Etaamb.openjustice.be
Decreet van 08 februari 1999
gepubliceerd op 23 april 1999

Decreet houdende verschillende maatregelen inzake onderwijs

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
1999029192
pub.
23/04/1999
prom.
08/02/1999
ELI
eli/decreet/1999/02/08/1999029192/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 FEBRUARI 1999. - Decreet houdende verschillende maatregelen inzake onderwijs (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs

Artikel 1.In artikel 1, 1°, van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 24 juli 1997, worden de woorden « of in het kunstonderwijs met beperkt leerplan, » vervangen door de woorden « of in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan ».

Art. 2.In artikel 1, lid 1, 2°, van hetzelfde decreet, worden de woorden « en van het lange type » ingevoegd tussen de woorden « van het korte type » en « voor sociale promotie ».

Art. 3.Artikel 2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet, zijn de bekwaamheidsbewijzen bepaald ter uitvoering van artikel 12 bis, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van de onderwijswetgeving, van artikel 15, 5°, van de wet van 14 mei 1955 op het kunstonderwijs en van artikel 22 bis van de wet van 11 juli 1973 tot wijziging van de voormelde wet van 29 mei 1959, en van de artikelen 10 en 17, § 4, van de wet van 17 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, alsook van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, diploma's, getuigschriften, brevetten, attesten, jaren nuttige ervaring of een wetenschappelijke, artistieke of beroepsbekendheid. ».

Art. 4.In artikel 3, lid 1, van hetzelfde decreet, worden de woorden « De nuttige ervaring » vervangen door de woorden « Behalve voor het bepaalde van artikel 100, § 3, van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, omvat de nuttige ervaring ».

Art. 5.In artikel 4, 3°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 25 juli 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° de woorden « en naar het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de leergangen met beperkt leerplan ressorterend onder het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur en, » worden door een komma vervangen; 2° de woorden « en naar artikel 71 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap » worden toegevoegd na de woorden « van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap.».

Art. 6.In artikel 24, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 10 april 1995, 25 juli 1996 en 2 juni 1998, wordt lid 1 vervangen door de volgende bepaling : « Behalve in het voorschools en lager onderwijs komt elk vastbenoemd personeelslid dat toegang wenst te hebben tot een ander ambt van dezelfde categorie, waarvoor het een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs van groep A bezit en waarin het ten minste 180 dagen ambtanciënniteit telt, op eigen aanvraag in de rangschikking van de prioritaire personeelsleden voor. ».

Art. 7.In artikel 25, § 1, 1°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 17 juli 1998, wordt een nieuw lid tussen de leden 2 en 3 ingevoegd, luidend als volgt : « Voor de kennisgeving van elke ontslagverlening, moet het personeelslid uitgenodigd worden om door de inrichtende macht gehoord te worden. De oproeping om gehoord te worden alsook de redenen waarom de inrichtende macht het personeelslid wenst te ontslaan, moeten hem ten minste vijf werkdagen voor het verhoor worden medegedeeld, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel door middel van een ter hand gesteld schrijven met ontvangstbewijs.

Gedurende het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs die in actieve dienst of in ruste gesteld zijn, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid niet voor het verhoor verschijnt of er niet bij wordt vertegenwoordigd. ».

Art. 8.In artikel 28, 1°, lid 3, van hetzelfde decreet, aangevuld bij het decreet van 10 april 1995, wordt de eerste zin van het vierde streepje aangevuld met de volgende woorden : « met uitzondering van deze die bedoeld is in artikel 30, 8°. »

Art. 9.In artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 10 april 1995, 25 juli 1996 en 2 juni 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 2, worden de woorden « op 1 februari » vervangen door de woorden « op 15 april »;2° in lid 6, worden de woorden « op 1 februari » vervangen door de woorden « op 15 april »;3° lid 7 word geschrapt;4° lid 9, dat lid 8 wordt, wort door de volgende bepaling vervangen : « De benoemingen in vast verband hebben uiterlijk 1 april uitwerking, uitsluitend in de betrekkingen bedoeld in lid 2 die op 1 oktober van het lopende schooljaar nog vacant waren.».

Art. 10.In artikel 42, § 3, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « de voorwaarde bedoeld in artikel 40, lid 1, 5°, is niet vereist » worden vervangen door de woorden « de voorwaarden bedoeld in artikel 40, lid 1, 5° en 6°, zijn niet vereist »;2° de bepaling wordt aangevuld als volgt : « De in artikel 27 bis bedoelde autoriteiten worden er overigens toe gemachtigd deze aanstellingen uit te voeren voor een duur die gelijk is aan of korter is dan vijftien weken.».

Art. 11.Artikel 50, § 3, lid 2, gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995, wordt aangevuld als volgt : « De in artikel 27 bis bedoelde autoriteiten worden er overigens toe gemachtigd deze aanstellingen uit te voeren voor een duur die gelijk is aan of korter is dan vijftien weken. ».

Art. 12.In artikel 65 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een nieuwe paragraaf 1 ingevoegd, luidend als volgt : « § 1.De tuchtstraffen worden uitgesproken door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid in vast verband benoemd is of door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid dat in vast verband benoemd werd door een andere inrichtende macht, het geheel of een deel van zijn ambt uitoefent met toepassing van de verordeningbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en betreffende de reaffectatie.

De procedure kan eveneens gezamenlijk worden ingesteld door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid in vast verband benoemd is en door de inrichtende macht(en) van de inrichting(en) waarin het personeelslid het geheel of een deel van zijn ambt uitoefent met toepassing van de verordeningsbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en betreffende de reaffectatie.

Met het oog op de gezamenlijke uitoefening van de tuchtprocedure bepaald in het vorige lid, brengt de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid het geheel of een deel van zijn ambt uitoefent met toepassing van de verordeningsbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en betreffende de reaffectatie, de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid benoemd is, schriftelijk op de hoogte van haar voornemen een tuchtprocedure ten aanzien van het betrokken personeelslid in te stellen.

De tuchtstraf heeft alleen uitwerking ten aanzien van de inrichtende macht(en) die een sanctie heeft(hebben) uitgesproken. »; 2° in paragraaf 1, die paragraaf 2, lid 1, wordt, wordt lid 1 vervangen door de volgende bepaling : « Behoudens de nadere bepalingen van dit artikel, is de in paragraaf 1 bedoelde inrichtende macht de tot benoemen bevoegde overheid »;3° in paragraaf 2, die paragraaf 3 wordt, wordt lid 1 aangevuld als volgt : « Het personeelslid dat van zijn recht op beroep gebruik maakt, geeft er onmiddellijk kennis van aan zijn inrichtende macht.»; 4° de bepaling wordt aangevuld als volgt : « § 5.Indien het personeelslid geen beroep heeft ingesteld voor de raad van beroep binnen de in paragraaf 3 bepaalde termijn, heeft de tuchtstraf waarvan aan het personeelslid met toepassing van dezelfde paragraaf 3 kennis werd gegeven, uitwerking op de derde werkdag die volgt op het einde van voormelde termijn.

De in paragraaf 3, lid 1 bedoelde kennisgeving vermeldt de datum waarop de tuchtstraf uitwerking heeft met toepassing van lid 1 van deze paragraaf. ».

Art. 13.In artikel 72 van hetzelfde decreet, worden de woorden « of de betrokkene al dan niet beroep ingesteld heeft. » vervangen door de woorden « de definitieve beslissing in tuchtzaken, bedoeld in artikel 65, paragraaf 4, of de derde werkdag bedoeld in paragraaf 5 van hetzelfde artikel. ».

Art. 14.Artikel 76, lid 1, 2°, van hetzelfde decreet van 10 april 1995, wordt aangevuld als volgt : « of onder de ambtenaren-generaal van de Algemene Directie voor het Personeel van het Gesubsidieerd Onderwijs. Is de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter bedoeld in lid 3 van dit artikel een ambtenaar-generaal, dan is de vergoeding van 2 000 frank bedoeld in artikel 6 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 mei 1995 betreffende de raden van beroep in het gesubsidieerd officieel onderwijs niet verschuldigd. ».

Art. 15.In artikel 78, lid 4, van hetzelfde decreet worden de woorden « Bij aanhoudende niet-verschijning van de regelmatig ontboden partij of van haar raadsman » vervangen door de woorden « Bij afwezigheid van één van de regelmatig ontboden partijen of van haar raadsman ».

Art. 16.Artikel 87 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 87.De door de centrale paritaire commissie genomen aanvullende regels mogen niet afwijken van de regels van dit decreet.

De aanvullende regels genomen door de paritaire commissies bedoeld in artikel 85, lid 1, 2° en 3°, mogen niet afwijken van de regels van dit decreet of van de aanvullende regels vastgesteld door de centrale paritaire commissie die bij besluit van de Regering bindend verklaard werden.

Overigens mogen de door de plaatselijke paritaire commissies genomen aanvullende regels niet afwijken van de aanvullende regels die werden vastgesteld door de paritaire commissies bedoeld in artikel 85, lid 1, 2o, en bij besluit van de Regering bindend werden verklaard, en mogen alleen bindend worden verklaard als zij door een beslissing van de gemeenteraad of van de bestendige deputatie, naar gelang van het geval, werden goedgekeurd. ».

Art. 17.In artikel 95, 5°, van hetzelfde decreet, worden de woorden « in artikel 30, lid 2 » vervangen door de woorden « in artikel 30, lid 5 ». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs

Art. 18.Artikel 1, § 1, 1°, van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt aangevuld als volgt : « of in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan. ».

Art. 19.Artikel 2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van dit decreet, zijn de bekwaamheidsbewijzen bepaald ter uitvoering van artikel 12 bis, § 2, van voormelde wet van 29 mei 1959, van artikel 15, 5°, van de wet van 14 mei 1955 tot regeling van het kunstonderwijs en artikel 22 bis van de wet van 11 juli 1973 tot wijziging van voormelde wet van 29 mei 1959 en van de artikelen 10 en 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, alsook bij het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, diploma's, getuigschriften, brevetten, attesten, jaren nuttige ervaring of beroeps- of wetenschappelijke bekendheid.

Behalve voor het bepaalde in artikel 100, § 3, van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, bestaat de nuttige ervaring in de tijd doorgebracht ofwel in een openbare of privé-instelling, ofwel in het onderwijs, ofwel in een vak of een beroep. De Regering bepaalt of de nuttige ervaring bijgedragen heeft tot de opleiding vereist voor het toe te kennen ambt.

De nuttige ervaring wordt aangetoond volgens de regels bepaald voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs. ».

Art. 20.In artikel 3, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 2 juni 1998, worden de woorden « en van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling voor het personeel van de leergangen met beperkt leerplan ressorterend onder het ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, zoals gewijzigd. » vervangen door de woorden « en van artikel 71 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. ».

Art. 21.In artikel 34, § 1, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 3, wordt de tweede zin geschrapt;2° de volgende leden worden tussen de leden 4 en 5 ingevoegd : « Onverminderd artikel 108, moet die anciënniteit overigens verworven zijn in de loop van de laatste vijf schooljaren voor de toepassing van 1° en, voor de toepassing van 2°, in de loop van de laatste tien schooljaren die voorafgaan aan het schooljaar tijdens welk het personeelslid zijn voorrang doet gelden. De bovenvermelde termijn van vijf jaar wordt verlengd met één schooljaar voor elk schooljaar in de loop waarvan het personeelslid, gedurende die termijn van vijf jaar, in een inrichting van dezelfde inrichtende macht, zonder aan dit statuut te zijn onderworpen, een ambt van dezelfde categorie als die waarin het de onder 1° bedoelde anci »nniteit heeft verworven.

De bovenvermelde termijn van tien jaar wordt verlengd met één schooljaar voor elk schooljaar in de loop waarvan het personeelslid, gedurende die termijn van tien jaar, in een inrichting van dezelfde inrichtende macht of in een inrichting van het gesubsidieerd vrij onderwijs met hetzelfde karakter of, voor zover de betrokken inrichtende macht haar toestemming verleent, in een inrichting voor gesubsidieerd vrij onderwijs met een ander karakter of in het gesubsidieerd officieel onderwijs, ongeacht welk ambt heeft uitgeoefend, zonder aan dit statuut te zijn onderworpen. ».

Art. 22.Artikel 36, § 1, lid 1, van hetzelfde decreet, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Behalve het op grond van artikel 34, § 1, lid 1, 1°, aangeworven is, kan het tijdelijk aangeworven personeelslid ontslagen worden met een met redenen omklede opzeggingstermijn van veertien dagen. Het personeelslid wordt vooraf opgeroepen om gehoord te worden. Van de oproeping tot het verhoor alsook van de redenen waarom de inrichtende macht het personeelslid wenst te ontslaan, moet hem ten minste vijf werkdagen voor het verhoor kennis worden gegeven, hetzij bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, hetzij bij een ter hand gesteld schrijven met ontvangstbewijs. Bij zijn verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in actieve dienst zijn of in ruste gesteld zijn bij het gesubsidieerd vrij onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid niet voor het verhoor verschijnt of er niet bij vertegenwoordigd is. ».

Art. 23.In artikel 42, § 1, 8°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1994, worden de woorden « in het ambt » ingevoegd tussen de woorden « en wedertewerkstelling en een anciëniteit » en het woord « tellen ».

Art. 24.In artikel 74, § 1, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° lid 1 wordt vervangen door de volgende leden : « De tuchtstraffen worden uitgesproken door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid in vast verband aangeworven is of door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid dat door een andere inrichtende macht in vast verband aangeworven werd, een deel of het geheel van zijn ambt uitoefent met toepassing van de verordeningsbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en de reaffectatie. De procedure kan ook gezamenlijk ingesteld worden door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid in vast verband aangeworven is en door de inrichtende macht(en) van de inrichting(en) waarin het personeelslid het geheel of een deel van zijn ambt uitoefent met toepassing van de verordeningsbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en de reaffectatie.

Om de in het vorige lid bepaalde gezamenlijke uitoefening van de tuchtstraf mogelijk te maken, brengt de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid het geheel of een deel van zijn ambt uitoefent met toepassing van de verordeningsbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en de reaffectatie, de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid benoemd is schriftelijk op de hoogte van zijn voornemen om een tuchtprocedure in te stellen ten aanzien van het betrokken personeelslid.

De tuchtstraf heeft alleen uitwerking ten aanzien van de inrichtende macht(en) die een sanctie heeft (hebben) uitgesproken. »; 2° lid 3, dat lid 6 wordt, wordt aangevuld als volgt : « In dat geval, geeft het onmiddellijk aan de inrichtende macht kennis van het afschrift van zijn beroep.»; 3° de bepaling wordt aangevuld met de volgende leden : « Indien het personeelslid geen beroep voor de raad van beroep binnen de in lid 6 voorgeschreven termijn heeft ingesteld, dan wordt het voorstel tot tuchtsanctie definitief en heeft de tuchtsanctie uitwerking de derde werkdag die volgt op het einde van voormelde termijn. De in lid 5 bedoelde kennisgeving vermeldt de datum waarop de tuchtstraf uitwerking heeft bij toepassing van lid 8. ».

Art. 25.Artikel 81, lid 4, van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « of in ruste gesteld ».

Art. 26.Artikel 96 van hetzelfde decreet, waarvan de huidige tekst een paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidend als volgt : « § 2. De aanvullende regels getroffen door de centrale paritaire commissies bedoeld in artikel 91, 1°, a), en 2°, a) mogen niet van de regels van dit decreet afwijken.

De aanvullende regels getroffen door de paritaire commissies bedoeld in artikel 91, 1°, b), en 2°, b), mogen niet afwijken van de regels van dit decreet of van de aanvullende regels die bindend verklaard werden bij het besluit van de Regering en die enerzijds door de centrale paritaire commissie bedoeld in artikel 91, 1°, a), en anderzijds door de centrale paritaire commissie bedoeld in artikel 91, 2°, a), werden vastgesteld. ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het secundair onderwijs met beperkt leerplan

Art. 27.Artikel 9, lid 3, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het secundair onderwijs met beperkt leerplan, gewijzigd bij het decreet van 18 maart 1996, wordt opgeheven.

Art. 28.Artikel 10 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 18 maart 1996, wordt door de volgende bepaling vervangen : « Aan de leerling die gedurende minstens twee schooljaren werkelijk en ijverig ofwel de cursussen van het beroepssecundair onderwijs van het lager niveau met beperkt leerplan in dezelfde studierichting heeft gevolgd, ofwel de cursussen van het derde jaar secundair onderwijs met volledig leerplan en de cursussen van één jaar beroepssecundair onderwijs van het lager niveau met beperkt leerplan in dezelfde studierichting heeft gevolgd, kan een attest van beroepsbekwaamheid van de lagere cyclus van het onderwijs met beperkt leerplan worden uitgereikt.

Het hoofd van de zetel-inrichting of van de inrichting die met deze een samenwerkingsverband heeft waar de leerling het merendeel van zijn beroepsopleiding volgt, kan het uitreiken van een attest van beroepsbekwaamheid toelaten voor een leerling die van studierichting is veranderd indien deze verandering de leerling niet heeft belet een toereikend niveau te verwerven inzake bekwaamheid.

