van de vermeerdering A. Grondslag van de vermeerdering Het bedrag dat als grondslag van de vermeerdering dient is gelijk aan 109 % (103 % voor vennootschappen en rechtspersonen - RPB) van de belasting verschuldigd op de inkomsten die vatbaar zijn voor vermeerdering, in voorkomend geval verminderd met de voorheffingen en andere verrekenbare bestanddelen (forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting, roerende voorheffing, belastingkrediet, enz.) met betrekking tot diezelfde inkomsten.

B. Tarief van de vermeerdering Voor het aanslagjaar 1999 bedraagt het tarief van de vermeerdering 9 %.

C. Berekening van de vermeerdering Om het bedrag van de in principe verschuldigde globale vermeerdering te bekomen, volstaat het de grondslag van de vermeerdering te vermenigvuldigen met 9 %.

Bij een natuurlijk persoon wordt de vermeerdering slechts voor 90 % in aanmerking genomen (dit geldt niet voor vennootschappen, electriciteitsproducenten en rechtspersonen - RPB).

D. Opmerking Geen vermeerdering is verschuldigd indien het bedrag ervan lager is dan 1 % van de belasting waarop zij is berekend, of 1.000 F. IV. Voorbeelden A. Voorbeeld 1 - Vermoede nettoberoepsinkomsten voor het jaar 1998 van een alleenstaande geneesheer zonder gezinslasten: 500.000 F. - Bedrag van de belasting: 103.450 F. - Berekeningsbasis van de vermeerdering: 103.450 x 109 % = 112.761 F - Berekening van de in principe verschuldigde globale vermeerdering: 112.761 x 9 % = 10.148 F - Vermindering van 10 %: 10.148 x 10 % = - 1.015 F - Werkelijk verschuldigde vermeerdering: 9.133 F

(1) De vermeerdering is eveneens van toepassing op de bijzondere aanslag verschuldigd door elektriciteitsproducenten. B. Voorbeeld 2 - Nettowinst van een vennootschap waarvan het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar 1998 en die niet is uitgesloten van de verminderde tarieven: 6.000.000 F. - Bedrag van de Ven.B (met inbegrip van de aanvullende crisisbijdrage) vóór verrekening van voorheffingen: 2.266.000 F. - Bedrag van de Ven.B na verrekening van 492.000 F voorheffingen : 1.774.000 F. - In principe verschuldigde globale vermeerdering: 1.774.000 F x 9 % = 159.660 F. HOOFDSTUK 3. - Hoe vermeerdering vermijden ? I. Principe Om belastingvermeerdering te vermijden moeten de betrokken belastingplichtigen de belasting voorafbetalen die betrekking heeft op de inkomsten die vatbaar zijn voor vermeerdering.

II. Hoe het bedrag van de voorafbetalingen bepalen ? De zelfstandigen, de vennootschappen en de rechtspersonen - RPB waarvan het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar (2), kunnen de voor het jaar 1998 uit te voeren voorafbetalingen als volgt bepalen : 1° het bedrag ramen van de inkomsten waarop de belasting voor vermeerdering vatbaar is;2° bij benadering de belasting bepalen die zou verschuldigd zijn op het onder 1° bedoelde bedrag (de hierna in Deel V vermelde gegevens maken het mogelijk het bedrag van de belasting bij benadering te berekenen);3° bij zelfstandigen deze belasting vermenigvuldigen met 109/100, terwijl bij vennootschappen, rechtspersonen - RPB en elektriciteitsproducenten deze belasting met 103/100 is te vermenigvuldigen;4° in voorkomend geval de ermede verrekenbare voorheffingen en bestanddelen aftrekken (in principe is het bekomen resultaat het bedrag dat moet worden voorafbetaald);5° het aldus bepaalde jaarbedrag van de belasting delen door vier;6° het bekomen quotiënt bij voorkeur afronden op het duizendtal;7° het bekomen bedrag ieder kwartaal storten. Het staat de belastingplichtige nochtans vrij een andere verdeling voor zijn stortingen te kiezen.

Aldus kan de belastingplichtige naar eigen goeddunken reeds voor het eerste kwartaal een hoger bedrag betalen dan één vierde van het vermoede jaarbedrag van zijn belasting, dit om onmiddellijk het hoogste voordeel - 12 % van de werkelijk betaalde som - te kunnen genieten; later kan hij nog altijd, indien dit nodig blijkt, de ene of de andere storting aanpassen.

Evenzo kan de belastingplichtige die, om een of andere reden, voor het eerste kwartaal bijvoorbeeld niet genoeg zou hebben gestort, dit nog verhelpen bij zijn eerstvolgende storting om aldus de belastingvermeerdering te beperken die hij zou ondergaan indien hij naliet zijn stortingen aan te vullen naarmate hij vaststelt dat zijn oorspronkelijke vooruitzichten ter zake worden overtroffen.

Hoe dan ook, de belastingplichtige heeft er belang bij, volgens een nauwkeurig gekozen verdeling in driemaandelijkse stortingen, een totaal bedrag te betalen dat het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde belasting benadert, ten einde slechts op een zo klein mogelijk bedrag een vermeerdering te moeten betalen.

(2) Voor vennootschappen die een boekhouding voeren anders dan per kalenderjaar, zie deel IV. III. Wanneer storten ? Voor het aanslagjaar 1999 moeten de voorafbetalingen geschieden : - voor het eerste kwartaal: uiterlijk op 10 april 1998; - voor het tweede kwartaal: uiterlijk op 10 juli 1998; - voor het derde kwartaal: uiterlijk op 12 oktober 1998; - voor het vierde kwartaal: uiterlijk op 21 december 1998.

Verkort worden deze vier stortingen respectievelijk aangeduid als VA 1, VA 2, VA 3 en VA 4.

HOOFDSTUK 4. - Berekening van de vermeerdering in geval van ontoereikende voorafbetalingen I. Algemeen De in principe verschuldigde globale vermeerdering wordt in dit geval verminderd met het totaal bedrag van de voordelen verbonden aan de gedane voorafbetalingen.

Vervolgens wordt het saldo, wat de natuurlijke personen betreft, slechts voor 90 % in aanmerking genomen.

II. Vaststelling van de voordelen verbonden aan de voorafbetalingen Voor het aanslagjaar 1999 is het bedrag van deze voordelen gelijk aan de som van de volgende produkten: a) bedrag van VA 1 x 12 %;b) bedrag van VA 2 x 10 %;c) bedrag van VA 3 x 8 %;d) bedrag van VA 4 x 6 %. Men bemerkt dat het gemiddelde van die percenten overeenstemt met het tarief van de vermeerdering (9 %).

