gepubliceerd op 29 mei 2008
Besluit van de Regering houdende regeling van de subsidiëring van projecten inzake ontwikkelingssamenwerking
13 MAART 2008. - Besluit van de Regering houdende regeling van de subsidiëring van projecten inzake ontwikkelingssamenwerking
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1990, 18 juli 1990, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 30 december 1993, 16 december 1996, 18 december 1998, 4 mei 1999, 6 mei 1999, 25 mei 1999, 22 december 2000, 7 januari 2002, 24 december 2002, 5 mei 2003, 3 juli 2003, 27 maart 2006, 20 maart 2007 en 21 april 2007;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 maart 2008;
Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting, gegeven op 13 maart 2008;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de vroegere subsidiëringsprocedure, waar de Raad voor ontwikkelingssamenwerking een adviesfunctie uitoefende, wegens de recente oprichting van de Raad voor ontwikkelingssamenwerking, solidariteit en integratie niet meer kan worden toegepast en dat voorliggend besluit voor de continuïteit van de subsidiëring zorgt;
Op de voordracht van de Minister-President;
Na beraadslaging, Besluit : Ondersteunde sectoren
Artikel 1.Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de bevoegde minister projecten inzake ontwikkelingssamenwerking ondersteunen, o.a. : 1° in het kader van de bilaterale hulp;2° in het kader van de hulp bij crisis of ramp;3° om hier de bevolking te sensibiliseren. De minst ontwikkelde landen opgenomen in de lijst van de Verenigde Naties genieten een bijzondere aandacht.
De projecten m.b.t. de opleiding, de tewerkstelling en de gezondheid alsmede m.b.t. de bescherming van bedreigde bevolkingsgroepen worden met voorrang ondersteund.
Art. 2.De initiatieven bedoeld in artikel 1, 1° en 2°, moeten in samenwerking met een partnerorganisatie worden uitgevoerd die haar zetel of een vestiging in het ondersteunde land heeft.
Aanvragers
Art. 3.§ 1. Volgende aanvragers die hun zetel of een vestiging in het Duitse taalgebied hebben, mogen een subsidie in de zin van artikel 1 verkrijgen : 1° organisaties die de ontwikkelingssamenwerking als hoofdopdracht hebben;2° verenigingen zonder winstoogmerk, gemeenten, vakbonden, initiatieven, coöperatieven en scholen;3° groeperingen van organisaties bedoeld in de punten 1° en 2°, waarbij een organisatie de verantwoordelijkheid als projectpromotor op zich neemt. § 2. Volgende aanvragers die noch hun zetel noch een vestiging in het Duitse taalgebied hebben, mogen eveneens een subsidie in de zin van artikel 1 verkrijgen : 1° de niet-gouvernementele organisaties die in het kader van de ontwikkelingssamenwerking door de federale Staat erkend zijn;2° de organisaties waarvan het project door een andere openbare instelling wordt ondersteund en die een verzoek om bijkomende financiering indienen. Subsidiëringsprincipes en -criteria voor projecten in het kader van de bilaterale hulp
Art. 4.De in artikel 1, 1°, bedoelde ontwikkelingssamenwerking die door de Duitstalige Gemeenschap wordt ondersteund, leeft volgende principes na : 1° de bevordering van de door de Verenigde Naties bepaalde ontwikkelingsdoelen;2° de samenwerking moet de ontwikkeling op lange termijn van de doelgroep dienen;3° het projectwerk gebeurt in partnerschap en op gestructureerde wijze, nl.door : - een actieve medewerking van de partnerorganisatie en van de doelgroep; - een behoeftenanalyse uitgevoerd in samenwerking met de doelgroep; - een gedetailleerde situatie- en probleemanalyse uitgevoerd in samenwerking met de doelgroep; - het uitwerken, in samenwerking met de doelgroep, van methodes en technieken toegepast met het oog op de problemenoplossing; - de vastlegging van de opdrachten van de verschillende partners; - een duidelijke rapportage en een openbaarmaking van alle stappen en fases van het project of van de campagne; - de evaluatie van de efficiëntie en van de doelmatigheid; 4° het engagement voor de duurzame ontwikkeling;5° efficiënt public relations-werk.
Art. 5.De in artikel 1, 1°, bedoelde initiatieven inzake ontwikkelingssamenwerking moeten met voorrang één of meerdere der volgende doeleinden nastreven : - de basiseducatie, opleiding en voortgezette opleiding en een gelijke toegang ertoe; - de bescherming van de bedreigde bevolkingsgroepen, met name van inheemse bevolkingsgedeelten en van minderheden; - de verbetering van de vrouwelijke conditie; - de bevordering van eerlijke handel; - de kinderbescherming en de bestrijding van kinderarbeid; - de bevordering van een evenwichtige sociale ontwikkeling van man en vrouw; - de ontwikkeling van de menselijke ressources; - de bevordering van de maatregelen inzake preventie en voorlichting; - de versterking van het gezondheidssysteem; - de bevordering van de milieubescherming en van het bewustzijn terzake; - de bevordering van de winstgevende bedrijvigheid; - de bevordering van microkrediet; - de landelijke en stedelijke socio-economische ontwikkeling; - de op- en uitbouw van lokale structuren; - de versterking van de burgerlijke maatschappij en van de hulp tot zelfhulp; - de eerbiediging van de mensenrechten en bevordering van de democratie; - de initiatieven met het oog op de voorkoming, beslechting en oplossing van conflicten.
Partnerorganisaties
Art. 6.De partnerorganisaties van de in artikel 2 bedoelde aanvragers zijn lokale niet-gouvernementele organisaties, basisorganisaties, organisaties van de burgerlijke maatschappij, initiatieven of coöperatieven die over een representatieve structuur beschikken en waarvan de eerlijkheid en oprechtheid zijn bewezen.
Openbare besturen zullen slechts in behoorlijk gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen als partnerorganisaties van de aanvragers worden beschouwd.
Duur van de projecten in het kader van de bilaterale hulp
Art. 7.De duur van de in artikel 1, 1°, bedoelde projecten beloopt ten minste twee jaar. Afwijkingen van deze minimale duur mogen slechts in buitengewone, behoorlijk gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen worden toegekend.
Al gefinancierde projecten mogen worden verlengd.
Subsidiëringsaanvragen
Art. 8.§ 1. De behoorlijk ingevulde subsidiëringsaanvraag moet bij de bevoegde afdeling van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap worden ingediend. De aanvrager mag bijkomende documenten op niet-formele wijze bij de aanvraag voegen.
De aanvraag omvat : - een precieze beschrijving van het project; - een presentatie van de deelnemende organisaties; - de doeleinden van het project; - een haalbaarheidsstudie; - een lijst met de toezichtindicatoren; - de indicatoren over de duurzaamheid van het project. § 2. De subsidiëringsaanvragen m.b.t. de projecten bedoeld in artikel 1, 1° en 3°, moeten op volgende refertedatums worden ingediend : 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november.
Is een aanvraag niet volledig, wordt dit de aanvrager schriftelijk meegedeeld. In dit geval moet de aanvraag opnieuw, voor de volgende refertedatum, worden ingediend.
Onverminderd de refertedatums kan de bevoegde minister te allen tijde een oproep tot projecten lanceren. De Raad voor de ontwikkelingssamenwerking, solidariteit en integratie wordt er schriftelijk over geïnformeerd. § 3. Aanvragen m.b.t. de in artikel 1, 2°, bedoelde initiatieven, mogen te allen tijde worden ingediend.
Uitbetaling
Art. 9.De beloofde subsidie wordt uitbetaald na de verwezenlijking van het project, op voorlegging van de bewijsstukken en onder voorbehoud van een mogelijke controle ter plaatse. Op met redenen omkleed verzoek kan een voorschot ten belope van 80 % van de beloofde subsidie worden gestort.
Art. 10.De bevoegde minister legt het model voor de subsidiëringsaanvragen vast; het moet voor elke aanvraag worden gebruikt.
Art. 11.De bevoegde minister beslist over de aard en de omvang van de subsidie voor een aangevraagd project.
Opheffing
Art. 12.Het besluit van de Regering van 7 april 2004 houdende vastlegging van de criteria voor het uitbrengen van een advies m.b.t. de aanvragen inzake ontwikkelingssamenwerking wordt opgeheven.
Inwerkingtreding
Art. 13.Voorliggend besluit treedt in werking op 1 april 2008.
Uitvoering
Art. 14.De Minister-President is belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 13 maart 2008.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