gepubliceerd op 21 augustus 1997
Decreet betreffende het onderwijs VIII
15 JULI 1997. Decreet betreffende het onderwijs VIII (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. Inleidende bepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. Personeelsaangelegenheden
Art. 2.Artikel 40bis van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 28 april 1993, wordt ingetrokken..
Art. 3.In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk Vbis ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK Vbis. Vastbenoemde personeelsleden tijdelijk belast met een andere opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt Artikel 55bis : 1. Na toepassing van en onverminderd de bepalingen van hoofdstuk III. Werving en van de overgangsbepalingen van dit decreet en de bepalingen van hoofdstuk V. Selectie en bevordering kan een opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt tijdelijk worden toegewezen aan een vastbenoemd personeelslid van het gemeenschapsonderwijs, van het gesubsidieerd onderwijs, van de gesubsidieerde centra, van de inspectie, van de pedagogische begeleidingsdiensten of van de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, met uitzondering van de gesubsidieerde hogescholen bedoeld in het decreet van 13 juli 1994. 2. Het vastbenoemde personeelslid kan, met zijn instemming, geheel of gedeeltelijk afzien van de uitoefening van de opdracht waarvoor het vast benoemd is om in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt tijdelijk belast te worden met een andere opdracht waarvoor het niet vast benoemd is.3. Het vastbenoemde personeelslid wordt met de andere opdracht belast overeenkomstig de bepalingen van dit decreet die ofwel de tijdelijke aanstelling in een wervingsambt regelen, met uitzondering van de bepalingen inzake de kandidaatstelling en de voorrang, ofwel de waarnemende aanstelling in selectie- en bevorderingsambten.4. Tijdens de periode gedurende welke het personeelslid tijdelijk belast wordt met een andere opdracht en voor de beëindiging ervan, gelden de regels die voor de tijdelijke personeelsleden van toepassing zijn op het ambt waarin het personeelslid tijdelijk fungeert.5. In afwijking van 4 wordt het vastbenoemde personeelslid tijdens de periode van tijdelijke/waarnemende aanstelling verder beschouwd als vast benoemd personeelslid voor de toepassing van de reglementaire bepalingen inzake : het bevallingsverlof; het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, met inbegrip van arbeidsongevallen, van ongevallen op de weg van en naar het werk en van beroepsziekten; de anciënniteit voor het bepalen van het recht op verlof wegens ziekte of gebrekkigheid; de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten.
Het eerste lid van deze paragraaf geldt eveneens voor het vastbenoemde personeelslid dat overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III Werving als tijdelijk personeelslid wordt aangesteld.
Artikel 55ter : De Vlaamse regering bepaalt de nadere regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de vastbenoemde personeelsleden die tijdelijk belast worden met een andere opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt waarvoor ze niet vastbenoemd zijn. »
Art. 4.Artikel 46, 1°, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De personeelsleden die minstens halftijds benoemd zijn in een Vlaamse hogeschool zoals bedoeld in het decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap als lid van het onderwijzend personeel of als lid van het administratief en technisch personeel, worden geacht te voldoen aan het eerste lid voor de toelating tot de proeftijd in een ambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel respectievelijk het opvoedend hulppersoneel.
Deze bepaling geldt ook voor dezelfde personeelsleden, wiens hogeschool geïntegreerd is in het universitair onderwijs. »
Art. 5.In artikel 50, 2, van hetzelfde decreet wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « De centrale raad kan bijkomende algemene voorwaarden bepalen waaronder personeelsleden die in het gemeenschapsonderwijs waarnemend aangesteld, tot de proeftijd toegelaten of vast benoemd zijn in een selectie- of bevorderingsambt en voor een betrekking aangesteld of aangewezen zijn, kunnen worden aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt in een andere betrekking. »
Art. 6.Aan artikel 50 van hetzelfde decreet wordt een 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « 6. In afwijking van de bepalingen van 2 en 4 heeft een personeelslid, dat in de periode van 1 september 1985 tot en met 31 augustus 1990 gedurende tenminste 240 dagen per schooljaar tijdelijk was aangesteld met een coördinatieopdracht in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, voorrang voor waarnemende aanstelling in het selectieambt van coördinator in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betrekking werd uitgeoefend. De afwijking van 2 geldt enkel ten aanzien van de voorwaarden bepaald in artikel 46, 1°. Het personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet. »
Art. 7.Artikel 56 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 56 : 1. De personeelsleden van een instelling die door de ARGO wordt overgenomen, verkrijgen op hun verzoek de hoedanigheid van personeelslid van het Gemeenschapsonderwijs.2. De personeelsleden bedoeld in 1 gaan, al naar gelang het geval zij vastbenoemd of tijdelijk aangesteld zijn in de instelling die overgenomen wordt, als vastbenoemd of tijdelijk aangesteld personeelslid over. Voor overname in de hoedanigheid van tijdelijk personeelslid komen in aanmerking de personeelsleden die op de laatste effectieve lesdag voor de overname in dienst zijn en voor hun prestaties door de Vlaamse Gemeenschap worden bezoldigd. 3. De diensten gepresteerd in het gesubsidieerd onderwijs worden beschouwd als diensten gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. Voor de toepassing van dit decreet worden de diensten gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit in de overgenomen instelling geacht gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, hetzelfde vak of dezelfde specialiteit bij het lokale bestuursorgaan dat na overname bevoegd is voor de overgenomen instelling. 4. Een kandidatuurstelling voor een tijdelijke aanstelling of voor een vaste benoeming gedaan bij de inrichtende macht die haar instelling overlaat, wordt geacht gedaan te zijn bij de centrale raad.Deze kandidaturen worden niet in aanmerking genomen voor de voorrangsregeling bedoeld in de artikelen 90 en 92 van dit decreet. 5. De personeelsleden die zich overeenkomstig de bepalingen op hen van toepassing voor de overname konden beroepen op de voorrangsregeling voor tijdelijke aanstelling, worden naargelang zij deel uitmaakten van de eerste of de tweede groep van kandidaten voor de toepassing van de voorrangsregeling bij tijdelijke aanstelling in de overgenomen instelling respectievelijk ondergebracht in de groep bedoeld in artikel 21, 1, 1°, of in de groep bedoeld in artikel 21, 1, 2°, a).»
Art. 8.Aan artikel 82, derde lid, van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd : « Deze periode wordt op negen jaar gebracht indien het personeelslid na het schooljaar 1989/1990 een eerste maal overeenkomstig b) ter beschikking gesteld is om een opdracht te vervullen in een Europese school. »
Art. 9.Artikel 32bis van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, ingevoegd bij het decreet van 28 april 1993, wordt ingetrokken.
Art. 10.Artikel 40, 1, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een tweede lid luidend als volgt : « De personeelsleden die minstens halftijds benoemd zijn in een Vlaamse hogeschool zoals bedoeld in het decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap als lid van het onderwijzend personeel of als lid van het administratief en technisch personeel, worden geacht te voldoen aan het eerste lid. Deze bepaling geldt ook voor dezelfde personeelsleden, wiens hogeschool geïntegreerd is in het universitair onderwijs. »
Art. 11.In titel II van hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IVbis ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IVbis. Vastbenoemde personeelsleden tijdelijk belast met een andere opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt Artikel 44bis : 1. Na toepassing van en onverminderd de bepalingen van hoofdstuk III Werving en de bepalingen van hoofdstuk IV Selectie en bevordering kan een opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt tijdelijk worden toegewezen aan een vastbenoemd personeelslid van het gesubsidieerd onderwijs, van de gesubsidieerde centra, van het gemeenschapsonderwijs, van de inspectie, van de pedagogische begeleidingsdiensten of van de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, met uitzondering van de gesubsidieerde hogescholen bedoeld in het decreet van 13 juli 1994.2. Het vastbenoemde personeelslid kan, met zijn instemming, geheel of gedeeltelijk afzien van de uitoefening van de opdracht waarvoor het vast benoemd is om in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt tijdelijk belast te worden met een andere opdracht waarvoor het niet vast benoemd is.3. Het vastbenoemde personeelslid wordt met de andere opdracht belast overeenkomstig de bepalingen van dit decreet die de tijdelijke aanstelling regelen, met uitzondering van de bepalingen inzake de voorrang wat de wervingsambten betreft.4. Tijdens de periode gedurende welke het personeelslid tijdelijk belast wordt met een andere opdracht en voor de beëindiging ervan gelden de regels die voor de tijdelijke personeelsleden van toepassing zijn op het ambt waarin het personeelslid tijdelijk fungeert.5. In afwijking van 4 wordt het vastbenoemde personeelslid tijdens de periode van tijdelijke aanstelling verder beschouwd als vast benoemd personeelslid voor de toepassing van de reglementaire bepalingen inzake : het bevallingsverlof; het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, met inbegrip van arbeidsongevallen, van ongevallen op de weg van en naar het werk en van beroepsziekten; de anciënniteit voor het bepalen van het recht op verlof wegens ziekte of gebrekkigheid; de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten.
Het eerste lid van deze paragraaf geldt eveneens voor het vastbenoemde personeelslid dat overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III Werving van deze Titel als tijdelijk personeelslid wordt aangesteld.
Artikel 44ter : De Vlaamse regering bepaalt de nadere regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de vastbenoemde personeelsleden die tijdelijk belast worden met een andere opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt waarvoor ze niet vastbenoemd zijn. »
Art. 12.Artikel 56, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Een overeenkomstig a), b) en c), ter beschikking gesteld personeelslid kan gedurende twee jaar zijn aanspraken op een selectie- of bevorderingsambt en op bevordering tot een hogere wedde doen gelden. Deze periode wordt op negen jaar gebracht indien het personeelslid na het schooljaar 1989-1990 een eerste maal overeenkomstig b) ter beschikking gesteld is om een opdracht te vervullen in een Europese school. »
Art. 13.Artikel 74 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 74 : 1. De personeelsleden van een instelling die door een andere inrichtende macht wordt overgenomen, verkrijgen de hoedanigheid van personeelslid van deze inrichtende macht.Alleen indien de instelling die overgenomen wordt tot een ander net behoort dan datgene waartoe ze na de overname zal behoren, kan een personeelslid afzien van deze hoedanigheid. 2. De personeelsleden bedoeld in 1 gaan, al naargelang het geval zij vastbenoemd of tijdelijk aangesteld zijn in de instelling die overgenomen wordt, als vastbenoemd of tijdelijk aangesteld personeelslid over.3. Voor de toepassing van dit decreet worden de diensten gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit in de overgenomen instelling geacht gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, hetzelfde vak of dezelfde specialiteit bij de inrichtende macht die de instelling overneemt.Wanneer een instelling van het gemeenschapsonderwijs wordt overgenomen, worden de gepresteerde diensten in het gemeenschapsonderwijs beschouwd als diensten gepresteerd in het gesubsidieerd onderwijs. 4. Een kandidatuurstelling voor een tijdelijke aanstelling of voor een vaste benoeming gedaan bij de inrichtende macht die haar instelling overlaat, wordt geacht gedaan te zijn bij de inrichtende macht die de instelling overneemt.»
Art. 14.Aan artikel 77, 5, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 wordt een derde lid toegevoegd, luidend als volgt : « De Vlaamse regering is ertoe gemachtigd deze paragraaf te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen en/of te vervangen. »
Art. 15.Aan artikel 83, 7, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1982, wordt een vijfde lid toegevoegd : « De Vlaamse regering is ertoe gemachtigd deze paragraaf te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen en/of te vervangen. »
Art. 16.Elke administratief adjunct tweede klasse vast benoemd op 31 augustus 1995 in het zeevisserijonderwijs wordt met ingang van 1 september 1995 vast benoemd als studiemeester-opvoeder.
De voor die datum gepresteerde diensten in het onderwijs als administratief adjunct tweede klasse worden beschouwd als diensten gepresteerd in het ambt van studiemeester-opvoeder.
Art. 17.De bezoldiging die voor de periode van 1 september 1985 tot en met 31 augustus 1987 werd uitgekeerd aan de vastbenoemde eerste rekenplichtig correspondent die tijdens dezelfde periode werd belast met het ambt van opvoeder-huismeester is verworven.