Wat vennootschappen betreft zijn de hiervoor vermelde tarieven van toepassing op alle belastingplichtigen waarvoor de voorafbetalingen over vier kwartalen zijn gespreid (zie hoofdstuk 3 hiervoor) te weten : - vennootschappen waarvoor het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar; - vennootschappen wier inkomsten blijken uit een boekhouding anders gehouden dan per kalenderjaar en waarvoor het boekjaar een periode dekt gelijk aan of groter dan twaalf maanden (zie Deel IV, hoofdstuk 2); - de vennootschappen waarvan in de loop van het laatste kwartaal van het jaar of boekjaar, de afsluitingsdatum van het boekjaar wordt gewijzigd, tot ontbinding wordt overgegaan of de vereffening wordt afgesloten (zie Deel IV, hoofdstuk 3); - vennootschappen die hun beroepswerkzaamheid beginnen in de loop van het eerste kwartaal van het jaar of van het boekjaar (zie Deel IV, hoofdstuk 4).

III. Voorbeelden Voorbeeld 1 - Vermoed bedrag van de door een zelfstandige op zijn inkomsten van het jaar 1998 verschuldigde personenbelasting : 100.000 F. - Verrichte voorafbetalingen: - VA 1: 20.000 F - VA 2: 25.000 F - VA 3: 35.000 F - VA 4: 10.000 F - Berekening van de werkelijk verschuldigde vermeerdering: - Grondslag van de vermeerdering: 100.000 x 109 % = 109.000 F - Principieel verschuldigde globale vermeerdering: 109.000 x 9 % = 9.810 F - Voordelen wegens gedane VA: - VA 1: 20.000 x 12 % = 2.400 F - VA 2: 25.000 x 10 % = 2.500 F - VA 3: 35.000 x 8 % = 2.800 F - VA 4: 10.000 x 6 % = 600 F - 8.300 F - Positief verschil: 1.510 F - Vermindering van 10 %: 1.510 x 10 % = - 151 F - Werkelijk verschuldigde vermeerdering: 1.359 F Voorbeeld 2 - Vermoed bedrag van de door een zelfstandige op zijn inkomsten van het jaar 1998 verschuldigde personenbelasting : 300.000 F. - Verrichte voorafbetalingen: - VA 1: 100.000 F - VA 2: 105.000 F - VA 3: nihil - VA 4: 90.000 F - Berekening van de werkelijk verschuldigde vermeerdering: - Grondslag van de vermeerdering: 300.000 x 109 % = 327.000 F - Principieel verschuldigde globale vermeerdering: 327.000 x 9 % = 29.430 F - Voordelen wegens gedane VA: - VA 1: 100.000 x 12 % = 12.000 F - VA 2: 105.000 x 10 % = 10.500 F - VA 3: 0 x 8 % = 0 F - VA 4: 90.000 x 6 % = 5.400 F - 27.900 F - Positief verschil: 1.530 F - Vermindering van 10 %: 1.530 x 10 % = - 153 F - Verschil: 1.377 F Daar dit verschil (1.377 F) lager is dan 1 % van de grondslag van de vermeerdering (327.000 x 1 % = 3.270 F), moet het tot nul worden herleid. - Werkelijk verschuldigde vermeerdering: nihil.

Voorbeeld 3 Stopzetting van de beroepswerkzaamheid op 15 mei 1998. - Netto-inkomsten als zelfstandige van 1.1.1998 tot 15.5.1998 : 248.000 F. - Ongehuwde belastingplichtige. - Personen ten laste: 0. - Belasting dienende tot grondslag voor de berekening van de vermeerdering : 10.500 x 109 % = 11.445 F - Verrichte voorafbetaling: - VA 1: 4.000 F. - Berekening van de werkelijk verschuldigde vermeerdering: - Principieel verschuldigde globale vermeerdering: 11.445 x 9 % = 1.030 F - Voordelen wegens gedane VA: VA 1: 4.000 x 12 % = - 480 F - Positief verschil: 550 F - Vermindering van 10 %: 550 x 10 % = - 55 F - Verschil: 495 F - Aangezien dit verschil kleiner is dan 1.000 F moet het tot nul worden herleid. - Werkelijk verschuldigde vermeerdering: nihil.

Voorbeeld 4 - Vennootschap waarvan het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar 1998 en die niet is uitgesloten van de verminderde tarieven. - Nettowinst: 6.000.000 F. - Verrichte voorafbetalingen: - op 10.4.1998: nihil (VA 1) - op 10.7.1998: 500.000 F (VA 2) - op 12.10.1998: 1.000.000 F (VA 3) - op 21.12.1998: nihil (VA 4) - Bedrag van de Ven.B vóór verrekening van voorheffingen, verhoogd met de ACB: 2.200.000 F x 103 % = 2.266.000 F. - Verrekenbare voorheffingen: 492.000 F. - Bedrag van de Ven.B (na verrekening van de voorheffingen) : 1.774.000 F. - Berekening van de werkelijk verschuldigde vermeerdering: - In principe verschuldigde globale vermeerdering: 1.774.000 F x 9 % = 159.660 F - Voordelen wegens gedane VA: VA 2: 500.000 x 10 % = 50.000 F VA 3: 1.000.000 x 8 % = 80.000 F - 130.000 F - Werkelijk verschuldigde vermeerdering: 29.660 F Voorbeeld 5 - Vennootschap waarvan het boekjaar loopt over de periode van 1.7.1998 tot 30.6.1999. - Nettowinst: 19.000.000 F. - Verrichte voorafbetalingen: - op 12.10.1998: 2.000.000 F (VA 1) - op 11.1.1999: 1.500.000 F (VA 2) - op 12.4.1999: 1.500.000 F (VA 3) - op 21.6.1999: 1.300.000 F (VA 4) - Bedrag van de Ven.B (met inbegrip van de aanvullende crisisbijdrage) vóór verrekening van voorheffingen: 7.632.300 F. - Verrekenbare voorheffingen: 220.000 F. - Bedrag van de Ven.B (na verrekening van de voorheffingen) : 7.412.300 F. - Berekening van de werkelijk verschuldigde vermeerdering: - In principe verschuldigde globale vermeerdering: 7.412.300 x 9 % = 667.107 F - Voordelen wegens gedane VA: VA 1: 2.000.000 x 12 % = 240.000 F VA 2: 1.500.000 x 10 % = 150.000 F VA 3: 1.500.000 x 8 % = 120.000 F VA 4: 1.300.000 x 6 % = 78.000 F - 588.000 F - Werkelijk verschuldigde vermeerdering: 79.107 F HOOFDSTUK 5. - Bestemming van het teveel aan voorafbetalingen Voor zelfstandigen kan het gedeelte van de voorafbetalingen dat niet nodig is om belastingvermeerdering te vermijden, aanleiding geven tot een bonificatie (zie Deel II). De oudste stortingen worden bij voorrang aangewend om vermeerdering te vermijden.

