gepubliceerd op 23 januari 2008
Decreet betreffende het te voeren beleid inzake de huisvesting en het onthaal van bejaarden
22 MAART 2007. - Decreet betreffende het te voeren beleid inzake de huisvesting en het onthaal van bejaarden
De Vergadering van de Franse Gemeenschapcommissie heeft aangenomen en Wij, College, bekrachtigen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Onderhavig decreet regelt, in toepassing van artikel 138 van de Grondwet, een materie bedoeld in artikel 128 ervan.
Art. 2.Voor de toepassing van onderhavig decreet verstaat men onder : 1° het College : het College van de Franse Gemeenschapscommissie;2° de Adviesraad : de « Section Hébergement » van de « Conseil consultatif bruxellois francophone de l'Aide aux Personnes et de la Santé » voor de residentiële diensten en de diensten van dagopvang, de « Section Aide et Soins à domicile du Conseil consultatif bruxellois francophone de l'Aide aux Personnes et de la Santé » voor de diensten van tele-bewaking, en de « Section Services ambulatoires du Conseil consultatif bruxellois francophone de l'Aide aux Personnes et de la Santé » voor de diensten voor hulpverlening aan mishandelde bejaarden;3° de resident : de bejaarde ondergebracht in een in artikel 3 van onderhavig decreet bedoelde residentiële instelling;4° de begunstigde : de bejaarde opgevangen in een in artikel 4 van onderhavig decreet bedoelde niet-residentiële dienst;5° de beheerder : de natuurlijke of rechtspersoon die een in de artikelen 3 of 4 van onderhavig decreet bedoelde instelling beheert;6° de directeur : de natuurlijke persoon in dienst van of aangeduid door de beheerder en die het bestuur verzorgt van een in de artikelen 3 of 4 van onderhavig decreet bedoelde instelling;7° de aanvrager : de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de vertegenwoordiger van de rechtspersoon in oprichting die een gebouw wil optrekken, aankopen of huren met het oog op de exploitatie ervan als een residentiële instelling voor bejaarden;8° het project van residentiële instelling : het document waarin de aanvrager preciseert welk of welke types van residenten hij wil huisvesten, de concepten inzake huisvesting voor bejaarden die hij wil realiseren en de aanpassing van de architectuur van het gebouw aan dit of deze types van residenten, evenals aan de concepten inzake huisvesting voor bejaarden;9° het leefproject : het document tot aanvulling van het project van instelling bedoeld in 8° en dat de concrete modaliteiten preciseert die zullen worden doorgevoerd om de kwaliteit te verzekeren van het onthaal, de huisvesting, de diensten en de verzorging verstrekt door de instelling, en met name de bepalingen die zijn voorzien wat betreft de relaties van de directie en het personeel met de residenten en hun families;10° het project van onthaal of dienstverlening : het document waarin de beheerder het of de types van begunstigden preciseert waartoe de dienst zich richt, de concepten inzake onthaal of dienstverlening die hij wil realiseren en de concrete modaliteiten die zullen worden gerealiseerd om de kwaliteit van het onthaal en de geleverde diensten te verzekeren. HOOFDSTUK II. - Toepassingsveld en gemeenschappelijke bepalingen Afdeling 1. - Toepassingsveld
Art. 3.De residentiële instellingen voor bejaarden zijn de volgende : 1° a) het rusthuis is een instelling bestemd voor de huisvesting van bejaarden van ten minste 60 jaar oud die er hun gewoonlijke verblijfplaats hebben, en die collectieve huishoudelijke diensten aanbiedt, hulp in het dagelijks leven en, desgevallend, verpleegkundige en paramedische verzorging.b) Het rusthuis mag een gedeelte van zijn capaciteit voorbehouden aan huisvesting voor een duur die de 90 dagen niet overschrijdt, gecumuleerd per jaar en per persoon.Dit « kort verblijf » vormt een ondersteuning op het vlak van verzorging en thuishulp.
Het College bepaalt het maximumpercentage van de huisvestingscapaciteit die deze plaatsen voor een « kort verblijf » mogen innemen. Deze maken het voorwerp uit van een aanvullende bijzondere erkenning. c) In afwijking van punt a), en ten belope van maximum 5 % van het totaal aantal plaatsen in het rusthuis, mag dit laatste volwassen personen opvangen van minder dan 60 jaar die omwille van fysische of psychische redenen een collectieve huisvesting moeten genieten die hen huishoudelijke hulp biedt en hulp in het dagelijks leven of verpleegkundige en paramedische verzorging. Het huis, dat gebruik wenst te maken van deze mogelijkheid tot afwijking, moet deze optie opnemen in het in artikel 14, 1°, van onderhavig decreet bedoeld leefproject en waken over een harmonisch samenleven van deze residenten met de bejaarde residenten. De plaatsen bestemd voor deze residenten die jonger zijn dan 60 jaar worden in aanmerking genomen wat betreft de naleving van het geheel van de normen en voor de programmatie van de huisvestingsplaatsen voor bejaarden indien door het RIZIV een financiering wordt verleend. d) het rusthuis kan een gedeelte van zijn plaatsen voorbehouden aan de nachtopvang van bejaarden die thuis verblijven maar een bewaking en verzorging nodig hebben die hen thuis niet permanent kunnen worden verstrekt door hun naasten.Deze plaatsen maken het voorwerp uit van een aanvullende bijzondere erkenning. 2° de dienstenresidentie is een instelling bestemd voor bejaarden van tenminste 60 jaar oud die er hun verblijfplaats hebben, en die een of meerdere gebouwen omvat die een functioneel geheel vormen a) ofwel gevormd door particuliere woningen bestemd voor bejaarden van tenminste 60 jaar oud ten einde hen toe te laten om een zelfstandig leven te leiden en die hen gemeenschappelijke diensten en uitrustingen biedt waarop zij vrij beroep kunnen doen.b) ofwel diensten verstrekkend, met uitzondering van huisvesting in een gebouw of een groep gebouwen onderworpen aan het stelsel van de wet van 30 juni 1994 betreffende de medeëigendom.3° het gemeenschapshuis is een instelling bestemd voor de collectieve huisvesting van bejaarden van ten minste 60 jaar oud, die beschikt over gemeenschappelijke lokalen en uitrustingen en diensten voor huishoudelijke en gezinshulp ter beschikking stelt, en de bejaarden in de mogelijkheid stelt om een collectief leefproject uit te bouwen waarbij hun zelfstandigheid en onafhankelijkheid worden bevorderd.Het College bepaalt de maximumcapaciteit van deze instelling. 4° de gezinsopvang is de huisvesting in een onthaalgezin van maximum drie bejaarden van ten minste 60 jaar oud die niet tot het onthaalgezin behoren.Worden in aanmerking genomen voor de toepassing van onderhavig decreet, de gehuisveste personen die vreemd zijn aan het gezin, tot en met de 3e graad.
Het onthaalgezin biedt aan de bejaarden huisvesting, een begeleiding en een hulpverlening in het dagelijks leven in het kader van een gezin.
Art. 4.De niet-residentiële diensten bestemd voor bejaarden zijn de volgende : 1° de dienst voor dagopvang is een dienst bestemd voor het onthaal, overdag, van bejaarden die ten minste 60 jaar oud zijn teneinde hen te helpen om sociale contacten te behouden of te herstellen, hun zelfstandigheid te bevorderen en hen te begeleiden bij de socio-sanitaire stappen die ze ondernemen.2° de dienst voor tele-bewaking is een dienst die bijstand biedt op afstand en de mogelijkheid tot een dringende tussenkomst, 24 uur op 24, aan bejaarden die tenminste 60 jaar oud zijn.3° de dienst voor hulpverlening aan mishandelde bejaarden is een dienst die aan bejaarden van ten minste 60 jaar oud, die het slachtoffer zijn van om het even welke vorm van mishandeling, een luisterend oor bieden, informatie verstrekken, doorverwijzen, en steun en begeleiding verlenen. Afdeling 2. - Algemene bepalingen
Art. 5.Het College van de Franse Gemeenschapscommissie erkent de residentiële instellingen en niet residentiële diensten die prioritair zijn bestemd voor bejaarden en voldoen aan de voorwaarden en normen van erkenning bepaald in onderhavig decreet en in toepassing ervan.
Art. 6.Niemand mag een residentiële instelling voor bejaarden uitbaten, wat de benaming ervan ook moge zijn, indien deze niet is erkend krachtens onderhavig decreet.
Art. 7.De residentiële instellingen en de niet-residentiële diensten erkend krachtens onderhavig decreet zijn ertoe gehouden : 1° de individuele rechten van de bejaarden na te leven;2° de eerbied voor hun privaat, affectief en seksueel leven na te komen;3° het behoud van hun zelfstandigheid en hun onafhankelijkheid te bevorderen;4° hen ertoe aan te zetten op actieve wijze deel te nemen aan het sociaal, economisch en cultureel leven;5° een omgeving te waarborgen die gunstig is voor hun persoonlijke ontplooiing en welzijn;6° hun veiligheid te verzekeren met eerbied voor hun individuele rechten en vrijheden. HOOFDSTUK 3. - Programmatie
Art. 8.Het College bepaalt, na advies van de Adviesraad, een programmatie van het aantal plaatsen voor elk van de categorieën van residentiële instellingen voorbehouden aan bejaarden en een programmatie van het aantal diensten voor elke categorie van niet-residentiële diensten bestemd voor bejaarden.
Deze programmatie houdt rekening met : 1° de noden van de bejaarden, hierbij met name rekening houdend met hun gezondheidstoestand en de evolutie van deze gezondheidstoestand;2° de demografische structuur van de bevolking van het Brussels Gewest en de vooruitzichten wat betreft deze evolutie;3° de regels inzake de programmatie van bepaalde categorieën van residentiële instellingen, opgesteld in overleg met de federale overheid en de Gemeenschappen en Gewesten in het kader van de protocolakkoorden betreffende het beleid te voeren ten aanzien van de bejaarden en van de akkoorden gesloten tussen de Gemeenschapscommissies bevoegd op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die op regelmatige wijze zijn goedgekeurd;4° de geografische verdeling van de bestaande instellingen en diensten, of ze nu erkend zijn door de Franse Gemeenschapscommissie of door een andere overheid die bevoegd is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. HOOFDSTUK IV. - Erkenningsnormen
Art. 9.Het College bepaalt, na advies van de Adviesraad, en voor elke categorie van residentiële instelling of niet-residentiële dienst, de erkenningsnormen die met name betrekking hebben op de volgende elementen : 1° het gebouw, de architecturale normen en de specifieke veiligheidsnormen voor de instellingen die bejaarden huisvesten of opvangen, evenals de documenten die dienen geleverd om de naleving van deze normen te waarborgen;2° de minimale en maximale capaciteit van huisvesting of opvang;3° het juridisch statuut van de residentiële instelling of de niet-residentiële dienst;4° het aantal, de effectieve aanwezigheid, de kwalificatie, de opleiding en de moraliteit van het personeel, met inbegrip van de directie, en van de personen die hun activiteiten uitoefenen in de residentiële instelling of de niet-residentiële dienst;5° de voeding, de organisatie en de uurregeling van de maaltijden;6° de hygiëne;7° de eerbied voor de filosofische of religieuze overtuigingen van de residenten of de begunstigden van de niet-residentiële diensten;8° het huishoudelijk reglement;9° de eerbied voor de vrije keuze, door de resident of zijn vertegenwoordiger, van de geneesheer en van het verplegend personeel of de paramedici;10° de deelname van de resident of de begunstigde aan de organisatie van de residentiële instelling of de niet-residentiële dienst;11° de kwaliteit en de organisatie van de diensten en verpleging;12° de eventuele functionele banden die dienen gelegd tussen residentiële instellingen of nietresidentiële diensten van verschillende types, of met ziekenhuisinstellingen;13° de boekhouding van de residentiële instelling of de niet-residentiële dienst, de diensten gedekt door de dagprijs van huisvesting of door de prijs van de dienst of de opvangprijs, evenals de modaliteiten voor de aanpassing en de wijziging van deze prijs;14° de overeenkomst van huisvesting, opvang of dienstverlening, de individuele fiche van de resident of de begunstigde en het individueel vertrouwelijk dossier van de resident of de begunstigde;15° de verzekeringen die moeten worden afgesloten door de beheerder.
