gepubliceerd op 04 september 2007
Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 13 december 2006 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de organisatie en financiering van de ouderstage, zoals vastgelegd in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade
25 MEI 2007. - Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 13 december 2006 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de organisatie en financiering van de ouderstage, zoals vastgelegd in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade (1)
Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Enig artikel. Instemming wordt betuigd met het samenwerkingakkoord van 13 december 2006 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de organisatie en financiering van de ouderstage, zoals vastgelegd in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 25 mei 2007.
De Minister-Presidente, belast met het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, Mevr. M. ARENA De Vice-Presidente, Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Vice-President, Minister van Begroting en Financiën, M. DAERDEN De Minister van Ambtenarenzaken en Sport, Cl. EERDEKENS De Minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK _______ Nota's (1) Zitting 2006-2007 : Stukken van de Raad.- Ontwerp van decreet, nr. 388-1. - Verslag, nr.388-2.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van dinsdag 22 mei 2007.
Bijlage Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse gemeenschap, de Duitstalige gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de organisatie en financiering van de ouderstage, zoals vastgelegd in de wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade Gelet op de artikelen 127, § 1, 2°, 128, § 1, 130, § 1 en 135 van de Grondwet;
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 5, § 1, II, 6°, gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988, en artikel 92bis, § 1, ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993 en 13 juli 2001;
Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 63;
Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige gemeenschap, inzonderheid de artikelen 4, § 2 en 55bis, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1990 en gewijzigd bij de wet van 5 mei 1993;
Gelet op de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, inzonderheid de artikelen 29bis en 45bis, zoals ingevoegd in de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006;
Gelet op de decreten van de Vlaamse Gemeenschap inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1990, 19 december 1991, 25 juni 1992, 4 mei 1994, 15 juli 1997 en 7 mei 2004;
Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, gewijzigd bij de decreten van 16 maart 1998, 6 april 1998, 30 juni 1998, 5 mei 1999, 29 maart 2001, 31 maart 2004, 12 mei 2004 en 19 mei 2004 Gelet op het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 20 maart 1995 inzake hulpverlening aan de jeugd, gewijzigd bij de decreten van 4 maart 1996, 20 mei 1997, 23 oktober 2000, 3 februari 2003 en 1 maart 2004;
Overwegende dat een structurele samenwerking tussen de federale staat en de Gemeenschappen vereist is om de ouderstage te kunnen organiseren;
Tussen : 1. De Federale Staat, vertegenwoordigd door haar Regering in de persoon van Laurette Onkelinx, Minister van Justitie;2. De Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering in de persoon van Yves Leterme, minister-president, in de persoon van Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en in de persoon van Frank Vandenbroucke, vice-minister-president en Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming;3. De Franse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering in de persoon van Marie Arena, Minister-President en Minister van onderwijs en in de persoon van Catherine Fonck, Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid;4. De Duitstalige Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering in de persoon van Karl-Heinz Lambertz, Minister-President en in de persoon van Bernd Gentges, Vice-Minister-President, Minister van Vorming en Tewerkstelling, Sociale Zaken en Toerisme;5. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door het Verenigd College in de persoon van Charles Picqué, Voorzitter van het Verenigd College, in de persoon van Pascal Smet, Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen en het Openbaar Ambt en in de persoon van Evelyne Huytebroeck, Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, Financiën, Begroting en Buitenlandse Betrekkingen; is op grond van hun respectieve bevoegdheden overeengekomen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling
Artikel 1.Dit samenwerkingsakkoord heeft betrekking op de ouderstage zoals bepaald in de artikelen 29bis en 45bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, zoals gewijzigd bij de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006. HOOFDSTUK II. - Organisatie van de ouderstage
Art. 2.De ouderstage wordt uitsluitend georganiseerd door de Gemeenschappen of door de diensten die door de Gemeenschappen worden aangewezen. Elke Minister van een Gemeenschap of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die bevoegd is voor de jeugdbescherming deelt aan de minister van Justitie mee welke diensten belast zijn met de uitvoering van de ouderstage.
De Gemeenschappen verbinden zich ertoe om de gerechtelijke beslissingen inzake ouderstage uit te voeren, wanneer de taal van de procedure overeenstemt met deze van de betrokken gemeenschap.
Niettemin, wanneer de taal van de procedure verschilt van de taal van de ouders, mogen de diensten die afhangen van de Gemeenschap waarvan de referentietaal deze van de ouders is, niet weigeren de ouderstage uit te voeren in deze referentietaal als de enige reden de taal van de procedure is, en dit voor zover de ouder een familiale, sociale, culturele of educatieve band heeft met deze gemeenschap, en dit in het hoger belang van de jongere.
Art. 3.De ouderstage heeft als finaliteit het inzicht van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen over de minderjarige in het delictplegende gedrag van de minderjarige te verhogen, hen via begeleiding te wijzen op hun verplichtingen als verantwoordelijken voor de opvoeding van hun kinderen en hun verantwoordelijkheidsgevoel te stimuleren. De ouderstage dient ingegeven te zijn door een motiverende aanpak die elke stigmatisering tegengaat.
De ouderstage kent een geïndividualiseerde en een collectieve fase.
Het nazorgtraject wordt individueel of collectief uitgebouwd.
De dossierbehandeling van de ouderstage omvat gemiddeld 50 uur en hierin is telkens minimaal voorbereiding, contact met de aan de ouderstage onderworpen persoon en rapportering vervat. Het contact met de aan de ouderstage onderworpen persoon omvat minstens 30 uur.
Naast de uitvoering van de ouderstage realiseren de diensten tevens een methodiekontwikkeling en een intervisie.
Elke Minister van een Gemeenschap of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die bevoegd is voor de jeugdbescherming maakt het uitgewerkte programma van de ouderstage en elke latere wijziging ervan ter informatie over aan de minister van Justitie. Dit programma verzekert dat alle diensten op een gelijkaardige wijze invulling geven aan de ouderstage. Dit belet evenwel niet dat de Gemeenschappen een eigen methodiek hanteren bij de invulling van de ouderstage. De methodologie uitgewerkt door elke Minister van een Gemeenschap of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die bevoegd is voor de jeugdbescherming, wordt ter informatie aan de Minister van Justitie meegedeeld.
De organiserende diensten vervullen meer bepaald de hiernavolgende taken : - organiseren van de ouderstage.
Minimaal komt hierin als inhoud aan bod : ? pedagogische vaardigheden en probleemoplossing; ? opvoedingsverantwoordelijkheid; ? strafrechtelijke verantwoordelijkheid; ? burgerrechtelijke verantwoordelijkheid. - de bevoegde gerechtelijke overheden informeren over het opstarten van de ouderstage; - bij het beëindigen van de ouderstage, opstellen van een verslag ten behoeve van de bevoegde gerechtelijke overheden. Het verslag wordt samen met de ouders besproken. Deze laatsten worden ertoe uitgenodigd om hun bedenkingen te formuleren, die bij het verslag worden gevoegd; - opstellen van een jaarlijks werkingsverslag met een specifiek deel over kwantitatieve en kwalitatieve gegevens inzake de georganiseerde stages. Dit jaarlijks werkingsverslag wordt opgesteld op basis van een typedocument dat wordt opgesteld door de Gemeenschappen en aan de organiserende diensten wordt meegedeeld, met het oog op een uniforme registratie van de criteria van de evaluatie. Dit typedocument laat toe dat de meegedeelde gegevens anoniem blijven. - opstellen van een attest dat aangeeft dat de ouders deelgenomen hebben aan de stage. Dit attest wordt overhandigd aan de betrokken ouders.
Elke Minister van een Gemeenschap die bevoegd is voor de jeugdbescherming maakt jaarlijks een werkingsverslag betreffende de diensten die de ouderstage organiseren over aan de Minister van Justitie. Dit werkingsverslag bevat een deel dat specifiek gewijd wordt aan kwantitatieve en kwalitatieve gegevens inzake de georganiseerde stages.
Art. 4.De ouderstage kan aan de ouders voorgesteld worden door de procureur des Konings. Deze kan de criminoloog op het parket belasten met de toeleiding van de ouders naar de dienst belast met het uitvoeren van de ouderstage.
Voornoemd eindverslag over de ouderstage wordt, ingeval de ouders op voorstel van de procureur des Konings een ouderstage hebben gevolgd, overgemaakt aan het parket.
In het eindverslag worden in dat geval volgende punten behandeld : - de data en uren van de gemaakte afspraken; - de afwezigheden die niet betrekking hebben op overmacht; - de stopzetting van de ouderstage door de betrokken personen; - elke andere informatie voor zover alle betrokken personen daarmee akkoord gaan.
Art. 5.De ouderstage kan aan de ouders worden opgelegd door de jeugdrechtbank. In dat geval worden de sociale diensten bij de jeugdrechtbank hierover ingelicht.
Een eindverslag wordt overgemaakt aan de jeugdrechtbank.
In het eindverslag worden in dat geval volgende punten behandeld : - data en uren van de gemaakte afspraken; - de niet-gerechtvaardigde afwezigheden; - de stopzetting van de ouderstage door de betrokken personen; - elke andere informatie voor zover alle betrokken personen daarmee akkoord gaan. HOOFDSTUK III. - Financiering van de ouderstage
Art. 6.§ 1. De Minister van Justitie verbindt zich ertoe de uitvoering van de ouderstage volledig te financieren.
Deze financiering wordt, voor de periode vanaf het opstarten van de diensten die de ouderstage organiseren tot en met 31 december 2008, berekend op basis van de subsidiëring van een dienst die bestaat uit een VTE bachelor en een 0,5 VTE master voor 35 dossiers op jaarbasis (80.000 euro /jaar).
Voor deze periode komt de subsidie op maandbasis overeen met de volgende bedragen : Vlaamse Gemeenschap : (80.000 x 14) x 1/12;
Franse Gemeenschap : (80.000 x 13) x 1/12;
Duitstalige Gemeenschap : 80.000 x 1/12.
De in dit samenwerkingsakkoord vermelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd op 1 januari op basis van de evolutie van de gezondheidsindex van het voorbije jaar volgens de volgende formule : (basisbedrag x nieuwe index)/basisindex De basisindex is deze die van kracht is in december 2006.
De nieuwe index is deze die telkens per 1 januari van de volgende jaren van kracht zal zijn.
Elke gemeenschap beschikt over de vrije verdeling van haar diensten over de arrondissementen, op voorwaarde dat deze verdeling een efficiënt en gelijkwaardig aanbod en een voldoende territoriale nabijheid bij de burger waarborgt.
Voor Brussel worden minstens een Nederlandstalige en een Franstalige dienst voorzien.
De Gemeenschappen moeten verplichtend en uiterlijk op 1 februari 2008 aan de Minister van Justitie een evaluatie bezorgen over het aantal ouderstages die tijdens het jaar 2007 werden voorgesteld, evenals het percentage volledig gerealiseerde ouderstages. Voor de stages die werden onderbroken zullen het moment van de onderbreking en de reden voor het stopzetten worden meegedeeld.
Deze kwantitatieve evaluatie gebeurt elk jaar tijdens de maand februari. Deze evaluatie gebeurt op basis van het aantal begonnen stages.
Het gemiddelde wordt berekend voor elke Gemeenschap. Voor de Vlaamse Gemeenschap betekent zulks voor de eerste evaluatie voor alle betrokken diensten 14 x 35 ouderstages op jaarbasis. Voor de Franse Gemeenschap betekent zulks 13 x 35 ouderstages op jaarbasis. Voor de Duitstalige Gemeenschap betekent zulks 1 x 35 ouderstages op jaarbasis.
Deze berekening gaat uit van de erkenning van minstens één Nederlandstalige en minstens één Franstalige dienst in Brussel. De Duitstalige Gemeenschap kan een samenwerkingsakkoord sluiten met de Franse Gemeenschap voor de tenlasteneming van ouderstages.
Voor het jaar 2009 zal de financiering beperkt zijn tot een financiering per aangeboden ouderstage, ten belope van 2.286 euro per ouderstage.
Het aantal stages wordt berekend op basis van het gemiddeld aantal ouderstages dat wordt gerealiseerd gedurende de drie maanden van 2007 waarin het grootste aantal ouderstages werd opgestart.
Vanaf januari 2010 wordt de werklast jaarlijks berekend naar gelang van het reële aantal ouderstages over het hele kalenderjaar dat het vorige kalenderjaar voorafgaat.
Indien uit een evaluatie blijkt dat de ingevoerde diensten moeten worden gereorganiseerd, zal deze aanpassing de kwaliteit van de ouderstage in alle arrondissementen waarborgen. De bevoegde ministers van de Gemeenschappen overleggen hierover met de Minister van Justitie, zonder dat de kosten van een ouderstage 2.286 euro te boven mogen gaan. § 2. De Minister van Justitie verbindt zich ertoe : 1° voor het jaar 2007, het volledige overeengekomen bedrag vooraf te betalen aan de Gemeenschappen binnen de twee maanden volgend op de inwerkingtreding van dit samenwerkingsakkoord.2° elk jaar vanaf 2008 tegen uiterlijk 1 maart het volledige bedrag voorafbetalen aan de Gemeenschappen.Een jaarlijkse evaluatie, zoals hoger uiteengezet, van de gerealiseerde ouderstages bepaalt de financiering en legt het aantal ouderstages vast van het volgende werkjaar dat van start gaat in de maand januari van het burgerlijk jaar volgend op dat waarin de evaluatie plaatsvindt. 3° aan alle parketten 27 criminologen ter beschikking te stellen die onder andere ermee zijn belast de betrokken personen een ouderstage voor te stellen die wordt georganiseerd door de gemeenschappen of door de diensten die door de gemeenschappen worden aangewezen. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 7.Dit samenwerkingsakkoord wordt gesloten voor een termijn van drie jaar na de inwerkingtreding ervan.
Na verloop van die termijn, wordt dit samenwerkingsakkoord jaarlijks stilzwijgend verlengd indien het niet schriftelijk bij aangetekend schrijven aan de andere partijen wordt opgezegd uiterlijk negen maanden voor het eind van elke lopende periode. Ingeval het akkoord opgezegd wordt door een partij of ingeval het akkoord opgezegd wordt ten opzichte van één van de partijen, blijft het zijn gevolgen hebben tussen de andere partijen bij het akkoord.
Art. 8.Een evaluatie door de partijen van dit samenwerkingsakkoord zal plaatsvinden uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding ervan, en nadien telkens om de twee jaar.
Deze kwalitatieve tweejaarlijkse evaluatie, waarbij de werking van de betrokken diensten wordt onderzocht, gebeurt door een begeleidingscomité, samengesteld uit een vertegenwoordiger per bevoegde minister, dat advies zal verstrekken aan de Minister van Justitie die elke nuttige beslissing neemt. In dit kader zullen onder meer het aantal onderbroken stages en de omstandigheden van deze onderbreking worden onderzocht.
Art. 9.In maart 2009 zal op basis van het eerste werkingsverslag, zoals bedoeld in artikel 4, achtste lid, vierde gedachtestreepje, onderzocht worden of het opportuun is de ouderstage uit te breiden tot andere probleemstellingen, zoals het schoolverzuim, voor die gevallen waarbij het duidelijk is dat de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen absoluut geen interesse hebben voor het feit dat hun kind systematisch afwezig is op school, dat ze op deze wijze bijdragen aan deze problematiek, en dat ze geen vrijwillige hulp willen aanvaarden of er niet aan meewerken.
Art. 10.De bevoegde Ministers van elke partij zijn gerechtigd om samen de betwistingen te beslechten die uit de toepassing van dit akkoord voortvloeien.
Art. 11.Dit samenwerkingsakkoord wordt volledig in de drie nationale talen in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Dit samenwerkingsakkoord wordt van kracht op dezelfde dag als de artikelen 5 en 11 van de wet van 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, die de nieuwe artikelen 29bis en 45bis invoegen in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.
Gedaan te Brussel op 13 december 2006 in 5 originele exemplaren in de Nederlandse en de Franse taal.
Er wordt een vertaling naar het Duits van dit akkoord opgesteld.
Voor de Federale Staat : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Voor de Vlaamse Gemeenschap : De minister-president, Y. LETERME De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Mevr. I. VERVOTTE De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE Voor de Franse Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Onderwijs en Sociale Promotie, Mevr. M. ARENA De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK Voor de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, K.-H. LAMBERTZ De Vice-Minister-President, Minister van Vorming en Tewerkstelling, Sociale Zaken en Toerisme, B. GENTGES Voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : De Voorzitter van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, Ch. PICQUE Het Lid van het Verenigd College dat bevoegd is voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen en het Openbaar Ambt, P. SMET Het Lid van het Verenigd College dat bevoegd is voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, Financiën, Begroting en Buitenlandse Betrekkingen, Mevr. E. HUYTEBROECK