In ieder geval wordt, voor alle belastingplichtigen, het overschot van de voorafbetalingen dat niet op de belasting werd aangerekend, terugbetaald.

DEEL II. - Voorafbetalingen die recht geven op een bonificatie HOOFDSTUK 1. - Wie kan van een bonificatie genieten ? Een bonificatie kan worden verleend aan alle natuurlijke personen die, na aftrek van de voorheffingen en andere verrekenbare bestanddelen, nog belasting op hun inkomsten verschuldigd zijn.

Opgemerkt wordt dat beginnende zelfstandigen die niet aan de in deel I bedoelde belastingvermeerdering (zie Deel I, hoofdstuk 1, II), eveneens van die bonificatie kunnen genieten.

HOOFDSTUK 2. - Waaruit bestaat de bonificatie ? I. Regel Een belastingvermindering of bonificatie wordt verleend aan de natuurlijke personen die de tot 109 % (1) verhoogde belasting, verminderd met de voorheffingen, de andere verrekenbare bestanddelen en de voorafbetalingen die nodig zijn om de in Deel I bedoelde belastingvermeerdering te vermijden, bij wijze van voorafbetaling voldoen.

Indien hun belastbare inkomsten, inkomsten met vermeerdering omvatten, worden de voorafbetalingen (te beginnen met de oudste) bij voorrang aangewend om die vermeerdering te vermijden; slechts het saldo kan in aanmerking worden genomen voor het verlenen van een eventuele bonificatie.

II. Te storten bedrag Uiteraard staat het de belastingplichtige vrij de bedragen te bepalen die hij wenst vooraf te betalen.

Het is nochtans aangeraden ieder kwartaal één vierde van het vermoede belastingsupplement te storten.

III. Wanneer storten ? Voor het aanslagjaar 1999 moeten de voorafbetalingen geschieden : - voor het eerste kwartaal: uiterlijk op 10 april 1998; - voor het tweede kwartaal: uiterlijk op 10 juli 1998; - voor het derde kwartaal: uiterlijk op 12 oktober 1998; - voor het vierde kwartaal: uiterlijk op 21 december 1998.

Deze vier stortingen worden verder respectievelijk als VA 1, VA 2, VA 3 en VA 4 aangeduid.

HOOFDSTUK 3. - Berekening van de bonificatie I. Principe Het bedrag van de bonificatie is voor het aanslagjaar 1999 gelijk aan de som van de volgende produkten: a) bedrag van VA 1 x 6 %;b) bedrag van VA 2 x 5 %;c) bedrag van VA 3 x 4 %;d) bedrag van VA 4 x 3 %. II. Voorbeelden Voorbeeld 1 - Een bediende is 100.000 F personenbelasting verschuldigd op zijn inkomsten van 1998. - Hiermede te verrekenen bedrijfsvoorheffing: 70.000 F - Verrichte voorafbetalingen: - VA 1: 7.000 F - VA 2: 7.000 F - VA 3: 7.000 F - VA 4: 7.000 F - totaal: 28.000 F

(1) 106 % wat de afzonderlijke belaste roerende inkomsten en diverse inkomsten van roerende aard betreft. - Maximumbelasting die aanleiding kan geven tot bonificatie : - 100.000 x 109 %: 109.000 F - voorheffing: - 70.000 F - blijft: 39.000 F Daar het supplement groter is dan de gedane voorafbetalingen (28.000 F), geven deze laatste voor hun totaal bedrag recht op bonificatie. - Bonificatie: - VA 1: 7.000 x 6 % = 420 F - VA 2: 7.000 x 5 % = 350 F - VA 3: 7.000 x 4 % = 280 F - VA 4: 7.000 x 3 % = 210 F - bedrag van de bonificatie: 1.260 F - Te betalen belasting (2): 39.000 - 28.000 - 1.260 = 9.740 F. Voorbeeld 2 - Een ambtenaar is 150.000 F personenbelasting verschuldigd op zijn inkomsten van 1998. - Te verrekenen bedrijfsvoorheffing: 120.000 F - Verrichte voorafbetalingen: - VA 1: 20.000 F - VA 2: 10.000 F - VA 3: 10.000 F - VA 4: 10.000 F - totaal: 50.000 F - Maximumbelasting die aanleiding kan geven tot bonificatie : - 150.000 x 109 %: 163.500 F - voorheffing: - 120.000 F - blijft: 43.500 F Van de 50.000 F gestorte VA geven er slechts 43.500 F (= bedrag van het supplement) recht op bonificatie. - Bonificatie: - VA 1: 20.000 x 6 % = 1.200 F - VA 2: 10.000 x 5 % = 500 F - VA 3: 10.000 x 4 % = 400 F - VA 4: 3.500 x 3 % = 105 F - bedrag van de bonificatie: 2.205 F - Te verlenen ontheffing (1): 43.500 - 50.000 - 2.205 = 8.705 F. Voorbeeld 3 - Een handelaar is gehuwd met een onderwijzeres. Op hun inkomsten van 1998 zijn zij 500.000 F belasting verschuldigd. - Op hun inkomsten met vermeerdering, afzonderlijk berekend, bedraagt de belasting: 200.000 F. - Te verrekenen bedrijfsvoorheffing op lonen: 80.000 F. - Verrichte voorafbetalingen: - VA 1: 70.000 F - VA 2: 70.000 F - VA 3: 70.000 F - VA 4: 70.000 F - totaal: 280.000 F

(1) Gesteld dat de gemeentebelasting 6 % bedraagt. 1. Berekening van de vermeerdering (zie hoofdstuk 2 van Deel I): - belasting op inkomsten met vermeerdering: 200.000 F - grondslag van de vermeerdering: 200.000 x 109 % = 218.000 F - globale vermeerdering: 218.000 x 9 % = 19.620 F - voordeel VA 1: 70.000 x 12 % = - 8.400 F verschil: 11.220 F - voordeel VA 2: 70.000 x 10 % = - 7.000 F verschil: 4.220 F - voordeel VA 3: (4.220 x 100/8) x 8 % = 52.750 x 8 % = - 4.220 F verschil: 0 - totaal van de voorafbetalingen nodig om de vermeerdering te ontgaan : 70.000 + 70.000 + 52.750 = 192.750 F. 2. Berekening van de bonificatie: - verschuldigde personenbelasting: 500.000 F - maximumbelasting die aanleiding kan geven tot een bonificatie : - 500.000 x 109 % = 545.000 F - voorheffing: - 80.000 F - voorafbetalingen aangewend om de vermeerdering te ontgaan: - 192.750 F verschil: 272.250 F - voorafbetalingen die recht geven op bonificatie: 280.000 - 192.750 = 87.250 F - berekening van de bonificatie: - VA 3 (saldo): 17.250 x 4 % = 690 F - VA 4: 70.000 x 3 % = 2.100 F - bedrag van de bonificatie: 2.790 F 3. Te betalen belasting (1): 272.250 - 87.250 - 2.790 = 182.210 F DEEL III. - Procedure HOOFDSTUK 1. - Wijze van voorafbetalen Rekeningnummers en termijnen De voorafbetalingen moeten op straffe van verval binnen de vastgestelde termijnen worden gedaan door storting of overschrijving op één van de volgende postchequerekeningnummers van de Dienst der Voorafbetalingen: - wat de voorafbetalingen van de vennootschappen en de rechtspersonen - RPB betreft: op rekening 000-2002330-56 ten name van de "DIENST VOORAFBETALINGEN - VENNOOTSCHAPPEN"; - wat de voorafbetalingen van de natuurlijke personen betreft : op rekening 000-2002340-66 ten name van de "DIENST VOORAFBETALINGEN - NATUURLIJKE PERSONEN".