Art. 10.Behalve de normen bepaald krachtens artikel 9, bepaalt het College na advies van de Adviesraad, en voor elke type van residentiële instelling, de erkenningsnormen die betrekking hebben op de volgende elementen : 1° de rechten en vrijheden van de residenten en met name a) de eerbied voor het privéleven;b) de eerbied voor het affectief en seksueel leven;c) de vrijheid van verkeer en om naar buiten te gaan;d) de regels inzake bedwinging ingevoerd omwille van redenen van veiligheid van de resident;e) het verbod van elke verplichting van commerciële, culturele, politieke, filosofische of religieuze aard;f) de vrije toegang tot de residentiële instelling voor de familie, vrienden, geestelijken en lekenbroeders gevraagd door de resident of zijn vertegenwoordiger;2° de moraliteit van de beheerder of zijn vertegenwoordigers;3° de diensten aangeboden door de instelling;4° de individuele rekening van de residenten;5° de bescherming van de resident en van de goederen toevertrouwd aan de beheerder;6° de maatregelen inzake de informatie van het College, het personeel en de residenten op het vlak van sluiting, concordaat, vereffening of failliet van de residentiële instellingen;7° de documenten betreffende de wettelijke controlebeschikkingen inzake veiligheid en hygiëne die dienen overgemaakt aan de diensten van het College, evenals de frequentie en de modaliteiten van deze overdracht;8° de specifieke voorwaarden voor de groepering van instellingen die zijn gevestigd op verschillende exploitatiesites in het kader van eenzelfde erkenning. HOOFDSTUK V. - Procedures voor de toekenning, wijziging, hernieuwing, opschorting en intrekking van een erkenning Afdeling 1. - Procedures voor de toekenning, wijziging, hernieuwing,
opschorting en intrekking van de erkenningen van residentiële instellingen Subafdeling 1. - Princiepsakkoord
Art. 11.Elk project voor de opening van een residentiële instelling voor bejaarden is onderworpen aan het voorafgaand princiepsakkoord van het College, na advies van de Adviesraad. Dit princiepsakkoord mag enkel worden verleend indien het project past in de in artikel 8 van onderhavig decreet bedoelde programmatie.
Het princiepsakkoord voor een instelling onderworpen aan een aanvullende bijzondere erkenning kan niet worden verleend voor een princiepsakkoord voor de instelling onderworpen aan de erkenning.
Het princiepsakkoord is niet vereist indien de aanvraag enkel betrekking heeft op een aanvullende bijzondere erkenning voor een instelling die reeds een voorlopige erkenning of een erkenning geniet.
Art. 12.§ 1. De aanvraag van een princiepsakkoord wordt ingediend door de aanvrager, volgens de modaliteiten bepaald door het College, bij het College en is vergezeld van de volgende documenten : 1° een nota opgesteld volgens het model bepaald door het College, die het type en het project van de betrokken residentiële instelling beschrijft, de overwogen eventuele bijzondere erkenningen en de vestiging rechtvaardigt, met name in functie van de programmatiecriteria;2° het plan van de residentiële instelling indien het zich handelt om een bestaand gebouw of een schets met opmetingen indien het gaat over een op te trekken gebouw, opgesteld door een architect, met vermelding van het gepland gebruik van de lokalen en de voorziene eventuele inrichtingen en waarbij de naleving van de architecturale en veiligheidsnormen van het gebouw wordt aangetoond;3° het advies van de gewestelijke brandweerdienst wat betreft de plannen van het gebouw;4° een ontwerp van financieel plan van de residentiële instelling, opgesteld volgens het model bepaald door het College, evenals een raming van de dagprijs die aan de residenten zal worden gevraagd;5° een bewijs van goed gedrag en zeden van de aanvrager of zijn vertegenwoordiger, dat ten hoogste dateert van een maand voor de indiening van de aanvraag, evenals een attest op erewoord dat hij niet het voorwerp uitmaakt van een verbod om een instelling voor bejaarden te beheren of uit te baten. § 2. Indien het dossier niet ontvankelijk is, dan verwittigt het College hiervan de aanvrager binnen de vijftien dagen na ontvangst ervan en verzoekt hem om zijn dossier aan te vullen of bij te werken.
Het dossier wordt onderzocht binnen de maand na ontvankelijk te zijn verklaard.
Op basis van het administratief dossier, en na advies van de Adviesraad, neemt het College zijn beslissing binnen een maximumtermijn van 6 maanden te rekenen vanaf de datum van ontvankelijkheid van het dossier, met betrekking tot de toekenning of de weigering van een princiepsakkoord. Dit wordt toegekend voor een maximumtermijn van 3 jaar en is niet overdraagbaar.
Ten laatste drie maanden voor het verstrijken van het princiepsakkoord mag de aanvrager een gemotiveerde aanvraag indienen tot verlenging met een maximale duur van 3 jaar. Deze aanvraag tot verlenging gaat vergezeld van een actualisering van de in de punten 1° tot 5° bedoelde stukken.
Art. 13.Het College betekent aan de aanvrager zijn beslissing wat betreft de toekenning of de weigering van een princiepsakkoord of de verlenging ervan binnen de maand na de besluitname.
Dit princiepsakkoord preciseert het type van betrokken residentiële instelling, evenals de maximale onthaalcapaciteit van de residentiële instelling.
Subafdeling 2. - Voorlopige erkenning
Art. 14.§ 1. De aanvraag van een erkenning of bijzondere erkenning wordt ingediend door de beheerder, volgens de modaliteiten bepaald door het College, bij het College, en is vergezeld van een administratief dossier waarvan de samenstelling is bepaald door het College en dat tenminste de volgende elementen bevat : 1° een document opgesteld volgens het model bepaald door het College, met de beschrijving van de residentiële instelling en van het leefproject, en van de middelen die zullen worden aangewend om deze te verwezenlijken;2° een plan met opmetingen van de lokalen, met opgave, per niveau, van de verschillende lokalen, hun afmetingen en bestemmingen, de plaatsbepaling van de waterpunten en het sanitair, evenals, per kamer, het aantal bedden;3° een bewijs van goed gedrag en zeden van de beheerder of zijn vertegenwoordiger(s), evenals van de directeur of toekomstige directeur van de instelling, dat ten hoogste dateert van een maand voor de indiening van de aanvraag, evenals een attest op erewoord dat zij niet het voorwerp uitmaken van een verbod om een instelling voor bejaarden te beheren of uit te baten.4° een ontwerp van type-overeenkomst met de resident en van huishoudelijk reglement;5° de vragenlijst tot identificatie van de instelling opgesteld volgens het model dat is bepaald door de diensten van het College;6° het driejarig financieel plan van de instelling, geviseerd door een bedrijfsrevisor of een accountant die niet met de beheerder verbonden is, en dat de financiële leefbaarheid van de instelling aantoont;7° een nota betreffende de personeelsleden die zijn voorzien voor de instelling, met een beschrijving van hun aantal en kwalificaties;8° een kopie van de verplichte verzekeringscontracten;9° een verslag van de gewestelijke brandweerdienst en een attest van de Burgemeester van de Gemeente dat ten hoogste dateert van zes maanden en in elk geval werd uitgereikt na alle uitbreidings- of renovatiewerken ondergaan door het gebouw, en waarin wordt aangetoond dat de residentiële instelling voldoet aan de normen inzake brandveiligheid. § 2. Indien de aanvraag enkel betrekking heeft op een aanvullende bijzondere erkenning voor een instelling die reeds beschikt over een voorlopige erkenning of een erkenning, dan omvat het dossier enkel de elementen met betrekking tot deze bijzondere erkenning en tenminste : 1° een nota opgesteld volgens het model bepaald door het College, die het type en het project van de betrokken residentiële instelling beschrijft, de gevraagde bijzondere erkenning en de vestiging rechtvaardigt, met name in functie van de programmatiecriteria;2° een nota opgesteld volgens het model bepaald door het College, die de wijzigingen aan het leefproject van de instelling beschrijft die de bijzondere erkenning zal meebrengen en de middelen die zullen worden aangewend om deze wijzigingen te verwezenlijken;3° een plan met opmetingen van de lokalen bestemd voor het gedeelte van de instelling waarop de bijzondere erkenning betrekking heeft, met opgave, per niveau, van de verschillende lokalen, hun afmetingen en bestemmingen, de plaatsbepaling van de waterpunten en het sanitair, evenals, per kamer, het aantal bedden;4° een ontwerp van type-overeenkomst met de resident en van huishoudelijk reglement die zijn aangepast aan de bijzondere erkenning;5° een nota betreffende de personeelsleden die zijn voorzien voor de instelling, met een beschrijving van hun aantal en kwalificaties;
Art. 15.Indien het dossier niet ontvankelijk is, dan verwittigt het College hiervan de beheerder binnen de vijftien dagen na ontvangst, en verzoekt hem om zijn dossier aan te vullen of bij te werken.
Er wordt overgegaan tot een eerste inspectie die ertoe strekt, de conformiteit van de lokalen na te gaan met de plannen van het gebouw binnen de 8 dagen nadat het dossier ontvankelijk is verklaard.
Op basis van het administratief dossier met het verslag van deze inspectie, en na advies van de Adviesraad, beslist het College, volgens de modaliteiten die het bepaalt en binnen een maximumtermijn van 45 dagen na de datum waarop het dossier ontvankelijk is verklaard, over de toekenning van een voorlopige erkenning of een voorlopige bijzondere erkenning aan de residentiële instelling.
De voorlopige erkenning of de voorlopige bijzondere erkenning preciseert het type van residentiële instelling.
Art. 16.Het College betekent aan de beheerder de beslissing tot toekenning of weigering van een voorlopige erkenning of een voorlopige bijzondere erkenning binnen de 15 dagen na zijn beslissing.
Art. 17.De voorlopige erkenning of de voorlopige bijzondere erkenning neemt van rechtswege een einde indien de erkenning of de bijzondere erkenning niet is verleend binnen een termijn van een jaar na de toekenning ervan.
De beheerder mag een gemotiveerde aanvraag indienen voor de verlenging van deze voorlopige erkenning of voorlopige bijzondere erkenning met maximum een jaar indien externe omstandigheden hem niet hebben toegelaten om zich binnen de gestelde termijnen te voegen naar de erkenningsnormen of omwille van elke andere reden van algemeen nut.
De verlenging van de voorlopige erkenning of de voorlopige bijzondere erkenning wordt verleend door het College na advies van de Adviesraad.
Subafdeling 3. - Erkenning
Art. 18.Binnen een termijn van minimum een maand en maximum 6 maanden na de toekenning van de voorlopige erkenning, wordt overgegaan tot een inspectie wat betreft de naleving van alle erkenningsnormen en de verwezenlijking van het project van de instelling bedoeld in artikel 2, 8°, evenals de verwezenlijking van het leefproject bedoeld in artikel 14, § 1, 1° of 14, § 2, 1°. Ten laatste 15 dagen voor het verstrijken van de voorlopige erkenning of de voorlopige bijzondere erkenning, op basis van het verslag opgesteld na de inspectie en na advies van de Adviesraad, beslist het College over de toekenning van een erkenning of een bijzondere erkenning aan de residentiële instelling.
De erkenning wordt verleend voor een periode van maximum 6 jaar.
De bijzondere erkenning mag de duur van de erkenning niet overschrijden.
De erkenning preciseert het type van bedoelde residentiële instelling en de maximale onthaalcapaciteit, evenals de eventuele bijzondere erkenningen.
De erkenning wordt verleend aan de beheerder die de aanvraag heeft ingediend en mag niet het voorwerp uitmaken van een afstand of overdracht aan een andere beheerder.
De beheerder, die zich benadeeld acht door het verlies van rechtswege, door het gebrek aan een beslissing wat betreft de toekenning van een erkenning of een bijzondere erkenning, van de voorlopige erkenning of de voorlopige bijzondere erkenning, kan beroep aantekenen bij het College, overeenkomstig de in artikel 20 voorziene modaliteiten. Het beroep is opschortend.
Art. 19.Het College betekent aan de beheerder de beslissing tot toekenning of weigering van een erkenning of bijzondere erkenning binnen de maand na zijn beslissing.
Subafdeling 4. - Beroep in geval van weigering van een princiepsakkoord, van een voorlopige erkenning of van een erkenning
Art. 20.Het College bepaalt de procedures en modaliteiten van beroep in geval van weigering van een princiepsakkoord, van een voorlopige erkenning of voorlopige bijzondere erkenning en van een erkenning of bijzondere erkenning.
De procedures en modaliteiten van beroep omvatten tenminste een mogelijkheid voor de beheerder om een rechtvaardigingsnota in te dienen, in antwoord op de gebreken die hem worden verweten en om zich te laten horen door de Adviesraad, begeleid door de raadsman van zijn keuze.
Subafdeling 5. - Opschorting, intrekking of opgelegde wijziging van een erkenning of bijzondere erkenning
Art. 21.§ 1. Indien de residentiële instelling de erkenningsnormen niet naleeft, dan stuurt het College haar een verwittiging en verzoekt haar om zich onmiddellijk te voegen naar de normen indien de situatie een dringende correctie vereist of binnen een termijn van een week tot maximum drie maanden in de andere gevallen.
