Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 27 mei 1999
gepubliceerd op 18 augustus 1999

Besluit van de Waalse Regering waarbij het « Institut scientifique de Service public » belast wordt met de opdracht van waarnemingscentrum voor milieutechnologieën

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
1999027633
pub.
18/08/1999
prom.
27/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/27/1999027633/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 MEI 1999. - Besluit van de Waalse Regering waarbij het « Institut scientifique de Service public » (Openbaar wetenschappelijk instituut) belast wordt met de opdracht van waarnemingscentrum voor milieutechnologieën


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 7 juni 1990 houdende oprichting van een « Institut scientifique de Service public » in het Waalse Gewest (I.S.S.E.P.), inzonderheid op artikel 3, tweede lid, 1°, c), vervangen bij het decreet van 9 april 1998;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 29 maart 1999;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 15 april 1999;

Gelet op de beraadslaging van de Waalse Regering van 1 april 1999 over het verzoek om adviesverlening binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 19 mei 1999, krachtens artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat alle Waalse operatoren informatie moeten kunnen krijgen over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de beschikbare technieken rekening houdende met de milieueffecten ervan, zodat met name kan worden ingespeeld op de doelstellingen van de Europese richtlijn IPPC 96/61 EEG van 24 september 1996;

Gelet op de bevoegdheden van de personeelsleden van de verschillende diensten van het « ISSEP » die daartoe kunnen worden ingezet, alsook op de op gewestelijk, nationaal en internationaal vlak reeds bestaande en nog te creëren informatienetwerken waarop een beroep kan worden gedaan;

Overwegende dat een gericht toezicht en specifieke evaluaties georganiseerd moeten worden zodat het bestuur sommige van haar verplichtingen kan nakomen en de bedrijven eventueel advies kan geven bij het vervullen van hun verbintenissen inzake leefmilieu;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw en van de Minister van Onderzoek, Technologische Ontwikkeling, Sport en Internationale Betrekkingen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° bestuur : het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of het Directoraat-generaal Technologieën, Onderzoek en Energie, al naar gelang hun respectievelijke bevoegdheden;2° instituut : het « Institut scientifique de Service public »;3° waarnemingscentrum : inwendig orgaan van het instituut dat een actief technologisch toezicht moet uitoefenen en daartoe met name een netwerk van geschikte informanten moet aanleggen, zowel op intern als op extern vlak;4° milieutechnieken : technologieën die hetzij gebruik maken van hulpbronnen uit het leefmilieu, hetzij de milieueffecten minimaliseren;5° resource-persoon of -instelling : persoon of instelling die, in welke hoedanigheid ook, gegevens over milieutechnologieën inzamelt of bezit, of zou kunnen evalueren.Hieronder worden de deskundige laboratoria gerekend, namelijk die waarvan de bevoegdheden officieel erkend zijn op internationaal vlak; 6° connectie : georganiseerde band tussen het instituut en een resource-persoon of -instelling;7° bijzonder toezicht : het focusseren van de verschillende technologische toezichtsmiddelen op welbepaalde doelwitten met het oog op een vlottere en nauwkeurigere identificatie van de opportuniteiten;8° onderaanneming : overdracht van taken en werkzaamheden waarin het in artikel 3 bedoelde jaarprogramma voorziet, aan resource-personen of -instellingen rekening houdende met hun specifieke technische bevoegdheden;deze taken en werkzaamheden worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het instituut volgens de methodologie die het voorgeschreven heeft.

Art. 2.Het aan het instituut toevertrouwde waarnemingscentrum voor milieutechnologieën is belast met een driedelige opdracht, met name : 1° de identificatie en de inzameling van technische, economische en reglementaire gegevens over milieutechnologieën;2° de schatting van de toepasbaarheid ervan met het oog op de de bepaling van de doelstellingen die het Gewest aan de bedrijven zou kunnen opleggen;3° de verspreiding van de ingezamelde gegevens en van de uitgevoerde evaluaties.

Art. 3.Om het toezicht op de milieutechnologieën te organiseren werkt het instituut, na raadpleging van de besturen, een project van jaarlijks werkprogramma uit voor het waarnemingscentrum voor milieutechnologieën en maakt het een raming van de geldmiddelen die daarvoor nodig zijn.

Het programma bevat : 1° de lijst van de industriesectoren waarvoor een bijzonder toezicht op de milieutechnologieën georganiseerd wordt;2° het plan voor de connectie tussen de vennootschappen die gegevens verstrekken;3° de lijst van de resource-personen en -instellingen waarop het instituut een beroep overweegt te doen;4° de technische of economische evaluaties die uitgevoerd zullen worden, met inbegrip van de voorstellen van punctuele onderaanneming door resource-personen en -instellingen;5° de evaluatieaanvragen die uitgaan van andere instellingen dan het bestuur;6° het plan voor de verspreiding van de gegevens en de evaluaties. Het programma wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het krachtens artikel 9 opgerichte opvolgingscomité. HOOFDSTUK II. - Werking van het informatie- en evaluatienetwerk

Art. 4.De connectie tussen het instituut en een resource-persoon of -instelling beoogt hoofdzakelijk het verkrijgen van gegevens over de beschikbare milieutechnologieën.

De connectie kan onder meer betrekking hebben op abonnementen i.v.m. een dienst, bijdragen in de kosten voor dienstverstrekkingen, electronische aansluitingen of de toetreding als lid tot een instelling. Zij geeft gestalte aan het informatienetwerk van het waarnemingscentrum.

Art. 5.De technische of economische evaluaties kunnen uitgevoerd worden voor rekening en ten laste van een bedrijf, een instelling, een gemeente, een intercommunale, een industriegroep of bond, op basis van het tarief dat de Minister van Leefmilieu op voorstel van het instituut vaststelt.

Als twee identieke evaluatieaanvragen van twee verschillende aanvragers uitgaan, voorziet de dienstenovereenkomst in de kostendeling, de opvolging van de werkzaamheden, de toegang tot de resultaten en het gebruik ervan.

Art. 6.Het instituut maakt jaarlijks een activiteitenverslag over aan het krachtens artikel 9 opgerichte opvolgingscomité. Buiten de opsomming van de verstrekte diensten en de desbetreffende rekeningen bevat het verslag een evaluatie van het belang in contact te blijven met de resource-personen en -instellingen die tijdens het begrotingsjaar geraadpleegd werden. HOOFDSTUK III. - Financiering en toezicht

Art. 7.De toelagen voor de dienstverstrekkingen van resource-personen en -instellingen mogen niet hoger zijn dan de bedragen waarin voorzien wordt op de schaal van de « Fédération royale d'associations belges d'ingénieurs civils et d'ingénieurs agronomes » (FABI).

Art. 8.Het programma voor het technologische toezicht en het desbetreffende begrotingsgedeelte kunnen aangepast worden in de loop van het jaar, mits goedkeuring van het krachtens artikel 9 opgerichte opvolgingscomité.

Art. 9.§ 1. Er wordt een comité opgericht voor de opvolging van het waarnemingscentrum voor milieutechnologieën. § 2. Het comité wordt belast met de volgende opdrachten : 1° de werkzaamheden oriënteren, met name door een nadere bepaling van de eventuele opties die het instituut voorlegt bij het opmaken het jaarprogramma;2° instemmen met de voorgestelde punctuele onderaannemingen;3° instemmen met de stappen die nuttig zijn voor de uitvoering van het programma;4° het in artikel 6 bedoelde jaarverslag goedkeuren: 5° toezien op de uitgaven met het oog op hun goedkeuring door de Regering. § 3. Het comité bestaat uit : 1° de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of zijn vertegenwoordiger;2° de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Technologieën, Onderzoek en Energie of zijn vertegenwoordiger;3° de directeur-generaal van het instituut, of zijn vertegenwoordiger, die het voorzitterschap waarneemt;4° de inspecteur van financiën, geaccrediteerd bij de Minister onder wie het instituut ressorteert;5° de inspecteur van financiën, geaccrediteerd bij de Minister van Leefmilieu. De sub 1°, 2° en 3° bedoelde leden zetelen met stemrecht. De sub 4° en 5° bedoelde leden zetelen met raadgevende stem. Een vertegenwoordiger van de « Union wallonne des Entreprises » zetelt in de hoedanigheid van waarnemer. § 4. De leden van het begeleidingscomité van het instituut en van de wetenschappelijke en technische commissie ontvangen de agenda en de notulen van de vergaderingen van het opvolgingscomité van het waarnemingscentrum voor milieutechnologieën. § 5. Het comité kan ieder personeelslid van het instituut of iedere resource-persoon van wie hij de bijdrage nuttig acht, bij zijn werkzaamheden betrekken. § 6. Het comité beslist bij meerderheid van stemmen.

Art. 10.§ 1. De aan de opdracht van waarnemingscentrum voor milieutechnologieën gebonden kosten vallen voor 50 % ten laste van de basisallocatie 41.03 van programma 03 van de organieke afdeling 13 en voor 50 % ten laste van de basisallocatie 32.01 van programma 02 van de organieke afdeling 12 van de begroting van het Waalse Gewest, behalve de bijdragen van de rechthebbenden op de evaluaties zoals toegelaten krachtens artikel 5 van dit besluit. § 2. Het instituut neemt de onkosten van het waarnemingscentrum voor milieutechnologieën op in een afzonderlijke boekhouding. De uitgaven worden gestaafd door de gepaste boekingsstukken. HOOFDSTUK IV. - Bijkomende en slotbepalingen

Art. 11.Het instituut organiseert zijn opdracht van waarnemingscentrum voor milieutechnologieën in het kader van zijn statuut en zijn structuur.

Het legt het organisatievoorstel ter goedkeuring voor aan de Regering, samen met het advies van het opvolgingscomité van het waarnemingscentrum voor milieutechnologieën.

Art. 12.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2000.

Art. 13.De Minister van Leefmilieu en de Minister van Onderzoek en Technologische Ontwikkeling zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 27 mei 1999.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN De Minister van Onderzoek, Technologische Ontwikkeling, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION

^