Daar er steeds een paar werkdagen kunnen verlopen tussen de betalingsopdracht en de uitvoering ervan, is het aanbevolen niet te wachten tot de laatste dag om de betaling te verrichten.

Betaalformulieren De belastingplichtige die reeds ingeschreven is in het repertorium van de Dienst der Voorafbetalingen (1), is gehouden de door deze dienst uitgereikte formulieren te gebruiken, daar deze zijn naam en zijn registratienummer vermelden, welke in geen geval gewijzigd mogen worden.

(1) Financietoren, Kruidtuinlaan 50, bus 33, 1010 Brussel. De betaalformulieren mogen alleen door de belastingplichtige of voor zijn rekening gebruikt worden, vermits alleen het registratienummer bepaalt wiens rekening moet worden gecrediteerd.

De belastingplichtigen die nog geen registratienummer hebben, dienen een gewoon betaalformulier te gebruiken met duidelijke vermelding van hun identiteit en hun adres. De BTW-plichtigen dienen hun BTW-nummer in de zone mededeling van dit formulier te vermelden.

Indien de belastingschuldige geen BTW-plichtige is dient hij in de zone mededeling de vermelding "NIEUW" te plaatsen gevolgd door zijn geboortedatum onder vorm JAAR in vier posities, MAAND in twee posities en DAG in twee posities telkens onderscheiden door een punt (vb. NIEUW 1951.02.23).

HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de oorspronkelijke bestemming der voorafbetalingen Voor zover voorafbetalingen nog niet zijn verrekend met de inkomstenbelasting die verschuldigd is door de belastingplichtige op wiens naam zij door de Dienst der Voorafbetalingen werden geboekt : 1° kunnen derden vragen dat materiële vergissingen, die zij begaan hebben bij de uitvoering van de voorafbetalingen, zouden worden rechtgezet;daartoe moeten zij een aanvraag indienen bij de Dienst der Voorafbetalingen ten laatste op het einde van de tweede maand die volgt op het belastbaar tijdperk waarop de voorafbetaling betrekking heeft; 2° kunnen de belastingplichtigen vragen dat de voorafbetalingen geheel of gedeeltelijk zouden worden terugbetaald, overgeschreven naar de postchequerekening van een ontvangkantoor van de directe belastingen of overgedragen naar het volgende belastbare tijdperk;de aanvraag daartoe moet ingediend worden zoals voorzien in 1°.

De termijnen gesteld voor de wijziging van de bestemming van een voorafbetaling worden met één maand verlengd vanaf de verzending van het rekeninguittreksel VA (zie hoofdstuk 3), op voorwaarde dat dit rekeninguittreksel voor vervanging wordt teruggezonden aan de Dienst der Voorafbetalingen.

HOOFDSTUK 3. - Rekeninguittreksel VA Na verloop van de vier kwartalen zendt de Dienst der Voorafbetalingen aan de betrokken belastingplichtigen een "rekeninguittreksel VA", waarop alle verrichtingen (betalingen, terugbetalingen, telkens met de in aanmerking genomen datum) van het belastbaar tijdperk worden vermeld.

DEEL IV. - Vennootschappen - Bijzondere gevallen HOOFDSTUK 1. - Principe Wanneer het boekjaar waarin de inkomsten van vennootschappen worden behaald niet volledig samenvalt met het kalenderjaar is het principe van de voorafbetaling per trimester eveneens toepasselijk in de hierna volgende bijzondere gevallen, met dien verstande dat moet rekening worden gehouden met de volgende speciale beschikkingen : 1. indien het boekjaar: - niet aanvangt op de eerste dag van een maand, wordt die maand niet meegeteld; - niet eindigt op de laatste dag van een maand, wordt die maand voor een volle geteld; 2. een begonnen kwartaal wordt voor een vol kwartaal geteld. Deze beide bepalingen moeten worden samengenomen, d.w.z. dat een bepaald kwartaal slechts volledig wordt geteld indien het ten minste één vol geachte maand bevat.

HOOFDSTUK 2. - Vennootschappen die hun boekhouding anders dan per kalenderjaar voeren I. Boekjaar van twaalf maanden Er moeten vier voorafbetalingen worden gedaan, telkens ten belope van een vierde van het totale bedrag van de belasting.

De betalingen moeten worden gedaan uiterlijk de tiende dag van de vierde, de zevende en de tiende maand, en de twintigste dag van de laatste maand van het boekjaar.

Voorbeeld Vennootschap waarvan het boekjaar loopt van 1.7.1998 tot 30.6.1999 of van 16.6.1998 tot 15.6.1999.

De vier VA betreffende het aanslagjaar 1999 moeten uiterlijk op volgende data worden gedaan: - VA 1: op 12.10.1998 - VA 2: op 11.1.1999 - VA 3: op 12.4.1999 - VA 4: op 21.6.1999 II. Boekjaar van meer dan twaalf maanden In dit geval, moet de belasting eveneens betaald worden door middel van vier voorafbetalingen, ten bedrage van telkens een vierde van die belasting.

De uiterste data voor de betaling worden bepaald alsof de winst zou behaald zijn tijdens de laatste twaalf maanden van het boekjaar. De toe te passen regel is dus, volgens het geval, de algemene regel (zie Deel I) of de regel bedoeld in Titel I hiervoor.

Voorbeeld 1 Vennootschap waarvan het boekjaar loopt van 1.11.1997 tot 31.12.1998.

De vier VA betreffende het aanslagjaar 1999 moeten uiterlijk op de volgende data worden gedaan: - VA 1: op 10.4.1998 - VA 2: op 10.7.1998 - VA 3: op 12.10.1998 - VA 4: op 21.12.1998 Voorbeeld 2 Vennootschap waarvan het boekjaar loopt van 12.8.1998 tot 31.10.1999.

