gepubliceerd op 24 januari 2006
Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de fabricage van keramische tegels en dakpannen, bakstenen en overige producten van gebakken klei bestemd voor de bouw
22 DECEMBER 2005. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de fabricage van keramische tegels en dakpannen, bakstenen en overige producten van gebakken klei bestemd voor de bouw
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8 en 9;
Gelet op de beraadslaging van de Regering over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen hoogstens één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, nr 37.454, gegeven op 19 juli 2004, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op de installaties voor de fabricage van keramische tegels waarvan de geïnstalleerde productiecapaciteit gelijk is aan 10 kg/dag of meer en lager dan 100 kg/dag, zoals bedoeld in de rubrieken nr. 26.30.01, en op de installaties voor de fabricage van dakpannen, bakstenen en overige producten van gebakken klei bestemd voor de bouw waarvan de productiecapaciteit gelijk is aan 10 kg/dag of meer en lager dan 100 kg/dag, zoals bedoeld in de rubrieken nr. 26.40.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten. Afdeling 2. - Definities
Art. 2.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder bestaande inrichting : elke inrichting die vóór de inwerkingtreding van dit besluit behoorlijk vergund is of voor de exploitatie waarvan een vergunning is afgeleverd na indiening van een aanvraag vóór de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, alsook de inrichting waarvoor een vergunningsaanvraag is ingediend tussen de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw
Art. 3.De werkplaatsen en hun aanhorigheden zijn van de bewoonde lokalen en de toegangen hiertoe gescheiden door muren, vloerplaten, wanden, in baksteen of beton, door plafonds en vloeren die minstens één uur brandbestendig zijn en slechts van de nodige openingen voor de exploitatie en de veiligheid voorzien zijn. De brandwerende deuren gaan automatisch dicht en zijn minstens een half uur brandbestendig.
Art. 4.De bewoonde lokalen hebben minstens één toegang die niet tot de werkplaats of de aanhorigheden leidt. De werkplaats is niet rechtstreeks verbonden met de bewoonde of door derden bezette lokalen.
Art. 5.De ingangsportalen, gescheiden van de werkplaatsen door een openluchtkoer die minstens 3 m diep is of geïsoleerd met een deur die minstens een halfuur brandbestendig is, worden niet als aanhorigheid beschouwd in de zin van artikel 3.
Art. 6.De nooddeuren en -uitgangen van de lokalen waar de motorvoertuigen en aanhangwagens ondergebracht worden en die van de garages en werkplaatsen gaan open naar buiten. De gangen zijn vrij van elk obstakel. HOOFDSTUK III. - Exploitatie
Art. 7.De niet-intern gerecycleerde omringende stofdeeltjes geproduceerd door de activiteit of opgezogen op de plaats waar ze voortgebracht worden, worden in zakken of in andere recipiënten opgevangen en in een gesloten lokaal opgeslagen of rechtstreeks naar een hermetische silo afgevoerd.
Art. 8.Brandbare afval en poetsdoeken worden opgeslagen in een daartoe bestemde recipiënt en, om de veiligheid te waarborgen en elke milieuhinder te voorkomen, regelmatig afgevoerd zonder verspreiding in de buurt. De exploitant sluit een contract af voor de inzameling van deze afvalstoffen.
Art. 9.Alle contracten en overeenkomsten die de exploitant heeft afgesloten met firma's of instellingen belast met de afvoer en/of de behandeling van de afgevoerde afvalstoffen vermelden uitdrukkelijk de installaties waar zij weggewerkt of gevaloriseerd zullen worden.
De volgende gegevens moeten vermeld worden : 1° het adres en verdere gegevens betreffende die installaties of werven;2° alle nuttige inlichtingen waarbij bevestigd wordt dat de exploitatie gedekt is door de vereiste vergunningen en dat regelmatig vergund is om bedoelde afvalstoffen op te vangen.
Art. 10.Het is verboden de in artikel 9 bedoelde afvalstoffen door verbranding te vernietigen.
Art. 11.De exploitant ziet toe op de vlotte werking, het onderhoud en de reinheid van de installatie. De gezamenlijke installatie, in- en uitgang, parkeerplaatsen en omgeving inbegrepen, wordt regelmatig, desnoods dagelijks, gereinigd. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie
Art. 12.Vóór de uitvoering van het project en vóór elke wijziging van de plaats en/of de exploitatieomstandigheden die gevaar voor brand en brandverspreiding inhouden, pleegt de uitbater door bemiddeling van de burgemeester overleg met de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen inzake brand- en explosiepreventie en -bestrijding en over de uitrustingen waarin voorzien moet worden met het oog op de bescherming van de bevolking en het leefmilieu.
Art. 13.Het brandbestrijdingsmateriaal bevindt zich in goed staat van werking, is tegen vorst beschermd, aangegeven, toegankelijk en over de inrichting verspreid.
Dat materiaal wordt jaarlijks gecontroleerd en de exploitant ziet toe op de kwaliteit van de brandblusproducten. HOOFDSTUK V. - Water Afdeling 1. - Voorwaarden voor het lozen van industrieel afvalwater in
gewoon oppervlaktewater en in kunstmatige afvoerwegen voor regenwater
Art. 14.Industrieel afvalwater voortgebracht door de installaties en activiteiten bedoeld in artikel 1 mag niet in oppervlaktewater of in afvoerwegen voor regenwater geloosd worden.
Voor een geschikte behandeling en lozing moet het afgevoerd worden naar een installatie die over een lozingsvergunning beschikt.
Gelet op de kenmerken van het industriële afvalwater kan de administratie, voor inrichtingen die minder dan zeven personen tewerkstellen, dergelijk water evenwel met huishoudelijk water gelijkstellen. In dit geval is de lozing van dergelijk water aan de individuele zuiveringsvoorwaarden onderworpen. Afdeling 2. - Voorwaarden voor lozingen van afvalwater in openbare
rioleringen en afvalwatercollectoren
Art. 15.Industrieel afvalwater voortgebracht door de installaties en activiteiten bedoeld in artikel 1 mag niet in openbare rioleringen geloosd worden.
Gelet op de kenmerken van het industriële afvalwater kan de administratie, voor inrichtingen die minder dan zeven personen tewerkstellen, dergelijk water evenwel met huishoudelijk water gelijkstellen. In dit geval is de lozing van dergelijk water niet onderworpen aan lozingsvoorwaarden die voorzien in de voorafgaande toestemming van de zuiveringsinstelling die territoriaal bevoegd is om dit water met huishoudelijk afvalwater gelijk te stellen. HOOFDSTUK VI. - Lucht
Art. 16.De concentratie van totale stoffen in alle in de lucht uitgestoten gaseffluenten mag niet hoger zijn dan 50 mg/Nm3. Deze grenswaarde moet in acht genomen worden zonder andere dilutie dan die nodig is voor de vlotte werking van de installaties.
Art. 17.Bij rookgassen van kookinstallaties worden de volgende emissiewaarden in acht genomen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze waarden worden uitgedrukt voor normale referentievoorwaarden, zoals bepaald in de algemene voorwaarden, en teruggebracht op 18 % zuurstof in de effluent.
Voor vluchtige organische stoffen (VOS) wordt het totaalgehalte aan organische stoffen, uitgedrukt in massa-eenheden per rookgasvolume, in aanmerking genomen. HOOFDSTUK VII. - Controle en zelftoezicht
Art. 18.De documenten bedoeld in artikel 9, alsook de bewijzen van overname en/of behandeling en/of wegwerking van de door de installaties voorgebrachte afvalstoffen, worden door de exploitant op de exploitatiezetel ter inzage gelegd van de toezichthoudende ambtenaar.
Art. 19.De rapporten opgesteld door de instellingen of de diensten die de controles hebben uitgevoerd, worden door de exploitant ter inzage gelegd van de toezichthoudende ambtenaar.
Art. 20.De overheid bepaalt de frequentie van de controles op de lozingen van industrieel afvalwater.
De overheid bepaalt de frequentie van de controles op de lozingen in de lucht.
De analyseprotocollen worden naar de toezichthoudende ambtenaar gestuurd en kunnen voor het overige steeds door hem ingekeken worden. HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 21.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
De artikelen 3, 4, 5, 6, 16 en 17 zijn van toepassing op de inrichtingen die in werking zijn op 1 januari 2007.
Namen, 22 december 2005.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN