gepubliceerd op 22 maart 2006
Decreet betreffende de adoptie
21 DECEMBER 2005. - Decreet betreffende de adoptie (1)
Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van voorliggend decreet dient te worden verstaan onder : 1° interlandelijke adoptie : elke gewone of volle adoptie van een persoon die van zijn staat van herkomst door een alleenstaande persoon of een echtpaar naar België wordt gebracht, zij het wegens een in het buitenland uitgesproken adoptie of met het oog op een adoptie in België;2° interne adoptie : elke andere adoptie dan een interlandelijke adoptie;3° kandidaat-adoptant : elke persoon die een in België of in het buitenland geboren persoon wenst te adopteren;4° geadopteerd : een persoon, geboren in België of in het buitenland, die geadopteerd is;5° kind : persoon onder 18 jaar;6° samenwerkingsakkoord : samenwerkingsakkoord van 12 december 2005 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, inzake de tenuitvoerlegging van de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie.
Art. 2.Onverminderd de artikelen 8, 16, 19, § 3 en 26, § 2, is voorliggend decreet toepasselijk op adopties, voor zover één van de betrokken natuurlijke of rechtspersonen haar woonplaats of zetel in het Duitse taalgebied heeft.
TITEL II. - Centrale autoriteit
Art. 3.Binnen het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap richt de Regering een centrale autoriteit van de Gemeenschap inzake adoptie op, hierna « centrale autoriteit » genoemd.
Art. 4.De centrale autoriteit vervult de volgende opdrachten : 1° informatie over de adoptie geven en verspreiden;2° met toepassing van titel IV de voorbereiding van de kandidaat-adoptanten organiseren.Te dien einde kan de centrale autoriteit ofwel gespecialiseerde organisaties of diensten ofwel deskundigen met de uitvoering van het gehele programma of van een gedeelte ervan belasten; 3° voor de met toepassing van de artikelen 17 en 21 tot 25 bepaalde bemiddeling zorgen;4° de maatschappelijke onderzoeken die met toepassing van titel V worden uitgevoerd aan de bevoegde jeugdrechter toezenden;5° het toezicht op alle diensten uitoefenen die in het kader van voorliggend decreet erkend worden; 6° de aanvragen en de klachten m.b.t. een adoptie ontvangen, behandelen en desgevallend aan andere diensten overzenden; 7° als gesprekspartner optreden voor de samenwerking met de adoptiediensten van de andere Gemeenschappen.In deze samenhang stelt de centrale autoriteit de Regering modaliteiten m.b.t. de samenwerking met de andere Gemeenschappen voor; 8° met elke centrale autoriteit samenwerken die in België en in het buitenland inzake interne en interlandelijke adoptie bevoegd is;9° ervoor zorgen dat de nazorg na de adoptie plaatsvindt, zowel die van het geadopteerde kind als die van de adoptanten;10° voor de bewaring van de inlichtingen betreffende de herkomst van de geadopteerde kinderen en voor de inzage erin zorgen, met toepassing van titel VII;11° alle verplichte opdrachten vervullen die aan de centrale autoriteit worden opgelegd door de nationale of internationale reglementaire teksten;12° een jaarlijks verslag opmaken over de adoptie in het Duitse taalgebied;13° andere opdrachten inzake adoptie vervullen die haar door de Regering worden toevertrouwd. In het kader van een samenwerkingsakkoord met een andere Gemeenschap kunnen enkele van de opdrachten bepaald in lid 1, 1° tot 13°, door diensten of overheden van de andere Gemeenschap uitgevoerd worden.
TITEL III. - Erkenning van de bemiddelingsdiensten
Art. 5.§ 1. Elke rechtspersoon die in het Duitse taalgebied op het vlak van de adoptie werkzaam is als bemiddelingsdienst moet te dien einde door de Regering worden erkend.
De centrale autoriteit bedoeld in titel II wordt beschouwd als voor de adoptiebemiddeling erkend. § 2. Om erkend te worden, moet er ten minste aan de volgende voorwaarden worden voldaan : 1° de bemiddelingsdienst moet samengesteld zijn in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk of een publiekrechtelijke rechtspersoon zijn;2° zijn werkwijze en zijn filosofie moeten het belang van het kind en de fundamentele rechten eerbiedigen die het toekomen op grond van het Belgisch en het internationaal recht;3° er moet voor een multidisciplinaire beroepskwalificatie van het personeel worden gezorgd;4° er moet voor een samenwerking met de centrale autoriteit worden gezorgd. De Regering legt bijkomende erkenningsvoorwaarden vast. Deze hebben o.a. betrekking tot : 1° de kwalificatie van de medewerkers;2° de materiële infrastructuur;3° de minimale opdrachten die moeten worden vervuld. De erkenning wordt voor een hernieuwbare termijn van 6 jaar verleend. § 3. De Regering bepaalt de procedure voor de erkenning, de schorsing en de intrekking ervan.
De Regering schorst of trekt de erkenning in, nadat zij de bemiddelingsdienst heeft gehoord, als deze niet meer aan de normen en voorwaarden voldoet die voor de erkenning vereist zijn. § 4. Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen kan de Regering toelagen verlenen aan de bemiddelingsdiensten die met toepassing van de §§ 1 à 3 erkend zijn. De modaliteiten van de subsidiëring en het bedrag van de toelage kunnen in een verdrag tussen de Regering en de aanvrager worden vastgelegd.
TITEL IV. - Voorbereiding van de kandidaat-adoptanten
Art. 6.Bij het begin van een adoptieprocedure vragen de kandidaat-adoptanten bij de centrale autoriteit een inschrijvingsformulier aan om aan de voorbereiding deel te nemen. Te dien einde verkrijgen ze algemene inlichtingen inzake adoptie en adoptieprocedure in de Duitstalige Gemeenschap.
De centrale autoriteit reikt aan de kandidaat-adoptanten een bekrachtiging van hun inschrijving uit en deelt hen het begin van het voorbereidingsseminarie mede.
Art. 7.De Regering bepaalt een programma voor de voorbereiding van de kandidaat-adoptanten. Met toepassing van artikel 346-2 van het Burgerlijk Wetboek bevat dit programma ten minste : 1° inlichtingen over de verschillende stappen van de adoptieprocedure;2° uitleg over de juridische en de andere gevolgen van een adoptie;3° inlichtingen over de mogelijkheid en het nut van nazorg na de adoptie. De Regering legt de sterke punten alsmede het aantal uren van dit programma vast.
Voor de kandidaat-adoptanten bedoeld in artikel 346-2, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek kan de Regering andere sterke punten bepalen als degene die in voorafgaand lid vastgelegd zijn.
De kandidaat-adoptanten die de verplichtingen van dit programma vervullen, verkrijgen zijdens de centrale autoriteit het deelnemingsattest bedoeld in artikel 1231-3 van het Gerechtelijk Wetboek, opgesteld overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 1 van het samenwerkingsakkoord.
Het deelnemingsattest geldt voor één jaar vanaf het opstellen ervan.
Op met redenen omkleed verzoek kan de centrale autoriteit de geldigheidsduur met één jaar verlengen.
Art. 8.In het kader van een samenwerkingsakkoord met een andere Gemeenschap kan erin worden voorzien dat de kandidaat-adoptanten woonachtig in een Gemeenschap aan de voorbereiding deelnemen die door de andere Gemeenschap wordt georganiseerd.
Art. 9.De Regering bepaalt de bijdrage van de kandidaat-adoptanten in de kosten i.v.m. de voorbereiding alsmede de modaliteiten voor de storting ervan.
TITEL VI. - Maatschappelijke onderzoeken
Art. 10.De Regering wijst de dienst aan die belast is met de uitvoering van de maatschappelijke onderzoeken die de jeugdrechter met toepassing van de artikelen 1231-6, lid 1, 1231-29, lid 1, 1231-35 en 1231-55 van het Gerechtelijk Wetboek heeft bevolen.
Met het oog op de uitvoering van deze maatschappelijke onderzoeken kan de aangewezen dienst zo nodig een beroep doen op deskundigen die per prestatie aangeworven worden.
De Regering bepaalt de modaliteiten voor de uitvoering van de maatschappelijke onderzoeken en wijst met toepassing van de artikelen 1231-6, lid 1, 1231-29, lid 1 en 1231-35 van het Gerechtelijk Wetboek de diensten aan waarbij een advies kan worden ingewonnen in het kader van het maatschappelijk onderzoek. Deze met toepassing van deze bepaling aangewezen diensten zijn ertoe verplicht te beantwoorden volgens de voorschriften van de dienst bedoeld in het eerste lid.
De artikelen 4 en 5 van het samenwerkingsakkoord moeten in acht worden genomen bij de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde maatschappelijke onderzoeken.
Art. 11.De Regering bepaalt de bijdrage van de kandidaat-adoptanten in de kosten i.v.m. het maatschappelijk onderzoek alsmede de modaliteiten voor de storting ervan.
TITEL VI. - Bemiddeling HOOFDSTUK I. - Interne adoptie Afdeling 1. - Tussenkomst bij het te adopteren kind dat in de
Duitstalige Gemeenschap woonachtig is en bij zijn afstandouders
Art. 12.De Regering wijst één of meerdere diensten of personen aan die de inlichtingen vermeld in artikel 348-4 van het Burgerlijk Wetboek aan de afstandouders meedelen. In de gevallen bepaald in artikel 348-5 van het Burgerlijk Wetboek deelt de aangewezen dienst of persoon deze informatie aan de vertegenwoordiger van het kind mede.
Zo nodig verwijst deze dienst of persoon de betrokkenen naar gespecialiseerde inrichtingen.
Art. 13.§ 1. Zodra de afstandouders voor het kind geen zorg meer dragen en zolang zijn hun toestemming niet geven voor de terbeschikkingstelling van het kind met het oog op de adoptie, zoals bedoeld in artikel 348-4 van het Burgerlijk Wetboek, treedt de Dienst voor jeugdbijstand op in het kader van het decreet van 20 maart 1995 over jeugdbijstand. § 2. Als de afstandouders een kind met het oog op de adoptie ter beschikking hebben gesteld, informeren ze - of informeert de Dienst voor jeugdbijstand, indien hij tussengekomen is - de centrale autoriteit over de beslissing tot terbeschikkingstelling. Vanaf dit moment kan het kind in het kader van het in § 1 vermeld decreet in een onthaalgezin worden geplaatst.
Bezit dit onthaalgezin het in artikel 7 bedoeld deelnemingsattest, dan kan het kind daar geplaatst worden, zonder dat de onthaalouders een recht op onderhoudstoelagen kunnen doen gelden. Afdeling 2. - Tussenkomst bij de kandidaat-adoptanten
van een kind dat in de Duitstalige Gemeenschap woonachtig is
Art. 14.Met toepassing van artikel 6 schrijven zich de kandidaat-adoptanten bij de centrale autoriteit in.
Nadat zij aan de in artikel 7 bedoelde voorbereiding hebben deelgenomen, verkrijgen ze het in dit artikel vermeld deelnemingsattest.
Art. 15.§ 1. Met toepassing van artikel 1231-6 van het Gerechtelijk Wetboek voert de dienst die krachtens artikel 10 aangewezen werd, het maatschappelijk onderzoek uit op bevel van de jeugdrechter. Dit maatschappelijk onderzoek dient om zich uit te spreken over de geschiktheid van de kandidaat-adoptanten, om een kind in het kader van een interne adoptie te adopteren. § 2. Nadat de kandidaat-adoptanten met toepassing van artikel 346-1 van het Burgerlijk Wetboek geschikt bevonden werden, richten ze zich, voor de bemiddeling, aan een erkende bemiddelingsdienst of aan de centrale autoriteit.
Art. 16.Krachtens een samenwerkingsakkoord kunnen de kandidaten een beroep doen op een bemiddelingsdienst die in een andere Gemeenschap erkend is. De kandidaat-adoptanten betalen de bemiddelingkosten, vastgelegd in deze Gemeenschap overeenkomstig de daar vigerende voorschriften. Als kandidaten bij de adoptiedienst van de andere Gemeenschap met aan taal gerelateerde begripsproblemen te maken hebben, kunnen ze door een geschikte persoon naar keuze begeleid worden. De Regering bepaalt de modaliteiten van een tussenkomst terzake zijdens de Gemeenschap.
Art. 17.§ 1. Wordt de bemiddeling door de centrale autoriteit uitgevoerd, dan beantwoorden de kandidaat-adoptanten een vragenlijst en zenden deze aan de centrale autoriteit over samen met andere documenten die inlichtingen over de adoptieplannen geven. § 2. Zo nodig doet de centrale autoriteit een beroep op de bijstand van elke bevoegde Belgische overheid om vast te stellen of : 1° alle bij de adoptieprocedure optredenden het belang van het te adopteren kind in acht nemen;2° overeenkomstig artikel 21, d), van het Verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind, de adoptieplannen niet tot ongepast geldelijk voordeel voor personen leiden. § 3. Na ontvangst van de in § 2 vermelde inlichtingen informeert de centrale autoriteit de kandidaat-adoptanten over het feit dat de bemiddeling al dan niet kan worden voortgezet. § 4. Met de toestemming van de kandidaat-adoptanten kan de centrale autoriteit een erkende bemiddelingsdienst met de voortzetting van de bemiddeling belasten. § 5. Als de centrale autoriteit de bemiddeling voortzet, sluit ze met de kandidaat-adoptanten een overeenkomst af waarin de modaliteiten voor de verdere samenwerking worden vastgelegd. § 6. De Regering bepaalt de bijdrage van de kandidaat-adoptanten in de kosten i.v.m. de bemiddeling alsmede de modaliteiten voor de storting ervan. HOOFDSTUK II. - Interlandelijke adoptie van kinderen die hun gewone verblijfplaats in het buitenland hebben Afdeling 1. - Bemiddeling door een erkende bemiddelingsdienst
Art. 18.Met toepassing van artikel 6 schrijven zich de kandidaat-adoptanten bij de centrale autoriteit in.
Nadat zij met toepassing van artikel 361-1 van het Burgerlijk Wetboek aan de in artikel 7 bedoelde voorbereiding hebben deelgenomen, verkrijgen ze het in dit artikel vermeld deelnemingsattest.
Art. 19.§ 1. Met toepassing van artikel 1231-6, lid 1, van het Gerechtelijk Wetboek voert de dienst die krachtens artikel 10 aangewezen werd, het maatschappelijk onderzoek uit op bevel van de jeugdrechter. Dit maatschappelijk onderzoek dient om zich uit te spreken over de geschiktheid van de kandidaat-adoptanten, om een kind in het kader van een interne adoptie te adopteren. § 2. Nadat de kandidaat-adoptanten met toepassing van artikel 361-1 van het Burgerlijk Wetboek geschikt bevonden werden voor een interlandelijke adoptie, richten ze zich, voor de bemiddeling, aan een erkende bemiddelingsdienst of, met toepassing van de artikelen 21 tot 25, aan de centrale autoriteit. § 3. Krachtens een samenwerkingsakkoord kunnen de kandidaten een beroep doen op een bemiddelingsdienst die in een andere Gemeenschap erkend is. De kandidaat-adoptanten betalen de bemiddelingkosten, vastgelegd in deze Gemeenschap overeenkomstig de daar vigerende voorschriften. Als kandidaten bij de adoptiedienst van de andere Gemeenschap met aan taal gerelateerde begripsproblemen te maken hebben, kunnen ze door een geschikte persoon naar keuze begeleid worden. De Regering bepaalt de modaliteiten van een tussenkomst terzake zijdens de Gemeenschap.
Art. 20.Met toepassing van artikel 361-3, 1°, van het Burgerlijk Wetboek zendt de centrale autoriteit de in artikel 361-2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde documenten aan de bevoegde overheid van de staat van herkomst over.
De toestemming van de kandidaten om het voorgestelde kind te adopteren en de toestemming van de centrale autoriteit daaromtrent worden eveneens aan de bevoegde overheid van de staat van herkomst, door de bemiddeling van de centrale autoriteit, met toepassing van artikel 361-3, 3° en 5°, van het Burgerlijk Wetboek overgezonden. De centrale autoriteit informeert de door de kandidaat-adoptanten gekozen bemiddelingsdienst over de overzending van de documenten en zendt hem de documenten over die ze met toepassing van de artikelen 361-3, 2°, en 361- 4, van het Burgerlijk Wetboek verkregen heeft.
Zijn vertalingen noodzakelijk, dan vallen de erdoor ontstane kosten ten laste van de kandidaat-adoptanten. Afdeling II. - Bemiddeling door de centrale autoriteit
Art. 21.Een bemiddeling door de centrale autoriteit is slechts mogelijk als de kandidaat-adoptanten een kind afkomstig uit een staat of een staatgedeelte wensen te adopteren waarvoor geen erkende bemiddelingsdienst met toepassing van artikel 19, §§ 2 en 3, de machtiging heeft gekregen om met het oog op een adoptie werkzaam te zijn.
De centrale autoriteit kan bovendien een bemiddeling weigeren als : 1° de wetgeving van de staat van herkomst bepaalt dat de nazorg na de adoptie door een op dit gebied gespecialiseerde dienst moet worden waargenomen;2° de staat van herkomst een staat in oproer of slachtoffer van een natuurramp is;3° de staat van herkomst van het kind heeft het Haagse verdrag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie niet ondertekend. De Regering kan bijkomende redenen voor een bemiddelingsweigering bepalen.
Art. 22.De artikelen 18 en 19, § 1, zijn van toepassing op een bemiddeling door de centrale autoriteit.
Art. 23.§ 1. De kandidaat-adoptanten beantwoorden een vragenlijst en zenden deze aan de centrale autoriteit over samen met de in de staat van herkomst vigerende en in het Duits vertaalde rechtsbepalingen inzake adoptie alsmede met alle andere documenten die inlichtingen over de adoptieplannen geven. § 2. Zo nodig doet de centrale autoriteit een beroep op de bijstand van elke bevoegde Belgische of buitenlandse overheid om vast te stellen of : 1° de kandidaat-adoptanten, bij hun contacten met de staat van herkomst, de daar vigerende rechtsbepalingen naleven;2° alle bij de adoptieprocedure optredenden het belang van het te adopteren kind in acht nemen;3° het subsidiariteitsbeginsel bepaald in artikel 21 van het Verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind in acht wordt genomen;4° overeenkomstig artikel 21, d), van het onder punt 3° vermelde Verdrag, de adoptieplannen niet tot ongepast geldelijk voordeel voor personen leiden. § 3. Na ontvangst van de in § 2 vermelde inlichtingen deelt de centrale autoriteit de kandidaat-adoptanten mede of de bemiddeling al dan niet kan worden voortgezet. § 4. Met de toestemming van de kandidaat-adoptanten kan de centrale autoriteit een erkende bemiddelingsdienst met de voortzetting van de bemiddeling belasten. § 5. Als de centrale autoriteit de bemiddeling voortzet, sluit ze met de kandidaat-adoptanten een overeenkomst af waarin de modaliteiten voor de verdere samenwerking worden vastgelegd.
Art. 24.Met toepassing van artikel 361-3, 1°, van het Burgerlijk Wetboek zendt de centrale autoriteit de in artikel 361-2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde documenten aan de bevoegde overheid van de staat van herkomst over.
De toestemming van de kandidaten om het voorgestelde kind te adopteren en de toestemming van de centrale autoriteit daaromtrent worden eveneens aan de bevoegde overheid van de staat van herkomst, door de bemiddeling van de centrale autoriteit, met toepassing van artikel 361-3, 3° en 5°, van het Burgerlijk Wetboek overgezonden.
Zijn vertalingen noodzakelijk, dan vallen de erdoor ontstane kosten ten laste van de kandidaat-adoptanten.
Art. 25.De Regering bepaalt de bijdrage van de kandidaat-adoptanten in de kosten i.v.m. de bemiddeling alsmede de modaliteiten voor de storting ervan. Afdeling III. - Nazorg na de adoptie, zowel die van de geadopteerde
kinderen als die van de adoptanten
Art. 26.§ 1. De Regering wijst de diensten aan die op verzoek van de bevoegde overheden van de staat van herkomst de nazorg na de adoptie waarnemen, zowel die van de geadopteerde kinderen als die van de adoptanten. § 2. Krachtens een samenwerkingsakkoord met een andere Gemeenschap kunnen de adoptanten woonachtig in de ene Gemeenschap een beroep doen op diensten voor nazorg na de adoptie die door de andere Gemeenschap erkend werden. In dit geval betalen de kandidaat-adoptanten de nazorgkosten, vastgelegd in deze Gemeenschap overeenkomstig de daar vigerende voorschriften.
Art. 27.De Regering bepaalt de bijdrage van de adoptanten in de kosten i.v.m. de nazorg alsmede de modaliteiten voor de storting ervan. HOOFDSTUK III. - Interlandelijke adoptie van kinderen die hun gewone verblijfplaats in België hebben
Art. 28.§ 1. Zodra de centrale autoriteit, met toepassing van artikel 362-1 van het Burgerlijk Wetboek, een verslag van de federale centrale autoriteit heeft verkregen i.v.m. een persoon die een kind wenst te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats in de Duitstalige Gemeenschap heeft, dan zendt ze dit verslag aan een erkende bemiddelingsdienst over. § 2. Als een kind dat zijn gewone verblijfplaats in de Duitstalige Gemeenschap heeft, met het oog op een interlandelijke adoptie ter beschikking wordt gesteld, informeert de erkende bemiddelingsdienst de centrale autoriteit, die deze informatie aan de federale centrale autoriteit meedeelt.
Art. 29.De Regering wijst de dienst aan die met toepassing van artikel 1231-35 van het Gerechtelijk Wetboek belast is met de uitvoering van het maatschappelijk onderzoek dat de jeugdrechter heeft bevolen, bepaalt de desbetreffende modaliteiten en wijst de diensten aan die met toepassing van dit artikel een advies moeten uitbrengen.
Dankzij het maatschappelijk onderzoek is het mogelijk te beoordelen of het kind aan de voorwaarden voldoet om in het kader van een interlandelijke adoptie geadopteerd te worden.
TITEL VII. - Dossierbeheer en archief
Art. 30.§ 1. Met toepassing van artikel 368-6 van het Burgerlijk Wetboek zorgt de centrale autoriteit voor de bewaring van de inlichtingen die deze overheid m.b.t. de afkomst van het geadopteerde kind bezit. Het gaat onder meer om de inlichtingen m.b.t. de identiteit van de moeder en van de vader van het kind alsmede om de gegevens over het medisch verleden van het kind en van zijn familie. § 2. In het kader van de wettelijke voorschriften en met toepassing van artikel 368-6 van het Burgerlijk Wetboek zorgt de centrale autoriteit ervoor dat de geadopteerde of zijn vertegenwoordiger toegang heeft tot de in § 1 bedoelde inlichtingen.
De Regering bepaalt de modaliteiten voor de raadpleging van de in § 1 bedoelde inlichtingen. § 3. Bij de bewaring, bij de mededelingen en bij de overzending van documenten, verslagen en beslissingen moeten de artikelen 7 tot 10 van het samenwerkingsakkoord worden nageleefd.
TITEL VIII. - Slotbepalingen
Art. 31.De artikelen 36 en 42 van het decreet van 20 maart 1995 over jeugdbijstand worden opgeheven.
Art. 32.Voorliggend decreet treedt in werking de dag waarop het wordt aangenomen.
Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Eupen, 21 december 2005.
K.-H. LAMBERTZ, Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Lokale Besturen B. GENTGES, Vice-Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme O. PAASCH, Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek Mevr. I. WEYKMANS, Minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport _______ Nota's (1) Zitting 2005-2006 Bescheiden van het Parlement : 42 (2005-2006) Nr 1 : Ontwerp van decreet 42 (2005-2006) Nr 2 : Voorstellen tot wijziging 42 (2005-2006) Nr 3 : Verslag Integraal verslag : discussie en aanneming - Zitting van 21 december 2005