De vier VA betreffende het aanslagjaar 1999 moeten uiterlijk op de volgende data worden gedaan: - VA 1: op 10.2.1999 - VA 2: op 10.5.1999 - VA 3: op 10.8.1999 - VA 4: op 20.10.1999 HOOFDSTUK 3. - Boekjaar van minder dan 12 maanden wegens wijziging van de afsluitingsdatum van het boekjaar, ontbinding of afsluiting van de vereffening I. Vennootschappen die hun boekhouding per kalenderjaar voeren De toe te passen regel varieert volgens het kwartaal waarin de wijziging van de afsluitingsdatum van het boekjaar, de ontbinding of de afsluiting van de vereffening plaatsheeft.

Om praktische redenen worden de verschillende eventualiteiten evenals de regels die hun eigen zijn, hierna in tabelvorm weergegeven.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeelden Ontbinding van een vennootschap die boekhoudt per kalenderjaar : - op 15.3.1999: de totale belasting moet betaald worden uiterlijk op 12.4.1999 (VA 4); - op 17.5.1999: de belasting moet per helft betaald worden uiterlijk op 12.4.1999 (VA 3) en 12.7.1999 (VA 4); - op 14.10.1999: de belasting moet per vierden betaald worden uiterlijk op 12.4.1999 (VA 1), 12.7.1999 (VA 2), 11.10.1999 (VA 3) en 20.12.1999 (VA 4).

II. Vennootschappen die hun boekhouding niet per kalenderjaar voeren In deze veronderstelling moeten de data van 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december, vermeld in de tabel opgenomen onder bovenstaand I, vervangen worden door respectievelijk, de tiende dag van de vierde, de zevende en de tiende maand, en de twintigste dag van de laatste maand van het normale boekjaar van 12 maanden.

Voorbeeld Een vennootschap die jaarlijks afsluit op 31 mei, beslist op haar algemene vergadering van 15.10.1998 voortaan en voor de eerste maal in 1998 af te sluiten op 31 december. Het boekjaar loopt dus van 1.6.1998 tot 31.12.1998.

Die vennootschap moet de volgende voorafbetalingen doen: - het 1ste derde: 10.9.1998 (VA 2); - het 2de derde: 10.12.1998 (VA 3); - het 3de derde: 10.3.1999 (VA 4).

HOOFDSTUK 4. - Boekjaar van minder dan twaalf maanden wegens aanvang van de beroepswerkzaamheid I. Vennootschappen die hun boekhouding per kalenderjaar voeren De toe te passen regel varieert volgens het kwartaal waarin de beroepswerkzaamheid werd aangevangen.

Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de verschillende eventualiteiten alsook van de regel die er op van toepassing is.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 1 Oprichting op 20.5.1998 van een vennootschap die boekhoudt per kalenderjaar en voor de eerste maal afsluit op 31.12.1998: - de maand mei wordt niet meegeteld omdat ze niet volledig is; - de aanvang van de beroepswerkzaamheid wordt gesitueerd in het tweede kwartaal omdat dit minstens één volle maand bevat; - de totale belasting moet, telkens voor een derde voorafbetaald worden uiterlijk op 10 juli, op 12 oktober en op 21 december 1998.

Voorbeeld 2 Zoals in voorbeeld 1; oprichting echter op 17.6.1998 : - de maand juni wordt niet meegeteld omdat ze niet volledig is; - de aanvang van de beroepswerkzaamheid wordt derhalve geacht in de loop van het derde kwartaal plaats te vinden; - de totale belasting moet telkens voor de helft voorafbetaald worden uiterlijk op 12 oktober en op 21 december 1998.

II. Vennootschappen die hun boekhouding niet per kalenderjaar voeren In deze veronderstelling moeten de data van 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december, vermeld in de tabel opgenomen onder bovenstaand I, vervangen worden door respectievelijk de tiende dag van de vierde, de zevende en de tiende maand, en de twintigste dag van de laatste maand van het boekjaar.

Voorbeeld Oprichting op 17.6.1998 van een vennootschap die niet boekhoudt per kalenderjaar en voor de eerste maal afsluit op 31.3.1999: - de maand juni wordt niet meegeteld omdat ze niet volledig is; - de aanvang van de beroepswerkzaamheid wordt derhalve geacht in de loop van het tweede kwartaal plaats te vinden; - de totale belasting moet telkens voor een derde voorafbetaald worden uiterlijk op 12.10.1998, 11.1.1999 en 22.3.1999.

HOOFDSTUK 5. - Toepasselijke tarieven en percenten voor bijzondere gevallen Worden hier bedoeld: - de gevallen van wijziging van de datum van afsluiting van het boekjaar, de ontbinding of de afsluiting van de vereffening van een vennootschap, waardoor het boekjaar minder dan 12 maanden telt (zie hoofdstuk 3); - de gevallen van aanvang van de beroepswerkzaamheid van een vennootschap, waarvan het eerste boekjaar minder dan 12 maanden telt (zie hoofdstuk 4).

Voor het aanslagjaar 1999 moet rekening worden gehouden met wat hierna volgt.

De kwartalen moeten vastgesteld worden in het licht van de bijzondere beschikkingen voorzien in de Hoofdstukken 3 en 4 hiervoor.

De globale vermeerdering verschuldigd ingeval geen voorafbetalingen werden gedaan wordt niet berekend tegen 9 %, maar is veranderlijk : - naargelang van de duur van het boekjaar, uitgedrukt in kwartalen; - naargelang van de rangorde die elk kwartaal inneemt of geacht wordt in te nemen.

Om praktische redenen wordt het globaal vermeerderingspercent hierna in tabelvorm weergegeven.

De berekening van de voordelen opgebracht door de voorafbetalingen gebeurt, zoals voor de gewone gevallen, tegen de rentevoeten van respectievelijk 12, 10, 8 of 6 %, naargelang de betaling betrekking heeft of geacht wordt betrekking te hebben op het eerste, tweede, derde of vierde kwartaal van het jaar, met dien verstande dat de rangorde van de kwartalen als volgt moet worden vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld - Vennootschap die boekhoudt per kalenderjaar en die niet is uitgesloten van de verminderde tarieven en die ontbonden wordt (of afsluiting van de vereffening) op 30.9.1999. - Nettowinst: 2.600.000 F. - Verrichte voorafbetalingen: op 12.4.1999: 200.000 F (VA 2); op 12.7.1999: 200.000 F (VA 3); op 11.10.1999: 200.000 F (VA 4). - Verrekenbare voorheffingen: 50.000 F. - Bedrag van de Ven.B (met inbegrip van de aanvullende crisisbijdrage) vóór verrekening van voorheffingen: 881.680 F. - Bedrag van de Ven.B (na verrekening van de voorheffingen) : 831.680 F. - Berekening van de vermeerdering: - Globale vermeerdering: 831.680 F x 8 % = 66.534 F - Voordelen wegens gedane VA: VA 2: 200.000 F x 10 % = 20.000 F VA 3: 200.000 F x 8 % = 16.000 F VA 4: 200.000 F x 6 % = 12.000 F -48.000 F - Werkelijk verschuldigde vermeerdering: 18.534 F DEEL V. - Berekening van de belasting HOOFDSTUK 1. - Personenbelasting I. Belastingstelsel A. Voorafgaande opmerking Om het voor vermeerdering vatbare gedeelte van de personenbelasting vast te stellen, moeten enkel de in hoofdstuk 2, II, van deel I bedoelde inkomsten als zelfstandige in aanmerking worden genomen.

B. Alleenstaanden De belastbare netto-inkomsten van alleenstaanden worden aan de belasting onderworpen volgens de sub II hierna vermelde regels.

Gehuwden worden als alleenstaanden beschouwd voor het jaar van huwelijk, ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of overlijden, scheiding van tafel en bed, vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden (voor zover die scheiding niet ongedaan is gemaakt) en voor de jaren waarin één van de echtgenoten ten minste een bepaald bedrag aan beroepsinkomsten heeft (voor het jaar 1998 is dit 297.001 F) die bij overeenkomst vrijgesteld zijn en niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op de andere gezinsinkomsten.

C. Gehuwden 1. Grondbeginselen De beroepsinkomsten van echtgenoten worden nooit samengevoegd.Indien één van hen weinig of geen eigen beroepsinkomsten heeft, wordt hem een deel van de beroepsinkomsten van de andere echtgenoot toegerekend, deel dat dan als een eigen beroepsinkomen wordt behandeld.

Opgemerkt wordt dat het deel van de beroepsinkomsten dat aan de medehelpende echtgenoot wordt toegekend, gelijkgesteld wordt met een eigen beroepsinkomen van deze laatste.

Er zijn dus steeds twee wel onderscheiden aanslagbasissen : - de eerste bestaat in het laagste persoonlijke beroepsinkomen (afgezonderd beroepsinkomen); - de tweede bestaat in de som van het hoogste persoonlijke beroepsinkomen en van alle andere (eigen of gemeenschappelijke) inkomsten van beide echtgenoten (resterend gezinsinkomen).

Beide aanslagbasissen worden los van elkaar aan het tarief onderworpen; op beide wordt een belastingvrije som toegekend (zie sub II hierna). 2. Slechts één echtgenoot heeft eigen beroepsinkomsten Wanneer slechts één echtgenoot eigen beroepsinkomsten heeft, wordt een gedeelte ervan aan de andere echtgenoot toegerekend.Dit bedraagt 30 % van dat inkomen, met een maximum evenwel van 297.000 F. Van zodra het beroepsinkomen 990.000 F bereikt, is het toegerekende gedeelte dan ook steeds gelijk aan 297.000 F. Voorbeelden 1. beroepsinkomen: 500.000 F; het toe te rekenen gedeelte bedraagt 150.000 F (500.000 x 30 %); 2. beroepsinkomen: 1.000.000 F; het toe te rekenen gedeelte is gelijk aan 297.000 F. 3. Beide echtgenoten hebben eigen beroepsinkomsten Twee gevallen kunnen zich voordoen: 1e geval: het bedrag van de beroepsinkomsten van de echtgenoot die er het minst heeft, bereikt geen 30 % van de totale beroepsinkomsten van het gezin, noch 297.000 F. In dit geval wordt een gedeelte van de inkomsten van de echtgenoot die er het meest heeft, aan de andere echtgenoot toegerekend, zodanig dat de inkomsten van deze laatste 30 % van de beroepsinkomsten van het gezin bedragen, zonder evenwel 297.000 F te mogen overschrijden.

Voorbeelden 1. - Beroepsinkomen: - van de man: 600.000 F - van de vrouw: 100.000 F - Aan de vrouw toe te rekenen gedeelte van het beroepsinkomen van de man: (600.000 + 100.000) x 30 % - 100.000 = 210.000 -100.000 = 110.000 F. - De beroepsinkomsten van het gezin zijn dus als volgt verdeeld : - man: 600.000 - 110.000 = 490.000 F - vrouw: 100.000 + 110.000 = 210.000 F 2. - Zelfde gegevens, doch de man heeft een nettoberoepsinkomen van 900.000 F. - Aan de vrouw toe te rekenen gedeelte van het beroepsinkomen van de man: (900.000 + 100.000) x 30 % = 300.000 F te beperken tot 297.000 F en te verminderen met 100.000 F, hetzij 297.000 - 100.000 = 197.000 F. - De beroepsinkomsten van het gezin zijn dus als volgt verdeeld : - man: 900.000 - 197.000 = 703.000 F - vrouw: 100.000 + 197.000 = 297.000 F 2e geval: het bedrag van de beroepsinkomsten van de echtgenoot die er het minst heeft, bereikt 30 % van de totale beroepsinkomsten van het gezin of 297.000 F. In dergelijk geval mag geen enkele toerekening van inkomsten gebeuren.

Voorbeelden Geen enkele toerekening van inkomsten mag gebeuren als de beroepsinkomsten als volgt zijn samengesteld: Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld II. Regels voor de berekening van de belasting A. Algemeen Om de belasting te berekenen moet in principe telkens als volgt worden gehandeld: - de basisbelasting berekenen volgens het hierna vermelde barema; - de belasting vaststellen die verband houdt met de sub C hierna bedoelde belastingvrije som; - de werkelijk verschuldigde belasting berekenen door het verschil te maken tussen deze twee belastingen en door van het aldus bekomen saldo de voorheffingen en andere verrekenbare bestanddelen af te trekken.

Voor gehuwden wordt de belasting op elke aanslagbasis afzonderlijk berekend.

B. Barema Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Dit barema houdt geen rekening met de belastingvrije som (zie C hierna), noch met de gemeente- en agglomeratiebelasting, noch met de aanvullende crisisbijdrage van 3 %.

C. Belastingvrije som 1. Algemeen Alle belastingplichtigen hebben recht op een belastingvrije som.Het bedrag ervan verschilt evenwel naargelang de gezinstoestand van de belastingplichtige.

Deze belastingvrije som wordt aangerekend op de laagste inkomstenschijven, te beginnen met die van 25 %, dan die van 30 %, enz. 2. Basisbedragen De basisbedragen van de belastingvrije som zijn: - voor de alleenstaanden: 206.000 F; - voor de echtgenoten: elk 162.000 F. 3. Verhoging voor kinderen ten laste De belastingvrije som wordt met de volgende toeslagen voor kinderen ten laste verhoogd: - één kind: 44.000 F; - twee kinderen: 112.000 F; - drie kinderen: 253.000 F; - vier kinderen: 408.000 F; - supplement per kind boven het vierde: 156.000 F 4. Aanrekening De in nr 3 bedoelde toeslagen worden bij voorrang aangerekend op het resterend gezinsinkomen.Het eventuele saldo wordt op de andere aanslagbasis (het afgezonderd beroepsinkomen) aangerekend.

D. Vereenvoudigde berekeningsmethode van de belasting 1. Voorafgaande opmerking De hiernavolgende regels hebben niet tot doel de belasting volledig juist te berekenen, maar de mogelijkheid te bieden in de meeste gevallen snel en met voldoende nauwkeurigheid de belasting te ramen. 2. Belasting verschuldigd door alleenstaanden en gehuwden waarvan slechts één echtgenoot beroepsinkomsten behaalt Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Opmerking Wanneer één van de echtgenoten een beroepsinkomen heeft behaald dat geen 30 % van de totale beroepsinkomsten van het gezin of 297.000 F bereikt, pas dan barema B toe op die totale beroepsinkomsten (b.v. inkomen van de man 700.000 F en van de vrouw 100.000 F; neem de belasting op 800.000 F). 3. Belasting verschuldigd door echtgenoten die beiden beroepsinkomsten verkrijgen Indien beide echtgenoten eigen beroepsinkomsten genieten of indien één van de echtgenoten een meewerkinkomen (gedeelte van de inkomsten als zelfstandige toegekend aan de medewerkende echtgenoot) geniet van meer dan 30 % van het inkomen van de andere echtgenoot of van meer dan 297.000 F, wordt de totaal verschuldigde belasting geraamd door op het inkomen van elke echtgenoot de belasting verschuldigd door alleenstaanden toe te passen (zie tabel 4 onder punt 2 hiervoor) en hieraan een belastingcomplement van 22.000 F toe te voegen. 4. Vermindering voor kinderen ten laste Op de aldus berekende belasting wordt de volgende vermindering voor kinderen ten laste toegepast: Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 5.Voorbeeld Nettogezinsinkomen: - nettoberoepsinkomen van de man: 800.000 F - nettoberoepsinkomen van de vrouw: 500.000 F Kinderen ten laste: 3.

Berekening van de vermoede belasting - op de inkomsten van de man (zie punt 2, tabel A): 238.450 F - op de inkomsten van de vrouw (zie zelfde tabel): 103.450 F subtotaal: 341.900 F + complement (zie 3 hiervoor) + 22.000 F subtotaal: 363.900 F - vermindering voor 3 kinderen ten laste: (zie punt 4, tabel B): - 79.350 F Geraamde gezinsbelasting (1): 284.550 F HOOFDSTUK 2. - Vennootschapsbelasting (Ven.B) en belasting van niet-inwoners/vennootschappen (BNI/ven.) I. Voorafgaande opmerking Het is niet mogelijk om, voor de raming van de Ven.B en de BNI/ven., gedetailleerde tabellen te publiceren die het juiste bedrag vermelden dat voor het aanslagjaar 1999, voor alle mogelijke gevallen verschuldigd is.

De hierna vermelde gegevens moeten nochtans toelaten het bedrag van de belasting voor het voormelde aanslagjaar bij benadering te berekenen.

II. Belastingtarieven A. Ven.B die vermeerdering kan ondergaan 1. Belastbare inkomsten: De in het artikel 179, WIB 92 bedoelde binnenlandse vennootschappen zijn belastbaar op het totaal van: - de gereserveerde winst; - de verworpen uitgaven; - en de dividenden (2), dit alles na de wettelijke aftrekkingen. 2. Tarief: Het tarief van de Ven.B is vastgesteld op 39 %.

Wanneer het belastbare inkomen niet meer dan 13.000.000 frank bedraagt, wordt de belasting evenwel als volgt vastgesteld: - op de schijf van 0 tot 1 miljoen frank: 28 %; - op de schijf van 1 miljoen frank tot 3.600.000 frank: 36 %; - op de schijf van 3.600.000 frank tot 13.000.000 frank: 41 %.

De verminderde tarieven zijn nochtans niet van toepassing op: 1° de in artikel 215, derde lid, 1°, WIB 92 bedoelde vennootschappen;2° de vennootschappen (die geen door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen zijn), waarvan de aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen voor ten minste de helft in het bezit zijn van één of meer andere vennootschappen;3° de vennootschappen waarvan de dividenduitkering hoger is dan 13 % van het gestorte kapitaal bij het begin van het belastbare tijdperk; (1) Vóór toepassing van de aanvullende crisisbijdrage, de gemeentebelasting en de eventuele agglomeratiebelasting.(2) Ingevolge tijdelijke wetsbepalingen kunnen in vennootschappen die tijdens ieder der jaren 1982 en 1983 zijn opgericht of hun kapitaal hebben verhoogd, de dividenden, uitgekeerd aan aandelen ter vertegenwoordiging van inbrengen in geld die gedaan zijn ter gelegenheid van gezegde verrichting, gedurende een aantal boekjaren uit de maatschappelijke winst worden gesloten voor zover die inkomsten niet meer bedragen dan een bepaald % van het gestorte kapitaal.Een dergelijke maatregel geldt ook voor innovatievennootschappen en vennootschappen opgericht in een reconversiezone.

4° de vennootschappen, andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk niet aan ten minste één van hun bedrijfsleiders een bezoldiging hebben toegekend die hoger is dan of gelijk is aan ofwel 1.000.000 F ofwel het belastbare inkomen van de vennootschap; 5° de vennootschappen die deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort als vermeld in het koninklijk besluit nr 187 van 30.12.1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra;

Artikel 216, WIB 92, tenslotte, bepaalt dat het tarief van de Ven.B wordt vastgesteld op: - 21,5 % voor de Belgische dienst voor bedrijfsleven en landbouw; - 19,5 % voor wat de belastbare bedragen betreft bij een in de artikelen 210, § 1, 5° en 211, § 1, derde lid, WIB 92, vermelde verrichting; - 5 % voor de plaatselijke handelsvennootschappen en de gewestelijke of beroepsverenigingen van die vennootschappen, die tot uitvoering van het statuut van de NV Beroepskrediet krediet voor ambachtsoutillage mogen verstrekken, alsmede voor de vennootschappen voor huisvestingskrediet als vermeld in artikel 56, § 2, 2°, j, WIB 92.

Een aanvullende crisisbijdrage van 3 opcentiemen wordt gevestigd op de Ven.B (artikel 463bis, WIB 92).

B. Belasting van niet-inwoners/vennootschappen De belasting wordt berekend zoals vermeld in artikel 246, eerste lid, WIB 92, d.w.z. zoals inzake Ven.B. Artikel 246, tweede lid, WIB 92, bepaalt eveneens dat in het geval bedoeld in artikel 231, § 2, tweede lid, van hetzelfde wetboek (fusie-, splitsing- of inbrengverrichting waaraan een erkende vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen heeft deelgenomen) het tarief wordt vastgesteld op 19,5 %.

Een aanvullende crisisbijdrage van 3 opcentiemen wordt gevestigd op de BNI/ven. (artikel 463bis, WIB 92).

HOOFDSTUK 3. - Rechtspersonenbelasting (RPB) Artikel 222, 2° en 4°, WIB 92, bepaalt dat de in artikel 220, 2°, WIB 92, bedoelde rechtspersonen o.m. belastbaar zijn op de in artikel 53, 6° tot 11° en 14°, WIB 92, bedoelde kosten en op 25 % van de kosten en de minderwaarden met betrekking tot het gebruik van in artikel 66, WIB 92, vermelde personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, met uitzondering van de brandstofkosten.Overeenkomstig artikel 225, tweede lid, 1°, WIB 92, wordt de belasting op die inkomsten berekend tegen het tarief van 39 % (1).

Bovendien bepaalt artikel 224, WIB 92, dat intercommunales, eveneens belastbaar zijn op het totale bedrag van de sommen toegekend als dividenden aan enige vennootschap of andere rechtspersoon met uitzondering van die toegekend aan de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsmede aan andere intercommunales.

De voormelde aanslag is evenwel niet van toepassing op intercommunale verenigingen wat betreft hun activiteiten onderworpen aan de bijzondere aanslag bedoeld in art. 35, W 28.12.1990 betreffende verscheidene fiscale en niet fiscale bepalingen, evenals hun activiteiten op het vlak van openbare verdeling van elektriciteit.

Luidens artikel 225, tweede lid, 6°, WIB 92, wordt de belasting op deze dividenden berekend tegen het tarief van 15 % (1).

Tenslotte bepaalt artikel 226, WIB 92, dat deze belastingen eventueel worden vermeerderd zoals bepaald in het artikel 218, WIB 92, ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen als bedoeld in dat artikel zijn gedaan. Die vermeerdering wordt derhalve berekend volgens de regels die van toepassing zijn inzake de Ven.B.

(1) Vóór toepassing van de aanvullende crisisbijdrage van 3 opcentiemen. HOOFDSTUK 4. - Forfaitaire belasting van de elektriciteitsproducenten (artikelen 34 tot 38 van de wet van 28 december 1990 betreffende verscheidene fiscale en niet fiscale bepalingen - Belgisch Staatsblad van 29.12.1990, zoals gewijzigd door artikel 33 van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen - Belgisch Staatsblad van 31.12.1992 en door artikel 25 van de wet van 20 december 1995 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen - Belgisch Staatsblad van 23.12.1995) Artikel 34 Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet worden verstaan onder : - elektriciteitsproducenten: de vennootschappen onderworpen aan de Belgische vennootschapsbelasting, de in artikel 94, tweede lid, a), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (artikel 180, 1°, WIB 92) bedoelde intercommunale verenigingen, de gemeentelijke regieën en diensten en de in artikel 139, 2°, van hetzelfde Wetboek (artikel 227, 2°, WIB 92) bedoelde niet-verblijfhouders, die over een Belgische inrichting beschikken in de zin van artikel 141 van hetzelfde Wetboek (artikel 229, WIB 92), waarvan de activiteit hoofdzakelijk of bijkomstig bestaat uit de produktie van elektriciteit met het oog op de verkoop hiervan; - eindverbruikers van de distributie: de in België gevestigde laag- en hoogspanningsklanten die voor eigen verbruik elektriciteit aankopen bij de in artikel 94, tweede lid, a), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (artikel 180, 1°, WIB 92) bedoelde intercommunale verenigingen, de concessiehouders en de gemeentelijke regieën en diensten, waarvan de activiteit hoofdzakelijk of bijkomstig bestaat uit de openbare verdeling van elektriciteit; - de verantwoordelijkheid van de producent: de verantwoordelijkheid van de producent bestaat uit het rechtstreeks of onrechtstreeks garanderen van elektrische energie aan de eindverbruikers zowel langs de opwekking van elektriciteit met eigen produktiemiddelen, met produktiemiddelen die door derden worden ter beschikking gesteld of met gemeenschappelijk gefinancierde centrales waarin de producent deelneemt zowel in België als in het buitenland, als langs de aankopen in binnen- en buitenland van elektriciteit bij niet aan de in artikel 35 bedoelde bijzondere aanslag onderworpen producenten en de verkopen van elektriciteit aan buitenlandse natuurlijke en rechtspersonen, niet onderworpen aan die bijzondere aanslag, voor zover en in de mate deze buitenlandse personen in België elektriciteit verkopen.

Voor verkopen tussen elektriciteitsproducenten binnen het kader van coördinatie-uitwisselingen draagt de koper de verantwoordelijkheid van producent.

Artikel 35 § 1. Ten aanzien van de elektriciteitsproducenten wordt een bijzondere aanslag vastgesteld. Die aanslag wordt berekend tegen een aanslagvoet van 39 % (1). De belastbare grondslag is gelijk aan 14 % van het verschil tussen enerzijds, de inkomsten, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, uit de verkoop van elektriciteit aan de eindverbruikers van de distributie en anderzijds de kostprijs van de brandstof gebruikt om de aan die eindverbruikers verkochte elektriciteit te produceren. § 2. Het gedeelte van de bedoelde belastbare grondslag, dat voor de berekening van de bijzondere aanslag per elektriciteitsproducent in aanmerking dient te worden genomen, stemt overeen met het aandeel in het totaal van de elektriciteitsverkopen van alle elektriciteitsproducenten aan eindverbruikers in het Rijk, waarvoor hij de verantwoordelijkheid van producent heeft. § 3........... § 4. De bepalingen van titel VII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen zijn van toepassing op de bijzondere aanslag.

Artikel 36 De bijzondere aanslag zoals bedoeld in artikel 35, wordt vermeerderd op de in de artikelen 89 en 91 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (artikelen 157 tot 166 en 168, WIB 92) vastgestelde wijze in geval geen of ontoereikende voorafbetalingen als bedoeld in die artikelen werden gedaan. De bepalingen van artikel 89, §§ 6 en 10, van hetzelfde Wetboek (artikelen 160 en 165, WIB 92) zijn evenwel niet van toepassing.

De voorafbetalingen worden verrekend met de bijzondere aanslag en het saldo wordt teruggegeven indien het ten minste 100 frank bedraagt.

(1) Vóór toepassing van de aanvullende crisisbijdrage van 3 opcentiemen.

^