gepubliceerd op 12 oktober 2001
Besluit van de Regering houdende vastlegging van het statuut van gezins- en bejaardenhelpster
15 JUNI 2001. - Besluit van de Regering houdende vastlegging van het statuut van gezins- en bejaardenhelpster
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1990, 18 juli 1990, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 30 december 1993, 16 december 1996, 4 mei 1999, 6 mei 1999, 25 mei 1999 en 22 december 2000;
Gelet op het decreet van 26 juni 1986 tot regeling van de erkenning van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, van de toekenning van subsidies aan deze diensten en van de bijdragen van de beneficiant van de hulp, inzonderheid op artikel 3, 3°, gewijzigd bij het decreet van 1 maart 1988;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het statuut van gezins- en bejaardenhelpster dringend aan de nieuwe gegevens moet worden aangepast, dat de filosofie van de dienst sinds lang met dit nieuw statuut overeenstemt, dat de onderhandelingen voor het uitwerken van het nieuw statuut zodanig gevoerd werden dat de voorliggende reglementaire tekst kon opgesteld worden, en overwegende dat de inwerkingtreding van dit besluit geen uitstel lijdt om een terugwerkende kracht te vermijden die zich tot een grotere termijn zou uitstrekken;
Op de voordracht van de Minister bevoegd inzake Gezin en Sociale Aangelegenheden;
Na beraadslaging, Besluit : Vastlegging van het statuut
Artikel 1.Het statuut van gezins- en bejaardenhelpster wordt in de bijlage van dit besluit vastgelegd.
Opheffing
Art. 2.Het besluit van de Executieve van 23 augustus 1988 tot vastlegging van het statuut van gezins- en bejaardenhelpster wordt opgeheven.
Inwerkingtreding
Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking op 1 juni 2001.
Uitvoering
Art. 4.De Minister bevoegd inzake Gezin en Sociale Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 15 juni 2001.
De Minister-President, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Jeugd en Gezin, Monumenten, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, H. NIESSEN
Bijlage bij het besluit van 15 juni 2001 Beschrijving van het beroep van gezins- en bejaardenhelpster : Dit document beschrijft het beroep van gezins- en bejaardenhelpster en bevat de richtlijnen voor de omgang met hulpbehoevende personen, een overzicht van de in de uitoefening van het beroep te vervullen opdrachten, alsmede de principes op het vlak van de verantwoordelijkheid t.o.v. de dienst.
A. Toegang tot het beroep van gezins- en bejaardenhelpster. 1. Opleiding. Om het beroep van gezins- en bejaardenhelpster in de door de Duitstalige Gemeenschap erkende diensten te kunnen beoefenen, dient men het bekwaamheidsattest en het door het Ministerie afgegeven inschrijvingsbewijs te bezitten.
Naast de opleiding breiden de gezins- en bejaardenhelpsters hun kennis regelmatig uit dankzij een voortgezette opleiding en arbeidsbesprekingen. 2. Vereisten. De beroepshouding van de gezins- en bejaardenhelpster wordt gekenmerkt door : aanpassingsbekwaamheid aan de fysische, psychische en sociale situatie van de begunstigde ; actieve en gevoelige gehoorgeving, belangstelling voor medemensen; eerbiediging van de ethische regels; collegialiteit.
B. Beschrijving van de opdrachten van de gezins- en bejaardenhelpster.
De gezins- en bejaardenhelpsters worden door een erkende dienst aangeworven, die voor hun werkzaamheid verantwoordelijk tekent.
Ze verrichten hun prestaties bij : personen die om gezondheidsredenen of om sociale redenen niet in staat zijn de dagelijkse handelingen i.v.m. het onderhoud en de basisverzorging te verrichten; gezinnen in geval van ziekte of in geval van overspanning; personen die behoefte aan bijstand hebben bij de zorg en begeleiding van gehandicapten, oude of zieke mensen.
De hulpverlening kan een profylactisch, herstellend, curatief of palliatief karakter hebben.
Ze kan als steun, bijstand en/of vervanging verstrekt worden.
De hulp kan tijdelijk of op lange termijn verleend worden.
De beroepsbeschrijving en de arbeidsregeling van de dienst bakenen het kader af waarin de gezins- en bejaardenhelpsters hun prestaties verrichten.
Bij het verrichten van die prestaties neemt de gezins- of bejaardenhelpster een empathische houding aan, gekenmerkt door begrip en belangstelling voor de begunstigde, zijn levensmilieu, zijn geschiedenis, zijn bezorgdheden en zijn behoeften.
De doelstelling van de arbeid is de autonomie van de begunstigde te bevorderen. 1. Hulpverlening in het kader van de dagelijkse handelingen : a) de personenzorg;b) de huishoudelijke verzorging;c) de algemene psycho-sociale hulp;a) de personenzorg : basisverzorging (gedeeltelijk of geheel wassen, douche, bad); mond- en tandzorg; haarzorg, scheren; vingernagels knippen; zuigelingenzorg; eten en drank toereiken; zorg bij incontinentie, medehulp bij de toilette; hulp bij het aan- en uitkleden, m.i.v. prothesen en steunkousen; naar de WC begeleiden; wisselen van urine- und stomazakken (bij genezen stomata); gebruik van urinaal en bedpan; controle van het innemen van medicamenten op aanwijzing van de geneesheer; temperatuur en pols meten; controle van de uitscheiding, hygiëne en maatregelen bij braking, onpasselijkheid en buikloop; controle van de ademhaling gedurende de slaap; controle van de slaap en hulp bij het inslapen. b) de huishoudelijke verzorging : voorbereiding van de maaltijden : koken en voorkoken (in bijzondere noodgevallen); bewaring van de eetwaren; spoelen; opruimen en reiniging van de woning, m.i.v. ramen poetsen; onderhoud van het linnen : wassen, strijken, opruimen van het linnen, naaien, lappen; bedden opmaken; de boodschappen doen; hulp bij schriftelijke aangelegenheden; voor planten en huisdieren zorgen; voorlichting omtrent het huishoudelijk onderhoud, de gezonde voeding, de voldoende consumptie van dranken; hulp bij het beheren van het budget; voorlichting omtrent en mededeling van de hulpmiddelen om de woning aan de situatie van de begunstigde aan te passen; c) de algemene psycho-sociale hulp; gesprek, onderhoud, wandeling, gehoorgeving; ziekenbegeleiding; kindbegeleiding; kinderen naar de school of naar de kleuterschool brengen en ophalen; begeleiding van krankzinnigen; steun aan de gezinnen in hun educatieve rol; begeleiding naar de geneesheren, overheden, diensten...; voorlichting omtrent en verwijzing naar andere diensten; zorg van de sociale contacten.
Meestal kunnen die opdrachten niet van elkaar gescheden worden beschouwd; zij zijn goed en wel met elkaar verbonden.
De begunstigde en eventueel de naaste familieleden en de maatschappelijk assistent van de dienst leggen de verscheidene taken schriftelijk vast die naargelang de behoeften van de begunstigde moeten worden uitgevoerd.
De dienstverlening wordt regelmatig geëvalueerd, herzien en eventueel aan de zich veranderende behoeften van de begunstigde aangepast, en dit in verband met de vastgelegde doelstellingen. Belangrijke mededelingen worden door de gezins- en bejaardenhelpsters vastgelegd (mededelingenschrift) en eventueel aan andere interveniënten of aan de geneesheer overgemaakt.
De gezins- en bejaardenhelpsters kunnen geen opdracht buiten hun beroepskader aanvatten. 2. Specifieke organisatorische opdrachten : a) deelneming aan voortgezette opleidingen. De gezins- en bejaardenhelpsters nemen deel aan de door de dienst georganiseerde voortgezette opleiding. Deze voortgezette opleiding omvat het nadenken over de werkwijze, de voorlichting omtrent beroepsspecifieke thema's, het onderstrepen van de ontwikkelingen in de huiszorg.
Deze voortgezette opleiding wordt als essentieel beschouwd met het oog op een kwalitatief goede werking van de hele dienst. b) deelneming aan coördinatievergaderingen : De gezins- en bejaardenhelpsters nemen regelmatig deel aan besprekingen met collega's en met de verantwoordelijken van de sector. Deze vergaderingen beogen de optimalisering van de hulpverlening en een goede werking. c) administratieve taken : Op de laatste werkdag van de maand dienen de gezins- en bejaardenhelpsters de staat met de dagelijkse prestaties (F54), zorgvuldig en correct uitgevuld, bij de dienst in.Dit document dient als basis om de rekening van de begunstigde op te maken en het loon te berekenen. d) samenwerking met andere interveniënten : De gezins- en bejaardenhelpsters ontmoeten dikwijls, in het geval van ingewikkelde situaties, andere interveniënten.Zo spelen ze door hun globaal engagement een bijzondere rol. De maatschappelijk assistent van de dienst treedt als bemiddelaar op zowel bij de naaste familieleden als ook bij de andere diensten.
