gepubliceerd op 12 december 2006
Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de stationaire batterijen waarvan het product van de vermenigvuldiging van het in Ah uitgedrukte vermogen met de in V uitgedrukte spanning hoger is dan 10 000
23 NOVEMBER 2006. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de stationaire batterijen waarvan het product van de vermenigvuldiging van het in Ah uitgedrukte vermogen met de in V uitgedrukte spanning hoger is dan 10 000
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8, 9 en 14, § 2;
Gelet op het advies nr. 39.680/4 van de Raad van State, gegeven op 24 januari 2006, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat dit besluit aan de Europese Commissie meegedeeld werd overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij; dat de Europese Commissie een uitvoerig advies heeft uitgebracht waarop is geantwoord;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving
Artikel 1.Onverminderd de bepalingen van het Algemeen reglement op de elektrische installaties zijn deze integrale voorwaarden van toepassing op elke stationaire batterij waarvan het product van de vermenigvuldiging van het in ampère-uur uitgedrukte vermogen met de in volt uitgedrukte spanning hoger is dan 10 000 zoals bedoeld in de rubriek 40.10.01.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Art. 2.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder : 1° stationaire batterij : vaste batterij accumulatoren geïnstalleerd op een overeenkomstig het A.R.E.I. voorbehouden plaats en onder normale omstandigheden verbonden met een elektrische installatie d.m.v. een ondulator/gelijkrichter- apparatuur; 2° bestaande inrichting : stationaire batterij die behoorlijk vergund is vóór de inwerkingtreding van dit besluit;3° permanente blootstelling : blootstelling van het publiek aan elektromagnetische velden tijdens een ononderbroken duur van meer dan acht uur;4° de frequentie uitgedrukt in hertz (Hz), zoals bepaald bij de Europese norm EN 50160 betreffende de spanningskarakteristieken in openbare elektriciteitsnetten, hetzij de gemeten gemiddelde waarde in een tijdsinterval van tien seconden, onder normale omstandigheden, van de herhalingsgraad van de fundamentele curve van de distributiespanning; 5° A.R.E.I. : Algemeen reglement op de elektrische installaties; 6° elektrolytische stoffen : elektrolyt of geheel van de elektrolyten die de accumulatoren van de stationaire batterij bevatten;7° ondulator/gelijkrichter-apparatuur : ondulator/gelijkrichter die onder normale omstandigheden de stationaire batterij met een elektrische installatie verbindt om wisselstroom in gelijkstroom om te zetten en omgekeerd; elektrische veiligheidszone : zone van de inrichting rondom de stationaire batterij die ontoegankelijk is voor het publiek, met inbegrip van de plaats die uitsluitend bestemd is voor de elektrische dienst in de zin van het A.R.E.I. of - indien de stationaire batterij niet geïnstalleerd is op een plaats die uitsluitend bestemd is voor de elektrische dienst - de plaats die haar overeenkomstig het A.R.E.I. voorbehouden wordt. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw
Art. 3.Onverminderd de artikelen R.153 tot R.173 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en de bepalingen van het decreet van 6 december 2001 betreffende de instandhouding van de Natura 2000-gebieden, wordt elke stationaire batterij met elektrolytische vloeistof uitgerust met een voorziening voor de opvang van het gezamenlijke volume van de elektrolytische stof in geval van lekkage of elektrisch ongeval.
Als de gekozen retentievoorziening een kuip is, is ze vervaardigd uit metalen materialen of uit materialen die lekvrij en scheikundig inert zijn t.o.v. bedoelde elektrolytische stof - m.a.w. materiaal dat geen enkel waarneembaar verbrandings- of vervormingsverschijnsel vertoont tijdens een genormaliseerde verwarmingsproef die voldoet aan de norm NBN S21-201 of aan elke gelijkwaardige norm.
Als de kuip buiten staat of geschikt is voor de retentie van regen- of afvloeiend water, wordt ze uitgerust met een passief systeem dat het wegvloeien van elektrolytische stoffen in openbare riolen of in het milieu voorkomt.
Art. 4.De reserve- of buiten dienst gestelde accu's van de stationaire batterij die een elektrolytische vloeistof bevatten, voldoen aan de voorschriften bedoeld in artikel 3. HOOFDSTUK III. - Exploitatie
Art. 5.In de zones waar een permanente menselijke blootstelling te voorzien is, blijft de waarde van het niet-verstoorde elektrische veld die door de ondulator/gelijkrichter gegenereerd wordt onder een niet-verstoord regime buiten de elektrische veiligheidszone lager dan 5 kV/m (kilovolt per meter) als f = 50 Hz + 1 % of dan 250/fkV/m als f niet gelijk is aan 50 Hz.
Art. 6.In de zones waar een permanente menselijke blootstelling te voorzien is, moet de magnetische inductiewaarde die door de ondulator/gelijkrichter gegenereerd wordt, buiten de elektrische veiligheidszone lager zijn dan 100 µT (micro tesla) als f = 50 Hz + 1 % of lager zijn dan 5 000/f µT als f niet gelijk is aan 50 Hz. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie
Art. 7.Vóór de indienststelling van de stationaire batterij en vóór elke wijziging van de plaats en/of de exploitatieomstandigheden die het gevaar voor brand of voor de verspreiding ervan zouden kunnen wijzigen op of in de omgeving van de plaats voorbehouden aan de stationaire batterij, verstrekt de exploitant de territoriaal bevoegde brandweerdienst informatie over de getroffen maatregelen en de aangewende uitrustingen inzake de preventie en de bestrijding van brand en ontploffingen, met inachtneming van de bescherming van de bevolking en het leefmilieu. HOOFDSTUK V. - Controle, autocontrole, zelftoezicht
Art. 8.Op gewoon verzoek van de toezichthoudende ambtenaar verstrekt de exploitant de volgende gegevens : 1° de gegevens betreffende de stationaire batterij zoals de identificatie, de lokalisatie, het vermogen en de spanning, het al dan niet aanwezig zijn van (een) retentievoorziening(en) overeenkomstig de artikelen 3 en 4; 2° het afschrift van het proces-verbaal van gelijkvormigheid vóór de indienststelling van de stationaire batterij, opgesteld door een erkend controleorganisme overeenkomstig het A.R.E.I.; 3° het afschrift van het laatste proces-verbaal van de periodieke controle van de stationaire batterij, opgesteld door een erkend controleorganisme overeenkomstig het A.R.E.I.; 4° de planning voor het conform maken van de bestaande inrichtingen bedoeld in artikel 10, derde lid. HOOFDSTUK VI. - Bij de aanvraag te voegen documenten
Art. 9.Het aangifteformulier gaat vergezeld van de documenten bedoeld in artikel 8 indien ze beschikbaar zijn. Als dit niet het geval is, vermeldt de exploitant de beschikbaarheidstermijn in zijn aangifte. HOOFDSTUK VII. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 10.Dit besluit is van toepassing op de bestaande inrichtingen zodra het in werking treedt.
In afwijking van het eerste lid, zijn artikelen 3 en 4 uiterlijk binnen twee jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op de bestaande inrichtingen.
De artikelen 3 en 4 zijn evenwel uiterlijk binnen acht jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op de bestaande inrichtingen die krachtens het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt in continu dienst worden gehouden in het kader van de openbare dienstverplichtingen van de exploitant.
Art. 11.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 23 november 2006.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN