gepubliceerd op 16 september 2005
Decreet houdende wijziging van het decreet van 27 oktober 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van de organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur
15 JULI 2005. - Decreet houdende wijziging van het decreet van 27 oktober 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van de organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende wijziging van het decreet van 27 oktober 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van de organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur.
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.In artikel 2 van het decreet van 27 oktober 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur wordt punt 7° vervangen door wat volgt : "7° administratie: de administratieve dienst, bevoegd voor het roerend en immaterieel erfgoed;".
Art. 3.Aan artikel 8 van hetzelfde decreet worden een § 4, een § 5, een § 6 en een § 7 toegevoegd, die luiden als volgt : "§ 4. De jaarlijkse werkingssubsidie, bepaald binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, wordt als volgt beschikbaar gesteld : 1° vier voorschotten van telkens 22,5 percent van het subsidiebedrag dat voor dat werkingsjaar is toegekend, worden op zijn vroegst uitbetaald op respectievelijk 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van het werkingsjaar;2° het saldo van 10 percent van het subsidiebedrag dat voor dat werkingsjaar is toegekend, wordt uitbetaald na controle op de naleving van de subsidievoorwaarden en na aanvaarding van de bewijsstukken door de administratie. De verantwoording van de jaarlijkse subsidie gebeurt op basis van het werkingsverslag, het financiële verslag, het jaarplan en de begroting.
Hiertoe legt de organisatie voor volkscultuur jaarlijks de jaarrekening van het vorige jaar met de nodige bewijsstukken voor, evenals een door de algemene vergadering goedgekeurde begroting. § 5. Een organisatie voor volkscultuur die een werkingssubsidie ontvangt, kan gedurende de beleidsperiode onbeperkt een reserve aanleggen met eigen inkomsten en subsidies.
Een reserve wordt in de balans van een organisatie voor volkscultuur opgenomen als een onderdeel van het eigen vermogen en bestaat uit de volgende rekeningen, vermeld in de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel, als bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen : 1° rekening 13 : bestemde fondsen;2° rekening 14 : overgedragen resultaat. De aangelegde reserve wordt aangewend voor de realisatie van het beleidsplan, bedoeld in § 2. § 6. Als de organisatie voor volkscultuur op het einde van de beleidsperiode nog beschikt over een reserve, aangelegd overeenkomstig § 5, kan die reserve overgedragen worden naar een volgende beleidsperiode op voorwaarde dat, ten opzichte van de bestaande reserve in het begin van de subsidieperiode, de aangroei niet meer bedraagt dan twintig percent van de gemiddelde jaarlijkse personeels- en werkingskosten berekend over de beleidsperiode.
De personeels- en werkingskosten omvatten alle kosten die betrekking hebben op de uitvoering en de realisatie van het goedgekeurde beleidsplan en die in de voorbije beleidsperiode tot stand zijn gekomen.
De personeels- en werkingskosten zijn de som van alle kosten, met uitzondering van de afschrijvingen op kapitaalsubsidies.
De Vlaamse Regering kan, na advies van de Inspectie van Financiën, een afwijking toestaan van het in het eerste lid bepaalde percentage op voorwaarde dat de organisatie daartoe een gemotiveerd bestedingsplan voorlegt voor het teveel aan opgebouwde reserve of voor de gehele reserve, in te dienen bij de dienst, aangewezen door de Vlaamse Regering.
De overgedragen reserve wordt aangewend voor de realisatie van het beleidsplan, bedoeld in § 2. § 7. Als bij de afrekening van het laatste werkingsjaar van de beleidsperiode de aangroei van de reserve meer bedraagt dan hetgeen bepaald werd in § 6, dan wordt het teveel ingehouden op het nog uit te keren saldo van de werkingssubsidie, toegekend aan de organisatie voor volkscultuur, en wordt het eventueel daarna nog resterende bedrag in mindering gebracht op de voorschotten toegekend voor het eerste werkingsjaar van de nieuwe beleidsperiode tot een maximum van de werkingssubsidie toegekend voor het laatste jaar van de beleidsperiode.
Als aan een organisatie voor volkscultuur na afloop van de beleidsperiode waarop het beleidsplan betrekking heeft, geen werkingssubsidies meer worden verleend, dan is de organisatie verplicht een gemotiveerd bestedingsplan voor de aangelegde reserve, aangelegd overeenkomstig § 5, in te dienen bij de dienst, aangewezen door de Vlaamse Regering. De reserve wordt in voorkomend geval prioritair aangewend voor het voldoen van de arbeidsrechtelijke verplichtingen.".
Art. 4.Aan artikel 12 van hetzelfde decreet worden een § 5, een § 6, een § 7 en een § 8 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 5. De jaarlijkse werkingssubsidie, bepaald binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, wordt als volgt beschikbaar gesteld : 1° vier voorschotten van telkens 22,5 percent van het subsidiebedrag dat voor dat werkingsjaar is toegekend, worden op zijn vroegst uitbetaald op respectievelijk 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van het werkingsjaar;2° het saldo van 10 percent van het subsidiebedrag dat voor dat werkingsjaar is toegekend, wordt uitbetaald na controle op de naleving van de subsidievoorwaarden en na aanvaarding van de bewijsstukken door de administratie. De verantwoording van de jaarlijkse subsidie gebeurt op basis van het tussentijds verslag en de afrekening van uitgaven en inkomsten, bedoeld in § 3, het jaarplan en de begroting. Hiertoe legt het Vlaams Centrum voor Volkscultuur jaarlijks de jaarrekening van het vorige jaar met de nodige bewijsstukken voor, evenals een door de algemene vergadering goedgekeurde begroting. § 6. Het Vlaams Centrum voor Volkscultuur kan gedurende de beleidsperiode onbeperkt een reserve aanleggen met eigen inkomsten en subsidies. Die reserve wordt in de balans van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur opgenomen als een onderdeel van het eigen vermogen en bestaat uit de volgende rekeningen, vermeld in de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel, als bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen : 1° rekening 13 : bestemde fondsen;2° rekening 14 : overgedragen resultaat. De aangelegde reserve moet aangewend worden voor de realisatie van het beleidsplan, bedoeld in § 3. § 7. Als het Vlaams Centrum voor Volkscultuur op het einde van de beleidsperiode nog beschikt over een reserve, aangelegd overeenkomstig §6, kan die reserve overgedragen worden naar een volgende beleidsperiode op voorwaarde dat, ten opzichte van de bestaande reserve in het begin van de subsidieperiode, de aangroei niet meer bedraagt dan twintig percent van de gemiddelde jaarlijkse personeels- en werkingskosten berekend over de beleidsperiode. De overgedragen reserve moet aangewend worden voor de realisatie van het beleidsplan, bedoeld in § 3.
De personeels- en werkingskosten omvatten alle kosten die betrekking hebben op de uitvoering en de realisatie van het goedgekeurde beleidsplan en die in de voorbije beleidsperiode tot stand zijn gekomen.
De personeels- en werkingskosten zijn de som van alle kosten, met uitzondering van de afschrijvingen op kapitaalsubsidies.
De Vlaamse Regering kan, na advies van de Inspectie van Financiën, een afwijking toestaan van het in het eerste lid, bepaalde percentage op voorwaarde dat het Vlaams Centrum voor Volkscultuur daartoe een gemotiveerd bestedingsplan voorlegt voor het teveel aan opgebouwde reserve of voor de gehele reserve, in te dienen bij de dienst, aangewezen door de Vlaamse Regering. § 8. Als bij de afrekening van het laatste werkingsjaar van de beleidsperiode de aangroei van de reserve meer bedraagt dan hetgeen bepaald werd in § 7, dan moet het teveel ingehouden worden van het nog uit te keren saldo van de werkingssubsidie, toegekend aan het Vlaams Centrum voor Volkscultuur, en wordt het eventueel daarna nog resterende bedrag in mindering gebracht op de voorschotten toegekend voor het eerste werkingsjaar van de nieuwe beleidsperiode tot een maximum van de werkingssubsidie toegekend voor het laatste jaar van de beleidsperiode. »
Art. 5.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2007, met uitzondering van artikel 2 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2005.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 15 juli 2005.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, B. ANCIAUX _______ Nota's (1) Zitting 2004-2005 Stukken.- Voorstel van decreet, 330 - Nr. 1. - Verslag, 330 - Nr. 2. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 330 - Nr. 3.
Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 6 en 7 juli 2005.