De gezins- en bejaardenhelpsters werken samen aan de verwezenlijking van het gezamenlijke doel.
Samenwerking en overleg zijn nodig om voor een goede werking van de hulpverlening te zorgen.
C. Principes op het vlak van de arbeid als gezins- en bejaardenhelpster. 1° De gezins- en bejaardenhelpsters oefenen hun werk uit ten huize van de begunstigden.2° De begunstigde heeft medebeslissingsrecht in het hulpverleningsaanbod, naargelang zijn persoonlijkheid, zijn levensstijl, zijn filosofische en religieuze opvattingen.3° De zelfredzaamheid en het eigen initiatief van de begunstigde en van zijn omgeving worden gesteund, bevorderd en gegarandeerd.4° De gezins- en bejaardenhelpsters hebben een beroepsrelatie met de begunstigde en zijn omgeving.5° De gezins- en bejaardenhelpsters zijn tot geheimhouding verplicht. Ze tonen respect voor het privé-leven van de begunstigde. De informaties aan collega's, aan de maatschappelijke assistent of aan andere interveniënten beperken zich tot belangrijke en nuttige elementen en kunnen nooit respectloos zijn. Een afspraak over de doelstelling van de informatie is zinvol. In situaties die een gevaar voor de begunstigde of zijn omgeving opleveren, moeten de gezins- en bejaardenhelpsters de maatschappelijk assistent er op de hoogte van stellen, die dan de nodige stappen kan ondernemen. 6° De gezins- en bejaardenhelpsters zijn tot het geheimhouding verplicht wat hun privé-leven, hun collega's, hun werk en de interne organisatie van de dienst betreft.Zelfs na afloop van de dienstbetrekking blijft deze plicht bestaan. Schending ervan kan een tuchtstraf tot gevolg hebben. 7° De betrekkingen tussen de gezins- en bejaardenhelpster en de begunstigde en zijn omgeving zijn gekenmerkt door : een beperkte duur; een beperkte aanvraag daar de autonomie van de begunstigde in aanmerking wordt genomen; een sfeer van wederzijds respect en vertrouwen. 8° Het is verboden, geld of geschenken aan te nemen.9° De gezins- en bejaardenhelpsters moeten een gunstig voorkomen hebben en dragen een schort, daar ze enerzijds een erkende dienst vertegenwoordigen en anderzijds hun werk efficiënt moeten uitoefenen.10° De gezins- en bejaardenhelpsters worden niet beschouwd als : leden van hun eigen gezin; personen van hun omgeving. 11° De dienst is verplicht : de werkneemster en het beroep te eerbiedigen; de dienstregeling en de arbeidsovereenkomst te eerbiedigen; een verzekering inzake de burgerlijke aansprakelijkheid af te sluiten voor alle dienstprestaties; voor de bescherming van het personeel te zorgen en preventief te handelen m.b.t. hygiëne en gezondheid. 12° Met toepassing van het decreet, van de uitvoeringsbesluiten et van de omzendbrief over de diensten voor gezins- en bejaardenhulp is de dienst verplicht : voor de optimale begeleiding van de gezins- en bejaardenhelpsters te zorgen, hen de nodige inlichtingen over de uitoefening van het beroep te verstrekken, de uurroosters op te maken en te beheren en daarbij voor een evenwicht te zorgen; bij moeilijke, complexe gevallen voor een hulp en een begeleiding te zorgen, desgevallend door een rechtshulp o.a. in geval van lichamelijke gewelddaden, seksueel wangedrag, aantijging van diefstal...; regelmatig werkbesprekingen te organiseren en voor een uitwisseling van de informatie te zorgen; een voortgezette opleiding te organiseren. 13° De gezins- en bejaardenhelpsters hebben recht op : respect en aandacht; redelijke werkomstandigheden; aangepast arbeidsgereedschap.
Gezien om bij het besluit van 15 juni 2001 gevoegd te worden.
Eupen, 15 juni 2001.
De Minister-President, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, H. NIESSEN