Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 19 mei 2005
gepubliceerd op 31 mei 2005

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de opslagplaatsen voor vloeibaar petroleumgas in verplaatsbare recipiënten

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2005201476
pub.
31/05/2005
prom.
19/05/2005
ELI
eli/besluit/2005/05/19/2005201476/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 MEI 2005. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de opslagplaatsen voor vloeibaar petroleumgas in verplaatsbare recipiënten


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8 en 9;

Gelet de beraadslaging van de Regering over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen hoogstens dertig dagen;

Gelet op het advies 37.450/2/V van de Raad van State, gegeven op 19 juli 2004, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I.- Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze integrale voorwaarden zijn van toepassing op de opslagplaatsen voor butaan- en/of propaangas en de mengsels ervan, samengeperst, vloeibaar gemaakt of opgelost onder een druk hoger dan 100 kPa of 1 bar in verplaatsbare recipiënten als het totale inhoudsvermogen van de recipiënten groter is dan 300 liter en gelijk aan 700 liter of minder, bedoeld in rubriek 63.12.07.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt verstaan onder : 1° fles : verplaatsbare recipiënt vervoerd om een gaslading te ontvangen of om gebruikt te worden.Tankwagens, reservoirs van voertuigen en spoorwegvoertuigen zijn uitgesloten; 2° opslagplaats : afgebakende ruimte voor de opslag van flessen, die uit verschillende opslagzones kan bestaan;3° gesloten opslagplaats : opslagplaats afgesloten met wanden over meer dan drie vierde van haar omtrek en eventueel voorzien van een dak;4° open opslagplaats : opslagplaats in de openlucht afgesloten met wanden over hoogstens drie vierde van haar omtrek en eventueel voorzien van een dak;5° inhoudsvermogen van de opslagplaats : het totale inhoudsvermogen van de opgeslagen (lege, volle, al dan niet aangesloten) flessen in waterliters;6° veiligheidszone : zone die zich buiten de opslagplaats uitstrekt en afgebakend is door de omtrek waarin de veiligheidsafstanden voorzien;7° veiligheidsscherm : scherm voor de bescherming van de opslagplaats tegen externe brand of tegen een gaswolk veroorzaakt door een lek van de fles;8° brandbestendigheid : eigenschap van een gebouw waarvan de brandbestendigheid voldoet aan de norm NBN-713-020 (Rfx uren);9° brandvrij materiaal : materiaal dat bij een genormaliseerde proef (ISO 1182) tijdens dewelke het aan een externe verwarming blootgesteld wordt extern geen noemenswaardige warmteontwikkeling vertoont;10° vuurvast materiaal : materiaal van klasse A1 overeenkomstig de Belgische norm NBN S21-203 of M1 overeenkomstig de Franse norm NF P 92-501;11° externe dienst voor technische controle (EDTC) : dienst erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 29 april 1999 betreffende de erkenning van externe diensten voor technische controles op de werkplaats;12° bestaande inrichting : de inrichtingen die behoorlijk vergund zijn vóór de inwerkingtreding van dit besluit of waarvan de exploitatie gedekt is door een vergunning verleend naar aanleiding van een aanvraag ingediend vóór de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de inrichtingen waarvan de vergunningsaanvragen ingediend worden tussen de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw Afdeling 1. - Bouw van de opslagplaats

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 3.De bodem van de opslagplaats is bedekt met brandvrij materiaal dat bestand is tegen het verkeer op de openbare weg of op een private weg en zodanig aangelegd dat de veiligheid van de flessen gegarandeerd is. Asfaltbedekking is toegelaten.

Art. 4.De elektrische installatie van de opslagplaats voldoet aan artikel 105 en volgende betreffende ontploffingsgevaar in ontplofbare gasatmosfeer van het Algemeen Reglement op de elektrische installaties.

Elektriciteit is de enige energiebron die toegelaten wordt voor de verlichting van de opslagplaats.

Art. 5.De opslagplaats mag met warm water of stoom verwarmd worden.

Elektrische verwarming is eveneens toegelaten voorzover ze voldoet aan de bepalingen van artikel 4.

De verwarmingstoestellen worden zodanig geïnstalleerd dat ze de wand van de flessen niet verwarmen.

Art. 6.De gevaren m.b.t. de gassen en de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen worden duidelijk vermeld d.m.v. geschikte pictogrammen, die steeds op een zichtbare plaats binnen de opslagplaats en aan de uitgangen ervan aangebracht worden.

Onderafdeling 2. - Open opslagplaatsen

Art. 7.Als de opslagplaats van wanden voorzien is, zijn ze minstens een half uur brandvrij.

Art. 8.De omtrek van de opslagplaats is, behalve met eventuele wanden, volkomen afgesloten met een veiligheidshek of met elke andere voorziening om ongepaste bewegingen of activiteiten te kunnen verhinderen.

Art. 9.Het plafond is met brandvrije materialen gebouwd.

Desalniettemin mag maximum 20 % van de plafondoppervlakte met doorschijnend en niet brandvrij materiaal uitgevoerd worden.

Onderafdeling 2. - Gesloten opslagplaatsen

Art. 10.De lokalen die als gesloten opslagplaatsen dienen zijn minstens een half uur brandvrij.

De deuren gaan naar buiten open.

Art. 11.Het plafond is met brandvrije materialen gebouwd.

Desalniettemin mag maximum 20 % van de plafondoppervlakte met doorschijnend en niet brandvrij materiaal uitgevoerd worden.

Art. 12.De gesloten opslagplaatsen worden zodanig ontworpen dat ze een efficiënte verluchting mogelijk maken. Er wordt voorzien in openingen naar de vrije lucht aan de grondoppervlakte en aan het bovenste gedeelte van elk compartiment van de opslagplaats. Die openingen worden met rooster- of traliewerk afgesloten.

De plaats en de afmetingen van de openingen worden al naargelang de opslagcapaciteit bepaald teneinde gasopstapeling in de opslagplaats te voorkomen. Afdeling 2. - Vestiging van de opslagplaats

Art. 13.De horizontaal gemeten minimale veiligheidsafstand tussen de opslagplaats en bepaalde plaatsen wordt in onderstaande tabel vermeld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 14.De afstanden bedoeld in artikel 13 kunnen verminderd worden als de opslagplaats en bovenbedoelde plaatsen door een veiligheidsscherm gescheiden zijn, voorzover de afstand, gemeten door het scherm horizontaal te omzeilen, minstens gelijk is aan die vermeld in de tabel opgegeven in artikel 13.

Het veiligheidsscherm is minstens 0,5 meter hoger dan de maximale hoogte van de opgeslagen flessen.

Art. 15.§ 1. Elke opslagplaats die zich op minder dan vijf meter van brandbare materialen bevindt wordt met een veiligheidsscherm beschut.

De afmetingen van dat scherm en meer bepaald de hoogte en de vorm ervan zijn zodanig dat de opslagplaats beschermd is tegen een rechtstreekse uitstraling te wijten aan de brand van die brandbare materialen. § 2. De omheiningen en palen rondom de opslagplaats bestaan niet uit de brandbare materialen bedoeld in § 1.

Art. 16.Het veiligheidsscherm bestaat uit hetzij een tussenmuur, hetzij één of verschillende muren van de opslagplaats of -zone. Dat scherm bestaat uit metselwerk of beton, respectievelijk 18 en 10 centimeter dik, of uit andere materialen die overeenkomstig de norm NBN 713.020 minstens één uur brandvrij en stabiel zijn.

Art. 17.De bodem van de opslagplaats mag geen kom vormen t.o.v. het omliggende terrein. Hij bevat opening noch holte. De rioleringsopeningen gelegen op een kleinere afstand dan de veiligheidsafstand van de "eigendomsgrenzen, grenzen van de openbare weg" bedoeld in artikel 13 zijn uitgerust met een type-hevel "gasafsluiter" waarvan de werking in alle omstandigheden, o.a. in geval van droogte, gewaarborgd wordt.

Art. 18.De opslagplaats is tegen het verkeer op de openbare weg of op een private weg afgeschermd met een veiligheidshek of met elk ander systeem dat even doeltreffend is.

Art. 19.De gesloten opslagplaats bevindt zich op grondhoogte en de lokalen die zich eventueel boven de opslagplaats bevinden worden uitsluitend door het personeel van de inrichting punctueel bezocht. HOOFDSTUK III. - Exploitatie

Art. 20.De toegang tot de opslagplaats is verboden voor het publiek als de exploitant of zijn aangestelde afwezig is.

Art. 21.§ 1. Als de opslagplaats toegankelijk is voor het publiek, is de exploitant of zijn aangestelde verantwoordelijk voor de toegang. § 2. Als de toegang tot de opslagplaats verboden is voor het publiek, ontzegt een pictogram de toegang aan de personen die niet deel uitmaken van de inrichting en aan de personen die geen toelating hebben van hun dienst.

Art. 22.De opslagplaats is uitsluitend bestemd voor de opslag van flessen butaan en/of propaangas en de mengsels ervan.

De stabiliteit van de flessen wordt in alle omstandigheden gewaarborgd.

Volle flessen mogen niet in horizontale stand opgeslagen worden.

Art. 23.In de opslagplaatsen en de bijhorende veiligheidszones is elke handeling tot overheveling, vulling of herstel van flessen verboden.

Art. 24.De gasflessen worden voorzichtig gehanteerd en vervoerd om elk ongeval te voorkomen.

Art. 25.De exploitant zorgt ervoor dat de kranen van de opgeslagen flessen, ook die van lege flessen, goed gesloten worden en bestand zijn tegen mechanische schokken.

Art. 26.De flessen die in de opslagplaats opgeslagen zijn voldoen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 december 1999 betreffende het vullen, de distributie en de etikettering van flessen met vloeibaar gemaakt petroleumgas. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 27.De exploitant waarborgt de bescherming van het publiek en het leefmilieu, namelijk door : 1. de terbeschikkingstelling van de middelen en de organisatie die de evacuatie van de in de inrichting aanwezige personen, m.i.v. personen met beperkte mobiliteit, mogelijk maken en de veiligheid van de personen garanderen in geval van brand; 2. de hulpdiensten toegang te verlenen tot de verschillende lokalen van de inrichting;3. de middelen ter voorkoming, melding en bestrijding van brand en ontploffingen te bepalen, te kiezen, te implementeren en goed te onderhouden; 4. de bij brand in acht te nemen gedragslijn te bepalen, o.a. wat het aanwezige publiek betreft.

Art. 28.Het materiaal bedoeld in artikel 27 is gebruiksklaar, juist geordend, goed aangegeven en vlot bereikbaar. Het is op efficiënte wijze tegen vorst beschermd.

Art. 29.In de opslagplaats en in de veiligheidszone is het verboden te roken, vuur te stoken en toestellen met vlam of naakt vuur te gebruiken, alsmede andere ontvlambare of brandbare producten op te slaan.

Art. 30.De exploitant ziet constant toe op de kwaliteit van de brandblusproducten en vernieuwt ze vóór de vervaldatum ervan. HOOFDSTUK V. - Controle, zelfcontrole, zelftoezicht

Art. 31.Vóór de inbedrijfstelling van de opslagplaats voert een EDCT controle uit op de elektrische installatie bedoeld in artikel 4 en op die van de zones gelegen op een kleinere afstand dan de veiligheidsafstand van de "openingen van lokalen zonder verbod van naakt vuur".

Art. 32.Bij de plaatsing van een veiligheidsscherm legt de exploitant de attesten van de vuurvastheid ervan ter inzage van de toezichthoudend ambtenaar. HOOFDSTUK VI.- Overgangs- en slotbepalingen

Art. 33.Dit besluit is van toepassing op de bestaande inrichtingen.

Art. 34.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 35.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 19 mei 2005.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^