Indien de residentiële instelling bij het verstrijken van de termijn de erkenningsnormen niet naleeft, dan kan het College een procedure starten tot opschorting, intrekking of opgelegde wijziging van de erkenning of bijzondere erkenning. § 2. Het College betekent aan de beheerder dat met een procedure van opschorting, intrekking of opgelegde wijziging van de erkenning of bijzondere erkenning is gestart en nodigt hem uit om binnen de 15 dagen een rechtvaardigingsnota in te dienen.
Indien het College na de rechtvaardigingsnota de procedure verder zet, dan wordt het administratief dossier betreffende de vastgestelde gebreken en de rechtvaardigingsnota ter advies voorgelegd aan de Adviesraad.
Deze nodigt de beheerder uit om te worden gehoord binnen de 15 dagen na de aanhangigmaking, begeleid door de raadsman van zijn keuze, en verstrekt zijn advies binnen de 15 dagen na de hoorzitting of binnen de maand na de aanhangigmaking indien de beheerder niet wenst te worden gehoord.
De briefwisseling met betrekking tot deze procedure wordt bij ter post aangetekend schrijven verstuurd.
Art. 22.§ 1. Het College betekent aan de beheerder zijn beslissing wat betreft de opschorting, intrekking of de opgelegde wijziging van de erkenning of bijzondere erkenning binnen de 15 dagen na de beslissing. § 2. De intrekking van de erkenning brengt de sluiting met zich mee van de instelling binnen de twee maanden na de betekening van de intrekking.
Indien de intrekking van de erkenning wordt gemotiveerd door een fout of een ernstige nalatigheid van de directeur, de beheerder of zijn vertegenwoordiger, dan kan het College in zijn beslissing tot intrekking van de erkenning een verbod uitspreken voor de directeur, de beheerder of zijn vertegenwoordiger om rechtstreeks een instelling voor bejaarden uit te baten die erkend is door de Franse Gemeenschapscommissie, en dit voor een maximale duur van 10 jaar. § 3. De opschorting van de erkenning brengt het verbod met zich mee om aan nieuwe residenten opvang te bieden tijdens de periode van de opschorting van de erkenning.
Het College bepaalt de procedure voor de opheffing van de opschorting van de erkenning.
Subafdeling 6. - Dringende sluiting
Art. 23.§ 1. Indien de diensten van het College vaststellen dat de exploitatievoorwaarden van de residentiële instelling niet meer toelaten om de residenten te huisvesten in toereikende voorwaarden inzake hygiëne en veiligheid, of een risico betekenen voor de gezondheid van de residenten, dan kan het College de dringende en voorlopige sluiting bevelen van de residentiële instelling.
Het betekent zijn beslissing aan de beheerder van de instelling per deurwaardersexploot.
Behalve de motivering preciseert de beslissing de termijn waarbinnen de beheerder moet overgaan tot de evacuatie van de residenten.
De beslissing tot dringende en voorlopige sluiting wordt onverwijld betekend aan de burgemeester en de voorzitter van het O.C.M.W. van de gemeente waar de instelling is gevestigd.
Het College waakt over de begeleiding van de evacuatie en de herhuisvesting van de residenten opdat deze zouden gebeuren in de best mogelijke voorwaarden. § 2. De beheerder wordt verzocht om te worden gehoord door de Adviesraad, hiervoor begeleid door de raadsman van zijn keuze, binnen de 10 dagen na deze beslissing.
De Adviesraad verstrekt zijn advies na afloop van deze hoorzitting of binnen de 15 dagen na de beslissing tot voorlopige sluiting indien de beheerder niet heeft gewenst te worden gehoord.
Het College neemt zijn beslissing wat betreft de intrekking van de erkenning en de definitieve sluiting van de instelling binnen de maand volgend op de beslissing tot voorlopige sluiting. Het betekent deze beslissing aan de beheerder binnen de 8 dagen.
Indien de intrekking van de erkenning wordt gemotiveerd door een fout of een ernstige nalatigheid van de directeur, de beheerder of zijn vertegenwoordiger, dan kan het College, in het kader van zijn beslissing tot intrekking van de erkenning, een verbod uitspreken voor de directeur, de beheerder of zijn vertegenwoordiger om rechtstreeks een instelling voor bejaarden uit te baten die is erkend door de Franse Gemeenschapscommissie, en dit voor een maximale duur van 10 jaar.
Indien het College beslist tot het behoud van de erkenning, dan bepaalt het de voorwaarden en modaliteiten voor de heropening van de instelling.
De briefwisseling met betrekking tot deze procedure, met uitzondering van de betekening van de beslissing tot dringende en voorlopige sluiting, wordt bij ter post aangetekend schrijven verstuurd naar of persoonlijk overhandigd tegen ontvangstbewijs aan de beheerder door de diensten van het College.
Subafdeling 7. - Wijziging van een erkenning
Art. 24.Er dient een aanvraag tot wijziging van een erkenning te worden ingediend voor elke wijziging : 1° van de capaciteit van de instelling;2° van de vertegenwoordiger(s) van de beheerder;3° van het juridisch statuut van de beheerder. Elke adreswijziging van de instelling vereist een nieuwe erkenningsaanvraag, voorafgegaan door een princiepsakkoord.
Art. 25.De aanvraag tot wijziging van een erkenning wordt ingediend door de beheerder volgens de modaliteiten bepaald door het College.
Deze bevat de elementen die de gevraagde wijziging rechtvaardigen.
De modaliteiten en procedure tot wijziging van een erkenning worden bepaald door het College en omvatten tenminste een advies van de Adviesraad.
Subafdeling 8. - Hernieuwing van de erkenning
Art. 26.De aanvraag tot hernieuwing van een erkenning wordt ingediend door de beheerder volgens de modaliteiten bepaald door het College.
Dit gebeurt ten minste 6 maanden voor het verstrijken van de lopende erkenning, en de aanvraag is vergezeld van een administratief dossier dat de geactualiseerde elementen bevat van de aanvraag tot erkenning bedoeld in artikel 14, met uitzondering van het in punt 5° bedoeld financieel plan. Dit wordt vervangen door de financiële balansen van de drie laatste jaren.
Het College bepaalt de regels voor de actualisering van het administratief dossier en de procedure tot hernieuwing van de erkenning.
Deze omvat tenminste een inspectie met betrekking tot de naleving van alle normen en de realisatie van het leefproject, en een advies van de Adviesraad.
Subafdeling 9. - Vrijwillige sluiting
Art. 27.De beheerder, die vrijwillig een residentiële instelling wil sluiten, licht het College hierover in, en dit ten minste 3 maanden voor de sluiting. Hij stelt het College eveneens in kennis van de maatregelen die hij heeft genomen om de overbrenging van zijn residenten te verzekeren.
Het College neemt akte van de sluiting.
Subafdeling 10. - Overnames van residentiële instellingen
Art. 28.Het College bepaalt de modaliteiten en de procedure voor de overname door een andere beheerder van een residentiële instelling die een voorlopige erkenning geniet of een erkenning, evenals een voorlopige bijzondere erkenning of een bijzondere erkenning. De procedure omvat tenminste de voorstelling van een nieuw leefproject en een advies van de Adviesraad. Afdeling 2. - Procedures voor de toekenning, de wijziging, de
hernieuwing en de intrekking van erkenningen van niet-residentiële diensten Subafdeling 1. - De toekenning van een erkenning
Art. 29.De erkenningsaanvraag wordt ingediend door de beheerder volgens de modaliteiten bepaald door het College.
Deze aanvraag wordt vergezeld van een administratief dossier waarvan de samenstelling wordt bepaald door het College en dat tenminste de volgende elementen bevat : 1° een document opgesteld volgens het model bepaald door het College, met beschrijving van het type van betrokken dienst en het project van onthaal of dienstverlening, en met rechtvaardiging van de vestiging ervan, met name in functie van de criteria inzake programmatie;2° de documenten betreffende het juridisch statuut van de dienst;3° de overeenkomst(en) met betrekking tot de verplichte of facultatieve functionele verbanden voor het type van bedoelde dienst;4° het plan van de dienst, indien het zich handelt om een bestaand gebouw, of een ontwerp van plan indien het gaat over een op te trekken gebouw, evenals een verklarende nota over het gepland gebruik van de lokalen en de eventueel voorziene inrichtingen, waarbij de naleving van de architecturale normen van het gebouw wordt aangetoond;5° een nota opgesteld volgens het model bepaald door het College, met beschrijving van het project van onthaal of dienstverlening van de niet-residentiële dienst en de middelen, met name inzake personeel, die zullen worden ingezet om het te verwezenlijken;6° een verslag van de gewestelijke brandweerdienst en een attest van de burgemeester van de gemeente dat ten hoogste dateert van 6 maanden, en in elk geval werd uitgereikt na alle renovatiewerken ondergaan door het gebouw, en dat aantoont dat de niet-residentiële instelling voldoet aan de normen inzake brandveiligheid.7° een kopie van de verplichte verzekeringscontracten.
Art. 30.Indien het dossier niet ontvankelijk is, dan wordt de beheerder hierover ingelicht binnen de maand na ontvangst. Hij wordt tevens verzocht om het aan te vullen of te corrigeren.
Indien het dossier ontvankelijk is, dan wordt overgegaan tot een inspectie teneinde de conformiteit na te gaan van de lokalen met de plannen van het gebouw en de architecturale normen.
Op basis van het administratief dossier dat het verslag van deze inspectie bevat, en na advies van de Adviesraad, beslist het College, volgens de modaliteiten die het bepaalt, over de toekenning aan de dienst van een voorlopige erkenning van één jaar.
Art. 31.Het College betekent aan de beheerder de beslissing tot toekenning of weigering van een voorlopige erkenning. Dit gebeurt binnen de maand na zijn beslissing.
Art. 32.Tijdens de periode van de voorlopige erkenning wordt overgegaan tot een inspectie wat betreft de naleving van alle erkenningsnormen en de realisatie van het onthaal- of dienstverleningsproject bedoeld in artikel 29, 5°.
Op basis van het verslag dat wordt opgesteld ingevolge deze inspectie en na advies van de Adviesraad beslist het College over de toekenning van een erkenning aan de dienst.
De erkenning wordt verleend voor een periode van maximum 6 jaar.
Art. 33.Het College betekent aan de beheerder de beslissing tot toekenning of weigering van een erkenning. Dit gebeurt binnen de maand na zijn beslissing.
Subafdeling 2. - Beroep in geval van de weigering van een voorlopige erkenning of een erkenning
Art. 34.Het College bepaalt de procedures en modaliteiten van beroep in geval van de weigering van een voorlopige erkenning of een erkenning.
De procedures en modaliteiten van beroep omvatten tenminste een mogelijkheid voor de beheerder om een rechtvaardigingsnota in te dienen, in antwoord op de gebreken die hem worden verweten, en om zich te laten horen door de Adviesraad, hierbij begeleid door de raadsman van zijn keuze.
Subafdeling 3. - Intrekking of opgelegde wijziging van de erkenning
Art. 35.§ 1. Indien de dienst de erkenningsnormen niet naleeft, dan stuurt het College hem een verwittiging en verzoekt hem om zich onmiddellijk te schikken naar de normen indien de situatie een dringende correctie vereist, of binnen een termijn van minimum een week en maximum drie maanden in de andere gevallen.
Indien de dienst bij het verstrijken van de termijn de erkenningsnormen niet naleeft, dan kan het College een procedure starten voor de intrekking of een opgelegde wijziging van de erkenning. § 2. Het College betekent aan de beheerder dat met een procedure van intrekking of opgelegde wijziging van zijn erkenning is gestart en nodigt hem uit om binnen de 15 dagen een rechtvaardigingsnota voor te leggen.
Indien het College ingevolge deze rechtvaardigingsnota de procedure verder zet, dan worden het administratief dossier betreffende de vastgestelde gebreken en de rechtvaardigingsnota ter advies voorgelegd aan de Adviesraad.
Binnen de 15 dagen na de aanhangigmaking nodigt deze de beheerder uit om te worden gehoord, vergezeld van de raadsman van zijn keuze, en verstrekt zijn advies binnen de 15 dagen na de hoorzitting of binnen de maand na de aanhangigmaking indien de beheer niet wenst te worden gehoord.
De briefwisseling betreffende deze procedure wordt bij ter post aangetekend schrijven verstuurd.
Art. 36.Het College licht de beheerder in over zijn beslissing wat betreft de intrekking of de opgelegde wijziging van de erkenning. Dit gebeurt binnen de 15 dagen na de beslissing.
Indien de intrekking van de erkenning wordt gerechtvaardigd door een fout of een ernstige nalatigheid van de directeur, de beheerder of zijn vertegenwoordiger, dan kan het College in zijn beslissing tot intrekking van de erkenning het verbod uitspreken voor de directeur, de beheerder of zijn vertegenwoordiger om rechtstreeks een instelling voor bejaarden uit te baten die is erkend door de Franse Gemeenschapscommissie, en dit voor een maximale duur van 10 jaar.
Subafdeling 4. - Dringende sluiting
Art. 37.§ 1. Indien wordt vastgesteld dat de exploitatievoorwaarden van het centrum of de dienst niet meer toelaten om de begunstigden op te vangen in toereikende voorwaarden inzake hygiëne en veiligheid of om de permanentie van de dienst te verzekeren, of indien zij een risico vormen voor de gezondheid van de begunstigden, dan kan het College de dringende en voorlopige sluiting bevelen van de dienst.
Het betekent zijn beslissing aan de beheerder van de dienst met behulp van een deurwaardersexploot.
Behalve zijn motivering preciseert de beslissing de termijn waarbinnen de beheerder geen begunstigden meer mag opvangen.
De beslissing tot dringende en voorlopige sluiting wordt onverwijld betekend aan de burgemeester en aan de voorzitter van het O.C.M.W. van de gemeente waar de dienst is gevestigd.
Het College waakt over de begeleiding van de informatie verstrekt door de beheerder aan de begunstigden, wat betreft de diensten die een dienstverlening van hetzelfde type aanbieden. § 2. De beheerder van de dienst wordt uitgenodigd teneinde te worden gehoord door de Adviesraad, hierbij vergezeld van de raadsman van zijn keuze, binnen de 10 dagen na deze beslissing. De Adviesraad verstrekt zijn advies na afloop van deze hoorzitting of binnen de 15 dagen na de beslissing tot voorlopige sluiting indien de beheerder niet heeft gewenst te worden gehoord.
Het College neemt zijn beslissing wat betreft de intrekking van een erkenning en een definitieve sluiting van de dienst binnen de maand na de beslissing tot voorlopige sluiting, en licht de beheerder in binnen de 8 dagen na deze beslissing.
Indien de intrekking van de erkenning wordt gerechtvaardigd door een fout of een ernstige nalatigheid van de directeur, de beheerder of zijn vertegenwoordiger, dan kan het College in zijn beslissing tot intrekking van de erkenning het verbod uitspreken voor de directeur, de beheerder of zijn vertegenwoordiger om rechtstreeks een instelling voor bejaarden uit te baten die is erkend door de Franse Gemeenschapscommissie, en dit voor een maximale duur van 10 jaar.
De briefwisseling betreffende deze procedure wordt bij ter post aangetekend schrijven gestuurd of persoonlijk overhandigd aan de beheerder door de diensten van het College.
Subafdeling 5. - Wijziging van erkenning
Art. 38.Een aanvraag tot wijziging van erkenning dient te worden ingediend bij een wijziging : 1° van het adres van de niet-residentiële dienst;2° van capaciteit;3° van het juridisch statuut, met uitzondering van de wijzigingen betreffende de maatschappelijke zetel of de samenstelling van de algemene vergadering en van de raad van bestuur.
Art. 39.De aanvraag tot wijziging van een erkenning wordt ingediend door de beheerder, volgens de modaliteiten bepaald door het College.
Deze bevat de elementen die de gevraagde wijziging rechtvaardigen.
De modaliteiten en de procedure tot wijziging van een erkenning worden bepaald door het College en omvatten tenminste een advies van de Adviesraad.
Subafdeling 6. - Vernieuwing van de erkenning
Art. 40.De aanvraag tot vernieuwing van een erkenning wordt ingediend door de beheerder, volgens de modaliteiten bepaald door het College en tenminste 6 maanden voor het verstrijken van de lopende erkenning.
Deze aanvraag wordt vergezeld van een administratief dossier dat de geactualiseerde elementen bevat van de aanvraag tot erkenning en van het in artikel 30 bedoelde onthaal- of dienstverleningsproject.
Het College bepaalt de regels voor de actualisering van het administratief dossier en van de procedure tot vernieuwing van de erkenning.
Deze omvat tenminste een inspectie inzake de naleving van de normen en de realisatie van het onthaal of dienstverleningsproject en een advies van de Adviesraad.
Subafdeling 7. - Vrijwillige sluiting
Art. 41.De beheerder, die vrijwillig een dienst wenst te sluiten, verwittigt hiervan het College ten minste 3 maanden voor de sluiting en licht het in over de maatregelen die hij heeft genomen om de overbrenging van zijn begunstigden te verzekeren.
Het College neemt akte van de sluiting.
Subafdeling 8. - Overname van niet-residentiële diensten
Art. 42.Het College bepaalt de modaliteiten en de procedure voor de overname door een andere beheerder van een niet-residentiële dienst die een voorlopige erkenning of een erkenning geniet.
De procedure omvat tenminste de voorstelling van een nieuw onthaal- of dienstverleningsproject en een advies van de Adviesraad. Afdeling 3. - Algemene maatregelen betreffende de erkenningen
Art. 43.De beheerder stelt het College schriftelijk in kennis van elke wijziging aan de elementen die het erkenningsdossier vormen, en dit binnen de maand na de wijziging.
Gebeurt dit niet, dan worden de in artikel 50 voorziene sancties toegepast. HOOFDSTUK VI. - Toelagen
Art. 44.Binnen de grenzen van de beschikbare kredieten verleent het College toelagen aan de erkende niet-residentiële diensten. Dit gebeurt volgende de voorwaarden en modaliteiten die het bepaalt : 1° de toelagen voor de diensten van dagopvang en de diensten voor mishandelde bejaarden vormen tussenkomsten in de personeels- en werkingskosten.Hun bedrag wordt vastgesteld door het College; 2° de toelagen voor de diensten van telebewaking zijn bestemd : a) om een tarifaire korting te dekken ten belope van een bedrag bepaald door het College, voor de begunstigden die voldoen aan de door het College bepaalde voorwaarden inzake leeftijd, gezinssituatie en inkomsten;b) voor de beheerskosten van deze tarifaire korting. HOOFDSTUK VII. - Publiciteitsmaatregelen
Art. 45.De erkenningen en bijzondere erkenningen verleend aan een residentiële instelling of aan een nietresidentiële dienst maken het voorwerp uit van een publiciteit door aanplakken op de voorgevel van de instelling of dienst, en dienen te worden vermeld op alle briefwisseling, facturen en, over het algemeen, op elk document dat uitgaat van de instelling of de dienst.
Art. 46.Alle beslissingen betreffende de voorlopige erkenningen en voorlopige bijzondere erkenningen en met betrekking tot de erkenningen en bijzondere erkenningen van de residentiële instellingen of niet-residentiële diensten worden overgemaakt aan de burgemeester van de gemeente, de voorzitter van het openbaar centrum voor Maatschappelijk Welzijn en aan de gewestelijke brandweerdienst.
Deze beslissingen worden eveneens overgemaakt aan het RIZIV en de federale openbare dienst Economie indien deze instellingen tussenkomen in de financiering of de vaststelling van de dagprijs van een instelling. HOOFDSTUK VIII. - Controle en sancties
Art. 47.De erkende of voorlopig erkende instellingen en diensten moeten vrij toegang verschaffen aan de ambtenaren van de diensten van het College die door dit laatste zijn aangeduid om de inspectie- en controle-opdrachten te vervullen.
Elke residentiële instelling wordt ten minste eenmaal per jaar geïnspecteerd wat betreft de naleving van de normen en de realisatie van het leefproject.
De inspecties en controles gebeuren met eerbied voor de privésfeer van de residenten of begunstigden.
Elke inspectie maakt het voorwerp uit van een verslag dat melding maakt van de geïnspecteerde normen en het resultaat van de inspectie.
Indien de ambtenaren van de diensten van het College een of meerdere inbreuken vaststellen op de normen bepaald door of krachtens onderhavig decreet, dan is hun verslag rechtsgeldig. Het inspectieverslag wordt naar de directeur en de beheerder gestuurd van de instelling of de dienst, en dit binnen de maand na de inspectie.
Het College kan modaliteiten bepalen om met de gemeenten samen te werken, in overleg met deze laatsten.
Art. 48.Elke belanghebbende mag bij het College een klacht indienen betreffende de werking van een instelling of dienst.
Indien het voorwerp van de klacht dit rechtvaardigt, dan wordt overgegaan tot een inspectie. De beheerder wordt ingelicht over de klacht en over het resultaat van de inspectie.
De klager wordt ingelicht over het gevolg dat is gegeven aan zijn klacht. Dit gebeurt ten laatste binnen de maand.
Art. 49.Het voeren van de boekhouding van de residentiële diensten maakt het voorwerp uit van een jaarlijkse controle door een accountant of een bedrijfsrevisor. Het verslag van de accountant of de bedrijfsrevisor ligt ter beschikking van de ambtenaren van de diensten van het College die belast zijn met de inspectie en controle.
Art. 50.§ 1. Kan een administratie boete oplopen : 1° de beheerder die een residentiële instelling uitbaat en daarbij artikel 6 overtreedt;2° de beheerder van een residentiële of niet-residentiële instelling die artikel 43 van onderhavig decreet overtreedt of die, met het doel fraude te plegen, een onjuiste of onoprechte verklaring aflegt om een principieel akkoord, een voorlopige erkenning of een erkenning te verkrijgen of te behouden. De boete bedraagt 5.000 euro voor de auteur van een onjuiste verklaring of voor een overtreding van artikel 43, en 25.000 euro voor diegene die een residentiële instelling uitbaat en daarbij artikel 6 overtreedt.
Bij recidive binnen de 5 jaar na de inbreuk, worden de bedragen verdubbeld. § 2. Het College legt de administratieve boetes op en bepaalt het bedrag ervan, overeenkomstig de bepalingen van § 1.
De administratieve boetes worden betekend aan de betrokken beheerder binnen de maand na de beslissing van het College.
Deze zijn betaalbaar binnen de twee maanden na de betekening op de algemene rekening van de Franse Gemeenschapscommissie. HOOFDSTUK IX. - Overgangs-, opheffings- en eindbepalingen
Art. 51.De princiepsakkoorden, de voorlopige erkenningen, de erkenningen en de bijzondere erkenningen die zijn verkregen voor de inwerkingtreding van onderhavig decreet blijven behouden tot aan het verstrijken ervan, indien hun duur korter is dan twee jaar na de inwerkingtreding van onderhavig decreet of gedurende maximum twee jaar indien hun duur langer of onbepaald is.
Art. 52.De tussenkomsten van de Franse Gemeenschapscommissie verleend voor de aansluitings-, plaatsings- en huurkosten van een telefoontoestel, overeenkomstig het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 23 maart 1995 tot vaststelling van de regels betreffende de tussenkomst van de Franse Gemeenschapscommissie in de kosten van de aansluiting, de plaatsing en de huur van een telefoontoestel, evenals in de kosten van een systeem van telebewaking ten gunste van personen die ernstig gehandicapt zijn, alleenstaanden en gezinnen van ernstig gehandicapten en/of bejaarden die kunnen worden beschouwd als alleenstaand, worden behouden ten individuele titel voor personen die deze genoten bij de inwerkingtreding van onderhavig decreet, voor zover zij blijven voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de tussenkomst voorzien door dit besluit en dat de nieuwe maatregelen betreffende de diensten van telebewaking deze tussenkomsten niet compenseren.
Art. 53.Worden opgeheven : 1° het decreet van 10 mei 1984 van de Franse Gemeenschap in verband met de rustoorden voor bejaarden;2° het reglement van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 december 1993 tot vaststelling van de procedure betreffende de toelating tot voorlopige werking, de erkenning, de weigering en de intrekking van de erkenning en de sluiting van de instellingen bedoeld in artikel 1 van het decreet van 10 mei 1984 in verband met de rustoorden voor bejaarden en tot bepaling van de modaliteiten voor de toekenning van het princiepsakkoord bedoeld in artikel 2bis van het decreet van 10 mei 1984 in verband met de rustoorden voor bejaarden;3° het reglement van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 december 1993 tot vaststelling van de normen waaraan de rustoorden voor bejaarden moeten voldoen.
Art. 54.Het College bepaalt de inwerkingtreding van onderhavig decreet.
Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Brussel, 22 maart 2007.
B. CEREXHE, Voorzitter van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, belast met het Openbaar Ambt, en de Gezondheid.
Ch. PICQUE, Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, belast met de Sociale Cohesie.
Mevr. E. HUYTEBROECK, Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, belast met de Begroting, de Bijstand aan Gehandicapte Personen en het Toerisme Mevr. F. DUPUIS, Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, belast met de Beroepsopleiding, het Onderwijs, de Cultuur en het Leerlingenvervoer E. KIR, Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, belast met de Sociale Actie, het Gezin en de Sport