gepubliceerd op 05 mei 2010
Decreet houdende het statuut van de reisbureaus
22 APRIL 2010. - Decreet houdende het statuut van de reisbureaus (1)
Het Waals Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.§ 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid. § 2. In dit decreet wordt verstaan onder : 1° Richtlijn : Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, en de latere wijzigingen ervan;2° reisbureaus : natuurlijke of rechtspersoon die een winstgevende activiteit uitoefent die erin bestaat reizen of verblijven tegen een vaste som, onder meer logies inbegrepen, te organiseren en te verkopen, ofwel, als tussenpersoon, zodanige reizen of verblijven, vervoerbiljetten, logies- of maaltijdbons te verkopen;3° dienstverrichter : elk reisbureau dat tijdelijk en incidenteel diensten op het grondgebied vallend onder dit decreet verleent, met name : - ofwel een reisbureau dat wettelijk is gevestigd in een andere Lidstaat van de Europese Unie dan België of dan de Europese Vrijhandelsassociatie, vanaf het ogenblik dat de Richtlijn op deze Staten, waar de reisbureau-activiteit gereglementeerd is, van toepassing is; - ofwel een reisbureau dat wettelijk is gevestigd in een andere Lidstaat van de Europese Unie dan België of dan de Europese Vrijhandelsassociatie, vanaf het ogenblik dat de Richtlijn op deze Staten, waar de reisbureau-activiteit niet gereglementeerd is, van toepassing is en de reisbureau-activiteit in deze Lidstaat heeft uitgeoefend gedurende minstens twee jaar tijdens de tien jaar aan die de dienstverlening voorafgaan; 4° aangetekend schrijven : bij ter post aangetekend schrijven of enig ander communicatiemiddel bedoeld in artikel 2281 van het Burgerlijke Wetboek, hetzij per telefax of per elektronische post, mits hij een ontvangstbewijs door de bestemmeling levert.
Art. 2.§ 1. Niemand mag de in artikel 1, § 2, 2°, bedoelde reisbureau-activiteit uitoefenen, als hij het niet doet als hoofdbezigheid, bestendig en met een vergunning. § 2. Voor het uitoefenen van de in artikel 1, § 2, 2°, omschreven werkzaamheid kan evenwel vergunning worden verleend aan : 1° de autocarexploitanten, rail-, lucht-, zeevervoerexploitanten die het niet uitoefenen als hoofdbezigheid en bestendig;2° de personen die de reisbureau-activiteit niet uitsluitend en bestendig uitoefenen binnen het kader van hun onderwijzende taak of van hun jeugd-, sport-, cultuur-, welzijns-, gezondheids- of volwassenenwerk. § 3. § 1 is niet van toepassing op : 1° de dienstverrichters zoals bedoeld in artikel 1, § 2, 3°, van dit decreet;2° het Commissariaat-generaal voor Toerisme en op de Dienst voor de bevordering van het toerisme Wallonië - Brussel;3° de Dienst Toerisme van de Oostkantons en op de Huizen voor toerisme voor zover de reisbureau-activiteiten voornamelijk betrekking hebben op een toeristisch aanbod beperkt tot hun rechtsgebied;4° de provinciale Federaties voor toerisme voor zover de reisbureau-activiteiten voornamelijk betrekking hebben op een toeristisch aanbod beperkt tot hun ambsgebied;5° de door de Franse Gemeenschap erkende jeugdorganisaties en de door de Duitstalige Gemeenschap erkende jeugdverenigingen, bepaald door de Regering, die reizen en verblijven organiseren voor en verkopen aan hun aangesloten leden.
Art. 3.§ 1. Wanneer de dienstverrichter zich voor het eerst van een andere Lidstaat dan België begeeft, of van de Europese Vrijhandelsassociatie, vanaf het ogenblik dat de Richtlijn op deze Staten van toepassing is, naar het grondgebied waarop dit decreet van toepassing is om er diensten te verrichten, moet hij vooraf de Commissaris-generaal voor Toerisme ervan in kennis stellen door middel van een schriftelijke verklaring met daarin de gegevens betreffende verzekeringsdekking en soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid, zoals bepaald door de Regering. Deze verklaring kan met alle middelen worden geleverd.
Deze verklaring moet worden hernieuwd voor elk jaar dat de dienstverrichter zijn activiteit op voormeld grondgebied tijdelijk of incidenteel uitoefent.
Voor de eerste dienstverrichting, of indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten gestaafde situatie, gaat voormelde verklaring vergezeld van de volgende documenten : 1° een bewijs van de nationaliteit van de dienstverrichter;2° een attest dat bevestigt dat de dienstverrichter rechtmatig in zijn Lidstaat van oorsprong gevestigd is om er de reisbureau-activiteiten uit te oefenen, en dat hem op het moment van afgifte van het attest geen beroepsuitoefeningverbod is opgelegd, ook al is het maar tijdelijk;3° een bewijs van beroepskwalificaties;4° als het beroep in zijn Lidstaat van oorsprong niet gereglementeerd is, het bewijs, door elk rechtsmiddel, dat de verrichter de reisbureau-activiteit heeft uitgeoefend gedurende minstens twee jaar tijdens de tien jaar die de dienstverlening voorafgaan. De voormelde verklaring moet ter kennisgeving worden verzonden naar de Commissaris-generaal voor Toerisme binnen 15 dagen na de eerste verplaatsing naar het grondgebied waarop het decreet van toepassing is. § 2. De dienstverrichter van een Lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie, is vanaf het ogenblik dat de Richtlijn op deze Staten van toepassing is, bovendien verplicht de volgende gegevens aan de bestemmeling te bezorgen : 1° het inschrijvingsnummer van de onderneming, of elk ander vergelijkbaar nummer ter identificatie;2° wanneer voor uitoefening van de betrokken werkzaamheid in zijn Lidstaat van oorsprong een vergunning vereist is, de gegevens van de bevoegde toezichthoudende instantie van deze Lidstaat;3° van elke beroepsorde of soortgelijke organisatie waarbij de dienstverrichter is aangesloten, alsook de gegevens ervan;4° de beroepstitel, of wanneer een dergelijke titel niet bestaat, de opleidingstitel van de dienstverrichter en de Lidstaat waar deze werd verleend;5° de gegevens betreffende verzekeringsdekking of andere soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid.
Art. 4.§ 1. Niemand mag, onder welke vorm ook, de titel van reisbureau of de benaming van reisbureau, of een soortgelijke titel of benaming, gebruiken, tenzij hij houder is van een vergunning afgegeven overeenkomstig artikel 2, § 1 of § 2, 1°.
De onderdanen van de andere Staten die het beroep van reisbureau mogen uitoefenen voeren de beroepstitel die van kracht is op het grondgebied van het Waalse Gewest. § 2. De dienstverrichter van een Lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie oefent, vanaf het ogenblik dat de Richtlijn op deze Staten van toepassing is, zijn activiteit uit onder dezelfde beroepstitel als die van de Lidstaat waar hij hoofdzakelijk is gevestigd, wanneer een dergelijke titel bestaat. Deze titel is opgesteld in de officiële taal of in een van de officiële talen van de Lidstaat waar hij hoofdzakelijk is opgesteld.
Als deze titel niet bestaat in de Lidstaat waar de dienstverrichter hoofdzakelijk is gevestigd, vermeldt de dienstverrichter zijn opleidingstitel in de officiële taal of een van de officiële talen van de Lidstaat waar hij hoofdzakelijk is gevestigd.
Art. 5.§ 1. De in artikel 2, § 1, bedoelde aanvraag om vergunning wordt bij aangetekend schrijven gericht aan de Commissaris-generaal voor toerisme. De regering bepaalt de vorm en stelt de inhoud vast van de aanvraag om vergunning. Hij bepaalt de documenten die bij de aanvraag moeten worden gevoegd. § 2. Binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag, richt de Commissaris-generaal, als de aanvraag onvolledig is, bij aangetekend schrijven een lijst van de ontbrekende stukken aan de aanvrager en geeft aan dat de termijnen bedoeld in dit artikel ingaan van de ontvangst van het volledige dossier.
Als de aanvraag volledig is, stelt de Regering, binnen dezelfde termijn, de aanvrager bij aangetekend schrijven in kennis van de volledigheid van de aanvraag en van de modaliteiten inzake de voortzetting van de procedure, met inbegrip van de termijn waarbinnen de beslissing zal moeten worden genomen. § 3. Het technisch comité bedoeld in artikel 11 brengt een advies uit over de aanvraag om vergunning binnen de 45 dagen na de datum van verzending van het ontvangstbewijs aan de aanvrager. Als binnen deze termijn geen advies wordt toegestuurd, wordt het advies gunstig geacht. § 4. De beslissing van de Commissaris-generaal voor Toerisme wordt bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de aanvrager, binnen een termijn van 90 dagen te rekenen van de datum van verzending van het ontvangstbewijs van het volledige dossier.
De regering bepaalt de vorm en stelt de inhoud vast van de beslissing. § 5. Bij gebrek aan antwoord binnen de termijn bedoeld in § 4, wordt de vergunning geacht te zijn toegekend. De Commissaris-generaal voor Toerisme kan die termijn met een maximum van 60 dagen verlengen bij beslissing meegedeeld aan de aanvrager, uiterlijk de laatste dag van de gestelde termijn en enkel om dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van een rechtmatig belang van een derde partij. Deze verlenging kan ook worden besloten in de hypothese waar door de Commissaris-generaal voor Toerisme aan buitenlandse autoriteiten ter verificatie opgevraagde documenten laatstgenoemde laattijdig worden bezorgd. § 6. Een beroep kan bij de Regering worden ingediend tegen een beslissing tot weigering van de vergunning binnen de termijn en de vormen bedoeld in artikel 9, § 3.
Art. 6.§ 1. De Regering kan categorieën van vergunningen vaststellen die onderworpen zijn aan verschillende voorwaarden naarmate de vergunningen de uitoefening toelaten van geheel of een deel van de in artikel 1, § 2, 2°, omschreven werkzaamheid of de uitoefening van een deel van deze werkzaamheid door de autocarexploitanten. § 2. Onverminderd de naleving van de bepalingen vastgesteld ter uitvoering van artikel 8, is de toekenning van de vergunning bedoeld in artikel 2 uitsluitend ondergeschikt aan de volgende voorwaarden : 1° wat betreft de aanvrager of de personen belast met het dagelijkse beheer van de onderneming : a) de verplichting om verschillende door de Regering bepaalde beroepskwalificaties te bezitten;b) en, in voorkomend geval, de verplichting om een praktijkstage te hebben gevolgd volgens de voorwaarden vastgesteld door de Regering. Voor de onderdanen van de andere Lidstaten van de Europese Unie dan België, en de Europese Vrijhandelsassociatie, vanaf het ogenblik dat de Richtlijn op deze Staten van toepassing is, alsook voor de personen die in België onderworpen zijn aan regels van toepassing in het Vlaamse Gewest of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in dezelfde aangelegenheid.
De eisen bedoeld in bovenstaande litterae a) en b) worden geacht vastgesteld te zijn in hoofde van degenen die in deze andere Lidstaat, in het Vlaamse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, een beroepservaring en een opleidingstitel of slechts een van beiden kunnen doen gelden, volgens de door de Regering bepaalde voorwaarden.
De Regering bepaalt deze voorwaarden naar gelang van, met name, de aard en de duur van de beroepservaring. Ze houdt eveneens rekening met de verworven rechten; 2° wat betreft de onderneming : a) het sluiten van een verzekering die de burgerlijke en beroepsaansprakelijkheid dekt en van een verzekering die de risico's van financieel onvermogen dekt;b) voorwaarden betreffende de bedragen, de aard en de wijze van het stellen van een borgtocht, uitsluitend tot zekerheidsstelling van de beroepsverbintenissen, volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten;c) de voorwaarden betreffende de technische uitrusting, volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten.
Art. 7.Elke persoon bedoeld in artikel 2, § 3, 1° tot 4°, of die houder is van de vergunning bedoeld in artikel 2 mag, bij wijze van uitzondering, de activiteit bedoeld in artikel 2, § 1, uitoefenen, mits voorafgaande verklaring aan de Commissaris-generaal voor Toerisme, in het kader van beurzen en vakantiesalons.
Art. 8.De Regering kan bepalen : 1° de regelen betreffende het gebruikmaken en de wijzen van opnieuw samenstellen en teruggeven van de borgtocht bedoeld in artikel 6, § 2, 2°, b), van dit decreet, die uitsluitend dient tot zekerheidstelling van de beroepsverbintenissen aangegaan bij de uitoefening van de activiteit gedekt door de vergunning;hij kan echter niet dienen ter betaling van schuldeisers reeds voorzien van een andere waarborg, binnen de perken hiervan; 2° de regelen betreffende de plichtenleer;3° de statistische gegevens die jaarlijks aan de Commissaris-generaal voor toerisme moeten worden verstrekt;4° het model van het schild verleend aan de houder van een vergunning afgegeven overeenkomstig artikel 2, § 1 of § 2, 1°, en het gebruik dat daarvan moet worden gemaakt;5° de vermeldingen die moeten of kunnen voorkomen op de vergunningen, op de beroepsdocumenten en in de reclame.
Art. 9.§ 1. De in artikel 2 bedoelde vergunning kan, naargelang van het geval, geweigerd, geschorst of ingetrokken worden : 1° als de in artikel 2 bepaalde of overeenkomstig artikel 6 vastgestelde voorwaarden, of de krachtens artikel 8 opgelegde verplichtingen niet of niet meer worden nageleefd;2° wanneer de aanvrager of de houder van de vergunning, een beheerder, een zaakvoerder of één van de personen belast met het dagelijks beheer van de onderneming : a) failliet werd verklaard in een onderneming met als doel de in artikel 2, § 1, omschreven werkzaamheid of één van de hoedanigheden van beheerder, van zaakvoerder of van persoon belast met het dagelijks beheer in zulk een onderneming bezat op het ogenblik waarop deze laatste failliet werd verklaard;b) in België of in het buitenland veroordeeld werd door een in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke beslissing voor een der overtredingen bedoeld in boek II, titel III, hoofdstukken I tot V, titel VII, hoofdstukken IV tot VII, titel VIII, hoofdstukken I, IV en VI, en titel IX, hoofdstukken I en II, van het Strafwetboek. Er wordt geen rekening gehouden met de voorwaardelijke veroordelingen zolang de uitvoering van de uitgesproken straffen uitgesteld is; 3° wanneer het bedrag van de betwiste schulden van de houder van de vergunning en gewaarborgd door de borgtocht, het bedrag hiervan bereikt. § 2. Als de Commissaris-generaal voor Toerisme vaststelt dat de houder van een vergunning zich in een van de gevallen bedoeld in § 1 bevindt, dan brengt hij de betrokkene hiervan op de hoogte en wendt zich tot het technische comité.
Het technische comité roept de betrokkene op, die door een persoon naar keuze mag worden bijgestaan en die een schriftelijke memorie, in voorkomend geval vergezeld van bewijsstukken, mag neerleggen.
De oproeping geschiedt bij aangetekend schrijven.
Na het horen van de betrokkene, brengt het technische comité advies uit aan de Commissaris-generaal voor Toerisme.
De commissaris-generaal voor toerisme kan de vergunning schorsen of intrekken. Deze beslissing wordt bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de betrokkene. § 3. De betrokkene kan, bij aangetekend schrijven, een gemotiveerd beroep indienen bij de Regering tegen de beslissing tot weigering, schorsing of intrekking van de vergunning van de Commissaris-generaal voor Toerisme binnen een termijn van 15 dagen te rekenen van kennisgeving ervan. Hij stuurt eveneens een afschrift ervan aan de Commissaris-generaal voor Toerisme.
Bij intrekking of schorsing van de vergunning, is het beroep opschortend.
De Regering geeft kennis van haar beslissing bij aangetekend schrijven binnen de vijfenveertig dagen na ontvangst van het beroep.
Art. 10.Ingeval van overlijden van de houder van de vergunning mag de exploitatie van de onderneming worden voortgezet, voor zover de onderneming in bedrijf was tot het overlijden van de houder en mits indiening van een nieuwe aanvraag om vergunning binnen zes maanden na het overlijden van de houder.
De exploitatie zal moeten worden beëindigd vanaf de kennisgeving van een definitieve beslissing tot weigering of na 6 maanden te rekenen vanaf het overlijden van de houder van de vergunning, indien binnen deze termijn geen nieuwe aanvraag tot vergunning wordt ingediend.
Art. 11.De Regering richt een technisch comité op dat ermee belast is : 1° een advies uit te brengen over de ontwerpen van regelgeving betreffende de reisbureaus;2° een gemotiveerd advies uit te brengen inzake toekenning, weigering, schorsing of intrekking van de vergunningen. De Regering bepaalt de samenstelling alsook de duur van de mandaat van de leden van dit comité.
Art. 12.§ 1. 1° Met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met een geldboete van 100 euro tot 10.000 euro, of met één van die straffen alleen wordt gestraft hij die : a) de in artikel 2, § 1, omschreven werkzaamheid uitoefent zonder de vereiste vergunning;b) een overtreding van artikel 2, 3 of 7 begaat;2° met een gevangenisstraf van acht dagen tot 15 dagen en met een geldboete van 100 euro tot 500 euro, of met één van die straffen alleen wordt gestraft hij die wederrechtelijk houder is van het in artikel 8 bedoeld schild zonder houder te zijn van de in artikel 2 bedoelde vergunning, of meer dan 10 dagen na de beëindiging van de activiteit, de intrekking of de schorsing van voormelde vergunning overeenkomstig artikel 9 van dit decreet. De hoven en rechtbanken kunnen bovendien de dader van één of meerdere misdrijven bedoeld in § 1 verbieden, gedurende een periode van één tot twaalf maanden, persoonlijk of door een tussenpersoon, de in artikel 2, § 1, omschreven werkzaamheden uit te oefenen.
In geval van herhaling kan het verbod definitief worden. Het verbod heeft uitwerking acht volle dagen na de dag dat de beslissing die het uitspreekt kracht van gewijsde heeft gekregen.
Zij die volgens artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, zijn gehouden tot het betalen van de geldboete.
Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 uitgezonderd, zijn toepasselijk op de misdrijven bedoeld bij dit decreet. § 2. Naast de boetes bepaald in de vorige paragraaf, beveelt de rechter, op verzoek van de Commissaris-generaal voor Toerisme, de staking van de onwettelijke daad op straffe van een dwangsom.
Het Gewest kan voor de politie- of correctionele rechtbank treden om naast de boeten bedoeld in artikel 12 de veroordeling tot staking van de onwettelijke daad te bekomen.
Het kan eveneens voor de burgerlijke rechtbank treden om de veroordeling tot de staking van de onwettelijke daad te bekomen.
De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kortgeding.
Art. 13.§ 1. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie zijn de ambtenaren en de personeelsleden aangewezen door de Regering ermee belast over de naleving van de regels vastgesteld bij of krachtens dit decreet te waken. Daartoe kunnen ze bij de uitoefening van hun opdracht : 1° alle plaatsen, zelfs gesloten en overdekt, tussen 8 uur en 19 uur betreden indien zij ernstige redenen hebben om te geloven dat er een overtreding van het decreet of diens uitvoeringsbepalingen bestaat; indien het een, zelfs tijdelijke, woonplaats betreft, is de schriftelijke toestemming van de houder van de vergunning, van de bewoner(s) of de voorafgaandelijke toelating van de onderzoeksrechter vereist, die nagaat of er aanwijzingen voor een overtreding bestaan; 2° de bijstand van de politie vragen;3° op grond van ernstige aanwijzingen voor een overtreding, elke doorzoeking, elke controle en elk onderzoek verrichten en elke inlichting vergaren die ze noodzakelijk achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen van dit decreet en diens uitvoeringsbepalingen worden nageleefd, en meer bepaald : a) elke persoon ondervragen over elk feit waarvan de kennis nodig is voor het uitoefenen van het toezicht en van die verhoren processen-verbaal op te stellen die tot het bewijs van het tegendeel bewijskracht hebben;b) zich ter plaatse elk document, stuk of titel die voor de vervulling van hun opdracht noodzakelijk is, laten voorleggen of ze onderzoeken, er een fotografisch of ander afschrift van nemen of het tegen ontvangstbewijs meenemen.De ambtenaren en personeelsleden bedoeld in het eerste lid hebben de hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie. Zij zijn ertoe gehouden eed af te leggen voor de rechtbank van eerste aanleg van hun verblijfplaats. § 2. In geval van overtreding van dit decreet of diens uitvoeringsbepalingen kunnen de ambtenaren en personeelsleden bedoeld in paragraaf 1 : 1° voor elke overtreder een termijn vastleggen om zich met de wet in overeenstemming te brengen;die termijn kan slechts eenmalig worden verlengd. De Commissaris-generaal voor Toerisme licht de procureur des Konings in over de getroffen schikkingen. Bij verstrijken van de termijn of, al naar gelang van het geval, bij verlenging ervan stelt de ambtenaar of het personeelslid verslag op. De Commissaris-generaal voor Toerisme maakt het bij ter post aangetekend schrijven binnen de tien dagen aan de overtreder en aan de Procureur des Konings over; 2° een proces-verbaal opstellen dat tot bewijs van het tegendeel bewijskracht heeft.De Commissaris-generaal voor Toerisme maakt dat proces-verbaal bij aangetekend schrijven aan de procureur des Konings en aan de overtreder over binnen de tien dagen volgend op de datum waarop het opgesteld is of na verstrijken van de termijn bedoeld onder punt 1°.
Een afschrift ervan wordt in dezelfde termijn gericht aan de burgemeester van de gemeente waar de betrokken activiteit gelegen is en, bij aangetekend schrijven, aan de houder van de vergunning.
Art. 14.§ 1. In geval van overtreding van de artikelen 2, 3 ou 7 van dit decreet of van de bepalingen ter uitvoering van die artikelen, evenals in geval van smaad aan of ernstige bedreiging van gemachtigde personeelsleden of in geval van weigering of vrijwillige verhindering van het inspectierecht bepaald in artikel 13, loopt de overtreder een administratieve geldboete op waarvan het bedrag 25.000 euro niet mag overschrijden.
Wie wederrechtelijk houder is, in de zin van artikel 12, § 2, van het schild bedoeld in artikel 8, loopt een administratieve geldboete op waarvan het bedrag 5.000 euro niet mag overschrijden. § 2. De vastgestelde overtredingen van de bepalingen bedoeld in paragraaf 1, worden bij wijze van administratieve geldboete vervolgd behalve indien het Openbaar ministerie acht dat er aanleiding is tot strafrechtelijke vervolging. Strafrechtelijke vervolging sluit de toepassing van een administratieve geldboete uit, behalve in geval van seponering. De administratieve geldboete wordt opgelegd door de Commissaris-generaal voor Toerisme. § 3. Een exemplaar van het proces-verbaal tot vaststelling van de overtreding wordt door de Commissaris-generaal voor Toerisme overgemaakt aan het Openbaar ministerie binnen de tien dagen na opstellen ervan. Het Openbaar ministerie beschikt over een termijn van vier maanden, te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal, om de Commissaris-generaal voor Toerisme kennis te geven van zijn beslissing om al dan niet strafrechtelijke vervolging in te stellen. § 4. Indien het Openbaar ministerie ervan afziet om te vervolgen of nalaat om binnen de vastgestelde termijn van zijn beslissing kennis te geven of in de veronderstelling van een seponering, vervalt de strafvordering en beslist de Commissaris-generaal voor Toerisme, na de overtreder in de mogelijkheid te hebben gesteld om zijn verweermiddelen voor te leggen, of er aanleiding toe is om wegens de overtreding een administratieve geldboete op te leggen.
De beslissing van de Commissaris-generaal voor Toerisme stelt het bedrag van de administratieve geldboete vast. Daarvan wordt kennis gegeven aan de overtreder bij aangetekend schrijven, tegelijk met een uitnodiging om zich van de boete te kwijten binnen de termijn vastgesteld door de Regering.
De betaling van de boete beëindigt het optreden van het bestuur. § 5. De overtreder die de beslissing van de Commissaris-generaal voor Toerisme betwist, dient op straffe van uitsluiting een beroep bij wijze van verzoekschrift bij de burgerlijke rechtbank in binnen een termijn van twee maanden te rekenen van de kennisgeving van de beslissing. Van dat beroep richt hij gelijktijdig een afschrift aan de Commissaris-generaal voor Toerisme.
Het beroep, evenals de termijn om het beroep in te dienen, schorten de uitvoering van de beslissing op. De bepaling van vorig lid wordt vermeld in de beslissing waarbij de administratieve geldboete wordt opgelegd. § 6. Indien de overtreder in gebreke blijft om de boete te betalen, wordt de beslissing van de Commissaris-generaal voor Toerisme of van de burgerlijke rechtbank die in kracht van gewijsde is getreden, aan de afdeling thesaurie van het Ministerie van het Waalse Gewest overgemaakt met het oog op inning van het administratieve geldboetebedrag. § 7. Indien een nieuwe overtreding wordt vastgesteld binnen de drie jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal, wordt het bedrag bedoeld in paragraaf § 1, eerste lid, van dit artikel verdubbeld. De administratieve beslissing waarbij de administratieve geldboete wordt opgelegd, kan niet meer getroffen worden drie jaar na het feit dat een overtreding bedoeld bij dit artikel uitmaakt. De uitnodiging aan de overtreder om zijn verweermiddelen voor te leggen, bedoeld in § 4, eerste lid, die binnen de termijn bepaald in vorig lid wordt gedaan, stuit evenwel de verjaring.
Die handeling leidt een nieuwe termijn met gelijke duur in, zelfs ten overstaan van personen die er niet bij betrokken zijn. § 8. De Regering kan de wijze van inning van de boete bepalen.
Art. 15.Hij die de in artikel 2 bedoelde vergunning aanvraagt staat reeds daardoor toe dat de Minister die het toerisme onder zijn bevoegdheid heeft, zijn ambtenaren of beambten ter plaatse het nuttig of nodig geoordeelde onderzoek doet verrichten. Het bezoek heeft alleen overdag plaats en zal zich beperken tot de lokalen voorbehouden aan de activiteit bedoeld in artikel 2.
Het wordt op bescheiden wijze gedaan zonder de exploitatie te hinderen of de clientèle te storen.
Art. 16.De wet van 21 april 1965 houdende het statuut van de reisbureaus wordt opgeheven.
De houders van een vergunning afgegeven overeenkomstig de wet van 21 april 1965 houdende het statuut van de reisbureaus worden geacht houder te zijn van een vergunning afgegeven in overeenstemming met de uitvoering van dit decreet en blijven genieten ervan, en zijn onderworpen aan de bij dit decreet vastgestelde regels.
De personen die in de periode van vijf jaar voor de inwerkingtreding van dit decreet, een jaar voltijds of drie jaar deeltijds werkzaam zijn geweest in een vergunde onderneming, worden geacht te voldoen aan de verplichtingen voorgeschreven bij artikel 6, § 2, 1°.
Art. 17.Dit decreet treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Kondigen dit decreet af en bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Namen, 22 april 2010.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Duurzame ontwikkeling en Ambtenarenzaken, J.-M NOLLET De Minister van Begroting, Financiën, Tewerkstelling, Vorming en Sport, A. ANTOINE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Buitenlandse Handel en Nieuwe Technologieën J.-C. MARCOURT De Minister van Plaatselijke Besturen en de Stad, P. FURLAN De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. E. TILLIEUX De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY De Minister van Openbare werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN _______ Nota (1) Zitting 2009-2010. Stukken van het Waals Parlement 167, (2009-2010). Nrs. 1 en 4.
Volledig verslag, openbare vergadering van 21 april 2010.
Bespreking - Stemmingen.