Er kan een attest van wederinschakeling in het gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon onderwijs met volledig leerplan uitgereikt worden aan de leerling die, mits hij gedurende minstens een schooljaar het centrum voor afwisselend onderwijs en opleiding heeft bezocht, bevoegd wordt geacht om normaal zijn studies verder te volgen hetzij in het vierde jaar, hetzij in het vijfde jaar van het beroepsonderwijs. » .

Art. 29.In artikel 11 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° voor de huidige paragraaf 1, die paragraaf 2 wordt, wordt een paragraaf 1 ingevoegd, luidend als volgt : « § 1.De regelmatige leerlingen die een opleiding van het niveau van de hogere cyclus van het onderwijs met beperkt leerplan hebben voltooid, kunnen een kwalificatiegetuigschrift verkrijgen dat overeenstemt met dat uitgereikt voor het onderwijs met volledig leerplan, onder de voorwaarden en mits inachtneming van de nadere regels bepaald door de Regering. De kwalificatieproeven die met geen afdeling of studierichting in het onderwijs met volledig leerplan overeenstemmen, worden aan de Regering ter goedkeuring voorgelegd. De nadere regels voor de toepassing van genoemde kwalificatieproeven worden door de Regering vastgesteld. » ; 2° in huidige paragraaf 1, die paragraaf 2 wordt, worden de woorden "bedoeld bij artikel 10" vervangen door de woorden "bedoeld bij paragraaf 1".

Art. 30.In artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 24 juli 1997, worden de woorden "in de kleine en middelgrote ondernemingen voor handel en ambachtswezen" aangevuld met de woorden "binnen de door de Regering vastgestelde voorwaarden".

Art. 31.In artikel 13, lid 1, van hetzelfde decreet, worden de woorden "in artikel 9" vervangen door de woorden "in de artikelen 9 en 10". HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren

Art. 32.In artikel 39 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, worden de woorden "ter goedkeuring" vervangen door de woorden "ter bevestiging".

Art. 33.In artikel 66 van hetzelfde decreet, wordt het volgende lid ingevoegd tussen de leden 1 en 2 : « Er moet een samenhang bestaan tussen het opvoedkundige en pedagogische project van een inrichtende macht die aangesloten is bij een vertegenwoordigingsorgaan en het opvoedkundige en pedagogische project van bedoeld orgaan. » .

Art. 34.Artikel 79, lid 2, van hetzelfde decreet, wordt aangevuld met de volgende zin : « Deze aanvraag kan gebeuren langs het hoofd van de inrichting. In dit geval, moet die gebeuren binnen de vij dagen van opening van de school die volgen op de voorlopige inschrijving van de leerling door het hoofd van de inrichting. » .

Art. 35.In artikel 80 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de leden 3 en 4 opgeheven;2° het artikel wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3.Op welk ogenblik ook van het jaar, reikt het inrichtingshoofd dat een leerling die het aanvraagt niet kan inschrijven, hem een attest van aanvraag tot inschrijving uit, waarvan het model door de Regering wordt bepaald. Onmiddellijk zendt hij er een afschrift van naar één van de zonale commissies der inschrijvingen in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, die door de Regering worden opgericht.

Het attest van aanvraag tot inschrijving vermeldt de redenen van de weigering en de naam van de bestuursdiensten waarbij de leerling en zijn ouders help kunnen vinden om ingeschreven te worden in een onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap of in een instelling belast met de inachtneming van de schoolplicht. » .

Art. 36.In artikel 81, § 2, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1, worden de zinnen "Het proces-verbaal van het verhoor wordt ondertekend door de meerderjarige leerling of door de ouders of door de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent over de minderjarige leerling.De weigering om het proces-verbaal te ondertekenen, wordt vastgesteld door een lid van het onderwijzend of opvoedend hulppersoneel en belet geenszins het voortzetten van de procedure. » ingevoegd tussen de woorden "die volgt op de kennisgeving. » en de woorden "Indien nodig... » 2° lid 2 wordt aangevuld met de volgende zin : « De voorlopige verwijdering mag tien openingsdagen van de school niet overschrijden.» ; 3° de bepaling wordt aangevuld met volgend lid : « De Minister beslist over het beroep ten laatste de vijftiende dag van opening van de school na de ontvangst van het beroep.Indien het beroep ontvangen wordt voor de zomervakantie, beslist het bevoegd gezag tegen 20 augustus. In alle gevallen, wordt de kennisgeving gedaan binnen de drie werkdagen die volgen op de beslissing. »

Art. 37.Artikel 82, lid 1, van hetzelfde decreet, wordt door volgend lid vervangen : « Het hoofd van inrichting zendt een afschrift van heel het tuchtdossier van de uitgesloten leerling aan de zonale commissie der inschrijvingen bedoeld bij artikel 80 over alsook aan het bestuur binnen de twee openingsdagen van de school die volgen op de datum van de uitsluiting. Het bestuur stelt aan de leerling voor, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en aan zijn ouders of de persoon die het ouderlijk gezag bekleedt, zijn inschrijving in een andere inrichting op advies van de zonale commissie der inschrijvingen. » .

Art. 38.In artikel 85 van hetzelfde decreet, wordt een derde lid, luidend als volgt, toegevoegd : « Voor de toepassing van de leden 1 en 2, worden de niet-verantwoorde afwezigheden in het gewoon onderwijs met volledig leerplan niet in aanmerking genomen wanneer een leerling zich inschrijft in het buitengewoon onderwijs of het secundair onderwijs met beperkt leerplan tijdens hetzelfde schooljaar. » .

Art. 39.Artikel 88 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De inrichtende macht van een inrichting van het gesubsidieerd onderwijs kan niet weigeren een leerling in te schrijven op basis van maatschappelijke, geslachts- of rasdiscriminaties, als de leerling zijn opvoedkundige project aanvaardt. § 2. Na 30 september, ingeval een leerling de afwijking bedoeld bij artikel 79, lid 2, geniet, dient de meerderjarige leerling of de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag bekleedt, in het geval van een minderjarige leerling die zijn inschrijving in een inrichting gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap aanvraagt, zijn aanvraag in bij de inrichtende macht of bij het vertegenwoordigings- of coördinatieorgaan van zijn keuze.

Bij verandering van woonplaats of verblijfplaats, kan de inrichtende macht na 30 september de inschrijving van de leerling in één van de door haar georganiseerde inrichting aanvaarden. § 3. Op welk ogenblik ook van het jaar, reikt het inrichtingshoofd dat een meerderjarige leerling die het aanvraagt of een minderjarige leerling waarvan de ouders of de persoon bekleed met het ouderlijk gezag het aanvragen/hebben aangevraagd, niet acht te kunnen inschrijven, een attest van aanvraag tot inschrijving uit aan de leerling, als hij meerderjarig is, of aan zijn ouders of de persoon die het ouderlijk gezag bekleedt, als hij minderjarig is, attest waarvan het model door de Regering wordt bepaald.

Het attest van aanvraag tot inschrijving vermeldt de redenen van de weigering tot inschrijving alsook de naam van de diensten waarbij de meerderjarige leerling en zijn ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, als hij minderjarig is, hulp kunnen vinden voor de inschrijving in een onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap of in een andere gesubsidieerde onderwijsinrichting. » .

Art. 40.In artikel 89, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1, worden de zinnen "Het proces-verbaal van het verhoor wordt ondertekend door de meerderjarige leerling of door de ouders of door de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent over de minderjarige leerling.De weigering om het proces-verbaal te ondertekenen wordt vastgesteld door een lid van het onderwijzend of opvoedend hulppersoneel en belet geenszins het voortzetten van de procedure. » ingevoegd tussen de woorden "die volgt op de kennisgeving van de uitsluiting. » en de woorden "Indien nodig... » . 2° lid 2 wordt aangevuld met de volgende zin : « De voorlopige verwijdering mag tien openingsdagen van de school niet overschrijden.» ; 3° de bepaling wordt aangevuld met volgend lid : « Naargelang het geval, beslist de overheid bedoeld bij lid 5 van deze paragraaf over het beroep ten laatste de vijftiende openingsdag van de school na de ontvangst van het beroep.Indien het beroep inkomt voor de zomervakantie, beslist de bevoegde overheid tegen 20 augustus. In alle gevallen gebeurt de kennisgeving binnen de drie werkdagen die volgen op de beslissing. »

Art. 41.In artikel 90 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, lid 1, worden de woorden "binnen de tien openingsdagen van de school die volgen op de datum van de uitsluiting," ingevoegd tussen de woorden "maakt zij" en de woorden "een kopie van het geheel van het tuchtdossier";2° paragraaf 2, lid 5, wordt door volgend lid vervangen : « Indien het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan of de gedecentraliseerde commissie meent dat de inschrijving van de leerling uitgesloten in een andere onderwijsinstelling van één van de inrichtende machten die het vertegenwoordigt, niet kan doorgaan, brengt het er de Administratie op de hoogte van binnen de twintig openingsdagen van de school die volgen na de ontvangstdatum van het dossier.De administratie zendt het dossier aan de Minister over die beslist over de inschrijving van de leerling in een andere onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap. »; 3° § 3 wordt met volgend lid aangevuld : « De minister beslist over het beroep ten laatste de vijftiende openingsdag van de school na de ontvangst van het beroep.Wanneer het beroep inkomt voor de zomervakantie, beslist de bevoegde overheid tegen 20 augustus. In alle gevallen, gebeurt de kennisgeving binnen de drie werkdagen die op de beslissing volgen. ».

Art. 42.In artikel 93 van hetzelfde decreet, wordt een derde lid, luidend als volgt, toegevoegd : « Voor de toepassing van de leden 1 en 2, worden de niet-verantwoorde afwezigheden in het gewoon onderwijs met volledig leerplan niet in aanmerking genomen wanneer een leerling zich inschrijft voor het buitengewoon onderwijs of het secundair onderwijs met beperkt leerplan tijdens hetzelfde schooljaar. »

Art. 43.In artikel 98, van hetzelfde decreet, wordt § 3 door de volgende bepaling vervangen : « § 3. De Raad van beroep kan de beslissing van de klasseraad vervangen door een beslissing van slagen met of zonder restrictie. » HOOFDSTUK V. - Wijzigingen aan het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap

Art. 44.In artikel 56, lid 3 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, worden de woorden « artikel 34, § 2 » vervangen door de woorden « artikel 33, lid 2 ».

Art. 45.In artikel 78, § 1, 2°, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt a) worden de woorden « of door de Franse Gemeenschap » vervangen door « of door één van de Gemeenschappen »;2° in punt b) worden de woorden « of door de Franse Gemeenschap » vervangen door de woorden « of door één van de Gemeenschappen ».

Art. 46.In artikel 81, § 2, van hetzelfde decreet, worden de woorden « van de Franse Gemeenschap » vervangen door de woorden « van een Gemeenschap » en de woorden « of door de Franse Gemeenschap » vervangen door de woorden « of door één van de Gemeenschappen ».

Art. 47.In artikel 101 van hetzelfde decreet, wordt tussen de leden 1 en 2 een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « De als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen die erkend zijn met toepassing van artikel 6, § 5, van het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor kunstonderwijs, die secundair onderwijs verstrekken in de plastische kunsten, worden gelijkgesteld met de als voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 105. ».

Art. 48.In artikel 106 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 3°, c), van de Franse tekst, worden de woorden « et analyse » vervangen door de woorden « et de l'analyse »;2° in 4°, c), van de Franse tekst, worden de woorden « CAPE des écritures et d|$$|Aaianalyse » vervangen door de woorden « CAPE de l'écriture musicale et de l|$$|Aaianalyse ».3° in 10°, a), 2de streepje, wordt het woord « instrument » geschrapt.

Art. 49.In de Franse tekst van artikel 127, 2°, van hetzelfde decreet, worden de woorden « l'arrêté 1er » vervangen door de woorden « l'article 1er ». HOOFDSTUK VI. - Maatregelen inzake politiek verlof

Art. 50.In artikel 2, § 1, van het decreet van 10 april 1995 tot instelling van het politiek verlof om lid te worden van een andere wetgevende vergadering of een andere Regering dan die van de Franse Gemeenschap, wordt een 4° toegevoegd, luidend als volgt : « lid van het Europees Parlement of van de Commissie ».

Art. 51.Artikel 4, § 2, lid 1 aanvullen met de woorden « of de eerste dag van de maand die volgt op de uitbetaling van de readaptatievergoeding ».

Art. 52.In artikel 4, § 2, van het decreet van 10 april 1995 tot instelling van het politiek verlof om lid te worden van de Raad van de Franse Gemeenschap, wordt het eerste lid aangevuld met de woorden : « of de eerste dag van de maand die volgt op het einde van de readaptatievergoeding ». HOOFDSTUK VII. - Wijziging aan het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie

Art. 53.§ 1, 4°, van artikel 12 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, wordt aangevuld met « De projecten kunnen ook voorzien in : - de aanwerving van niet-onderwijzend personeel bij een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd; - de aanwerving van gesubsidieerde contractuelen, in samenwerking met de Gewesten, inzonderheid van leerkrachten, maatschappelijk assistenten, bibliothecarissen, opvoeders, deskundigen voor de audiovisuele sector en de sociaal-culturele animatie. ». HOOFDSTUK VIII. - Maatregelen betreffende het hoger onderwijs

Art. 54.Artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 269 van 31 december 1983, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de personeelsleden, tijdelijk aangesteld of aangeworven voor onbepaalde duur, van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

De in lid 1 bedoelde personeelsleden worden maandelijks betaald. Voor de maanden tijdens welke de maandelijkse wedde niet volledig verschuldigd is, ontvangt het personeelslid een dagbezoldiging die gelijk is aan 1/360e van de jaarwedde voor elke dag van zijn aanstelling of van zijn aanwerving. ».

Art. 55.Artikel 7 van het decreet van 9 november 1990 houdende organisatie van de door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijsinstellingen en houdende invoering van een regeling tot inspraak voor leden van de onderwijsgemeenschap wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 7.Behoudens wat het universitair onderwijs, het hoger onderwijs van het lange type en het onderwijs verstrekt door de hogescholen betreft, zorgt de Regering voor de organisatie van de werking van het Onderwijs van de Franse Gemeenschap volgens de principes bepaald in de hoofdstukken III en IV van dit decreet. ».

Art. 56.Artikel 16 van het decreet van 19 juli 1993 houdende regeling van het sociaal hoger onderwijs van het lange type in de toegepaste communicatie wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : « De bepalingen van lid 1 zijn van toepassing op de personeelsleden van het « IHECS » die vóór de inwerkingtreding van het decreet de betrekking van leraar beroepspraktijk gedurende ten minste tien jaar ononderbroken hebben uitgeoefend. » ».

Art. 57.In artikel 23, § 1 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, wordt een 1° bis ingevoegd, luidend als volgt : « 1° bis. van een jaar hoger onderwijs van het korte type tot een jaar van het hoger onderwijs van het lange type. ».

Art. 58.In punt 2° van lid 2 van paragraaf 6 van artikel 26 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen worden de woorden « en 7° » ingevoegd tussen de woorden « hetzij door het attest van slagen voor een van de toelatingsexamens bepaald bij artikel 22, § 1, lid 1, 6° » en de woorden « en lid 2 ».

Art. 59.In het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen in de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen wordt een artikel 65 bis ingevoegd, luidend als volgt : « De betrekking van assistent-technicus in het sociaal hoger onderwijs van het lange type voor toegepaste communicatie zoals bedoeld bij artikel 16 van het decreet van 19 juli 1993 houdende organisatie van het sociaal hoger onderwijs van het lange type voor toegepaste communicatie wordt vervangen door de betrekking van meester praktische vorming. »

Art. 60.Artikel 66, lid 1, 3° van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° van vier personeelsleden van de hogeschool, in vast verband benoemd in de hogeschool, die de vakorganisaties vertegenwoordigen die in het Comité van de sector IX zetelen in evenredigheid met hun belangrijkheid in de hogeschool; elke organisatie heeft ten minste een mandaat ter beschikking en wordt voorgelegd aan de Regering door de betrokken vakorganisaties; ».

Art. 61.In artikel 90 worden de woorden « rechtstreekse of onrechtstreekse sociale hulpverlening aan studenten » ingevoegd tussen de woorden « bedoeld bij artikel 73 » en « van de sociale diensten ».

Art. 62.Artikel 38 van het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt aangevuld met een 8°, luidend als volgt : « 8° het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden worden de verlofdagen slechts in aanmerking genomen gedurende de aanstellingsperiode. »

Art. 63.Artikel 69 lid 2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De leden van de Raad van beroep bedoeld bij vorig lid worden aangesteld, voor de helft, onder de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, en voor de andere helft, op een lijst van twee kandidaten voorgedragen door elke representatieve vakorganisatie in de zin van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984; elke vakorganisatie heeft ten minste een mandaat ter beschikking. »

Art. 64.In artikel 91 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 9° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 9° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid van dezelfde hogeschool in vast verband benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur;»; 2° er wordt een punt 16° toegevoegd, luidend als volgt : « 16° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een ander personeelslid tijdelijk aangesteld voor een bepaalde duur.In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 38 zijn betrekking voor het ambt waarvan sprake en de toe te kennen leergangen; »

Art. 65.Artikel 141, 8° van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « 8° het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden worden de verlofdagen slechts in aanmerking genomen gedurende de aanwervingsperiode. »

Art. 66.Aan artikel 185 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 9° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 9° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid van dezelfde hogeschool in vast verband aangeworven of tijdelijk aangeworven voor onbepaalde duur;»; 2° er wordt een punt 16° toegevoegd, luidend als volgt : « 16° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid tijdelijk aangesteld voor een bepaalde duur.In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 141 zijn betrekking voor het ambt waarvan sprake en de toe te kennen leergangen. ».

Art. 67.Artikel 223 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een 8°, luidend als volgt : « 8° het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden worden de verlofdagen slechts in aanmerking genomen gedurende de aanstellingsperiode. »

Art. 68.Aan artikel 264 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 9° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 9° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid van dezelfde hogeschool in vast verband benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur;»; 2° een punt 16° luidend als volgt wordt eraan toegevoegd : « 16° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid tijdelijk aangesteld voor een bepaalde duur.In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 223 zijn betrekking voor het ambt waarvan sprake en de toe te kennen leergangen. »

Art. 69.Artikel 320, lid 1, 7° van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende woorden : « behoudens hoofdstuk een. »

Art. 70.In artikel 59 van het decreet van 17 juli 1998 houdende verschillende dringende maatregelen inzake onderwijs wordt een nieuw lid 4 ingevoegd tussen lid 3 en lid 4, luidend als volgt : « Artikel 32, lid 2, heeft uitwerking met ingang van 10 juli 1997. » In lid 7 van hetzelfde artikel worden de woorden « artikel 32, lid 2 » vervangen door de woorden « artikel 32, lid 3. ». HOOFDSTUK IX. - Maatregelen betreffende het onderwijs voor sociale promotie

Art. 71.In artikel 21 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie worden de woorden « de ondervoorzitter » vervangen door de woorden « de ondervoorzitters ».

Art. 72.Aan artikel 79 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1 : a) worden de woorden « van een ondervoorzitter » vervangen door de woorden « van twee ondervoorzitters »;b) wordt het woord « tweeëntwintig » vervangen door het woord « vierentwintig »;2° in lid 2, worden de woorden « de ondervoorzitter » vervangen door de woorden « de ondervoorzitters »;3° lid 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « De leden van de Hoge Raad worden als volgt in zeven groepen onderverdeeld : a) zes werkende leden en zes plaatsvervangers die de onderwijsnetten vertegenwoordigen, te weten twee werkende leden en twee plaatsvervangers per net;b) zes werkende leden en zes plaatsvervangers die het bestuurs- en onderwijzend personeel van het onderwijs voor sociale promotie vertegenwoordigen, te weten twee werkende leden en twee plaatsvervangers per net;c) drie werkende leden en drie plaatsvervangers die student zijn in het onderwijs voor sociale promotie, te weten een werkend lid en een plaatsvervanger per net;d) drie werkende leden en drie plaatsvervangers die de organisaties vertegenwoordigen erkend door de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;e) vier werkende leden en vier plaatsvervangers die de economische en sociale kringen betrokken bij het onderwijs voor sociale promotie of andere betrokken kringen vertegenwoordigen;f) de Ambtenaar-generaal verantwoordelijk voor de algemene dienst belast met het onderwijs voor sociale promotie en zijn plaatsvervanger;g) de Inspecteur belast met de coördinatie van de inspectiedienst van het onderwijs voor sociale promotie en zijn plaatsvervanger.»

Art. 73.Artikel 91, lid 7, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995, wordt als volgt aangevuld : « De dotatie/school berekend voor het derde jaar dat volgt op het jaar tijdens hetwelk de overschrijding werd vastgesteld, wordt met die overschrijding vermeerderd. »

Art. 74.Artikel 93, lid 4, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het besluit van 10 april 1995, wordt als volgt aangevuld : « De lestijdendotatie toegekend aan de inrichtende macht voor het derde jaar berekend voor het derde burgerlijk jaar dat volgt op het jaar tijdens hetwelk de overschrijding werd vastgesteld, wordt met die overschrijding vermeerderd. »

Art. 75.In hetzelfde decreet wordt een artikel 130bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 130bis.§ 1. Met het oog op de in artikel 130, lid 1 bedoelde gelijkstelling wordt er bij het ministerie van de Franse Gemeenschap een Commissie voor Gelijkstelling en een Commissie van Beroep ingesteld. § 2. De Commissie voor Gelijkstelling heeft als opdracht : 1° de aanvragen te onderzoeken die haar worden gericht door de titularissen van het diploma van technisch ingenieur behaald op het einde van de studies in de afdelingen van de technische leergangen bedoeld bij artikel 130, lid 1, en die ten minste vier jaar nuttige ervaring bedoeld bij artikel 130 ter, § 2, lid 2 kunnen laten gelden;2° de wetenschappelijke en/of beroepskwalificaties van de diploma|$$|Aais bedoeld bij 1° evalueren door zich op een persoonlijk dossier te baseren waarvan de samenstellende gegevens vastgesteld zijn in artikel 130 quater. De Commissie voor Gelijkstelling geeft haar adviezen te kennen aan de Minister tot wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie behoort. § 3. Aan de Commissie van Beroep worden de betwistingen over de in § 2 bedoelde adviezen voorgelegd.

De personen die beroep aantekenen bij de Commissie van Beroep hebben het recht door haar gehoord te worden en hun dossier te verdedigen.

De Commissie van Beroep geeft haar adviezen te kennen aan de Minister tot wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie behoort.

De minister tot wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie behoort neemt zijn beslissing uiterlijk binnen de twee maanden die volgen op de ontvangst van het gunstig advies van de Commissie voor Gelijkstelling of van de Beroepscommissie. »

Art. 76.In hetzelfde decreet wordt een artikel 130ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 130ter.§ 1. De Commissie voor Gelijkstelling bedoeld bij artikel 130bis § 2 bestaat uit : 1° een voorzitter en een ondervoorzitter die respectievelijk de voorzitter van de Algemene Raad voor de hogescholen opgericht bij het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen en de voorzitter van de Hoge Raad voor het onderwijs voor sociale promotie bedoeld bij artikel 78 zijn;2° twee werkende leden die respectievelijk de ondervoorzitter van de Algemene Raad voor de hogescholen en een van de ondervoorzitters van de Hoge Raad voor het onderwijs voor sociale promotie zijn;3° twee werkende leden en twee plaatsvervangers die het Verbond van de Belgische Ondernemingzen vertegenwoordigen;4° vier werkende leden en vier plaatsvervangers gekozen onder het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogescholen die de studies van industrieel ingenieur inrichten;5° vier werkende leden en vier plaatsvervangers gekozen onder het bestuurs- en onderwijzend personeel van de onderwijsinrichtingen voor sociale promotie die de studies van industrieel ingenieur inrichten. De Administrateur-generaal van het onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Inspecteur-generaal tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort, wonen de vergaderingen van de Commissie voor Gelijkstelling met raadgevende stem bij.

De voorzitter of, in zijn afwezigheid, de ondervoorzitter zorgen voor het goede verloop van de activiteiten en de beraadslagingen die met gesloten deuren geschieden. Geen lid van de Commissie voor Gelijkstelling mag aan deze activiteiten of aan de beraadslagingen deelnemen indien de aanvrager zijn echtgeno(o)t(e), zijn bloedverwant(e) of zijn aanverwant(e) is of deze van zijn echtgeno(o)t(e) tot de vierde graad inbegrepen.

Het vast secretariaat van de Overlegcommissie van het onderwijs voor sociale promotie bedoeld bij artikel 15 zorgt voor het secretariaat van de Commissie van Gelijkstelling. § 2. Elke aanvraag om gelijkstelling ingediend bij de Commissie voor Gelijkstelling wordt onderzocht, rekening houdend met de gegevens van het dossier dat er bijgevoegd wordt.

De nuttige ervaring is de ervaring verworven tijdens de voorbije jaren ofwel in een dienst of een openbare of privé-inrichting, ofwel in het onderwijs, ofwel in een ambacht of een beroep wanneer de activiteiten die gedurende die tijd werden uitgeoefend hebben bijgedragen tot de verbetering van de opleiding gewaarborgd door het diploma en de graad waarvoor de gelijkstelling wordt aangevraagd.

De wetenschappelijke kwalificaties kunnen ge »valueerd worden op basis van hetzij bijkomende studies, hetzij publicaties, hetzij de verwezenlijking van een wetenschappelijk werk, de uitoefening van wetenschappelijke activiteiten, hetzij de deelneming aan de activiteiten van wetenschappelijke verenigingen.

De beroepskwalificaties kunnen geëvalueerd worden op basis van een omstandig en gedetailleerd curriculum vitae. § 3. De personen die een aanvraag hebben ingediend waarop de Commissie voor Gelijkstelling geen gunstig antwoord heeft gegeven, kunnen binnen de maand van de kennisgeving van dit advies een aanvraag om herziening van de gelijkstelling bij een aangetekende brief indienen bij de Commissie van Beroep. § 4. De gelijkstellingen toegekend door de Regering ofwel op advies van de Commissie voor Gelijkstelling ofwel op advies van de Commissie van Beroep zijn van rechtswege geldig zodra zij werden toegekend.

Elke gelijkstelling moet overeenkomstig het voorstel van de Commissie de specialiteit vermelden waarvoor zij werd toegekend. Die specialiteit moet overeenstemmen met een van de volgende oriënteringen : 1° electromecanica;2° electricitieit - optie electronica;3° scheikunde.»

Art. 77.In hetzelfde decreet wordt een artikel 130quater ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 130quater.§ 1. De aanvraag om gelijkstelling wordt samen met een dossier naar de voorzitter van de Commissie voor Gelijkstelling bij een aangetekende brief gestuurd.

Het bedrag van de kosten voor gelijkstelling met de graad en het diploma van industrieel ingenieur bedraagt duizend frank ten laste van de aanvrager. § 2. De aanvraag om gelijkstelling wordt in tweevoud ingediend en vermeldt : 1° de naam, voornaam, plaats en datum van geboorte;2° het adres waarnaar elke brief of elke eventuele oproeping moet gericht worden. § 3. In het bij § 1 bedoeld dossier bevinden zich onder andere de volgende gegevens : 1° een uittreksel uit de geboorteakte;2° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, met vermelding van de nationaliteit;3° een getuigschrift van inschrijving in de bevolkingregisters;4° een voor eensluidend verklaard afschrift van het diploma bedoeld bij artikel 130, lid 1 waarvan de aanvrager houder is;5° een omstandig en gedetailleerd curriculum vitae, samen met al de nodige bewijsstukken.».

Art. 78.In hetzelfde decreet wordt een artikel 130quinquies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 130quinquies.§ 1. De in artikel 130bis bedoelde Commissie van Beroep is samengesteld uit : 1° een voorzitter en een ondervoorzitter die respectievelijk de Administrateur-generaal van het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek en de Inspecteur-generaal tot wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie behoort;2° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden gekozen uit het bestuurs- en onderwijzend personeel van de inrichtingen voor onderwijs voor sociale promotie die de studie van industrieel ingenieur organiseert;3° twee werkende en twee plaatsvervangende vertegenwoordigers van de meest representatieve verenigingen van de technische ingenieurs;4° drie werkende vertegenwoordigers en drie plaatsvervangende vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties, een werkend en een plaatsvervangend vertegenwoordiger per organisatie. Met uitzondering van de in 1|My bedoelde leden, mag geen werkend of plaatsvervangend lid van de Commissie van Beroep werkend of plaatsvervangend lid van de Commissie voor Gelijkstelling zijn.

De voorzitter en de ondervoorzitter van de Commissie voor Gelijkstelling wonen, met adviserende stem, de vergaderingen van de Commissie van Beroep bij.

De voorzitter of, bij diens afwezigheid, de ondervoorzitter, zorgt voor het goede verloop van de activiteiten en de beraadslagingen, die achter gesloten deuren plaatsvinden. Geen lid van de Commissie van Beroep mag deelnemen aan de activiteiten of aan de beraadslagingen, indien de aanvrager zijn echtgenoot, zijn bloedverwant of aanverwant of die van zijn echtgenoot tot en met de vierde graad is.

Het secretariaat van de Commissie voor Gelijkstelling neemt het secretariaat van de Commissie voor gelijkstelling waar. § 2. De aanvraag om herziening van een beslissing inzake gelijkstelling moet samen met een dossier, bij aangetekend schrijven, aan de voorzitter van de Commissie van Beroep in tweevoud worden gericht. Zij vermeldt : 1° de naam, voornamen, geboorteplaats en datum;2° het adres waarnaar elke brief of elke eventuele oproeping moet worden gericht. De kosten voor het slechten van de geschillen over de door de Commissie van Beroep uitgebrachte adviezen bedragen 2000 frank ten laste van de aanvrager. ».

Art. 79.In hetzelfde decreet wordt een artikel 130sexies gevoegd, luidend als volgt : « Art.130sexies. § 1. De werkende leden en de plaatsvervangers van de Commissie voor Gelijkstelling en de Commissie va Beroep - buiten de voorzitters en ondervoorzitters van de Algemene Raad voor de hogescholen en de Hoge Raad voor het onderwijs voor sociale promotie en buiten de administrateur-generaal voor het onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Inspecteur-generaal tot wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie behoort - worden door de Regering benoemd voor een éénmaal hernieuwbare periode van drie jaar. § 2. Wanneer een werkend lid of een plaatsvervanger zijn ontslag geeft of de hoedanigheid verliest waarvoor het werd benoemd, is het van rechtswege geen lid meer van de betrokken Commissie.

Ieder lid dat benoemd wordt ter vervanging van een ander lid voleindigt het mandaat van zijn voorganger. § 3. De voorzitters roepen de Commissies bijeen. De oproepingsbrieven moeten ten minste tien werkdagen vóór de vergadering opgezonden worden.

De leden mogen de individuele dossiers op het secretariaat van de Commissies inzien.

Ieder werkend lid dat verhinderd is een vergadering bij te wonen, verwittigt er de voorzitter van en nodigt een plaatsvervanger uit die zijn hoedanigheid heeft om hem te vervangen. § 4. De Commissies brengen hun adviezen uit bij gewone meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

De adviezen zijn slechts geldig uitgebracht wanneer ten minste de twee derde van de stemgerechtigde leden aanwezig zijn.

Indien het quorum niet bereikt is, kan een geldig advies uitgebracht worden, nadat de leden opnieuw werden bijeengeroepen, over de punten die op de agenda van de vorige vergadering werden geplaatst, ongeacht het aantal aanwezigen. Om geldig te zijn, moet de nieuwe oproepingsbrief ten minste tien dagen vóór de nieuwe vergadering opgezonden worden. § 5. De notulen van de vergaderingen worden gedurende 30 jaar bewaard.

Ze worden door de voorzitter en de ondervoorzitter ondertekend.

De adviezen uitgebracht door de Commissies worden binnen de tien dagen doorgezonden naar de minister tot wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie behoort. § 6. Het mandaat van lid van de Commissies is niet bezoldigd.

De leden van de Commissies hebben recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfkosten onder de voorwaarden bepaald voor het personeel van het Bestuur van het ministerie van de Franse Gemeenschap.

Voor de toepassing van lid 2, worden de leden gelijkgesteld met ambtenaren van rang 12. »

Art. 80.In hetzelfde decreet wordt een artikel 130septies ingevoegd, luidend als volgt : « Art.130septies. Enkel drie inrichtingen van het onderwijs voor sociale promotie, te weten een per net, krijgen toelating de afdelingen te organiseren die bekrachtigd worden met de diploma|$$|Aais en graden van industrieel ingenieur. » HOOFDSTUK X. - Wijzigingen aan het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

Art. 81.Artikel 2 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regering van 3 september 1996, wordt aangevuld met een § 5, luidend als volgt : « § 5. Deze bepaling is eveneens van toepassing op de personeelsleden bedoeld bij artikel 1 die wensen geheel of gedeeltelijk hun beroepsloopbaan te onderbreken om aan iemand een palliatieve verzorging te verstrekken krachtens de bepalingen van de artikelen 100 bis en 102 bis van de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder palliatieve verzorging elke vorm van hulpverlening, inzonderheid op medisch, sociaal, administratief en psychologisch vlak, alsook de verzorging verstrekt aan iemand die aan een ongeneeslijke ziekte lijdt en die het eindstadium heeft bereikt. »

Art. 82.In artikel 4 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regering van 3 september 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een § 2bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 2bis.De bepalingen van de §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing op de personeelsleden die hun beroepsloopbaan onderbreken met toepassing van artikel 2, § 5, van dit besluit.

De onderbreking van de beroepsloopbaan om palliatieve verzorging te verstrekken, wordt voor een periode van één maand toegekend, die eventueel én enkele keer voor een nieuwe periode van één maand kan worden verlengd. Ze begint de eerste dag van de week die volgt op die gedurende welke de in artikel 5, § 3 bedoelde kennisgeving is geschiedt, of vroeger, mits toestemming van de minister of zijn gemachtigde. »; 2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De totale duur van de gedeeltelijke en volledige onderbreking van de beroepsloopbaan vóór en na 50 jaar, die de bij dit besluit bedoelde personeelsleden kunnen genieten, beantwoordt aan deze die bedoeld is bij de federale regeling terzake. »; 3° er wordt een § 5 toegevoegd, luidend als volgt : « § 5.Om het voordeel te kunnen genieten van de bepalingen van artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, moet het personeelslid dat de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt een schriftelijke aanvraag indienen waarin het een gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan aanvraagt en zich ertoe verbindt zijn loopbaan totdat het in ruste wordt gesteld, onomkeerbaar te onderbreken. ». Het moet de toestemming van de minister krijgen. ».

Art. 83.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een § 3, luidend als volgt : « § 3. De §§ 1 en 2 zijn niet toepasselijk op de personeelsleden die hun beroepsloopbaan onderbreken met toepassing van artikel 2, § 5, van dit besluit.

Het personeelslid dat zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken om een palliatieve verzorging te verstrekken, brengt daar de minister of diens gemachtigde op de hoogte van, door toedoen : - van het hoofd van de inrichting in het onderwijs van de Franse Gemeenschap of van de directeur in de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap; - van de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra; - het hiërarchisch gezag voor de leden van de inspectiediensten.

Het personeelslid laat weten of het voor een volledige of gedeeltelijke onderbreking opteert.

Het personeelslid voegt overigens bij zijn mededeling een attest toe dat wordt afgeleverd door de behandelende arts van de persoon die een palliatieve verzorging nodig heeft en waaruit blijkt dat het personeelslid er zich toe bereid heeft verklaard die palliatieve verzorging te verstrekken, waarbij de identiteit van de pati »nt niet hoeft vermeld te worden.

Indien het personeelslid de periode van de onderbreking van de beroepsloopbaan, die het geniet om een palliatieve verzorging te verstrekken, met één maand wenst te verlengen, moet het een tweede attest indienen dat overeenkomstig lid 2 van dit artikel wordt afgeleverd. Een personeelslid mag niet meer dan twee attesten indienen betreffende de aan dezelfde persoon verstrekte palliatieve verzorging. ».

Art. 84.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een § 4, luidend als volgt : « § 4. De bepalingen van de §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing op de personeelsleden die hun beroepsloopbaan onderbreken met toepassing van artikel 2, § 5, van dit besluit.

Het personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken om een palliatieve verzorging te verstrekken, mag echter, na het overlijden van de persoon die de verzorging heeft gekregen, er door de minister of diens gemachtigde toe worden gemachtigd zijn ambt weer op te nemen of het volledig uit te oefenen, voordat de periode van de loopbaanonderbreking eindigt.

Die aanvraag moet aan de minister of diens gemachtigde worden gericht : - door toedoen van het hoofd van de inrichting in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, van de directeur in de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap en van het hiërarchisch gezag voor de leden van de inspectiedienst; - door toedoen van en met de toestemming van de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra.

Voor de leermeesters, leraars en inspecteurs godsdienst van het onderwijs van de Franse Gemeenschap en van het officieel gesubsidieerd onderwijs, wordt die aanvraag samen met de toestemming van het betrokken hoofd van de eredienst ingediend. ».

Hoofdstuk XI. Wijzigingen aan het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd vrij gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, en kunstonderwijs.

Art. 85.In het opschrift van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd vrij gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, en kunstonderwijs, worden de woorden "kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan" ingevoegd tussen de woorden "gewoon en buitengewoon secundair onderwijs," en de woorden "en kunstonderwijs".

Art. 86.In artikel 1, 1°, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, worden de woorden "kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan" ingevoegd tussen de woorden "gewoon en buitengewoon secundair onderwijs," en de woorden "en kunstonderwijs".

Art. 87.In artikel 3, § 1, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1 : de woorden "kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan" worden ingevoegd tussen de woorden "gewoon en buitengewoon secundair onderwijs," en de woorden "en kunstonderwijs"; 2° in lid 1, 1°, wordt het volgende streepje ingevoegd tussen de streepjes 1 en 2 : « - bij het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;".

Art. 88.In artikel 14, § 4, lid 2, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, worden de woorden "het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan" ingevoegd tussen de woorden "in het buitengewoon onderwijs" en de woorden "in het onderwijs voor sociale promotie".

Art. 89.In artikel 42, § 1, lid 1, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, worden de woorden "die ook bevoegd zijn voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan" worden ingevoegd na de woorden "het gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs". HOOFDSTUK XII. - Wijzigingen aan het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, en kunstonderwijs

Art. 90.In het opschrift van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, en kunstonderwijs, worden de woorden "kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan" ingevoegd tussen de woorden "gewoon en buitengewoon secundair onderwijs," en de woorden "en kunstonderwijs".

Art. 91.In artikel 1, 1°, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, worden de woorden "kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan" ingevoegd tussen de woorden "gewoon en buitengewoon secundair onderwijs," en de woorden "en kunstonderwijs".

Art. 92.In artikel 2, § 8, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, wordt het volgende streepje ingevoegd tussen de streepjes 1 en 2 : « - bij het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. » .

Art. 93.In artikel 5, § 1, lid 2, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, worden de woorden "het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan" ingevoegd tussen de woorden "het onderwijs voor sociale promotie" en de woorden "het onderwijs met beperkt leerplan".

Art. 94.In artikel 6, § 1, lid 3, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, worden de woorden "het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan" ingevoegd tussen de woorden "het onderwijs voor sociale promotie" en de woorden "het onderwijs met beperkt leerplan".

Art. 95.In artikel 8, § 2, lid 2, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, worden de woorden "in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan" ingevoegd tussen de woorden "in het onderwijs voor sociale promotie" en de woorden "in het onderwijs met beperkt leerplan".

Art. 96.In artikel 12, § 1, lid 3, van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, worden de woorden "in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan » ingevoegd tussen de woorden "in het onderwijs voor sociale promotie" en de woorden "in het onderwijs met beperkt leerplan".

Art. 97.In artikel 20 van het voornoemde besluit van 28 augustus 1995, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « Voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, wordt het koninklijk besluit van 5 april 1935 betreffende de terbeschikkingstelling van de personeelsleden van de gemeentelijke muziek- en tekenscholen gesubsidieerd door de Staat, opgeheven. » . HOOFDSTUK XIII. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen

Art. 98.Artikel 8, lid 1, van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, vervangen door de wet van 24 maart 1971, wordt aangevuld als volgt : « 8° aan de « Université de Liège, de voorzitter van de raad van bestuur en de afgevaardigd bestuurder van het « Centre hospitalier universitaire de Liège » met adviserende stem. ».

Art. 99.Artikel 16 van het koninklijk besluit van 20 augustus 1957 houdende coördinatie van de wetten op het lager onderwijs, opgeheven bij de wet van 29 mei 1959, wordt in het eerste hoofdstuk opnieuw ingevoerd en luidt als volgt : « Art. 16.- De Regering van de Franse Gemeenschap bepaalt : 1° het organiek reglement van de inrichtingen en internaten dat inzonderheid de verantwoordelijkheid van de personeelsleden in de organisatie van de inrichtingen bepaalt;2° de documenten die door de personeelsleden ter beschikking van het hoofd van de inrichting en de inspectie worden gehouden;de documenten die door het hoofd van de inrichting ter beschikking van de minister of diens gemachtigde worden gehouden; de documenten die door de leerlingen ter beschikking van de personeelsleden en het hoofd van de inrichting worden gehouden; 3° de regels inzake toezicht op de schoolinschrijving en het schoolbezoek;4° het basis-huishoudelijk reglement.».

Art. 100.In artikel 24 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « , de administratieve statuten van de personeelsleden » ingevoegd tussen de woorden « inrichting der studiën » en de woorden « en de toepassing van de taalwetten.»; 2° tussen de paragrafen 2 en 3 wordt een nieuw paragraaf 2 bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 2bis.Indien de inrichtende macht zich niet schikt naar de wets- en verordeningsbepalingen betreffende het administratief statuut van de personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs, richt de Regering haar een ingebrekestelling waardoor zij haar verzoekt om zich, binnen een termijn van 30 kalenderdagen met ingang van die ingebrekestelling, te schikken naar de voormelde wets- en verordeningsbepalingen en de wettelijkheid te herstellen. De Regering kan die bevoegdheid aan de functioneel bevoegde minister delegeren.

Indien de inrichtende macht bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn van 30 kalenderdagen niet het bewijs heeft geleverd dat zij de nodige maatregelen heeft getroffen om zich te schikken naar de voormelde wets- en verordeningsbepalingen en de wettelijkheid te herstellen, dan verliest zij, voor de hierna vermelde duur, het genot van de weddetoelage verleend aan de personeelsleden wier administratieve stand niet in overeenstemming is met de voormelde wets- en verordeningsbepalingen.

De in vorig lid bedoelde periode begint bij het verstrijken van de termijn van 30 kalenderdagen en loopt tot de dag waarop de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd dat zij de maatregelen heeft getroffen om zich naar de voormelde wets- en verordeningsbepalingen te schikken en de wettelijkheid te herstellen.

De leden 1 tot 3 van deze paragraaf zijn niet toepasselijk bij toepassing van artikel 111 bis van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en artikel 101quater van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs. ».

Art. 101.Artikel 28, lid 1, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt aangevuld als volgt : « Vóór elk voorstel tot afdanking, moet het personeelslid verzocht zijn om gehoord te worden. Van de oproeping tot het verhoor alsook van de redenen waarom het inrichtingshoofd of de bevoegde inspecteur de afdanking van het personeelslid wil voorstellen, moet hem ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor kennis worden gegeven, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel door overzending van een ter hand gesteld schrijven met ontvangstbewijs.

Bij het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in actieve dienst zijn of gepensioneerd in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een vakorganisatie die binnen het Onderhandelingscomit|$$|AGE van Sector IX vertegenwoordigd is. De procedure wordt geldig voortgezet, wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid niet voor het verhoor verschijnt of er niet bij vertegenwoordigd wordt.

Art. 102.In artikel 85, a), van hetzelfde besluit, worden de woorden « alsmede van de winter- en lentevacantie » vervangen door de woorden « , van de winter- en lentevakantie alsook van het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij toegekend met ingang van 1 januari 1999. ».

Art. 103.In artikel 157 bis, § 3, lid 1, van hetzelfde besluit, worden de woorden « door het hoofd van het bestuur » vervangen door de woorden « door de administrateur-generaal van het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek of, behalve voor de personeelsleden van de inspectiedienst, door de ambtenaar-generaal die hij daartoe delegeert ».

Art. 104.In artikel 5, § 3, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « De Ministers van Nationale Opvoeding, de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur bepalen, ieder wat hem betreft » vervangen door de woorden « De Regering van de Franse Gemeenschap bepaalt voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap »;2° in punt 4°, worden de woorden « van de internaten » aangevuld met de woorden « waarin inzonderheid de verantwoordelijkheid van de personeelsleden in de organisatie van de inrichtingen.»; 3° er wordt een punt 7° ingevoegd, luidend als volgt : « 7° de documenten die door de personeelsleden ter beschikking van het hoofd van de inrichting en de inspectie worden gehouden, de documenten die door het hoofd van de inrichting ter beschikking van de minister of diens gemachtigde, de documenten die door de ouders van de minderjarige leerling of door de meerderjarige leerling aan het hoofd van de inrichting voor te leggen zijn bij de inschrijving, de documenten die door de leerlingen ter beschikking van de personeelsleden en het hoofd van de inrichting gehouden worden;»; 4° er wordt een punt 8° ingevoegd, luidend als volgt : « 8° de regels inzake toezicht op de schoolinschrijving en het schoolbezoek in het verplicht onderwijs;»; 5° er wordt een punt 9|My ingevoegd, luidend als volgt : « 9° het basis-huishoudelijk reglement.».

Art. 105.In artikel 3sexies, 1°, van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, ingevoegd door het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 juni 1993 en gewijzigd bij de besluiten van de Regering van de Franse Gemeenschap van 4 juli 1994 en 9 januari 1996, worden de woorden « alsook de winter- en lentevakantie » vervangen door de woorden « de winter- en lentevakantie alsook het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij toegekend vanaf 1 januari 1999. ».

Art. 106.Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 49 van 2 juli 1982 betreffende de oprichtings-, behouds- en splitsingsnormen en de berekening van het urenkrediet van het secundair onderwijs van type I en betreffende de fusie van instellingen en bepaalde personeelsbetrekkingen van de instellingen voor secundair onderwijs met volledig leerplan van type I en type II, opgeheven bij het decreet van 19 juli 1993, wordt opnieuw ingevoerd en luidt als volgt : «

Art. 6.Voor de oprichting van het eerste leerjaar A van de gemeenschappelijke graad, van het eerste leerjaar van de tweede of derde graad van het algemeen onderwijs, van het overgangs-technisch onderwijs, van het kwalificatie-technisch onderwijs, van het beroepsonderwijs, van het overgangskunstonderwijs, van het kwalificatiekunstonderwijs, is een aantal leerlingen vereist dat gelijk is aan 60 % van de behoudsnorm vereist voor de betrokken graad met toepassing van artikel 18 van het decreet van 2 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan. ».

Art. 107.Artikel 5quater, § 2, lid 3, van het decreet van 2 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, ingevoegd bij het decreet van 2 april 1996, wordt aangevuld als volgt : « De afwijking geldt voor een periode van 5 opeenvolgende jaren. ».

Art. 108.Artikel 8, lid 1, eerste zin, van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs, word aangevuld als volgt : « en de specifieke opleidingsprofielen. ».

Art. 109.Artikel 3, 3°, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 mei 1995 betreffende de raden van beroep in het officieel gesubsidieerd onderwijs, wordt aangevuld met de volgende woorden : « of gekozen onder de ambtenaren-generaal van het Departement Onderwijs, Onderzoek en Vorming. ».

Art. 110.In artikel 11 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot wijziging van het besluit van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en kunstonderwijs, vervangen door het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 29 augustus 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 3.De dienstanciënniteit en de ambtsanciënniteit worden berekend volgens de nadere regels vastgesteld in artikel 3sexies van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. »; 2° er wordt een nieuw § 4 toegevoegd, luidend als volgt : « § 4.Voor de toepassing van dit artikel, worden de diensten gepresteerd in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gelijkgesteld met de diensten gepresteerd in het onderwijs van de Franse Gemeenschap. ».

Art. 111.In artikel 14, § 1, lid 2 van hetzelfde besluit, worden de woorden « Het personeelslid moet » vervangen door de woorden « Voor de toepassing van lid 1, 2°, moet het personeelslid ».

Art. 112.De artikelen 11 tot 13 van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs worden opgeheven.

Art. 113.Artikel 6, § 2, van hetzelfde decreet, wordt aangevuld met de twee volgende leden : « De wachtwedde of de wachtweddetoelage, verhoogd met alle aan de personeelsleden toegekende toelagen en vergoedingen, wordt aangerekend op de specifieke basisallocatie voor het betrokken onderwijsniveau.

De Regering van de Franse Gemeenschap richt de nodige specifieke basisallocaties op. ».

Art. 114.Artikel 22 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de twee volgende leden : « De wachtwedde of de wachtweddetoelage, verhoogd met alle eventueel toegekende toelagen en vergoedingen, wordt aangerekend op de specifieke basisallocatie voor het betrokken onderwijsniveau.

De Regering van de Franse Gemeenschap richt de nodige specifieke basisallocaties op. ».

Art. 115.In artikel 31, 14°, van hetzelfde decreet, worden de woorden « wat betreft de verloven wegens opdracht in het belang van het onderwijs » geschrapt.

Art. 116.In artikel 35 van het decreet van 2 april 1996 tot wijziging van de onderwijswetgeving, worden de woorden « artikel 21ter » vervangen door de worden « artikel 21quater ».

Art. 117.In de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht worden de woorden « ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin » vervangen door de woorden « ministerie van de Franse Gemeenschap » en worden de woorden « minister van Volksgezondheid en van het Gezin » vervangen door de woorden « bevoegde minister ». HOOFDSTUK XIV. - Slotbepaling

Art. 118.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1999, met uitzondering van : 1° artikel 56, dat uitwerking heeft met ingang van 10 september 1993;2° de artikelen 59, 82, 2° en 3° en 116, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1996;3° de artikelen 62, 65 en 67, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1997;4° de artikelen 44 tot 49, 55, 58, 64, 66, 68, 69, 85 tot 97, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1998;5° artikel 98, dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 1998;6° de artikelen 110 en 111, die op 1 september 1999 in werking treden. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 8 februari 1999.

De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met het onderwijs, de audiovisuele sector, de hulpverlening aan de jeugd, het kinderwelzijn en de gezondheidspromotie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Permanente Opvoeding, Ch. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J-Cl. VAN CAUWENBERGHE _______ Nota (1) Zitting 1998-1999. Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet : nr. 287-1.- Commissieamendementen : nrs 287-2 tot 287-18. - Verslag : nr. 287-19. - Vergaderingsamendement : nr. 287-20.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 26 januari 1999.

^