Art. 18.1. In afwijking van artikel 231 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap; artikel 15 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de tijdelijke beperking van programmatiemogelijkheid en de tijdelijke beperking van de vaste benoeming; artikel 31, 1, 2°, en artikel 33, 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra; artikel 36, 1, 2°, en artikel 37 van het decreet van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, kunnen de personeelsleden vermeld in 2 op hun verzoek een uitbreiding van vaste benoeming tot maximaal een voltijdse opdracht verkrijgen in de instellingen vermeld in 3 indien ze de voorwaarden vervullen die, al naargelang het geval van de instelling waarin zij deze uitbreiding van vaste benoeming krijgen, gesteld worden in 4 en 5. 2. De personeelsleden bedoeld in 1 zijn de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel die op 30 juni 1995 vastbenoemd of als dusdanig erkend waren zowel in het hoger onderwijs met volledig leerplan als in het voltijds secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs aan eenzelfde instelling die deze onderwijsvormen organiseerde.3. De instellingen bedoeld in 1 zijn de hogescholen en de instellingen die voltijds secundair onderwijs organiseren.4. Voor de personeelsleden die een uitbreiding van benoeming krijgen in een hogeschool zijn de voorwaarden zoals bedoeld in 1 de volgende : 1° zij nemen ontslag als vastbenoemde in het voltijds secundair onderwijs voor eenzelfde volume als waarvoor zij uitbreiding van benoeming krijgen in de hogeschool;2° een of meer personeelsleden van de hogeschool nemen in het totaal voor hetzelfde volume ontslag aan de hogeschool om een uitbreiding van benoeming in het secundair onderwijs te bekomen onder de voorwaarden vermeld in 5;3° de uitbreiding van benoeming gebeurt in een ambt waarin de personeelsleden reeds benoemd zijn of in een ambt waarvoor de personeelsleden over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken;4° de uitbreiding van benoeming gebeurt op 1 september 1997 of 1 september 1998.5. Voor de personeelsleden die een uitbreiding van vaste benoeming krijgen in een instelling voor voltijds secundair onderwijs zijn de voorwaarden zoals bedoeld in 1 de volgende : 1° zij nemen ontslag als benoemde in de hogeschool voor eenzelfde volume als waarvoor zij uitbreiding van vaste benoeming krijgen in de instelling voor voltijds secundair onderwijs;2° een of meer personeelsleden van de instelling voor voltijds secundair onderwijs nemen in het totaal voor hetzelfde volume ontslag in deze instelling om een uitbreiding van benoeming in de hogeschool te bekomen onder de voorwaarden vermeld in 4;3° de uitbreiding van benoeming gebeurt in een ambt waarin de personeelsleden reeds benoemd zijn of in een ambt waarvoor de personeelsleden over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken;4° de uitbreiding van benoeming gebeurt op 1 september 1997 of 1 september 1998.6. De personeelsleden die op basis van de bepalingen van dit artikel een uitbreiding van vaste benoeming verkrijgen, vallen onder de bezoldigingsregeling die van toepassing is op de instelling waarin ze deze uitbreiding verkrijgen.
Art. 19.De volgende artikelen treden als volgt in werking : 1° artikel 8 heeft uitwerking met ingang van 1 april 1991;2° artikel 12 heeft uitwerking met ingang van 1 juni 1991;3° artikel 16 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1995;4° de artikelen 3 en 11 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1996;5° de artikelen 4 en 10 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1997;6° de artikelen 13 en 18 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1997;7° de artikelen 5, 14, 15 en 17 treden in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK III. Secundair onderwijs
Art. 20.1. Geïntegreerd secundair onderwijs is een samenwerking tussen het gewoon secundair en het buitengewoon onderwijs. Het is bedoeld om leerlingen met een handicap en/of leer- en opvoedingsmoeilijkheden tijdelijk of permanent, gedeeltelijk of volledig de lessen of activiteiten te laten volgen in een school voor gewoon secundair onderwijs met hulp vanuit een school voor buitengewoon onderwijs die daartoe aanvullende lestijden of lesuren en/of aanvullende uren en via de werkingsmiddelen een integratietoelage of -krediet krijgt. 2. De integratie is permanent wanneer de leerling ten minste vanaf de laatste schooldag van september van het lopende schooljaar tot het einde van dat schooljaar de lessen en activiteiten in het gewoon secundair onderwijs volgt.Wanneer deze periode korter is, is de integratie tijdelijk. 3. Wanneer de geïntegreerde leerling alle lessen of activiteiten in het gewoon secundair onderwijs volgt is de integratie volledig.Bij gedeeltelijke integratie volgt de leerling minstens twee halve dagen per week gewoon secundair onderwijs.
Art. 21.Om toegelaten te worden tot het geïntegreerd secundair onderwijs is het volgende vereist : 1° de leerling moet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs;2° een attest geïntegreerd onderwijs waaruit blijkt welk type van buitengewoon onderwijs gevolgd is door de betrokken leerling of welk type in principe aangewezen is;3° een integratieplan voor de betrokken leerling : dit is een plan ten behoeve van de voorbereiding en evaluatie van de integratie van een leerling met een handicap in het gewoon onderwijs.Het integratieplan bevat de bondige omschrijving van de handicap(s) en de hulpvraag, zowel pedagogisch als didactisch, die uit de handicap(s) voortvloeit, de beschrijving van de aard, de wijze, de omvang en de plaats van de integratie en van de hulp vanuit het buitengewoon onderwijs; 4° indien het attest bedoeld in 2° naar de types 1 of 3 oriënteert, moet de leerling in het betreffende type ten minste negen maanden voltijds buitengewoon onderwijs gevolgd hebben onmiddellijk voorafgaand aan de integratie in het gewoon secundair onderwijs.
Art. 22.1. Het attest geïntegreerd onderwijs bedoeld in artikel 19, 2°, en elk attest met het oog op verlenging van een inschrijving in het geïntegreerd secundair onderwijs, wordt afgeleverd door de directeur van een PMS-centrum.
Op het attest worden de aard van de integratie zoals bepaald in artikel 20, 2 en 3 en de aard en de ernst van de handicap van de geïntegreerde leerling vermeld. 2. De regering bepaalt de vorm van het attest.
Art. 23.1. Het integratieplan bedoeld in artikel 21, 3°, komt bij consensus tot stand na gemeenschappelijk overleg tussen de leerling en/of zijn ouders, de directeurs van de betrokken scholen voor gewoon secundair en buitengewoon onderwijs en/of hun afgevaardigden en de directeurs van de begeleidende PMS-centra van de betrokken scholen en/of hun afgevaardigden. Bij iedere verlenging van de integratie wordt een nieuw integratieplan opgemaakt. 2. De regering bepaalt de vorm van het integratieplan.
Art. 24.1. Leerlingen die geïntegreerd secundair onderwijs volgen zijn, afhankelijk van de aard van de integratie zoals bepaald in artikel 20, 2 en 3, regelmatige leerling in de school voor buitengewoon secundair onderwijs en/of in de school voor gewoon secundair onderwijs. 2. De regering bepaalt de wijze waarop een regelmatige leerling in het geïntegreerd secundair onderwijs hetzij in de school voor gewoon secundair onderwijs, hetzij in de school voor buitengewoon secundair onderwijs, hetzij in beide in aanmerking komt als regelmatige leerling.
Art. 25.1. Leerlingen met een handicap die in het kader van het gentegreerd onderwijs, gewoon secundair onderwijs volgen maar omwille van hun handicap bepaalde vakken niet kunnen volgen, kunnen daarvoor een vrijstelling krijgen indien zij vervangende activiteiten volgen. 2. De klassenraad beslist over de vrijstelling en legt de vervangende activiteiten vast.
Art. 26.De school voor buitengewoon onderwijs die een leerling geïntegreerd onderwijs begeleidt, krijgt daartoe aanvullende lestijden of lesuren en/of uren en een integratietoelage of -krediet.
De regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van de aanvullende lestijden of lesuren en/of uren, alsook het aantal en de wijze van berekening ervan.
De regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van de integratietoelage of -krediet, alsook de vaststelling ervan.
Art. 27.De artikelen 95 tot en met 100 en artikel 104 van het decreet van 19 april 1995 houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap worden, voor wat betreft de organisatie van en de studiebekrachtiging door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap voor het voltijds secundair onderwijs, geacht uitwerking te hebben met ingang van 1 januari 1996.
Art. 28.In artikel 38, 2, 2°, van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, laatst gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996, worden de woorden "met ten minste drie basisopties" en de woorden "met ten minste drie beroepenvelden of één beroepenveld van minstens 16 lesuren" geschrapt.
Art. 29.In artikel 3, 8, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wordt het punt 2° aangevuld als volgt : « Voor een nog niet ingerichte cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer, onderwezen in een bepaald leerjaar en volgens een bepaald leerplan in het officieel voltijds secundair onderwijs, die wordt opgericht na 1 oktober van het lopend schooljaar, wordt de datum voor telling vastgesteld op de eerste lesdag waarop deze cursus wordt ingericht.
Een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer, onderwezen in een bepaald leerjaar en volgend een bepaald leerplan in het officieel voltijds secundair onderwijs waarvoor vanaf een bepaalde datum, nà 1 oktober van het lopend schooljaar, geen leerlingen meer zijn ingeschreven, wordt vanaf die bepaalde datum niet langer gefinancierd of gesubsidieerd. »
Art. 30.Artikel 1, 2, van het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, wordt aangevuld als volgt : « 4° een Europese school opgericht overeenkomstig het Protocol ondertekend te Luxemburg op 13 april 1962, nopens de oprichting van Europese scholen vastgesteld onder verwijzing naar het te Luxemburg op 12 april 1957 ondertekende Statuut van de Europese school. »
Art. 31.1. In artikel 58bis, 1, 4°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, aldaar ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994, worden de woorden "of gelijk zijn aan" ingevoegd tussen de woorden "dan" en "het". 2. Aan de inrichtende macht van de geherstructureerde onderwijsinstellingen die voldoen aan de voorwaarden opgesomd in artikel 58bis, 1, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs- II, wordt een aantal bijkomende ambten van het administratief personeel en van het opvoedend hulppersoneel toegekend, die worden vastgesteld als volgt : 1° tussen de som van het aantal ambten van het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel, dat op basis van de telling van 1 februari voorafgaand aan de fusie aan elke betrokken onderwijsinstelling in toepassing van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs, wordt toegekend zonder met de fusie rekening te houden en een analoge som, wel rekening houdend met de fusie, wordt het verschil vastgesteld;2° het in het 1° bedoelde verschil wordt gedurende 4 schooljaren vanaf de fusie aan de inrichtende macht toegekend;3° in de ambten van het in 1° bedoelde verschil kunnen enkel door fusie wegens ontstentenis van betrekking terbeschikkinggestelde personeelsleden in deze ambten worden aangesteld. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of wedertewerkstelling.
Art. 32.De volgende artikelen treden als volgt in werking : 1° artikel 30 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986;2° de artikelen 20 tot en met 26 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1994;3° artikel 27 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996;4° de artikelen 29 en 31 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1997;5° artikel 28 treedt in werking met ingang van 1 september 1997 en houdt op van kracht te zijn op 31 augustus 1998. HOOFDSTUK IV. Hoger onderwijs
Art. 33.1. In artikel 57 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing wordt het tweede streepje vervangen door de volgende bepaling : « de artikelen 21, 36, 37, 38 en 39 die in werking treden op 1 januari 1996; ». 2. Hetzelfde artikel 57 wordt aangevuld met een zesde streepje, luidend als volgt : « de artikelen 33 en 42, die in werking treden op 1 september 1996;».
Art. 34.In de artikelen 20sexies en 20septies en in bijlage I van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt het woord "getuigschrift" telkens vervangen door het woord "diploma".
Art. 35.Aan hoofdstuk I van titel II van hetzelfde decreet wordt een nieuwe afdeling toegevoegd, luidend als volgt : « Afdeling 16. Geïntegreerd Hoger Onderwijs Artikel 57bis : Geïntegreerd hoger onderwijs is een samenwerking tussen de hogescholen en het buitengewoon onderwijs. Het is bedoeld om studenten met een handicap en/of leer- en opvoedingsmoeilijkheden de lessen of activiteiten te laten volgen in een hogeschool met hulp vanuit een school voor buitengewoon onderwijs, die daartoe aanvullende lestijden of lesuren en/of aanvullende uren en via de werkingsmiddelen een integratietoelage of -krediet krijgt.
Artikel 57ter : 1. Om toegelaten te worden tot het geïntegreerd hoger onderwijs is het volgende vereist : 1° de student moet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het hoger onderwijs;2° een attest geïntegreerd onderwijs waaruit blijkt welk type van buitengewoon onderwijs gevolgd is door de betrokken student of welk type op het niveau buitengewoon secundair onderwijs in principe aangewezen zou zijn;3° een integratieplan voor de betrokken student : dit is een plan ten behoeve van de voorbereiding en evaluatie van de integratie van een student met een handicap in de hogeschool.Het integratieplan bevat de bondige omschrijving van de handicap(s) en de hulpvraag, zowel pedagogisch als didactisch, die uit de handicap(s) voortvloeit, de beschrijving van de aard, de wijze, de omvang en de plaats van de integratie en van de hulp vanuit het buitengewoon onderwijs. 2. Het attest geïntegreerd onderwijs bedoeld in 1, 2°, en elk attest met het oog op de verlenging van een inschrijving in het geïntegreerd onderwijs, wordt afgeleverd door de directeur van een PMS-centrum.3. Het integratieplan bedoeld in 1, 3°, komt bij consensus tot stand na gemeenschappelijk overleg tussen de student, de algemeen directeur van de betrokken hogeschool en of zijn afgevaardigde en de directeurs van het buitengewoon onderwijs en/of hun afgevaardigde en van de betrokken PMS-centra en/of hun afgevaardigde.Bij ieder verlenging van de integratie wordt een nieuw integratieplan opgemaakt. 4. De regering bepaalt de vorm van het attest en van het integratieplan. Artikel 57quater : 1. Studenten die geïntegreerd hoger onderwijs volgen zijn regelmatig ingeschreven studenten in de hogeschool.2. De regering bepaalt de wijze waarop de student in het geïntegreerd hoger onderwijs bovendien in aanmerking komt als regelmatige leerling in de school voor buitengewoon onderwijs die hulp verleent zoals bepaald in artikel 57bis. Artikel 57quinquies : 1. Studenten met een handicap die hogescholenonderwijs volgen, maar omwille van hun handicap bepaalde opleidingsonderdelen niet kunnen volgen, kunnen daarvoor een vrijstelling krijgen indien zij vervangende onderwijsactiviteiten volgen.2. Het hogeschoolbestuur beslist over de vrijstelling en legt de vervangende activiteiten vast. Artikel 57sexies : De school voor buitengewoon onderwijs die een student geïntegreerd onderwijs begeleidt, krijgt daartoe aanvullende lestijden of lesuren en/of uren.
De regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van de aanvullende lestijden of lesuren en/of uren, alsook het aantal en de wijze van berekening ervan. »
Art. 36.In artikel 74 van hetzelfde decreet zoals gewijzigd bij het decreet betreffende het Onderwijs-VII van 8 juli 1996, wordt het voorlaatste lid vervangen door volgende bepaling : « De benoemde personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap kunnen genieten van een voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen als zij de leeftijd van vijfenvijftig jaar hebben bereikt en minstens twintig dienstjaren tellen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op een rustpensioen, voor zover zij niet van een rustpensioen ten laste van de Schatkist kunnen genieten. »
Art. 37.Artikel 104 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een vierde lid, luidend als volgt : « De hogescholen kunnen voltijdse of deeltijdse leden van het assisterend personeel met hun akkoord de titel van praktijkassistent verlenen ten belope van ten hoogste 30 procent van de begrote bezetting van het assisterend personeel in voltijdse eenheden uitgedrukt. Deze personeelsleden worden uitsluitend belast met taken van praktijkgericht onderwijs. »
Art. 38.In artikel 105 1, eerste zin, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "assistent" en "heeft" de woorden "met uitzondering van de praktijkassistent zoals bedoeld in artikel 104" ingevoegd.
Art. 39.In artikel 122 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet betreffende het onderwijs-VII van 8 juli 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de tekst van paragraaf 1 wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt : « De in artikel 104 bedoelde praktijkassistenten kunnen voor hernieuwbare termijnen van minimum één jaar en maximum vijf jaar worden aangesteld.Deze minimumtermijn geldt niet voor plaatsvervangers van de titularis. »; 2° de tekst van paragraaf 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2.In afwijking van 1 kan ten hoogste 25 procent van het aantal assistenten, uitgedrukt in voltijdse eenheden, worden benoemd. »; 3° de tekst van paragraaf 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3.Alle contracten van het ambt van assistent die door het hogeschoolbestuur afgesloten zijn tussen 1 januari 1996 en het einde van het academiejaar 1995-1996 kunnen door het hogeschoolbestuur verlengd worden tot het einde van het academiejaar 1997-1998. Deze verlenging komt niet in aanmerking voor de periode bedoeld in 1. »; 4° een vierde paragraaf wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « 4.De aanstellingen in het ambt van assistent die gebeuren na de aanvang van het academiejaar, kunnen als einddatum het einde van dat academiejaar hebben. In voorkomend geval komt deze aanstellingsperiode niet in aanmerking voor de periode bedoeld in 1. »
Art. 40.Aan artikel 141 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de huidige tekst van artikel 141 wordt 1;2° er wordt een 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « 2.Het hogeschoolbestuur kan ten laste van de inkomsten uit posthogeschoolvorming aan leden van het onderwijzend personeel die in het kader van hun opdracht belast worden met het leveren van prestaties bij posthogeschoolvorming een persoonlijke vergoeding toekennen. Het totaal bedrag aan vergoedingen die kunnen worden toegekend, bedraagt ten hoogste de helft van de totale inkomsten voortvloeiend uit posthogeschoolvorming na aftrek van alle kosten. »
Art. 41.In hetzelfde decreet wordt een artikel 141bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 141bis : In afwijking van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, hoofdstuk IV, artikel 78, eerste lid en in aanvulling van artikel 85 van dezelfde wet, kan het hogeschoolbestuur leden van het onderwijzend personeel die vervroegd met pensioen gaan, een vergoeding geven lastens de werkingsuitkering voor zover het hogeschoolbestuur beslist heeft het betreffend onderwijzend personeelslid een deel van zijn activiteiten van onderwijs, onderzoek of maatschappelijke dienstverlening te laten voortzetten. Die vergoeding kan verleend worden tot het einde van het academiejaar waarin het personeelslid de leeftijd van 65 bereikt heeft. »
Art. 42.In het artikel 143 van hetzelfde decreet tussen de woorden "bedoeld in artikel 141" en "van de leden van het onderwijzend personeel" de woorden "de vergoedingen bedoeld in artikel 141bis" invoegen.
Art. 43.Artikel 179,7°, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende zinsnede : « , zoals bepaald in artikel 181bis;".
Art. 44.In hetzelfde decreet wordt een artikel 181bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 181bis : 1. Het bedrag TBS+55 is gelijk aan de som van volgende bedragen : 1° de geraamde kosten van de wachtgelden van de personeelsleden van de hogescholen, ter beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, met uitzondering van die personeelsleden waarvan sprake in 2°, te betalen tijdens het begrotingsjaar;2° dat deel van de wachtgelden die de personeelsleden die genieten van een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen in het speciale overgangsstelsel, ontvangen hebben in het academiejaar dat tijdens het vorige begrotingsjaar werd afgesloten, dat overeenkomt met 62,5 procent van hun laatste brutoactiviteitssalaris.2. De hogescholen ontvangen vanaf het begrotingsjaar 1998 het bedrag vermeld in 1, 2°.»
Art. 45.In artikel 182, 1, van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995 houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap, wordt een 6° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 6° de personeelsleden, zoals bedoeld in artikel 304 bis, die voor de begeleiding van de onderwijsvernieuwingen in het hoger onderwijs en voor de ondersteuning van de lokale comités tewerkgesteld zijn bij de representatieve vakorganisaties.»
Art. 46.Artikel 205 van het hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 205 : De commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogescholen oefent toezicht uit op de IVAH overeenkomstig afdeling 2, hoofdstuk V van titel IV van dit decreet. »
Art. 47.Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 231ter toegevoegd, die luidt als volgt : « Artikel 231ter : In afwijking van de artikelen 122, 2 en 231 kunnen voor de personeelsleden die gebruik maken van het overgangsstelsel inzake voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, tijdelijke personeelsleden zoals bedoeld in artikel 318, 2° benoemd worden voor het volume waarvoor er een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen in het overgangsstelsel wordt toegekend. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs. »
Art. 48.Aan artikel 232, 4, van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet betreffende het onderwijs-VII van 8 juli 1996, wordt volgende zin toegevoegd : « De geraamde personeelskosten voor de personeelsleden die genieten van een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen in het speciale overgangsstelsel, worden voor de berekening van deze norm evenwel niet in aanmerking genomen. »
Art. 49.Aan artikel 243, 4 van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd : « De Vlaamse regering bepaalt het administratieve statuut van de Commissaris-coördinator. »
Art. 50.In titel V van hetzelfde decreet wordt een nieuw hoofdstuk IV toegevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IV. Begeleiding en ondersteuning Artikel 304bis : De personeelsleden van het onderwijs die voor de begeleiding van de onderwijsvernieuwingen in het hoger onderwijs en voor de ondersteuning van de lokale comités tewerkgesteld zijn bij de representatieve vakorganisaties in uitvoering van het akkoord van sectorale sociale programmatie voor de jaren 1995 en 1996 voor de sector "Onderwijs" van de Vlaamse Gemeenschap, bekomen ofwel een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs; ofwel een verlof wegens vakbondsopdracht, overeenkomstig de geldende reglementaire bepalingen.
In tegenstelling met de geldende reglementaire bepalingen zijn de representatieve vakorganisaties er evenwel niet toe gehouden voor de in dit artikel bedoelde personeelsleden die een verlof wegens vakbondsopdracht genieten aan de overheid een som terug te storten die gelijk is aan het globaal bedrag van de wedden, weddetoelagen, salarissen, vergoedingen en toelagen die door de overheid aan deze personeelsleden werden uitgekeerd. »
Art. 51.In artikel 307, eerste lid, van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995 houdende diverse wijzigingsbepalingen betreffende het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap, worden de woorden "1 september 1995" telkens vervangen door de woorden "vanaf een door de Vlaamse regering te bepalen datum".
Art. 52.De laatste alinea van artikel 308 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De benoemde personeelsleden van de opgeheven Jesode-Hatora en Beth-Jacob Normaalschool te Antwerpen worden, met behoud van vaste benoeming in het hoger onderwijs, tewerkgesteld naar keuze, hetzij in een hogeschool, hetzij in de afdeling "getuigschrift pedagogische bekwaamheid" van het hoger onderwijs voor sociale promotie, hetzij in een van de instellingen van secundair onderwijs van de eigen inrichtende macht. »
Art. 53.In hetzelfde decreet wordt een artikel 314ter ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 314ter : 1. De Vlaamse regering bepaalt het academiejaar met ingang waarvan de lerarenopleiding dans, zoals bepaald in artikel 23, 3, van het decreet van 15 december 1993 betreffende het onderwijs-V, wordt afgebouwd.2. De pedagogische leergang, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen, wordt afgebouwd met ingang van het academiejaar 1996-1997.3. De studenten die ten laatste in de respectieve academiejaren als regelmatig student zijn ingeschreven in het eerste jaar van een opleiding, vermeld in 1 en 2 van dit artikel, hebben het recht deze opleiding of optie te voltooien op voorwaarde : 1° dat zij maximum tweemaal voor eenzelfde jaar van de opleiding ingeschreven worden en dat het totaal aantal inschrijvingen in de opleiding niet meer bedraagt dan tweemaal de reglementaire duur;2° dat zij hun studies niet onderbreken.4. De in 1 en 2 bedoelde opleidingen worden door de Vlaamse Gemeenschap erkend;zij worden evenwel niet gefinancierd. »
Art. 54.Artikel 327, 2, tweede lid, van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Deze bepaling geldt niet voor personeelsleden bedoeld in artikel 182, 1, 4° en 6°.
Deze bepaling geldt evenmin voor de personeelsleden bedoeld in artikel 182, 1, 5° die voor een voltijdse opdracht bezoldigd worden ten laste van de centrale voorafname en minstens dertig jaar geldige anciënniteit opgebouwd hebben op 1 januari 1996. »
Art. 55.Artikel 337, 3, van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII, wordt aangevuld als volgt : « De geldelijke anciënniteit wordt evenwel aangepast indien de aanvangsleeftijd van de nieuwe schaal verschilt van die van de vroegere schaal, met uitzondering voor de met toepassing van artikel 336 geconcordeerde personeelsleden die hierdoor salarisverlies zouden lijden. »
Art. 56.In artikel 148 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII wordt 9° vervangen door wat volgt : « 9° artikel 106 treedt in werking op een door de Vlaamse regering te bepalen datum. »
Art. 57.De attesten pedagogische leergangen uitgereikt door de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen vóór het schooljaar 1975-1976 worden gelijkgesteld met de getuigschriften zoals bedoeld in het Koninklijk Besluit van 15 april 1977 houdende oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen.
Art. 58.In afwijking van artikel 107 van het decreet betreffende het onderwijs VI van 21 december 1994, wordt het bedrag van 154 miljoen frank, voortvloeiend uit enerzijds het verschil tussen de middelen ter compensatie van het gebouw Naamsestraat en de verkoop van het Erreragebouw en de middelen die reeds werden aangewend, anderzijds de middelen bestemd voor het HTICS uit het protocolakkoord van 23 februari 1994 afgesloten tussen de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën en Begroting, en ARGO, met betrekking tot het besluit van 23 februari 1994 van de Vlaamse regering tot invoering van artikel 11bis in het besluit van 22 september 1993 van de Vlaamse regering, overgedragen aan de Erasmushogeschool Brussel.
Dit bedrag, overeenkomstig artikel 107 van het decreet betreffende het onderwijs VI van 21 december 1994 bestemd voor de investering in gebouwen en infrastructuurwerken van de terreinen en gebouwen, gelegen te 1000 Brussel, Dansaertstraat 68, 70 en 72 en Moutstraat 15, kan tevens aangewend worden voor de aankoop van en investering in gebouwen en terreinen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De gebouwen en terreinen, zoals bedoeld in artikel 107 van het decreet betreffende het onderwijs-VI van 21 december 1994, worden in de staat waarin ze zich bevinden, overgedragen aan de Erasmushogeschool Brussel.
Art. 59.De hogeschool voor Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen krijgt voor de aankoop van gespecialiseerde apparatuur voor het pedagogisch project podologie een bedrag van 1 685 000 frank tijdens het begrotingsjaar 1995 en 997 000 frank tijdens het begrotingsjaar 1996.
Art. 60.De volgende artikelen treden als volgt in werking : 1° artikel 35 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1994;2° de artikelen 51, 53, 56 en 59 hebben uitwerking vanaf 1 september 1995;3° de artikelen 39, 2° en 3°, 47 en 55 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1996;4° de artikelen 36, 39, 4°, 43, 44, 48 en 52 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1996;5° de artikelen 45, 50 en 54 treden in werking op 1 januari 1997;6° de artikelen 34, 37, 38 en 39, 1° treden in werking met ingang van 1 september 1997;7° de artikelen 33, 46, 57 en 58 treden in werking met ingang van de publikatie in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK V. Universitair onderwijs
Art. 61.Artikel 91 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt aangevuld met een derde lid, dat luidt als volgt : « Het universiteitsbestuur kan in het geval van eerste benoeming tot lid van het zelfstandig academisch personeel personen aanstellen tot lid van het zelfstandig academisch personeel in een tijdelijk dienstverband voor een duur van ten hoogste drie jaar met uitzicht op vaste benoeming na die periode, indien het universiteitsbestuur de prestaties van de betrokkene gunstig beoordeelt. »
Art. 62.Hoofdstuk IV van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een artikel 104bis, luidend als volgt : « Artikel 104bis : In afwijking van het bepaalde in artikel 2, 3, tweede alinea, van de wet van 4 augustus 1986 tot regeling van de oppensioenstelling van de leden van het onderwijzend personeel van het universitair onderwijs en tot wijziging van andere bepalingen van de onderwijswetgeving, kan het universiteitsbestuur de leden van het zelfstandig academisch personeel die vervroegd met pensioen gaan, een vergoeding geven lastens de werkingsuitkering voor zover het universiteitsbestuur beslist heeft dat het betreffende lid van het zelfstandig academisch personeel een deel van zijn activiteiten van onderwijs, onderzoek of wetenschappelijke dienstverlening mag voortzetten. Die vergoeding kan verleend worden tot het einde van het academiejaar waarin hij de leeftijd van 65 bereikt. »
Art. 63.Artikel 112 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een vierde lid, luidend als volgt : « Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de uitbreiding van de omvang van een deeltijds dienstverband niet beschouwd als een nieuwe werving. »
Art. 64.De volgende artikelen treden als volgt in werking : 1° artikel 63 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1991;2° de artikelen 61 en 62 treden in werking met ingang van 1 oktober 1997. HOOFDSTUK VI. PMS-centra
Art. 65.In artikel 2, 11, van de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra worden de jaartallen "1996-1997" vervangen door de jaartallen "1998-1999".
Art. 66.Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 september 1997. HOOFDSTUK VII. Basisonderwijs
Art. 67.In artikel 107 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het eerste lid wordt volgende zin toegevoegd : « Zij kunnen hun scholen overhevelen naar een ander schoolbestuur.»; 2° aan het tweede lid wordt volgende bepaling toegevoegd : « De overheveling van een school naar een ander schoolbestuur heeft ten aanzien van het departement onderwijs uitwerking op 1 september.»
Art. 68.In artikel 166 van hetzelfde decreet wordt 1 vervangen door wat volgt : « 1. De vakorganisaties, aangesloten bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie, kunnen beschikken over personeelsleden uit het onderwijs met ofwel een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs, ofwel een verlof wegens vakbondsopdracht overeenkomstig de geldende reglementaire bepalingen.
In tegenstelling met de geldende reglementaire bepalingen zijn de representatieve vakorganisaties er evenwel niet toe gehouden, voor de in dit artikel bedoelde personeelsleden die genieten van een verlof wegens vakbondsopdracht, aan de overheid een som terug te storten die gelijk is aan het globaal bedrag van de wedden, weddetoelagen, salarissen, vergoedingen en toelagen die door de overheid aan deze personeelsleden werden uitgekeerd.
Deze personeelsleden moeten door die vakorganisaties belast worden met de begeleiding en de ondersteuning van de lokale comités. »
Art. 69.Het besluit van de Vlaamse regering van 10 juni 1997 houdende de taken die niet in de functiebeschrijving van het personeel in het basisonderwijs kunnen opgenomen worden, wordt bekrachtigd.
Art. 70.De artikelen 67, 68 en 69 treden in werking op 1 september 1997. HOOFDSTUK VIII. Overheveling van instellingen naar een andere inrichtende macht
Art. 71.De overheveling van een onderwijsinstelling naar een andere inrichtende macht heeft ten aanzien van het departement onderwijs uitwerking op 1 september.
Art. 72.Artikel 71 treedt in werking met ingang van 1 september 1997. HOOFDSTUK IX. Infrastructuurwerken in het hoger onderwijs
Art. 73.Artikel 197 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 197 : Deze investeringen dragen uitsluitend bij tot de dekking van de uitgaven voor de aankoop van gebouwen, voor de gehele of gedeeltelijke nieuwbouw of verbouwing, voor de voorafgaande afbraakwerken en omgevingswerken, voor de eerste uitrusting, de aankoop van gronden en de aankoop van didactische en wetenschappelijke apparatuur. De financiering van een investering kan tot 100 % van de kostprijs van het investeringsproject bedragen. »
Art. 74.Artikel 199 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, zoals gewijzigd door het decreet van 8 juli 1996, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 199 : 1. Voor aankoop van een gebouw en voor nieuwbouw- en verbouwingswerken mag de kostprijs maximaal 34.534 frank per vierkante meter bruto-oppervlakte bedragen.
Bij de aankoop van een gebouw wordt de netto aankoopprijs, exclusief registratierechten en andere kosten, in rekening gebracht voor het bepalen van de kostprijs per vierkante meter bruto-oppervlakte. Deze netto aankoopprijs wordt, in voorkomend geval, geplafonneerd tot de waarde vastgesteld door het bevoegd Comité tot Aankoop.
Bij nieuwbouw en verbouwingswerken mag de kostprijs van de voorafgaande afbraakwerken, de eerste uitrusting, de aankoop van gronden, de omgevingswerken, de belastingen op de toegevoegde waarde, de algemene kosten en de contractuele prijsherzieningen worden uitgesloten. Voor de algemene kosten kan een bedrag van maximaal 7 % van de financierbare investering forfaitair worden toegekend.
Bij nieuwbouw wordt de kostprijs per vierkante meter bekomen door de hierboven bepaalde kostprijs te delen door de totale nieuw gebouwde bruto-oppervlakte waar de werken worden uitgevoerd. Bij verbouwingswerken wordt de kostprijs per vierkante meter bekomen door de hierboven bepaalde kostprijs te delen door de bruto-oppervlakte van de gebouwen waaraan deze werken worden uitgevoerd.
Bij aankoop van een gebouw gepaard gaand met nieuwbouw of verbouwingswerken aan dit aangekochte gebouw worden voor het bepalen van de kostprijs per vierkante meter bruto-oppervlakte, de netto aankoopprijs en de bouwkost, samengeteld.
De maximale kostprijs per vierkante meter wordt bepaald op de dag waarop de offertes worden geopend. Voor het bepalen van de hiervoor vermelde maximale kostprijs wordt de kostprijs van de loten die op een latere datum worden aanbesteed, verrekend naar de datum van de opening van de offertes op het eerste lot. 2. Het in 1 vermelde bedrag, vastgesteld op 1 mei 1997, wordt maandelijks herzien volgens de prijsherzieningsformule vastgesteld voor overheidsopdrachten van aanneming van bouwwerken.3. Overschrijdingen van het in 1 omschreven bedrag zijn enkel toelaatbaar na gunstig advies van het college van commissarissen bedoeld in artikel 244, 1.»
Art. 75.Artikel 2 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd door de decreten van 19 april 1995 en 8 juli 1996, wordt aangevuld als volgt : « 54° bruto-oppervlakte van een gebouw : het geheel van de vloeroppervlakten van alle vloerniveaus. De vloerniveaus zijn inzonderheid de verdiepingen die geheel of gedeeltelijk onder de grond zijn gebouwd, de bovengrondse verdiepingen en de verdiepingen voor technische installaties.
De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt bepaald door de buitenomtrek van de bouwdelen die het gebouw begrenzen ter hoogte van de vloer. De oppervlakte van de trappen, de liften en de installatiekokers moet op ieder niveau tot de vloeroppervlakte worden gerekend. Worden niet als bruto-oppervlakte beschouwd : de kruipruimten tussen de gelijkvloerse verdieping en onderste niveau van het gebouw; de dakverdiepingen, zolders en kelders die niet als bruikbare lokalen kunnen worden ingericht; de technische holle ruimten, tenzij deze volkomen afgewerkt zijn, die deel uitmaken van het gebouw en een vrije hoogte hebben van ten minste 2 meter; de uitwendige noodtrappen; de openingen en holle ruimten van meer dan 4 vierkante meter; 55° nieuwbouw : alle werken die strekken tot de oprichting van nieuwe gebouwen of de uitbreiding van de bestaande gebouwen;56° verbouwing : alle werken uitgevoerd aan bestaande gebouwen.»
Art. 76.Afdeling 1 van hoofdstuk II van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd, wordt opgeheven voor de hogescholen bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 77.De artikelen 73, 74, 75 en 76 treden in werking op 1 september 1997.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 15 juli 1997.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld