Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 17 maart 2005
gepubliceerd op 04 mei 2005

Besluit van de Waalse Regering betreffende Boek I van het Milieuwetboek

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2005027317
pub.
04/05/2005
prom.
17/03/2005
ELI
eli/besluit/2005/03/17/2005027317/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 MAART 2005. - Besluit van de Waalse Regering betreffende Boek I van het Milieuwetboek


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek I van het Milieuwetboek;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 6 mei 1993 tot bepaling van het model van de krachtens het decreet van 13 juni 1991 met betrekking tot de vrije toegang van de burgers tot de informatie betreffende het leefmilieu te gebruiken documenten;

Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 6 mei 1993 tot bepaling van de regels aangaande het beroep bedoeld in het decreet van 13 juni 1991 met betrekking tot de vrije toegang van de burgers tot de informatie betreffende het leefmilieu;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 21 april 1994 tot vaststelling van de regeling voor de terinzagelegging en raadpleging betreffende de milieuplanning in het kader van de duurzame ontwikkeling;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 18 mei 1995 tot vaststelling van de regels voor de samenstelling en de werking van de "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable" (Waalse Milieuraad voor de duurzame ontwikkeling);

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 20 december 2000 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 20 mei 1999 betreffende de milieuinitiatie in het Waalse Gewest;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest;

Gelet op het advies van "Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne" (Hoge Raad van Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest), gegeven op 12 februari 2004;

Gelet op het advies van de "Conseil wallon de l'environnement" (Waalse Raad voor het Leefmilieu), gegeven op 12 februari 2004;

Gelet op het advies van de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening), gegeven op 13 februari 2003;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 23 juni 2004;

Op de voordracht van de minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Hiernavolgende bepalingen vormen het regelgevend deel van Boek I van het Milieuwetboek : « Boek I. - Gemeenschappelijke en algemene bepalingen Deel I. - Rechtsbeginselen van het leefmilieurecht en algemene begripsbepalingen TITEL I. - Beginselen TITEL II. - Begripsbepalingen Art. R. 1. In de zin van dit boek dienen onder « decreetgevend deel » de bepalingen van het decreetgevend deel van Boek I van het Milieuwetboek te worden verstaan vervat in artikel 1 van het decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek I van het Milieuwetboek.

Art. R. 2. In de zin van dit wetboek dient te worden verstaan onder : 1° « minister » : de minister die de bevoegdheden uitoefent bedoeld in artikel 6, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;2° « DGRNE » : het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest. Deel II. - Adviesverlenende instantie Art. R. 3. In de zin van dit deel dient te worden verstaan onder de « Raad » de "'Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable"' (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling) opgericht bij artikel 7 van het decreetgevend deel.

Art. R. 4. De Raad bestaat uit zesentwintig werkende en zesentwintig plaatsvervangende leden of, als de voorzitter en de beide ondervoorzitters gekozen worden buiten de personen bedoeld in artikel 5 om, uit negenentwintig werkende en negenentwintig plaatsvervangende leden.

Art. R. 5. De Raad bestaat uit : 1° drie vertegenwoordigers van de « Union wallonne des Entreprises » (Waals Ondernemersverbond);2° twee vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties voor landbouwers;3° twee vertegenwoordigers van de vakverbonden;4° twee vertegenwoordigers van de organisaties die de middenstand vertegenwoordigen;5° vier vertegenwoordigers van de verenigingen ter bescherming van het leefmilieu;6° één vertegenwoordiger van de verenigingen ie de verbruikers vertegenwoordigen;7° twee vertegenwoordigers van de « Association des Villes et Communes de Wallonie »;8° drie vertegenwoordigers van de Franstalige universiteitsinstellingen met bevoegdheden verplicht op volgende vakgebieden : a) ecologie, natuurwetenschappen;b) landbouwkunde, bosbouwkunde, bodemrijkdommen;c) economie en leefmilieurecht;d) toegepaste wetenschappen : vervuiling door industrie, waterbeheer, beheer van de luchtkwaliteit, afvalstoffenbeheer;e) volksgezondheid, toxicologie;9° de voorzitters of ondervoorzitters : - van de « Commission régionale des déchets » (Gewestelijke Afvalstoffencommissie); - van de « Commission consultative de l'eau » (Commissie van advies voor water); - van de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening); - van de « Commission régionale d'avis pour l'exploitation des carrières » (Regionale Adviescommissie voor de ontginning van groeven); - van de "Conseil supérieur wallon de la Conservation de la Nature" (Waalse Hoge Raad voor het Natuurbehoud); - van de « Conseil supérieur wallon des forêts et de la filière bois » (Waalse Hoge Raad voor het Bos en de Houtkolom); - van de « Conseil supérieur wallon de l'agriculture, de l'agro-alimentaire et de l'alimentation » (Waalse Hoge Raad voor de Landbouw, de Agrovoeding en de Voeding).

Art. R. 6. Elk organisme, elke organisatie, elk verbond of elke vereniging bedoeld in artikel 5, 1° tot en met 8°, legt de minister een dubbeltal met kandidaten werkende leden en kandidaten plaatsvervangende leden voor per toegewezen mandaat. Voor de commissie en raden bedoeld in artikel 5, 9°, zijn de voorzitters de werkende leden en de ondervoorzitters de plaatsvervangende leden.

De werkende leden en de plaatsvervangende leden worden door de regering benoemd.

Art. R. 7. De mandaten worden voor een periode van 5 jaar opgedragen.

Ze lopen vanaf de dag waarop het besluit tot benoeming van de leden van de Raad ondertekend wordt.

De leden van de Raad hebben recht op aanwezigheidsgeld ten bedrage van 8,60 euro per vergadering.

De voorzitter en de ondervoorzitter hebben recht op aanwezigheidsgeld ten bedrage van 17,20 euro per vergadering.

De leden van de Raad genieten de terugbetaling van zijn verblijfkosten van 10 euro per vergadering en de voorzitter en de ondervoorzitters genieten de terugbetaling van hun verblijfkosten van 20 euro per vergadering.

De leden van de Raad, met inbegrip van de voorzitter en de ondervoorzitter, hebben recht op de terugbetaling van de reiskosten volgens de volgende modaliteiten : De leden worden terugbetaald overeenkomstig artikel 5 van het besluit van de Waalse regering van 7 maart 2001 tot wijziging van artikel 17 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten wanneer ze zich begeven naar een vergadering van de Raad.

De leden mogen hun persoonlijke wagen gebruiken en worden terugbetaald overeenkomstig artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 7 maart 2001 tot wijziging van artikel 17 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten wanneer ze zich verplaatsen in het kader van een opdracht die hen door de Raad wordt opgelegd. Voor de berekening van het terug te betalen bedrag wordt de woonplaats van het lid als referentievertrekpunt beschouwd.

Voor de toepassing van die bepaling worden de leden gelijkgesteld met personeelsleden van niveau 1.

Als een gewoon lid zijn ambt vroegtijdig neerlegt, wordt het mandaat door het plaatsvervangende lid voleindigd. De Regering mag evenwel een ander gewoon lid benoemen om het lopende mandaat te voleindigen; in dit geval is artikel 6, eerste lid, van toepassing. Als een plaatsvervangend lid zijn ambt vroegtijdig neerlegt, benoemt de Regering een nieuw plaatsvervangend lid, overeenkomstig artikel 6.

Het lid van de Raad houdt op zijn mandaat uit te oefenen als hij niet meer beschikt over de hoedanigheid waarvoor hij benoemd werd.

Voor de vernieuwing van de mandaten worden de kandidaturen minstens drie maanden vóór het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn van 5 jaar ingediend.

Art. R. 8. Op de voordracht van de minister benoemt de Regering de voorzitter en de ondervoorzitters, in voorkomend geval onder andere personen dan degenen bedoeld in artikel 5. De ambten van voorzitter en ondervoorzitter worden toegewezen aan personen van wie de bevoegdheid inzake leefmilieu erkend is en die kunnen aantonen dat ze voldoende zelfstandig zijn.

In geval van ontslag of overlijden van de voorzitter bekleedt de oudste ondervoorzitter, of bij ontstentenis de tweede ondervoorzitter, het voorzitterschap totdat de Regering, op de voordracht van de minister, zijn plaatsvervanger heeft aangewezen.

In geval van ontslag of overlijden van één van de ondervoorzitters wijst de Regering, op de voordracht van de minister, zijn plaatsvervanger aan, die het mandaat voleindigt.

Art. R. 9. De minister kan de Raad in gespecialiseerde secties opdelen. De minister benoemt de voorzitters van de gespecialiseerde secties op de voordracht van de Raad.

Art. R. 10. De Raad kan personen met bijzondere bevoegdheden uitnodigen aan de werken deel te nemen. Deze personen zijn niet stemgerechtigd.

Art. R. 11. De Raad wordt door de voorzitter of, bij diens ontstentenis, door de minister bijeengeroepen. De minister bekleedt het voorzitterschap ervan wanneer hij het nodig acht.

Art. R. 12. De Raad vergadert slechts rechtsgeldig als ten minste de helft van zijn leden aanwezig is. Indien deze voorwaarde niet vervuld is, wordt de Raad opnieuw bijeengeroepen voor dezelfde agenda. Hij beslist dan rechtsgeldig, wat het aantal aanwezige leden ook moge zijn.

De vertegenwoordigers van de Franstalige universitaire instellingen alsmede de vertegenwoordigers afkomstig van een als auteur van een milieueffectonderzoek erkende instelling zijn niet stemgerechtigd voor materies onderworpen aan de Raad krachtens de artikelen 49 tot en met 81 van het decreetgevende deel.

De beslissingen worden bij gewone meerderheid van de aanwezigen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Wanneer minstens één vierde van de stemgerechtigde aanwezige leden zich verzetten tegen het advies van de meerderheid, wordt het advies aangevuld met de vermelding van het andere standpunt.

Art. R. 13. Behoudens voorafgaand akkoord van de minister worden de adviezen uitsluitend gericht aan de overheidsorganen die erom gevraagd hebben.

Art. R. 14. Het secretariaat van de Raad wordt waargenomen door de Economische en Sociale Raad, overeenkomstig artikel 4, § 3 van het decreet van 25 mei 1983 tot wijziging, wat de Economische Raad van het Waalse Gewest betreft, van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende organisatie van de planning en de economische decentralisatie en tot oprichting van een Economische en Sociale Raad van het Waalse Gewest.

Art. R. 15. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu gaat in op elke informatieaanvraag ingediend door de Raad of door zijn secretariaat i.v.m. hun opdrachten.

Art. R. 16. De Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op alvorens het aan de goedkeuring van de minister te onderwerpen.

Het huishoudelijk reglement vermeldt met name : 1° de oproepingsprocedures, de bepaling van de agenda, de validatie van de processen-verbaal, de door de Raad bekendgemaakte adviezen en stukken; 2° de regels voor de deelneming aan de vergaderingen alsmede het reglement m.b.t belangenconflicten die zich meer bepaald zouden kunnen voordoen in het kader van de stemmingsprocedures wanneer één of meer leden van de Raad aan een onderzoek hebben meegewerkt; 3° de werking van het secretariaat. Deel III. - Informatieverstrekking en sensibilisatie op leefmilieugebied TITEL I. - Toegang tot leefmilieuinformatie HOOFDSTUK I. - Type-document Art. R. 17. De door de openbare overheid te gebruiken documenten om ontvangst van informatieaanvragen te bevestigen, om termijnen van toegang tot de informatie te verlengen of om de overlegging van gegevens geheel of gedeeltelijk te weigeren, worden opgemaakt overeenkomstig de modellen bedoeld in respectievelijk bijlagen I, II en III. HOOFDSTUK II. - Regels betreffende het beroep Afdeling 1. - Commissie van beroep

Art. R. 18. Er wordt een commissie van beroep opgericht om te beslissen over de beroepen bedoeld in artikel 17 van het decreetgevende deel. De zetel van de commissie van beroep is gevestigd in de lokalen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.

Art. R. 19. § 1. De Commissie bestaat uit zes gewone leden benoemd door de Regering, namelijk : 1° een voorzitter met minstens vijf jaar ervaring in de magistratuur;2° twee leden met minstens vijf jaar administratieve ervaring in niveau 1 en voorgedragen door de Minister;3° een lid met minstens vijf jaar administratieve ervaring in niveau 1 en voorgedragen door de Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening;4° twee leden voorgedragen uit dubbeltallen door de "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable" (Waalse milieuraad voor de duurzame ontwikkeling. § 2. De Regering wijst een vervanger aan voor elk werkend lid met inachtneming van de voor de benoeming van de werkende leden voorziene voorwaarden en procedure.

De plaatsvervangende voorzitter en de plaatsvervangende leden zetelen wanneer de werkende voorzitter of het werkende lid die zij vervangen, verhinderd zijn. § 3. Elk mandaat heeft een geldigheidsduur van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit tot benoeming. Het is hernieuwbaar.

Indien een mandaat voor zijn vervaldatum wordt neergelegd, wordt de opvolger voor de overblijvende duur ervan aangewezen.

Art. R. 20. De commissie van beroep wordt bijgestaan door een secretaris aangewezen door de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu die hem uit de personeelsleden van die directie kiest.

Art. R. 21. De commissie stelt haar inwendig reglement van orde vast alvorens het aan de goedkeuring van de Regering voor te leggen.

Art. R. 22. De voorzitter, de leden en de secretaris van de commissie hebben recht op : 1° een aanwezigheidsgeld van 57,60 euro;2° de terugbetaling van hun verplaatsingskosten overeenkomstig de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. Voor de toepassing van dat koninklijk besluit zijn de voorzitter, de leden en de secretaris van de commissie gelijkgesteld met ambtenaren van rang 15. Afdeling 2. - De procedure

Art. R. 23. Het beroep wordt per aangetekende brief als verzoek bij het secretariaat van de commissie ingediend. Het moet ingediend worden binnen vijftien dagen na de bekendmaking van de betwiste beslissing of, bij gebrek aan die beslissing, binnen vijftien dagen na het verstrijken van de in artikel 15 van het decreetgevende deel bedoelde termijn.

Art. R. 24. Het verzoek vermeldt : 1° de identiteit en de woonplaats van de aanvrager;2° de identiteit en de zetel van de openbare overheid waaraan de informatieaanvraag werd gericht;3° het voorwerp van die informatieaanvraag;4° de middelen van het beroep. Bovendien moet de aanvrager alle stukken die hij nuttig acht als bijlage bij zijn verzoek voegen alsook een nauwkeurige inventaris van de informatie die hij gedeeltelijk ontvangen zou hebben.

Art. R. 25. § 1. Binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek zendt de secretaris van de commissie van beroep de aanvrager een ontvangstbewijs toe. § 2. De secretaris zendt binnen dezelfde termijn een afschrift van het beroep naar de betrokken openbare overheid van wie hij verlangt dat zij de stukken van het dossier overlegt alsook alle inlichtingen en documenten die hij nuttig acht.

De betrokken openbare overheid zendt de secretaris binnen vijftien dagen na de aanvraag een afschrift van de gevraagde stukken, inlichtingen, documenten of gegevens toe en voegt er in voorkomend geval een nota met haar opmerkingen bij.

In ieder geval moeten overgelegd worden de gegevens waartoe de aanvrager toegang heeft gevraagd, zonder echter voldoening te krijgen. § 3. De secretaris stelt de zaak in staat van wijzen. Daartoe zamelt hij de nuttige bijkomende stukken, inlichtingen, documenten en gegevens rechtstreeks bij elke betrokken persoon in.

Art. R. 26. De commissie zetelt met gesloten deuren.

Zij mag de aanvrager, de betrokken overheid alsmede iedere bij de aanvraag betrokken persoon oproepen en horen. Die personen mogen zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een persoon van hun keuze.

De commissie mag alle deskundigen horen die zij nuttig acht te raadplegen.

Ze mag eveneens eisen dat de aanvrager of de betrokken openbare overheid alle bijkomende stukken, inlichtingen, documenten en gegevens overlegt die zij nuttig acht.

Art. R. 27. De commissie beraadslaagt en beslist slechts geldig wanneer de voorzitter en minstens drie andere leden aanwezig zijn.

Indien de voorzitter of het lid van de commissie geen garanties van onpartijdigheid kan geven voor het onderzoek van een dossier, moet hij zich onbevoegd verklaren.

Art. R. 28. De beslissingen van de commissie van beroep worden genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden; onthouding is niet toegelaten. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Art. R. 29. De commissie van beroep neemt haar beslissing binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek. Zij kan die termijn echter verlengen bij een met redenen omklede beslissing; de verlenging(en) wordt (worden) tot vijfenveertig dagen beperkt.

Art. R. 30. Naast hun motivering vermelden de beslissingen : 1° de identiteit en de woonplaats van de aanvrager;2° de identiteit en de zetel van de openbare overheid waaraan de informatieaanvraag gericht werd;3° in voorkomend geval, de naam, voornaam, woonplaats en hoedanigheid van de personen die ze vertegenwoordigd of bijgestaan hebben;4° in voorkomend geval, de oproeping, de comparitie en het verhoor van de gehoorde personen;5° in voorkomend geval, de overlegging van schriftelijke opmerkingen;6° de uitspraak, de datum ervan en de plaats waar ze gedaan werd alsmede de naam van de personen die beraadslaagd hebben;7° de met inachtneming van de verschillende aanwezige belangen door de commissie vastgestelde termijn na het verstrijken waarvan de aanvrager het informatierecht mag uitoefenen dat hem na afloop van de procedure van beroep voor de commissie toegekend wordt. De beslissingen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Art. R. 31. De beslissing wordt betekend aan de aanvrager, aan de openbare overheid tegen dewelke het beroep werd ingesteld en aan iedere betrokken persoon die overeenkomstig artikel 26, tweede lid.

Indien zij het beroep gegrond acht, mag de commissie, overeenkomstig de in artikel 12 van het decreetgevende deel, de informatie waartoe zij toegang verleent zelf aan de aanvrager verstrekken.

Art. R. 32. § 1. De in dit hoofdstuk bedoelde termijnen lopen vanaf de dag na de ontvangst van het stuk.

Het per aangetekende brief gezonden stuk wordt als ontvangen geacht op de eerste werkdag na afgifte van de brief bij de post.

De postdatum bewijst de zending van elk procedurestuk. § 2. De vervaldag wordt in de termijn berekend.

De vervaldag wordt echter naar de eerstvolgende werkdag verschoven wanneer de laatste dag voorzien om een procedureakte uit te voeren een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is.

Art. R. 33. De voorzitter en de andere leden van de commissie van beroep zijn gehouden aan het geheim van de beraadslagingen en van de informatie die overeenkomstig artikel 18 van het decreetgevende deel vertrouwelijk dienen te blijven en waarvan zij bij het waarnemen van hun functie kennis zouden krijgen.

TITEL II. - Milieuinitiatie Art. R. 34. § 1. Elke V.Z.W. die de in artikel 25 van het decreetgevende deel gestelde voorwaarden vervult, mag verzoeken om de erkenning die recht geeft op een toelage voor het beheer van een 'CRIE'.

De erkenningsaanvraag moet bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs in drie exemplaren ingediend worden bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en de volgende gegevens bevatten : 1° de benaming en het adres van de V.Z.W., alsook een afschrift van de publicatie van haar statuten en van de laatste akte van benoeming van haar bestuurders of een eensluidend verklaarde afschrift van de aanvraag om publicatie van de statuten; 2° een afschrift van de bewijsstukken betreffende de pedagogische en wetenschappelijke titels van de vier personen bedoeld in artikel 25, derde lid, 2°, van het decreetgevende deel;3° een nota met een omschrijving van het project betreffende de in artikel 24 van het decreetgevende deel bedoelde opdrachten, alsook de pedagogische en wetenschappelijke titels van het personeel dat in dienst wordt genomen om die opdrachten uit te voeren;4° een raming van het budget dat nodig is voor de uitvoering van het sub 3° bedoelde project, binnen de perken van het bedrag vastgesteld in artikel 37, § 2. § 2. Binnen drie maanden na ontvangst van het als volledig beschouwde aanvraagformulier laat de Minister de verzoekende V.Z.W. weten of de erkenning wordt verleend of geweigerd.

Art. R. 35. Na advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel 29 van het decreetgevende deel mag de Minister de erkenning elk moment intrekken als : 1° de V.Z.W. de in artikel 25, derde lid, van het decreetgevende deel bedoelde voorwaarden niet meer vervult; 2° de opdracht niet is uitgevoerd met inachtneming van de doelstelling waarvan sprake in de erkenning;3° de houder van de erkenning het bestuur belet heeft na te gaan of hij zijn opdracht uitoefent;4° de houder van de erkenning het activiteitenrapport, het boekhoudrapport of elk ander over te maken document niet heeft overgemaakt binnen de termijn voorgeschreven bij de beslissing tot erkenning;5° de toelagen niet werden gebruikt voor de kostendekking waarvoor ze verleend werden. De Minister stelt de V.Z.W. bij ter post aangetekende schrijven met ontvangbewijs in kennis van het besluit tot intrekking van de erkenning. De V.Z.W. antwoordt bij aangetekend schrijven met ontvangbewijs binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving. De Minister neemt een beslissing binnen dertig dagen na ontvangst van het antwoord.

Art. R. 36. De Minister kan de erkenning verlengen na een periode van drie jaar, onverminderd artikel 35.

Drie maanden vóór de vervaldatum van de erkenning dient de V.Z.W. een nieuwe aanvraag in volgens de procedure bedoeld in artikel 34.

De Minister neemt een beslissing binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag op grond van het advies van het begeleidingscomité.

Art. R. 37. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent de Minister een jaarlijkse toelage aan de erkende V.Z.W. om de werking van het centrum te verzekeren.

De werkingskosten bestaan uit : 1° personeelsuitgaven;2° verbruiks- en leveringskosten voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 24 van het decreetgevende deel;3° lasten verbonden aan de werking van de infrastructuur. § 2. Elk centrum ontvangt jaarlijks een toelage van maximum 248.000 euro. § 3. Om de jaarlijkse toelage te genieten, bezorgt de erkende V.Z.W. het bestuur uiterlijk 15 november het begrotingsontwerp van het centrum voor het volgende jaar, alsmede het programma van de geplande activiteiten. § 4. Na advies van het begeleidingscomité en binnen hoogstens één maand na ontvangst van het begrotingsontwerp beslist de Minister of de toelage al dan niet verleend mag worden op basis van de documenten bedoeld in § 3. § 5. De toelage wordt uitbetaald als volgt : 1° een eerste schijf gelijk aan maximum 40 % van het totaalbedrag, bij de kennisgeving van de toekenning en na overlegging van een waar en echt verklaarde schuldvordering die vergezeld gaat van het jaarlijks activiteitenprogramma, goedgekeurd door het opvolgingscomité van elk centrum;2° de volgende schijven, samen goed voor maximum 50 % van het toelagebedrag, aan het einde van elk kwartaal en na overlegging van een waar en echt verklaarde schuldvordering, een tussentijds verslag en een boekhoudrapport, goedgekeurd door het opvolgingscomité van elk centrum;3° het saldo, na overlegging van een waar en echt verklaarde schuldvordering, vergezeld van de stukken waarbij de toelage gewettigd wordt, het in artikel 28 van het decreetgevende deel bedoelde activiteitenrapport en een boekhoudrapport, goedgekeurd door het opvolgingscomité van elk centrum. § 6. De boeken worden gehouden overeenkomstig de wetgeving op de bedrijfsboekhouding.

Art. R. 38. § 1. Het begeleidingscomité van het 'CRIE'-netwerk bestaat uit : 1° een vertegenwoordiger van de Minister van Leefmilieu, die het voorzitterschap waarneemt;2° een vertegenwoordiger van de Minister die bevoegd is voor natuurbehoud, als vice-voorzitter;3° een vertegenwoordiger van de Minister die bevoegd is voor toerisme;4° een vertegenwoordiger van de Minister van Mobiliteit en Energie;5° een vertegenwoordiger van de Minister die bevoegd is voor patrimonium;6° een vertegenwoordiger van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie;7° twee deskundigen met een pedagogische of een wetenschappelijke titel in verband met leefmilieu;8° een vertegenwoordiger gekozen door het geheel van de 'CRIE'. § 2. De leden van het begeleidingscomité worden door de Minister aangewezen voor een termijn van vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.

Voor ieder gewoon lid wijst de Minister een plaatsvervanger aan die deel kan nemen aan de werken van het begeleidingscomité. Als een gewoon lid zijn mandaat voortijdig opzegt, wordt zijn plaats ingenomen door zijn plaatsvervanger.

Art. R. 39. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie stelt de nodige lokalen ter beschikking van het begeleidingscomité.

Art. R. 40. § 1. Het advies over de erkenningsaanvragen wordt uitgebracht bij gewone meerderheid van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Als minstens één vierde van de aanwezige leden zich verzet tegen een door de meerderheid uitgebracht advies, vult de voorzitter het advies aan met een melding waarin gewag wordt gemaakt van de uiteenlopende mening. § 2. Het begeleidingscomité wordt bijeengeroepen door de voorzitter of, in voorkomend geval, door de Minister. Het vergadert minstens twee keer per jaar.

De bij de Minister van Leefmilieu geaccrediteerde inspecteur van Financiën wordt verzocht de vergaderingen bij te wonen.

De voorzitter kan alle personen met specifieke bevoegdheden verzoeken aan de werkzaamheden van het begeleidingscomité deel te nemen. Deze personen nemen niet deel aan de stemming. § 3. Het begeleidingscomité maakt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister. Het huishoudelijk reglement bevat de volgende gegevens : 1° de procedure voor de oproep van de leden, voor het opmaken van de agenda, de goedkeuring van de notulen, adviezen en andere documenten opgemaakt namens het begeleidingscomité;2° de modaliteiten van de stemming, alsook het aantal leden vereist om geldig te zetelen;3° de delegaties inzake de handtekeningen;4° de werking van het secretariaat. De mandaten worden onbezoldigd uitgeoefend. De reis- en verblijfkosten van de leden van het begeleidingscomité worden terugbetaald volgens de regels die gelden voor de ambtenaren van het Waalse Gewest. Daartoe worden zij gelijkgesteld met ambtenaren van rang A4.

Art. R. 41. In het kader van zijn opdracht moet het begeleidingscomité : 1° de Minister advies geven over de aanvragen, intrekkingen en hernieuwingen van erkenningen; 2° de door de erkende V.Z.W.'s ingediende jaarlijkse activiteiten- en boekhoudrapporten onderzoeken; 3° zorgen voor de samenhang en de evaluatie van de activiteiten die in het Waalse Gewest georganiseerd worden door het geheel van de 'CRIE'; 4° de Minister jaarlijks een evaluatierapport overmaken i.v.m. bovenbedoelde activiteiten; 5° voorstellen indienen bij de Minister. Deel IV. - Milieuplanning in het kader van de duurzame ontwikkeling Art. R. 42. De terinzagelegging en raadpleging, zoals bedoeld in de artikelen 41 en 42 van het decreetgevende deel worden overeenkomstig de regelgevende bepalingen geregeld.

Art. R. 43. De terinzagelegging duurt vijfenveertig dagen, te rekenen vanaf de door de Regering vastgestelde datum. De krachtens artikel 42 van het decreetgevende deel verplicht geraadpleegde personen en instanties en die welke de Minister van Leefmilieu beslist te raadplegen, doen hem hun met redenen omklede adviezen binnen dertig dagen na afsluiting van de terinzagelegging toekomen.

Art. R. 44. De gemeentelijke overheid licht de bevolking voor omtrent het ontwerp-plan of -programma en de praktische modaliteiten van de terinzagelegging. De voorlichting gaat uit van de door de Minister van Leefmilieu verstrekte documenten. De gemeentelijke overheid bevestigt onmiddellijk ontvangst van de documenten en gaat te werk als volgt : 1° Aanplakking van een naar bijgaand model opgesteld bericht van terinzagelegging op de gebruikelijke aanplakplaatsen en zodanig dat het gedurende de vijfenveertig dagen van de terinzagelegging perfect zicht- en leesbaar blijft.2° Aankondiging van de terinzagelegging in dezelfde bewoordingen als die van het aangeplakte bericht en uiterlijk zeven dagen na de dag waarop het bericht werd aangeplakt, in tenminste twee in het Gewest verspreide dagbladen en minstens tweemaal. De aankondigingen in de dagbladen mogen voor verschillende naburige gemeenten worden gegroepeerd, op voorwaarde dat datum, tijd en plaats waar het onder punt 3 bedoelde dossier beschikbaar is, duidelijk zijn vermeld. 3° Gedurende de vijfenveertig dagen van aanplakking kan het dossier betreffende het ontwerp-plan of -programma op de in het bericht aangeduide plaats worden ingezien.Deze plaats dient voor het publiek toegankelijk te zijn tijdens de gewone werktijden van het gemeentebestuur en minstens één keer per week tot 20 uur of op zaterdag voormiddag. 4° Tijdens de vijfenveertig dagen van aanplakking kan elke belanghebbende zijn commentaar, aanmerkingen en aanbevelingen schriftelijk aan het gemeentebestuur richten.Elk schrijven dient naam, adres en handtekening van de auteur(s) te vermelden. 5° Binnen dezelfde termijn van vijfenveertig dagen kan de gemeentelijke overheid beslissen het ontwerp-plan of -programma voor advies voor te leggen aan de door haar ingestelde overlegcommissies waarvan de bevoegdheden op de ter inzage gelegde tekst betrekking hebben.Over het uitgebrachte advies wordt schriftelijk gerapporteerd. 6° De gemeentelijke overheid kan extra initiatieven voor de voorlichting van het publiek uitwerken.7° Binnen dertig dagen na afsluiting van de terinzagelegging doet het gemeentebestuur de Minister, samen met de ventuele synthesenota's en het met redenen omklede advies van de gemeenteraad, een afschrift toekomen van de door de bevolking en/of de onder punt 5 bedoelde overlegcommissies uitgebrachte adviezen.8° De termijn van het openbaar onderzoek wordt van 15 juli tot 15 augustus geschorst, onverminderd het raadplegings- en adviesrecht dat bedoeld wordt onder de punten 3 à 6 van dit artikel. Art. R. 45. De Regering dient geen rekening te houden met adviezen die worden ingediend na afloop van de in artikel 43 en artikel 44, punt 7, gestelde termijnen.

Deel V. - Milieueffectbeoordeling HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen Art. R. 46. Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder : 1° « Bestuur Ruimtelijke Ordening » : de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium of diens afgevaardigde(n);2° « Bestuur Leefmilieu » : de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of diens afgevaardigde(n);3° « auteur van een milieueffectonderzoek » : de erkende persoon die een milieueffectonderzoek uitvoert;4° « verzoeker » : de projectontwerper wiens project onderworpen is aan het milieueffectbeoordelingssysteem;5° « CCAT » : "Commission consultative communale d'aménagement du territoire" (Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening);6° « CRAT » : "Commission régionale d'aménagement du territoire" (Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening). HOOFDSTUK II. - Systeem voor de beoordeling van de milieueffecten van plannen en programma's Art. R. 47. De lijst der plannen en programma's bedoeld in artikel 53, § 1, van het decreetgevende deel is bepaald in bijlage V. Afdeling 1. - Openbaar onderzoek

Art. R. 48. § 1. Overeenkomstig artikel 57 van het decreetgevende deel werkt het college van burgemeester en schepenen op grond van een ontwerp-advies voorgelegd door de ontwerper van het plan of het programma een advies met vermelding van minstens : 1° de identiteit van de auteur van het plan of het programma;2° de aard van het plan of het programma of het grondgebied waarop het geldt;3° begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;4° uur en plaats waar het ontwerp-plan of -programma, alsook het milieueffectverslag, ter inzage liggen. Het college van burgemeester en schepenen plaatst dat bericht in minstens twee dagbladen die over het gehele Waalse Gewest worden verspreid. § 2. Het college van burgemeester en schepenen plakt het bericht bedoeld in § 1 op de gewoonlijke plaatsen van aanplakking aan. Het aangeplakte bericht van minstens 35 dm2 moet zichtbaar en leesbaar blijven tot de dag na de beëindiging van het openbaar onderzoek.

Art. R. 49. Elke persoon kan binnen de termijn van het openbaar onderzoek zijn opmerkingen en suggesties bekendmaken door ze te richten aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente die bij de milieuimpact van het ontwerp-plan of -programma betrokken is en er naam en adres bij te vermelden. Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek wordt er een afschrift door het college van burgemeester en schepenen gericht aan de ontwerper van het plan of het programma. Afdeling 2. - Grensoverschrijdende effecten

Art. R. 50. Indien de uitvoering van een plan of een programma die in een fase van uitwerking verkeren aanzienlijke milieueffecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van een ander Gewest, een andere Lid-Staat van de Europese Unie of een Staat die verdragsluitende partij is bij het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, maakt de ontwerper van het plan of het programma het ontwerp-plan of -programma samen met het milieueffectverslag en elke inlichting waarover hij beschikt over de grensoverschrijdende effecten van het plan of het programma over aan de betrokken overheden van de staat en/of het gewest die erbij betrokken zou kunnen zijn, waarbij de modaliteiten voor de organisatie van het openbaar onderzoek met betrekking tot de milieueffectbeoordeling van het plan of het programma, en met name de duur van het onderzoek, de waarschijnlijke begindatum ervan en de gemeente(n) belast met het in ontvangst nemen van de opmerkingen van het publiek zoals bedoeld in artikel 49 worden aangegeven.

Samen met het overmaken van het plan of het programma licht de ontwerper de regering en de in artikel 49 bedoelde gemeente(n) in over die overmaking.

Art. R. 51. Indien de regering inlichtingen krijgt zoals bedoeld in paragraaf 2 van artikel 58 van het decreetgevende deel maakt zij die over : 1° aan de colleges van burgemeester en schepenen van de gemeenten die erbij betrokken zouden kunnen worden, die ze ter beschikking stellen van het publiek overeenkomstig de procedure van het openbaar onderzoek bedoeld in artikel 57 van het decreetgevende deel;2° aan de « CWEDD ». De instanties bedoeld in lid 1, 1°, nemen de opmerkingen van het publiek in ontvangst en maken hun eventuele adviezen en de opmerkingen die ze gekregen hebben aan de regering over binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen van het afsluiten van het openbaar onderzoek bedoeld in lid 1. De CWEDD maakt zijn eventueel advies aan de regering over binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen van de dag waarop het de informaties bedoeld in lid 1 gekregen heeft. HOOFDSTUK III. - Systeem van milieueffectbeoordeling voor leefmilieuprojecten Art. R. 52. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 49, 5°, a, b, c, d, van het decreetgevende deel en onverminderd artikel 62, eerste lid, van het decreetgevende deel, gaat een milieueffectbeoordeling voor leefmilieuprojecten waarin de artikelen 62 tot en met 77 voorzien vooraf aan de verlening of goedkeuring van de volgende administratieve akten : 1° de verkavelingsvergunning voor een weekendverblijfpark, vereist krachtens artikel 149 van het Waals Wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium);2° de mijnconcessie vereist krachtens het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen;3° de ruilverkaveling bepaald bij de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet. Art. R. 53. Als de verwezenlijking van een project verschillende vergunningen vereist, dient het project te worden onderworpen aan één enkel systeem van milieueffectbeoordeling, wat het volgende inhoudt : 1° organisatie van één enkel openbaar onderzoek vóór het opstellen van het milieueffectonderzoek;2° opstelling van één enkele evaluatienota met alle gegevens vereist voor elk van de vergunningsaanvragen of, in voorkomend geval, van één enkel milieueffectonderzoek;3° organisatie, na uitvoering van het milieueffectonderzoek, van één enkele procedure van openbaar onderzoek en van inwinning van advies van de "CWEDD", de "CCAT" of, bij gebreke ervan, van de "CRAT". Art. R. 54. Elk verzoek om afgifte van administratieve akten bedoeld in artikel 25 heeft als bijlage hetzij een evaluatienota inzake milieueffecten, hetzij een milieueffectonderzoek. Afdeling I. - Vorm en inhoud van de evaluatienota

Art. R. 55. De vorm en de minimale inhoud liggen vast in bijlage VI, onverminderd het tweede lid.

Het dossier m.b.t. de vergunningsaanvraag vormt de evaluatienota inzake milieueffecten voor de milieuvergunning of de enige vergunning vereist overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Voor de administratieve akten die niet vermeld worden in het vorige lid gaat de aanvraag vergezeld van de evaluatienota inzake milieueffecten, onverminderd artikel 54. Afdeling 2. - Projecten onderworpen aan een milieueffectonderzoek

Art. R. 56. Een milieueffectonderzoek wordt vereist voor elk project bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en waarvoor minstens één van de in artikel 2 bedoelde administratieve akten wordt aangevraagd, voor zover de aanvraag één van de volgende punten betreft : 1° de creatie van een nieuw project;2° de vernieuwing van een vergunning voor een bestaande installatie;3° de ombouw of uitbreiding van een bestaande of in uitvoering zijnde installatie of project waardoor één van de drempels bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten bereikt of overschreden wordt;4° de ombouw of uitbreiding van een installatie of van een project bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, met als gevolg een vermeerdering met meer dan 25% van de waarde die vastligt in de vergunning verleend op basis van de laatste milieueffectonderzoek voor de parameter die in aanmerking komt voor de bepaling van de drempels op grond waarvan beslist wordt welke projecten het voorwerp uitmaken van een milieueffectonderzoek;5° de ombouw of uitbreiding van een installatie of project bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, waarvoor een milieueffectonderzoek vereist is zonder drempelvoorwaarde en met als gevolg een verhoging met meer dan 25% van de waarde die vastligt in de vergunning verleend op grond van de laatste milieueffectonderzoek. Afdeling 3. - Vorm en inhoud van het milieueffectonderzoek

Art. R. 57. De vorm en de minimale inhoud van het milieueffectonderzoek liggen vast in bijlage VII. De aanvrager mag de bevoegde overheid om advies verzoeken i.v.m. de gegevens die in het kader van het milieueffectonderzoek verstrekt moeten worden. In dat geval wint de bevoegde overheid onmiddellijk het advies in van de "CWEDD", de "CCAT" of desnoods van de "CRAT".

Die instanties geven de bevoegde overheid advies binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek en bezorgen de aanvrager een afschrift van het advies. De bevoegde overheid geeft de aanvrager advies binnen 45 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om gegevens. Als de bevoegde overheid haar advies niet binnen de gestelde termijn geeft, voert de aanvrager het milieueffectonderzoek uit op grond van de adviezen van de geraadpleegde instanties en desnoods op grond van de minimale inhoud bedoeld in bijlage II. HOOFDSTUK III. - Auteurs van milieueffectonderzoeken Afdeling 1. - Erkenning, schorsing en intrekking van de erkenning van

auteurs van milieueffectonderzoeken Onderafdeling 1. - Algemeen Art. R. 58. De erkenning van auteurs van milieueffectonderzoeken wordt verleend voor één of meer van de volgende categorieën van projecten : 1° ruimtelijke ordening, stedenbouw (projecten bedoeld in rubriek 70.11 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten), handelsactiviteiten (projecten bedoeld in rubriek 52.1 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten) en vrijetijdsactiviteiten (projecten bedoeld in de rubrieken 92.1 tot 92.7; 52.22; 52.23 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten); 2° infrastructuurprojecten (projecten bedoeld in rubrieken 45.23; 45.24; 63.21; 70.19 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten), met inbegrip van vervoer (projecten bedoeld in de rubrieken 60.10 tot 60.30; 61.20; 62.00 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten) en communicatie; 3° mijnen en steengroeven; 4° industriële processen i.v.m. energie; 5° industriële processen i.v.m. stoffenverwerking; 6° afvalbeheer;7° waterbeheer (winning, zuivering, voorziening en verwerking);8° landbouwvergunningen. Onderafdeling 2. - Erkenningscriteria Art. R. 59. § 1. De aanvrager van een erkenning beschikt voor elk van de aangevraagde erkenningscategorieën over de vereiste bevoegdheden om : 1° het milieueffectonderzoek te coördineren;2° bestekken op te stellen voor eventuele onderaannemers;3° alle resultaten te exploiteren, ook die van de onderaanneming;4° alle verkregen resultaten te integreren en aparte en synergetische effecten vast te stellen. § 2. De aanvrager van een erkenning beschikt over de vereiste technische middelen om zijn opdrachten te vervullen. § 3. In geval van vernieuwing van een erkenning levert de aanvrager het bewijs dat hij tijdens de laatste erkenningstermijn milieueffectonderzoeken heeft uitgevoerd, of als onderaannemer aan milieueffectonderzoeken heeft meegewerkt of dat hij gevraagd werd om milieueffectonderzoeken uit te voeren of eraan deel te nemen.

Onderafdeling 3. - Procedure voor de verlening van de erkenning Art. R. 60. De erkenningsaanvraag wordt bij ter post aangetekend schrijven verzonden of tegen ontvangbewijs in vijf exemplaren aan het Bestuur van Leefmilieu overgemaakt.

De nieuwe erkenning wordt zes maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning aangevraagd.

Art. R. 61. De erkenningsaanvraag bevat de volgende gegevens : 1° de naam en het adres van de aanvrager;2° als het gaat om een rechtspersoon, een afschrift van de eventuele statuten en de lijst van de bestuurders of beheerders;3° de titels, kwalificaties en referenties van de aanvrager, van de medewerkers die een arbeidsovereenkomst aan de aanvrager bindt, en van de eventuele onderaannemers;4° de technische middelen waarover de aanvrager beschikt;5° de categorieën van projecten bedoeld in artikel 58 waarvoor de aanvrager milieueffectonderzoeken kan uitvoeren. Als de aanvraag een vernieuwing van erkenning betreft, gaat ze bovendien vergezeld van de lijst van het milieueffectonderzoeken die de aanvrager heeft uitgevoerd of waartoe hij als onderaannemer heeft bijgedragen, van de aanvragen om uitvoering van of deelname aan milieueffectonderzoeken, alsook van de waarschuwingen en/of wrakingen die eventueel zijn verstuurd sinds het vorige besluit tot erkenning.

Art. R. 62. De aanvraag is onvolledig als krachtens artikel 61 vereiste gegevens of stukken ontbreken.

De aanvraag is niet-ontvankelijk : 1° als ze in overtreding van artikel 60 wordt ingediend;2° als ze tweemaal onvolledig wordt verklaard;3° als de aanvrager de gevraagde gegevens niet verstrekt binnen de termijn bedoeld in artikel 63, tweede lid. Art. R. 63. Het Bestuur van Leefmilieu bezorgt de aanvrager zijn beslissing waarbij het de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwt binnen vijftien dagen met ingang van de dag waarop het de aanvraag heeft ontvangen overeenkomstig artikel 60.

Als de aanvraag onvolledig is, wijst het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven op de ontbrekende stukken. De aanvrager beschikt over dertig dagen na ontvangst van het aangetekend schrijven om het Bestuur van Leefmilieu de ontbrekende gegevens bij aangetekend schrijven toe te sturen of tegen ontvangbewijs over te maken.

Binnen vijftien dagen na ontvangst van de ontbrekende stukken geeft het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager kennis van zijn beslissing waarbij het de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwt. Als de aanvraag een tweede keer onvolledig wordt geacht door het Bestuur van Leefmilieu, wordt ze niet-ontvankelijk verklaard.

Als de aanvraag niet ontvankelijk is, deelt het Bestuur van Leefmilieu de motieven van niet-ontvankelijkheid mee aan de aanvrager onder de voorwaarden en binnen de termijn bedoeld in het eerste lid of, in voorkomend geval, binnen de termijn bedoeld in het derde lid.

Art. R. 64. Als het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager geen enkele beslissing heeft toegestuurd onder de voorwaarden en binnen de termijn bedoeld in artikel 63, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd.

In dat geval stuurt de aanvrager een afschrift van het aanvraagdossier naar de Minister.

Art. R. 65. Zodra een aanvraag ontvankelijk wordt verklaard of als dusdanig wordt geacht te zijn, wordt ze door het Bestuur van Leefmilieu voor advies overgemaakt : 1° aan de "CWEDD";2° aan de "CRAT";3° aan het Bestuur van Ruimtelijke Ordening. De adviezen van het Bestuur van Ruimtelijke Ordening, van de "CRAT" en van de "CWEDD" worden overgemaakt aan het Bestuur van Leefmilieu of tegen ontvangbewijs afgegeven binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om advies. Bij gebreke daarvan worden ze geacht gunstig te zijn.

Die termijnen worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus.

Art. R. 66. Het Bestuur van Leefmilieu bezorgt de Minister zijn voorstel van beslissing samen met de adviezen bedoeld in artikel 65 binnen 50 dagen na de beslissing waarbij het dossier als volledig en ontvankelijk wordt beschouwd.

Die termijnen worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus.

Art. R. 67. De Minister bezorgt de aanvrager zijn besluit over de aanvraag om erkenning binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van het Bestuur van Leefmilieu.

Het besluit tot erkenning wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. R. 68. Het besluit over de aanvraag om erkenning vermeldt de duur van de erkenning en de categorieën van de projecten bedoeld in artikel 58 waarvoor de begunstigde milieueffectonderzoeken zou kunnen uitvoeren.

De erkenning geldt hoogstens 5 jaar.

Art. R. 69. Als één van de gegevens uit de aanvraag om erkenning overeenkomstig artikel 61 wordt gewijzigd, verwittigt de auteur van het milieueffectonderzoek het Bestuur van Leefmilieu onmiddellijk bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs. Als het Bestuur acht dat de aangebrachte wijzigingen een wijziging, opschorting of intrekking van de erkenning vereisen, wordt de erkende auteur binnen dertig dagen bij ter post aangetekend schrijven verwittigd.

De erkende auteur beschikt, met ingang van de dag waarop hij het aangetekend schrijven in ontvangst neemt, over zestig dagen om het Bestuur van Leefmilieu kennis te geven van de maatregelen die hij overweegt te nemen om gevolg te geven aan de opmerkingen van bedoeld Bestuur.

Art. R. 70. Als de Minister één of meer milieueffectonderzoeken onvoldoende of onvolledig acht, kan hij, op eigen initiatief of op voorstel van de "CWEDD", de "CCAT" of de "CRAT", de auteur van de studie een waarschuwing toesturen. Zijn besluit wordt meegedeeld bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs.

Onderafdeling 4. - Schorsing of intrekking van de erkenning Art. R. 71. Tijdens de geldigheidsduur van de erkenning kan de Minister, na de auteur van het milieueffectonderzoek te hebben verzocht verantwoording af te leggen, de erkenning geheel of gedeeltelijk wijzigen, schorsen of intrekken : 1° in het geval bedoeld in artikel 69 als de auteur het Bestuur geen maatregel heeft meegedeeld om gevolg te geven aan zijn opmerkingen of als de overwogen maatregelen onvoldoende worden geacht;2° na een waarschuwing bedoeld in artikel 70. Het besluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 2. - Keuze van de auteur van het milieueffectonderzoek

Art. R. 72. De aanvrager kiest de auteur van het milieueffectonderzoek onder de personen erkend als auteur van milieueffectonderzoeken voor de categorie(ën) waarin zijn project ingedeeld is overeenkomstig artikel 58.

Hij geeft bij ter post aangetekend schrijven onmiddellijk kennis van zijn keuze aan : 1° de Minister;2° de bevoegde overheid;3° het Bestuur van Leefmilieu en het Bestuur van Ruimtelijke Ordening. Hij geeft ook bij gewoon schrijven onmiddellijk kennis van zijn keuze aan : 1° de "CWEDD";2° de "CCAT" of, desnoods, de "CRAT". Afdeling 3. - Wraking van een persoon gekozen als auteur van een

milieueffectonderzoek Art. R. 73. Elke persoon gekozen als auteur van een milieueffectonderzoek kan gewraakt worden als hij verkeert in één van de toestanden die het zelfstandig uitoefenen van zijn opdracht in het gedrang zou kunnen brengen.

Art. R. 74. De bevoegde overheid, het Bestuur van Leefmilieu of het Bestuur van Ruimtelijke Ordening kan de Minister voorstellen een als auteur van een milieueffectonderzoek gekozen persoon te wraken.

Art. R. 75. Het voorstel tot wraking is gemotiveerd, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Het wordt bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs overgemaakt aan de persoon gekozen als auteur van het milieueffectonderzoek. Tezelfdertijd wordt een afschrift ervan bij gewoon schrijven gestuurd naar de aanvrager van de vergunning en de overige instanties bedoeld in artikel 72. HOOFDSTUK IV. - Openbaar onderzoek voorafgaand aan de milieueffectonderzoek Art. R. 76. De raadpleging bedoeld in artikel 71 van het decreetgevende deel wordt georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Als een project het grondgebied van verschillende gemeenten bestrijkt, zijn de artikelen 77 en 80 van toepassing op elk van de betrokken gemeenten.

Art. R. 77. Minstens vijftien dagen vóór de raadpleging bedoeld in artikel 78 publiceert de aanvrager een bericht dat hoe dan ook de volgende gegevens bevat : 1° de identiteit van de aanvrager;2° de aard van het project en de plaats waar het wordt uitgevoerd;3° de datum, het uur en de plaats van de informatievergadering bedoeld in artikel 31. Dat bericht wordt bekendgemaakt in twee media die de aanvrager onder de volgende media kiest : 1° twee kranten verspreid in het gebied;2° een gemeentelijk informatieblad als er één is en als het verspreid wordt onder de gezamenlijke bevolking;3° een huis-aan-huis reclameblad;4° een huis-aan-huis informatieblad verspreid in een straal van 3 kilometer rondom de plaats waar het project wordt uigevoerd. De aanvrager bezorgt het College een afschrift van de bekendgemaakte berichten en van de desbetreffende facturen.

Het eerste lid wordt door de bevoegde overheid middels een bericht aangeplakt : 1° op de gebruikelijke aanplakplaatsen;2° op drie plaatsen nabij de plaats waar het project uitgevoerd moet worden, langs een openbare rijweg of -strook. Het aangeplakte bericht is minstens 35dm2 groot en zicht- en leesbaar tot de dag na de vergadering bedoeld in artikel 78.

Art. R. 78. Tussen de zestiende en de zevenentwintigste dag na de datum van de bekendmaking bedoeld in artikel 77, organiseert de aanvrager in de gemeente waar het project de grootste oppervlakte bestrijkt, een raadplegingsvergadering waarop de bevolking van de gemeenten waarvan het grondgebied mogelijkerwijs ook betrokken wordt bij het project, wordt uitgenodigd.

De volgende personen of instanties worden ook uitgenodigd op de vergadering en kunnen zich er laten vertegenwoordigen : 1° de persoon die de aanvrager heeft gekozen om het milieueffectonderzoek uit te voeren;2° de bevoegde overheid;3° het Bestuur van Leefmilieu en het Bestuur van Ruimtelijke Ordening;4° de "CWEDD", de "CCAT" of, bij gebreke daarvan, de "CRAT", die hoogstens twee leden mogen afvaardigen;5° de vertegenwoordigers van de gemeente(n) van de vestigingsplaats van het project;6° de vertegenwoordigers van de gemeente(n) gelegen in een straal van 3 kilometer rondom de vestigingsplaats van het project. De vergadering heeft als doel : 1° de auteur in staat te stellen zijn project voor te leggen; 2° het publiek in staat te stellen informatie in te winnen en opmerkingen te maken en voorstellen te doen m.b.t. het project; 3° specifieke punten in het licht te stellen die aangesneden kunnen worden in het milieueffectonderzoek;4° alternatieven voor te leggen die redelijkerwijs kunnen worden overwogen door de aanvrager opdat ze tijdens het milieueffectonderzoek in aanmerking zouden worden genomen. Art. R. 79. Iedereen kan binnen vijftien dagen vanaf de datum van de raadplegingsvergadering bedoeld in artikel 78 zijn geschreven opmerkingen en voorstellen i.v.m. de uitvoering van het milieueffectonderzoek indienen bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de raadplegingsvergadering heeft plaatsgevonden. Daarbij worden naam en adres opgegeven. Een afschrift wordt overgemaakt aan de aanvrager, die het onmiddellijk doorstuurt naar de auteur van de studie.

Art. R. 80. De termijnen bedoeld in dit hoofdstuk worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus. HOOFDSTUK VI. - Adviezen betreffende de milieueffectonderzoek en de openbaarmaking van de beslissing Art. R. 81. De instantie die de aanvrager meedeelt dat de vergunningsaanvraag volledig en/of ontvankelijk is of die het aanvraagdossier aan de bevoegde overheid overmaakt, bezorgt de "CWEDD", de "CCAT" of, bij gebreke daarvan, de "CRAT" de volgende stukken : 1° de vergunningsaanvraag;2° het milieueffectonderzoek;3° de gezamenlijke opmerkingen en voorstellen ingediend overeenkomstig artikel 79. Art. R. 82. Aan de overheid die er om vraagt, stuurt of verleent de "CWEDD" tegen ontvangbewijs haar advies over de kwaliteit van het milieueffectonderzoek en over het ecologische belang van het project als de aanvraag betrekking heeft op een inrichting van klasse 1. Ze doet dat binnen zestig dagen, te rekenen van de datum waarop de aanvraag aanhangig wordt gemaakt bij de instantie bedoeld in artikel 34.

Aan de overheid die er om vraagt, stuurt of verleent de "CCAT" of, bij gebreke daarvan de "CRAT", tegen ontvangbewijs binnen dezelfde termijn een advies over de kwaliteit van de studie en over de doelstellingen van het project overeenkomstig artikel 1, § 1, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium als de aanvraag betrekking heeft op één van volgende vergunningen : 1° een enige vergunning, vereist krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;2° een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning, vereist krachtens het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium;3° een ontginningsvergunning, vereist krachtens het decreet van 27 oktober 1988;4° een mijnconcessie, vereist krachtens het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen;5° een vergunning om steenbergen te ontsluiten, vereist krachtens het decreet van 9 mei 1985 betreffende de ontsluiting van steenbergen. Bij gebrek aan een advies binnen de vereiste termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn.

De "CWEDD" en bovenbedoelde commissies kunnen de aanvrager en de auteur van het milieueffectonderzoek verzoeken om bijkomende informatie over het milieueffectonderzoek of de inhoud ervan. HOOFDSTUK VII. - Grensoverschrijdende effecten Art. R. 83. Als een aanvraag voor een project in het Waalse Gewest vermoedelijk aanzienlijke milieueffecten zal hebben in een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo, maakt de instantie die het aanvraagdossier volledig en ontvankelijk heeft geacht, dat dossier, samen met het milieueffectonderzoek en elk gegeven waarover ze beschikt i.v.m. de grensoverschrijdende effecten van het project, over aan de betrokken overheden van de Staat en/of het Gewest die onderhevig zouden zijn aan de effecten, met melding van : 1° de bevoegde overheid en de termijn waarbinnen de beslissing moet worden genomen;2° de modaliteiten voor de organisatie van het openbaar onderzoek betreffende de behandeling van de vergunningsaanvraag, meer bepaald de duur van het onderzoek, de vermoedelijke begindatum ervan en de overheid die de opmerkingen van het publiek in ontvangst zal nemen. Wanneer ze het dossier overmaakt, geeft ze de Regering en de bevoegde overheid kennis daarvan.

Art. R. 84. De bevoegde overheid zendt haar besluit bij aangetekend schrijven naar de overheden bedoeld in artikel 83.

Art. R. 85. Als de Regering overeenkomstig artikel 76, § 2, van het decreetgevende deel informatie ontvangt waarvan sprake in artikel 7.3 van richtlijn 85/337/EEG betreffende de waardering van de weerslagen van sommige openbare en privé-ontwerpen op het leefmilieu, maakt ze die over aan : 1° het college van burgemeester en schepenen van de gemeenten waar het project effecten zou kunnen veroorzaken, dat die informatie ter inzage ligt van het publiek overeenkomstig de procedure van openbaar onderzoek bedoeld in de artikelen 24 en volgende van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning voor de aanvragen om milieuvergunning;2° de "CWEDD". De instanties bedoeld in het eerste lid winnen de opmerkingen van het publiek in en verstrekken de Regering hun eventuele adviezen en ingewonnen opmerkingen binnen dertig dagen, te rekenen van de dag waarop ze de in het eerste lid bedoelde informatie hebben ontvangen. HOOFDSTUK VII. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen Art. R. 86. Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 oktober 1991 houdende uitvoering van het decreet van 11 september 1985 tot organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest wordt opgeheven.

In afwijking van het eerste lid kan de aanvrager tot en met 3 juni 2007 de auteur van het onderzoek kiezen uit de personen die erkend zijn als auteurs van milieueffectonderzoeken krachtens artikel 16 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 oktober 1991 houdende uitvoering van het decreet van 11 september 1985 tot organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest voor de categorie(ën) waartoe zijn project behoort overeenkomstig artikel 10 van bedoeld besluit. Indien het project evenwel enkel het waterbeheer betreft in de zin van artikel 58, 7°, kiest de aanvrager de auteur uit de als auteur van milieueffectonderzoeken erkende personen : 1° ofwel voor de categorieën « ruimtelijke ordening, middelgrote projecten en in het bijzonder de uitrustingen en landelijke en recreatieinrichtingen » en « industriële verwerkingsprocessen van stoffen »;2° ofwel voor de categorieën « ruimtelijke ordening, stedenbouw » en « industriële verwerkingsprocessen van stoffen ». Indien lid 2 wordt toegepast, wordt de keuze van de auteur bekendgemaakt overeenkomstig artikel 72, leden 2 en 3.

Deel VI. - Milieuovereenkomsten Bijlage I Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage II Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage III Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage IV Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage V Lijst I van de plannen en programma's bedoeld in artikel 53, § 1, van het decreetgevend deel Krachtens artikel 53, § 1, lid 1, van het decreetgevend deel worden volgende plannen en programma's onderworpen aan de milieueffectbeoordeling : 1. Het kavelplan en het herverkavelingsplan bedoeld in artikel 3 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;2. Het plan van de nieuwe wegen en afwateringen bedoeld in artikel 24 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;3. Het kavelplan en het ruilplan bedoeld in artikel 12 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;4. Het plan van de nieuwe wegen en afwateringen bedoeld in artikel 37 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;5. Het kavelplan en het herverkavelingsplan bedoeld in artikel 47 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;6. Het kavelplan en het herverkavelingsplan bedoeld in artikel 18 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;7. Het plan van de nieuwe wegen en afwateringen bedoeld in artikel 45 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;8. Het afvalstoffenplan bedoeld in artikel 24, § 1, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;9. Het maatregelenprogramma bedoeld in artikel 23 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek;10. Het beheersplan van het hydrografisch bekken bedoeld in artikel 24 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek;11. Het saneringsplan per hydrografisch onderbekken bedoeld in artikel 218 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek;12. Het programma van de rioleringswerken bedoeld in artikel 219 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek; 13. De progammering van de te verrichten ruimings- en baggerwerken bedoeld in artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden; 14. Het beheersplan van de werken uitgevoerd door de watering bedoeld in artikel 132 van het decreetgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek;15. Het milieuplan voor de duurzame ontwikkeling bedoeld in artikel 37 van het decreetgevend deel;16. Het actieprogramma voor de luchtkwaliteit bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel;17. Het actieprogramma voor de bodemkwaliteit bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel;18. Het actieprogramma voor de natuurbescherming bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel;19. Het gemeentelijk plan voor het leefmilieu en de ontwikkeling van de natuur bedoeld in artikel 48 van het decreetgevend deel;20. Het per zone of agglomeratie geïntegreerde actieplan bedoeld in artikel 8 van het besluit van de Waalse Regering van 23 juni 2000 betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit;21. Het besluit tot classificatie van de steenbergen bedoeld in artikel 3 van het decreet van 9 mei 1985 betreffende de valorisatie van de steenbergen. Bijlage VI Vorm en minimale inhoud van de nota inzake milieueffectbeoordeling bedoeld in artikel 67, § 2, van het decreetgevend deel 1° Aanvrager - Naam .. . . . - Voornaam . . . . . - Hoedanigheid . . . . . - Woonplaats . . . . . - Telefoon . . . . . - Fax . . . . . - Datum van de aanvraag . . . . . 2° Project - Voor elke fase, het project omschrijven naar gelang van de geplande inrichtingen en constructies, met opgave van de voornaamste kenmerken (oppervlakte, afmetingen, enz.). - Lijst van de verschillende werken die ermee gepaard gaan (ontbossing, excavatie, ophoging, enz.). - Vermelding van de operatie- of exploitatiemodaliteiten (fabricageproces, werkplaatsen, opslag, c). - Alle stukken bijvoegen voor een beter overzicht van de kenmerken van het project (schets, doorsnede, enz.); 3° bestaande rechtstoestand inzake ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium - De bestemming en/of perimeter van het terrein in overdruk aangeven op het gewestplan. - De bestemming van het terrein vermelden op het gemeentelijk plan van aanleg. - Ligging van het terrein : * in een niet vervallen verkaveling ? JA - NEE; * in een beschermingsperimeter en/of is het opgenomen op een beschermingslijst ? JA - NEE; * dichtbij een beschermd centrum, een beschermd onroerend goed, een archeologische vindplaats ? JA - NEE; * binnen een beschermingsperimeter bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, gewijzigd o.a. bij het decreet van 6 december 2001 betreffende de natuur- of bosreservaten en Natura 2000-gebieden; * in de nabijheid van een beschermingsperimeter bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, gewijzigd o.a. bij het decreet van 6 december 2001 betreffende de natuur- of bosreservaten en Natura 2000-gebieden; 4° beschrijving van de site vóór de uitvoering van het project. - Bodemreliëf en helling van het natuurlijk terrein (minder dan 6%, tussen 6 en 15%, meer dan 15%). - Aard van de bodem. - Andere grondbezetting dan bestaande constructies (braakland, onbebouwd terrein, tuin, teelt, grasland, bos, heide, ven, vochtig gebied...). - Aanwezigheid van grondwater en winningspunten. - Richting en lozingspunten in het hydrografisch netwerk voor het afvloeiingswater. - Waterlopen, vijvers, bronnen, eventuele winningspunten. - Beknopte evaluatie van de biologische kwaliteit van de site. - Beknopte evaluatie van de biologische kwaliteit van de Natura 2000-site, van de natuur- of bosreservaten. - Aansluiting op een uitgerust wegennet (weg, riolering, water, elektriciteit, aardgas, ...). - Aanwezigheid van een beschermd gebied of van een gebied dat op een beschermingslijst staat ? JA - NEE. - Aanwezigheid van een archeologische vindplaats ? JA - NEE. - Aanwezigheid van een Natura 2000-site, van natuur- of bosreservaten ? JA - NEE. 5° Milieueffecten van het project.a) Zal het project aanleiding geven tot emissies van gassen, stoom, stof of aërosols ? - in de lucht : JA -NEE Vermeld * het soort * het debiet.b) Zal het project aanleiding geven tot vloeibare lozingen ? - in het oppervlaktewater : JA - NEE. - in het rioolstelsel : JA - NEE. - boven- of ondergronds : JA - NEE. Vermeld * het soort (koelwater, industrieel water, regenwater, slib, ...); * het debiet of de hoeveelheid.

Het dossier gaat vergezeld van een plan met de plaats(en) waar in het riolenstelsel of in de waterlopen wordt geloosd. c) Voorziet het project in winningen ? - voor oppervlaktewater : * plaats; * hoeveelheid; - voor grondwater : * benaming van het winningspunt; * hoeveelheid. d) Beschrijving van de aard en hoeveelheid van de bijproducten en afvalstoffen voortgebracht door het project, alsmede van de wijze waarop ze verwijderd en/of vervoerd worden.e) Kan het project geluidshinder veroorzaken voor de omwoners ? JA - NEE : * van welke aard; * voortdurend of af en toe. f) Voorziene vervoermiddelen en toegangswegen : * voor het vervoer van producten; * voor het vervoer van personen; * lokalisatie van de parkeerplaatsen; * lokalisatie van de eventuele pijpleidingen. g) Zal het project het gebied schade toebrengen op esthetisch vlak ? JA - NEE h) Zal het project aanleiding geven tot erosieverschijnselen? JA - NEE i) Integratie in het bebouwde en onbebouwde kader : gevaar voor een breukeffect in het natuurlijk landschap of ten aanzien van de kenmerken van het traditionele woonmilieu van de streek of van de wijk (bovenmatige of onvoldoende dichtheid, verschillen ten aanzien van de vestiging, de oriëntatie, het profiel, de samenstelling van de voorgevels, de bouwstoffen en de overige architecturale kenmerken van de naburige constructies vermeld op het vestigingsplan).j) Verenigbaarheid van het project met de omgeving (aanwezigheid van een school, ziekenhuis, Natura 2000-gebied, natuurreservaat, bosreservaat, enz).k) Gevaar voor andere mogelijke hinder.l) Aanzienlijke wijziging van het bodemreliëf.Maximale denivellering ten aanzien van het natuurlijk terrein. m) Bebossing en/of ontbossing.n) Aantal parkeerplaatsen.o) Weerslag op de natuur.p) Wegenbouw of -inrichting.q) Individuele zuivering.6° Verantwoording van de keuzen en van de efficiëntie van de eventuele palliatieve of beschermingsmaatregelen of van het gebrek aan dergelijke maatregelen.7° Maatregelen om de negatieve milieueffecten te voorkomen of te beperken - lozingen in de lucht; - lozingen in het water; - productieafval; - geuren; - lawaai; - verkeer; - weerslag op het natuurlijk patrimonium; - weerslag op het landschap.

Bijlage VII Vorm en minimale inhoud van de effectstudie bedoeld in artikel 67, § 2, van het decreetgevend deel 1) Auteur van de studie 1° Erkend studiebureau.2° Externe medewerkers verenigd om de studie uit te voeren.2) Bestudeerd project 1° Aanvrager 2° Exploitatiezetel (Exacte gegevens van de vestigingsplaats van het project, Lambert-coördinaten). 3° Beschrijving van de plaats en omgeving (beschrijving van de elementen waarop het voorgestelde project betrekking kan hebben, met inbegrip van o.a. de bevolking, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het architecturaal en archeologisch patrimonium, het landschap, alsook de interactie tussen die factoren). 4° Soort inrichting.5° Het project : - Activiteitensector; - Beknopte beschrijving; - Uitvoerige beschrijving (lijst van de installaties, activiteiten en opslagplaatsen, aard van de gebruikte of voortgebrachte energieën, duur van de aangevraagde vergunning, approximatief kalender van de tenuitvoerlegging van de vergunning, lijst van de binnenkomende, intermediaire en uitgaande stoffen). 6° Beschrijving van de belangrijke effecten die het project rechtstreeks en onrechtstreeks op het leefmilieu kan hebben (o.a. op de bevolking, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het architecturaal en archeologisch patrimonium, het landschap, alsook op de interactie tussen die factoren), met de juiste indicatie van de gekozen prognosetechnieken en basishypothesen, alsook van de gebruikte relevante milieugegevens. 7° De Minister van Leefmilieu kan bepalen welke databanken nuttig zijn voor de berekening van de verspreiding van afvalgassen en voor de modelvorming van de effecten van de bronnen bedoeld in dit besluit. Het dossier betreffende de effectstudie bevat minstens een schatting van de verontreinigingsniveaus op grond van bovenbedoelde gegevens. 8° Beschrijving van de milieueffecten in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, in een ander gewest, in een naburige provincie of gemeente.3) Oplossingen en maatregelen om milieueffecten te voorkomen 1° Synthese van de opmerkingen geformuleerd in het kader van de in artikel 31 van dit besluit bedoelde bevolkingsraadpleging die aan de effectstudie voorafgaat.2° Overzicht van de voornaamste technisch uitvoerbare alternatieven die door de opdrachtgever werden onderzocht en opgave van de voornaamste redenen voor zijn keuze, rekening houdende met de milieueffecten.3° Beschrijving van de geplande maatregelen om de voornaamste schadelijke milieueffecten te voorkomen, te beperken, en, voor zover mogelijk, te compenseren.4) Commentaar van de auteur van de studie 1° Overzicht van de eventuele moeilijkheden (technische leemten of gebrekkige kennis) die de auteur van de studie heeft ondervonden bij het inzamelen van de vereiste gegevens.2° Voorstellen en aanbevelingen van de auteur van de studie.5) Niet-technische samenvatting van de gegevens vermeld in de bovenstaande rubrieken Deze rubriek 5 wordt gedrukt op A4-bladzijden en moet leesbaar zijn na eventueel zwart-wit fotokopiëren, met uitzondering van de grafieken.»

Art. 2.Opgeheven worden : 1° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 6 mei 1993 tot bepaling van het model van de krachtens het decreet van 13 juni 1991 met betrekking tot de vrije toegang van de burgers tot de informatie betreffende het leefmilieu te gebruiken documenten, gewijzigd bij het besluit van de Waalse regering van 17 april 1997;2° het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 6 mei 1993 tot bepaling van de regels aangaande het beroep bedoeld in het decreet van 13 juni 1991 met betrekking tot de vrije toegang van de burgers tot de informatie betreffende het leefmilieu gewijzigd bij het besluit van de Waalse regering van 12 oktober 1995 en het besluit van 21 december 1995;3° het besluit van de Waalse Regering van 21 april 1994 tot vaststelling van de regeling voor de terinzagelegging en raadpleging betreffende de milieuplanning in het kader van de duurzame ontwikkeling gewijzigd bij het besluit van de Waalse regering van 12 juni 1997;4° het besluit van de Waalse Regering van 18 mei 1995 tot vaststelling van de regels voor de samenstelling en de werking van de "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable" (Waalse Milieuraad voor de duurzame ontwikkeling) gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 27 september 2000 en het besluit van 24 oktober 2003;5° het besluit van de Waalse regering van 20 december 2000 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 20 mei 1999 betreffende de milieuinitiatie in het Waalse Gewest;6° het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest.

Art. 3.De decreetgevende bepalingen vervat in artikel 1 van het decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek I van het Milieuwetboek en de bepalingen bedoeld in artikel 1 van dit besluit zijn gecoördineerd overeenkomstig de tekst als bijlage bij dit besluit.

Art. 4.Deze bepalingen, evenals het decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek I van het Milieuwetboek en de bepalingen treden in werking de dag van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 5.De minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 17 maart 2005.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

Bijlage bij het besluit van de Waalse Regering van 17 maart 2005 betreffende boek I van het milieuwetboek Boek I. - Gemeenschappelijke en algemene bepalingen DECREETGEVEND DEEL Deel I. - Beginselen van het milieurecht en algemene begripsomschrijvingen TITEL I. - Beginselen Art. D. 1. Het milieu en, meer bepaald, de ruimte, de landschappen, de natuurlijke hulpbronnen en het natuurlijke milieu, de bodem, het water, de biologische diversiteit en het biologisch evenwicht maken deel uit van het gemeenschappelijk erfgoed van de inwoners van het Waalse Gewest en vormen de basis van diens bestaan, diens toekomst en diens ontwikkeling.

Het gewestelijk milieubeleid berust op het beginsel van de preventieve actie dat ertoe strekt eerder schade te voorkomen dan de schade te moeten herstellen.

Art. D. 2. Het Gewest en de andere openbare overheden, elk in het kader van haar bevoegdheden en in coördinatie met het Gewest, zijn beheerders van het leefmilieu en staan borg voor het behoud en, indien nodig, het herstel ervan.

Elke persoon waakt over de instandhouding en draagt bij tot de bescherming van het leefmilieu.

De vereisten bedoeld in lid 2 worden in de begripsomschrijving en in de uitvoering van de andere beleidslijnen van het Gewest opgenomen.

Art. D. 3. Het gewestelijk milieubeleid laat zich eveneens leiden door de drie volgende beginselen : 1° het voorzorgsbeginsel, namelijk dat het uitblijven van wetenschappelijke zekerheid de goedkeuring van daadwerkelijke en in evenredigheid uitgewerkte maatregelen met het oog op de voorkoming van een risico op ernstige en onomkeerbare schade op het leefmilieu met een sociaal en economisch aanvaardbare kostprijs;2° het principe « de vervuiler betaalt », namelijk dat de kosten die ontstaan wegens het aannemen van maatregelen tot voorkoming, terugdringing en bestrijding van milieuvervuiling overgenomen worden door de vervuiler;3° het correctiebeginsel, namelijk dat de impact op het leefmilieu bij voorrang aan de bron gecorrigeerd wordt. Art. D. 4. Het recht op toegang tot milieuinformatie in handen van de publieke overheden wordt aan ieder natuurlijke of rechtspersoon gewaarborgd zonder dat zij enig belang moeten laten gelden.

De publieke overheden verspreiden en stellen ter beschikking van het publiek, de milieuinformaties die zij bezitten.

Art. D. 5. Milieuopvoeding en -vorming dragen bij tot de uitoefening van de rechten en plichten waarvan in deze titel gewag wordt gemaakt.

Het Gewest houdt in de uitwerking van zijn milieubeleid rekening met de beschikbare technische en wetenschappelijke gegevens. Het wetenschappelijk onderzoek en de kennisontwikkeling dienen hun bijdrage te leveren tot het behoud en de valorisatie van het leefmilieu.

TITEL II. - Begripsomschrijvingen Art. D. 6. In de zin van dit wetboek dient te worden verstaan onder : 1° « CWATUP » : Waals Wetboek van Ruimtelijke ordening, Stedenbouw en Patrimonium;2° « aangifte » : de handeling bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;3° « CWEDD » : de "'Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable"' (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling) zoals bedoeld in deel II van dit boek;4° « Waals Parlement » : de Waalse Gewestraad;5° « milieuvergunning » : de beslissing bedoeld in artikel 1, 1°;van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Deel II. - Adviserende instantie Art. D. 7. ER wordt een "'Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable"' (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling) opgericht.

Art. D. 8. Die raad heeft als opdracht de taken te verwezenlijken die hem worden toevertrouwd bij de artikelen 30 tot en met 48, evenals andere taken die hem door de regering toevertrouwd kunnen worden.

Art. D. 9. De regering legt de regels vast voor de samenstelling en de werking van de raad.

Hij kan erin voorzien de raad in vakafdelingen onder te verdelen en de regels te bepalen krachtens welke die afdelingen rechtsgeldig in de naam van de raad beraadslagen.

Deel III. - Voorlichting en sensibilisatie in milieuzaken TITEL I. - Toegang tot de informatie op het vlak van het leefmilieu Art. D. 10. Onverminderd de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de procedures inzake raadpleging van de bevolking en van het nabuurschap worden de vrije toegang tot de informatie betreffende het leefmilieu waargenomen overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.

Art. D. 11. In de zin van dit decreet dient te worden verstaan onder : 1° "Openbare overheden" : de gemeentelijke, provinciale, gewestelijke overheden, en de instellingen die openbare bevoegheden inzake leefmilieu uitoefenen en onder het toezicht van de overheid staan. De personen die in de uitoefening van rechtelijke machten handelen, alsmede de wetgevende instellingen worden niet begrepen in deze bepaling. 2° "Gegevens in het bezit van de openbare overheden" : alle bestaande gegevens die door de in dit artikel, 1°, bedoelde instellingen verzameld of opgemaakt worden, met uitsluiting van voor het Parket bestemde processen-verbaal en verslagen, en die ingevoegd worden in : a.de schriftelijke documenten, zoals verslagen, studies, adviezen en beslissingen; b. de databases met betrekking tot de informatieverwerking;c. de visuele opnamen;d. de geluidsopnamen. Wat betreft de informatie in het bezit van de gemeentelijke en provinciale overheden, evenals van de instellingen die openbare bevoegdheden inzake leefmilieu uitoefenen en onder het toezicht van de overheid staan, betreft deze titel enkel de documenten opgesteld of ingezameld met het oog op de toepassing van een reglementering uitgevaardigd door het Gewest of voorheen de wetten betreffende de hervorming der instellingen, door de Staat, in één van de aangelegenheden die onder de gewestelijke bevoegdheid vallen, bedoeld in 3°; 3° "Informatie betreffende het leefmilieu" : alle feitelijke of rechtskundige gegevens met betrekking tot één van de materies bedoeld in artikel 6, § 1, I, II, III, IV, V, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988, betreffende : a.de staat van het water, de lucht, de fauna, de flora en van de natuurlijke ruimten, alsmede de aantastingen daarvan; b. de projecten en activiteiten die het leefmilieu kunnen schaden of de menselijke en de dierlijke of plantesoorten kunnen in gevaar brengen, inzonderheid wat de emissie, het lozen of de vrijkoming van stralingsstoffen, trillingen, levende organismes of van energie in het water, in de lucht of in de grond betreft, alsmede de vervaardiging en het gebruik van gevaarlijke producten of stoffen;c. de maatregelen inzake voorkoming, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het water, van de lucht, van de grond, van de fauna en de flora en van de natuurlijke ruimten, alsmede de maatregelen betreffende de voorkoming en het herstellen van de schaden die veroorzaakt kunnen worden. Art. D. 12. § 1. De toegang tot de gegevens die verwerkt zijn in de schriftelijke documenten bedoeld in artikel 11, 2°, a., wordt uitgeoefend naar keuze van de aanvrager ofwel door kosteloze inzage ter plaatse ofwel door verstrekking van afschriften waarvan de reële kostprijs aan de aanvrager doorverrekend wordt. § 2. De gegevens die verwerkt zijn in de geautomatiseerde gegevensbanken en in de visuele en/of geluidsopnames bedoeld in artikel 11, 2°, b. tot en met d., kunnen medegedeeld worden door het verstrekken van afschriften waarvan de reële kostprijs aan de aanvrager doorverrekend wordt.

Art. d. 13. § 1. Elke aanvraag om mededeling van gegevens met betrekking tot het leefmilieu moet schriftelijk zijn en haar voorwerp duidelijk vermelden. § 2. De openbare overheid wordt ertoe gehouden ontvangst van de in artikel 12 en in § 1 van dit artikel vermelde aanvragen te bevestigen binnen een termijn van tien werkdagen met ingang van de ontvangst van de aanvraag.

Dit ontvangstbewijs moet de mogelijkheden en modaliteiten inzake beroep waarover de aanvrager beschikt duidelijk vermelden en de termijn waarin de gegevens hem overeenkomstig artikel 15 zullen kunnen medegedeeld worden.

Art. D. 14. De openbare overheden worden ertoe gehouden de noodzakelijke maatregelen te treffen met het oog op de identificatie en de beschikkingstelling van de aanvrager van de documenten die de gegevens betreffende de aanvraag bevatten; zij kunnen echter de aanvraag verwerpen die niet ontvankelijk is wanneer die aanvraag de mededeling van onvolmaakte gegevens of documenten of van inwendige mededelingen veronderstelt of wanneer zij duidelijk verkeerd is of te in het algemeen opgesteld is.

Art. D. 15. § 1. De openbare overheid verstrekt de gegevens aan de aanvrager binnen de beste termijn en uiterlijk binnen twee maanden met ingang van de ontvangst van de aanvraag. § 2. De openbare overheid kan de termijn vermeld in de § 1 verlengen in geval van feitelijke onmogelijkheid toegang tot de informatie binnen de voorgeschreven termijn te geven. Deze onmogelijkheid wordt behoorlijk met redenen omkleed en schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager. De openbare overheid vermeldt duidelijk de mogelijkheden en modaliteiten inzake beroep waarover overeenkomstig artikel 17 de aanvrager beschikt.

Art. D. 16. § 1. Elke gehele of gedeeltelijke weigering de gegevens mede te delen is het voorwerp van een met redenen omklede beslissing die schriftelijk aan de aanvrager wordt bekendgemaakt. § 2. De bekendmaking van de weigering moet de mogelijkheden en modaliteiten van beroep waarover overeenkomstig artikel 17 de aanvrager beschikt duidelijk vermelden.

Art. D. 17. § 1. Elke natuurlijke of rechtspersoon die oordeelt dat de door de openbare overheid krachtens artikel 15, § 2, vastgestelde termijn te lang is of oordeelt dat haar aanvraag verkeerd verworpen of verwaarloosd werd of dat zij geen van de openbare overheid heeft ontvangen, kan overeenkomstig de door de regering bepaalde regelen beroep doen tegen de beslissing. § 2. Bij gebrek aan mededeling van de informatie op het verstrijken van de door de openbare overheid met toepassing van artikel 15 vastgestelde termijn heeft de aanvrager de mogelijkheid een beroep te doen overeenkomstig de door de regering bepaalde regelen.

Art. D. 18. § 1. Onverminderd de nationale bepalingen die in het Waalse Gewest van toepassing zijn, kan de door dit decreet gewaarborgde toegangsrecht tot de informatie beperkt worden voor zover de uitoefening van dit recht kan schaden aan : 1° het geheim van de beraadslagingen van de Executieve van het Waalse Gewest, van het college van burgemeester en schepenen, van de bestendige deputatie;2° het geheim van de interregionale, nationale, internationale handelingen van het Gewest;3° het geheim van de voor de rechtbanken gevoerde procedures;4° het handels- en industriële geheim;5° het geheim van het privé-leven en inzonderheid op de inachtneming van de bepalingen betreffende de bescherming van de vertrouwelijkheid van de nominatieve gegevens, het archief en van de administratieve kaartsystemen. § 2. De documenten zijn het voorwerp van een gedeeltelijke mededeling wanneer het mogelijk is de meldingen van het aan de aanvrager te verstrekken afschrift te vernietigen waarvan de bekendmaking de in de vorige paragraaf bedoelde belangen zouden kunnen schaden. § 3. De redenen die uit het geheim van het privé-leven of van het handels- of industriële geheim voortkomen en die betrekking hebben op feiten welke persoonlijk zijn aan de aanvrager kunnen niet tegen hem opgeworpen worden.

Art. D. 19. § 1. Elke natuurlijke of rechtspersoon die vaststelt dat een door een openbare overheid gehouden informatie en die betrekking heeft, hetzij op de staat van het leefmilieu, hetzij op haar activiteiten, onjuist is, kan de afschaffing van de vergissingen of de verbetering van de informatie vorderen.

De schriftelijke en behoorlijke aanvraag vertegenwoordigt een stuk, dat om ervan deel te maken, bij het dossier moet gevoegd worden. § 2. De openbare overheid die niet binnen een termijn van één maand aan de verbeteringsaanvraag voldoet, wordt beschouwd als zij die aanvraag weigerde.

Art. D. 20. De regering stelt het model vast van de te gebruiken documenten ten einde de openbare overheden in de mogelijkheid te stellen aan de verplichtingen van artikel 13, § 2, en in de artikelen 15 en 16 te voldoen.

TITEL II. - Milieuinitiatie Art. D. 21. Deze titel beoogt de creatie van een net van centra voor milieu-initiatie in het Waalse Gewest om het publiek voor te lichten, ontvankelijk te maken en op te leiden inzake milieu-aangelegenheden.

Art. D. 22. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° v.z.w. : vereniging zonder winstoogmerk opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend; 2° "C.R.I.E. » : "centre régional d'initiation à l'environnement" (gewestelijk centrum voor milieu-initiatie).

Art. D. 23. De Regering verspreidt de "C.R.I.E. » met inachtneming van de volgende criteria : 1° het geografische evenwicht;2° het belang van het natuurlijke patrimonium;3° de bevolkingsdichtheid. Art. D. 24. Elk "C.R.I.E. » heeft als hoofdopdracht de algemene milieukennis te bevorderen bij jeugd- en volwassenenorganisaties, in scholen, gezinnen en besturen.

In dat verband is het centrum belast met : 1° het uitwerken van een animatiemethodologie en het ter beschikking stellen van didactisch en vulgarisatiemateriaal;2° de organisatie van animaties en sensibilisatie-activiteiten;3° de organisatie van stages;4° de organisatie van opleidingen. Elk "C.R.I.E. » is gespecialiseerd in ten minste één van de milieu-aangelegenheden bedoeld in artikel 6, § 1, II, 1°, 2°, 3°, III, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, en V, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wetten van 8 augustus 1988 en 16 juli 1993.

Art. D. 25. Na advies van het in artikel 29 bedoelde begeleidingscomité erkent de Regering volgens de door haar bepaalde procedure de v.z.w.'s die het beheer van de "C.R.I.E. » zullen waarnemen. Ze bepaalt in welke gevallen en volgens welke procedure de erkenning kan worden ingetrokken.

De erkenning wordt verleend voor drie jaar en is verlengbaar.

Om erkend te worden moet de vzw aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° haar maatschappelijk doel ligt in de lijn van de in artikel 1 bedoelde doestellingen; 2° haar raad van bestuur telt onder zijn leden ten minste twee personen die houder zijn van een diploma in de pedagogie en twee die houder zijn van een diploma in de wetenschappen m.b.t. milieu-aangelegenheden; 3° haar project past in het kader van de in artikel 4 bedoelde opdrachten;4° haar financieel beheer is gezond. De erkenning slaat met name op de volgende gegevens : 1° het doel van de opdracht;2° de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de vervulling van de opdracht;3° de door de vzw te verstrekken documenten, met name het activiteiten- en het boekhoudverslag;4° de middelen die de vzw ter beschikking stelt voor de vervulling van haar opdracht; 5° de respectievelijke verplichtingen van de Regering en de v.z.w.

Art. D. 26. Gedurende de erkenning verschaft de Regering de krachtens artikel 25 erkende vzw de onroerende en roerende goederen die nodig zijn voor het vervullen van de in artikel 24 bedoelde opdrachten.

Art. D. 27. De Regering draagt bij tot de werking van het "C.R.I.E. » d.m.v. een jaarlijkse toelage waarvan ze het bedrag per centrum bepaalt.

De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de jaarlijkse toelage wordt betaald.

Art. D. 28. De Regering is belast met de administratieve opvolging en de controle van het gebruik van de toelagen van het "C.R.I.E. » .

De Regering zorgt voor de jaarlijkse evaluatie van de binnen het "C.R.I.E. » verrichte activiteiten, met name op grond van een activiteitenverslag dat de krachtens artikel 25 erkende vzw's haar jaarlijks overmaken.

Art. D. 29. Er wordt een begeleidingscomité opgericht dat moet zorgen voor de samenhang en de evaluatie van de binnen de "C.R.I.E. » uitgeoefende activiteiten en de Regering advies moet geven in het kader van de erkenningsprocedure.

De Regering bepaalt de samenstelling en de werkwijze van het comité.

Deel IV. - Milieuplanning in het kader van de duurzame ontwikkeling HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. d. 30. Artikel De milieuplanning heeft tot doel : 1° de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en de ecosystemen;2° de voorkoming en de vermindering van de door menselijke activiteiten veroorzaakte milieuhinder;3° het in beschouwing nemen op gewestelijk niveau van het aspect duurzame ontwikkeling. Art. D. 31.Milieuplanning omvat : 1° de jaarlijkse uitwerking van het verslag over de staat van het Waalse milieu;2° de vijfjaarlijkse uitwerking van het milieubeleidsplan gericht op de duurzame ontwikkeling;3° de uitwerking van sectorale programma's.4° de opmaak van gemeentelijke plannen voor leefmilieu en natuurontwikkeling. HOOFDSTUK II. - Verslag over de staat van het Waalse milieu Art. D. 32. De Regering bezorgt de Waalse Gewestraad jaarlijks vóór de indiening van de begroting en uiterlijk vóór 15 november een verslag over "de staat van het Waalse milieu". De Waalse Gewestraad spreekt zich uit bij resolutie.

Art. D. 33. Het verslag over de staat van het Waalse milieu behelst een kritische, evolutieve en prospectieve vaststelling omtrent de onderscheidene milieucomponenten en de door menselijke activiteiten veroorzaakte belastingen.

Het omvat een analyse van het door de overheid, de bedrijven en de voluntaire verenigingen gevoerde milieubeleid. Het omvat eveneens een stand van zaken betreffende de omzetting van de Europese milieurichtlijnen en de inachtneming van de internationale verbintenissen inzake milieu, alsmede een balans van de inspanningen welke in het Waalse Gewest op het gebied van de duurzame ontwikkeling zijn verwezenlijkt ter uitvoering van de in het kader van de Conferentie van Rio van juni 1992 uitgewerkte internationale overeenkomsten inzake milieu en ontwikkeling en van de in het programma " Action 21 " omschreven beginselen.

Art. D. 34. Het verslag over de staat van het Waalse milieu wordt opgesteld door de " Direction générale des Ressources naturelles et de l'Environnement " (Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu) van het Ministerie van het Waalse Gewest, in nauwe samenwerking met de franstalige universiteiten en onderzoekscentra van Wallonië en Brussel. De Regering legt de praktische modaliteiten voor de opstelling van het verslag vast.

Art. D. 35. Op initiatief van de Regering wordt het verslag ter overleg en ter discussie gesteld op een rondetafelbijeenkomst waaraan de " Conseil économique et social de la Région wallonne " (Economische en Sociale Raad van het Waalse Gewest) en de in artikel 7 bedoelde " Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable " (Waalse Milieuraad voor de duurzame ontwikkeling) deelnemen. De " Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable " stelt een synthesenota op met de resultaten van het overleg, alsmede een prospectnota met eventueel suggesties inzake bestrijding en voorkoming van milieuaantastingen.

Art. d. 36. Het verslag over de staat van het Waalse milieu alsmede de door de " Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable " uitgewerkte nota's worden op initiatief van de Regering op ruime schaal verspreid, met name onder de leden van de Waalse Gewestraad, de betrokken bedrijfs- en landbouwkringen, de verenigingen voor de consumentenbescherming en de educatieve kringen. HOOFDSTUK III. - Milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling Art. d. 37. De Regering maakt een milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling op, waarin de richtsnoeren worden gegeven voor de besluitvorming op middellange en lange termijn door de Regering, de gewestelijke administratie, de pararegionale ondernemingen, de met een openbare dienst belaste particulieren en, in materies van gewestelijk belang, door de provincies, gemeenten en verenigingen van gemeenten.

Art. d. 38. Het plan is met name gebaseerd op de overeenkomstig hoofdstuk II opgestelde verslagen over de staat van het Waalse milieu en de door de " Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable " uitgewerkte nota's, alsmede op de actieprogramma's die in het kader van de duurzame ontwikkeling door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de Raad van de Europese Unie zijn vastgesteld.

Art. d. 39. Het plan omvat met name : 1° de voor de onderscheidene milieucomponenten te bereiken doelstellingen en de te ontwikkelen actiemiddelen;2° de gegevens aan de hand waarvan het milieu en de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen kunnen worden opgenomen in het ontwikkelingsproces van het Gewest en in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen voor de sector. Art. D. 40. Het ontwerp-plan wordt door of in opdracht van de Regering opgemaakt.

De Regering kan een beroep doen op de diensten van het Waalse Gewest, de pararegionale ondernemingen, de provincies, de gemeenten en de verenigingen van gemeenten, opdat ze haar alle voor het opmaken van het ontwerp-plan vereiste informatie en gegevens zouden verstrekken.

De Regering kan tevens inlichtingen en gegevens bij de bedrijven inzamelen. Het is haar verboden eventueel in de verkregen inlichtingen vervatte fabricagegeheimen geheel dan wel gedeeltelijk te onthullen, wanneer de bedrijven die de inlichtingen hebben verstrekt wijzen op die met een vertrouwelijk karakter en om geheimhouding vragen.

Art. D. 41. Het ontwerp-plan wordt door de Regering voor eenieder ter inzage gelegd gedurende een periode van dertig dagen. De gemeentelijke overheid stelt de bevolking hiervan in kennis. Zij zamelt de opmerkingen van de bevolking in en zendt ze met hun eventuele met redenen omklede adviezen door naar de Regering.

Art. D. 42. Samen met de terinzagelegging van het ontwerp-plan wint de Regering het advies in van de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten inzake waterproductie en -voorziening. Wat afvalstoffen betreft, wint ze het advies in van de erkende zuiveringsinstellingen, de " Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable ", de " Conseil économique et social " van het Waalse Gewest, alsmede van elke andere instantie waarvan zij het advies nuttig acht.

Deze sturen hun eventuele met redenen omklede adviezen naar de Regering binnen twintig dagen na het vervallen van de in artikel 41 bedoelde termijn.

Art. D. 43. De Regering keurt het plan goed bij een in haar midden genomen besluit.

De Regering onderwerpt het plan aan de Waalse Gewestraad, die zich bij resolutie uitspreekt.

De Regering deelt het plan mee aan de in artikel 37 bedoelde overheid en instellingen, alsook aan de andere instanties waarvan zij het advies nuttig acht.

Ze zorgt voor de bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.

Art. D. 44. De Regering kan bijzondere bepalingen vaststellen voor de procedure van goedkeuring van het plan. Zij kan met name de termijnen van terinzagelegging en doorgeleiding van de adviezen van de door haar geraadpleegde instanties verlengen.

Art. D. 45. Het plan wordt om de vijf jaar opgesteld. Het blijft van toepassing zolang het niet is vervangen.

De Regering kan de te ontwikkelen actiemiddelen jaarlijks opnieuw evalueren. HOOFDSTUK IV. - Sectorale programma's Art. D. 46. De Regering werkt sectorale programma's uit op de volgende gebieden : 1° een afvalbeheersplan, als bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 met betrekking tot de afvalstoffen;2° een actieprogramma voor de luchtkwaliteit;3° een actieprogramma voor de bodemkwaliteit;4° een actieprogramma voor de natuurbescherming. Art. D. 47. De sectorale programma's kunnen afzonderlijk dan wel gegroepeerd worden opgemaakt.

Zij omvatten sectorale richtsnoeren, zoals bedoeld in artikel 37, en worden opgemaakt met inachtneming van de artikelen 40 tot 45, met uitzondering van de bepalingen betreffende de frequentie van de opmaking en onverminderd de afwijkende bepalingen vastgesteld door de Regering om rekening te houden met de eigenheden van betrokken sector.

HOOFDTSUK V. - Gemeentelijke plannen voor leefmilieu en natuurontwikkeling Art. D. 48. De gemeenteraad kan een gemeentelijk plan voor leefmilieu en natuurontwikkeling opmaken.

Dit plan bevat o.a. de volgende gegevens : 1° de door de gemeente gevoerde acties inzake de afval, het oppervlakte- en grondwater, het afvalwater, de geluidshinder, de lucht- en bodemverontreiniging, de natuurbescherming en -ontwikkeling, de volksgezondheid in het algemeen en de bewustmaking van de bevolking daaromtrent; 2° de te bereiken doelstellingen en de te ontwikkelen middelen i.v.m. de in punt 1° bedoelde acties, met inachtneming o.a. van het plan en de gewestelijke programma's bedoeld in de hoofdstukken III en IV. De Regering bepaalt de procedure voor de goedkeuring van het plan.

Het plan wordt opgemaakt voor een periode van vijf jaar. Het blijft van toepassing zolang het niet vervangen wordt. De gemeenteraad kan de te ontwikkelen actiemiddelen jaarlijks opnieuw evalueren.

De gemeenteraad kan het gemeentelijk plan voor leefmilieu en natuurontwikkeling en het gemeentelijk structuurplan gezamenlijk aannemen. In dit geval is de enige goedkeuringsprocedure die bedoeld in artikel 17 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium.

De Regering kan onder de door haar bepaalde voorwaarden een toelage verlenen aan de gemeenten die een gemeentelijk plan voor leefmilieu en natuurontwikkeling opmaken.

Deel V. - Milieueffectbeoordeling HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen en beginselen Art. D. 49. Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder : 1° « bevoegde overheid » : elk al dan niet beraadslagend orgaan al dan niet voorzien van de rechtspersoonlijkheid, belast met een openbare dienstopdracht en gemachtigd om de vergunning bedoeld in dit artikel te verstrekken, met inbegrip van de bevoegde beroepsoverheid;2° « effectonderzoek » : het wetenschappelijk onderzoek dat uitgevoerd wordt door een erkende persoon en dat de effecten van het project op het leefmilieu onderstreept;3° « korte uiteenzetting van de milieueffectrapportering » : document waarin de voornaamste ecologische parameters van het project opgenomen zijn en waarin de nadruk wordt gelegd op de effecten ervan op het milieu;4° « vergunning » : a.de vergunningen verstrekt krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning; b. de vergunningen verstrekt krachtens de artikelen 84, 89 en 127 van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;c. de krachtens het decreet van 9 mei 1985 betreffende de ontsluiting van de steenbergen verleende vergunningen voor de nuttige toepassing van de steenbergen;d. de administratieve handelingen, opgesomd door de regering, getroffen overeenkomstig de wetten, decreten en reglementen, waarbij beslist wordt een project geheel of gedeeltelijk te realiseren of te kunnen realiseren;5° « inrichtingsplan » : inrichtingsplan in de zin van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;6° »plannen en programma's » : de plannen en programma's, alsook de wijzigingen ervan : a.uitgewerkt en/of goedgekeurd door een overheid, namelijk een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die een openbare dienstopdracht uitvoert op gewestelijk of lokaal niveau, of uitgewerkt door een overheid met het oog op de goedkeuring door het Waals Parlement of de Waalse regering; b. en voorzien bij decreetgevende, regelgevende of bestuurlijke bepalingen;7° « ontwerp of project » : elke verrichting, activiteit, elk werk, bouwwerk, elke afbraak, verbouwing, uitbreiding of afdanking van installaties die het leefmilieu wijzigen en waarvan de uitvoering in het vooruitzicht gesteld wordt door een publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon;8° « publiek » : één of meerdere natuurlijke of rechtspersonen, evenals de verenigingen, organisaties en groepen die die personen verenigen;9° « verslag over de milieueffecten » : het deel van de documentatie met betrekking tot het plan of het programma dat de informaties bedoeld in artikel 56 vervat;10° « niet-technische samenvatting » : het document bevattende de voornaamste resultaten van het effectonderzoek, een synthese van de effecten van het project op het milieu, een lijst van de maatregelen die overwogen worden om de negatieve effecten van het project op het milieu te voorkomen, te beperken en, indien mogelijk, te verhelpen;11° « systeem van milieueffectrapportering van de plannen en programma's » : de uitwerking van een verslag over de milieueffecten, het verrichten van raadplegingen, het in rekening nemen van dat verslag en de resultaten van de raadplegingen bij het treffen van de beslissing, evenals de mededeling van informaties over de beslissing overeenkomstig de artikelen 52 tot en met 61;12° « systeem van milieueffectrapportering van de projecten » : het geheel van de procedures van decreetgevende en regelgevende bepalingen van dit deel tot organisatie vóór elke vergunning verstrekt wordt, van het in beschouwing nemen als bestanddeel van de beslissing van de milieueffecten. Art. D. 50. De tenuitvoerlegging van de bij dit deel bepaalde procedures heeft als hoofddoel : - de kwaliteit van het leefklimaat en de leefomstandigheden van de bevolking te beschermen en te verbeteren en haar een gezonde, veilige en aangename omgeving te verschaffen; - de leefomgeving en de natuurlijke hulpbronnen te beheren met het oog op het behoud van hun kwaliteiten en op het rationeel en oordeelkundig gebruik van hun potentialiteiten; - evenwicht te brengen tussen de menselijke behoeften en het leefmilieu, waardoor de gezamenlijke bevolking op lange termijn zal kunnen genieten van een goed leefklimaat en van degelijke leefomstandigheden; - voorzien in een hoog beschermingsniveau voor het leefmilieu en bijdragen in de opname van beschouwingen over het leefmilieu in de uitwerking en de goedkeuring van de plannen en programma's die een niet te verwaarlozen effect zouden kunnen hebben op het leefmilieu met het oog op de bevordering van een duurzame ontwikkeling.

Art. D. 51. In het Waalse Gewest wordt een systeem ingevoerd om de effecten van de projecten op het milieu te evalueren. HOOFDSTUK II. - Systeem van milieueffectrapportering van de plannen en programma's Art. D. 52. De milieueffectrapportering wordt uitgevoerd tijdens de uitwerking van het plan of het programma en vóór het wordt goedgekeurd of, in voorkomend geval, onderworpen wordt aan de wetgevende procedure.

De termijnen voorzien voor de uitwerking van de plannen en de programma's worden opgeschort tussen de datum van het verzoek om vrijstelling aan de regering bedoeld in artikel 53, §§ 1 en 2, of de datum van het verzoek om bepaling van de inhoud van het milieueffectverslag door de regering bedoeld in artikel 55, en de datum van goedkeuring van het milieueffectverslag.

Art. D. 53. § 1. Er wordt een milieueffectrapportering van de plannen en de programma's uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 52 tot en met 61 voor de plannen en programma's evenals de wijzigingen ervan waarvan lijst I opgesteld wordt door de regering en die : 1° uitgewerkt worden voor de landbouw, de bosbouw, de visvangst, de energie, de industrie, het vervoer, het afvalstoffenbeheer, het waterbeheer, het bodembeheer, de telecommunicatie, het toerisme en het raam omschrijven waarin de uitvoering van de projecten vermeld in de lijst opgesteld krachtens artikel 66, § 2, in de toekomst gemachtigd zal kunnen worden;2° onderworpen worden aan een beoordeling krachtens artikel 29 van de wet van 12 juli 1973 over het natuurbehoud. Indien een plan of een programma zoals bedoeld in lid 1 het gebruik van kleine gebieden bepaalt op lokaal vlak of geringe wijzigingen uitmaakt aan de plannen en programma's bedoeld in lid 1 of het raam niet omschrijft waarin de uitvoering van de projecten vermeld in de lijst opgesteld krachtens artikel 66, § 2, in de toekomst gemachtigd zal kunnen worden, en de ontwerper ervan van oordeel is dat dat plan of programma geen niet te verwaarlozen effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu, kan hij de regering vragen dat dat plan of programma vrijgesteld wordt van de milieueffectrapportering. De ontwerper van het plan of het programma verantwoordt zijn vraag tegenover de criteria die de vermoedelijke omvang van de effecten bedoeld in artikel 54 kan bepalen.

De regering raadpleegt de CWEDD, de betrokken gemeenten en de personen en instanties die zij nuttig acht te raadplegen. De adviezen worden binnen de dertig dagen overgemaakt na het verzoek van de regering. Als die termijn eenmaal verstreken is, worden de adviezen geacht gunstig te zijn. Binnen de dertig dagen na het afsluiten van de raadplegingen beslist de regering over de vraag om vrijstelling. De beslissing van de regering en de redenen waarom beslist wordt het plan of het programma vrij te stellen van een milieueffectrapportering worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 2. De plannen en programma's andere dan die bedoeld in § 1 en die het raam omschrijven waarin de uitvoering van projecten in de toekomst gemachtigd zal kunnen worden, worden onderworpen aan een milieueffectrapportering indien zij niet te verwaarlozen effecten op het leefmilieu zouden kunnen hebben. De regering stelt lijst II op van die plannen en programma's met toepassing van de criteria die de vermoedelijke omvang van die effecten zou kunnen bepalen zoals bedoeld in artikel 54 en raadpleegt de CWEDD, de betrokken gemeenten en de personen en instanties die zij nuttig acht te raadplegen. De adviezen worden overgemaakt binnen de dertig dagen na het verzoek van de regering. Als die termijn eenmaal verstreken is, worden de adviezen geacht gunstig te zijn.

Indien de ontwerper van een plan of een programma opgenomen op lijst II van oordeel is dat dat plan of programma geen niet te verwaarlozen effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu, kan zij de regering vragen om dat plan of programma vrij te stellen van de milieueffectrapportering. Hij verantwoordt zijn vraag ten opzichte van de criteria die de vermoedelijke omvang van de effecten bedoeld in artikel 54 zou kunnen bepalen.

De regering raadpleegt de CWEDD, de betrokken gemeenten en de personen en instanties die zij nuttig acht te raadplegen. Als die termijn eenmaal verstreken is, worden de adviezen geacht gunstig te zijn.

Binnen de dertig dagen na het afsluiten van de raadplegingen, beslist de regering over de vraag om vrijstelling. De beslissing van de regering en de redenen waarom beslist is het plan of het programma vrij te stellen van een milieueffectrapportering worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 3. De regering kan de plannen en programma's die een niet te verwaarlozen effect op het leefmilieu zouden kunnen hebben en die niet voorzien zijn bij decreetgevende, regelgevende of bestuurlijke bepalingen aan een milieueffectbeoordeling onderwerpen krachtens dit hoofdstuk. § 4. Krachtens dit hoofdstuk worden niet aan milieueffectrapportering onderworpen : 1° de plannen en programma's uitsluitend bestemd voor doelen van landsverdediging en burgerlijke bescherming;2° de financiële of begrotingsplannen en -programma's;3° de plannen en programma's die medegefinancierd worden door de Europese Unie ten titel van de periodes van programmering die lopende zijn betreffende, respectievelijk, de verordeningen nr.1260/1999 en nr. 1257/1999 van de Raad; 4° het plan van de technische ingravingscentra bedoeld in artikel 24, § 2, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen. § 5. De plannen en programma's waarvan de milieueffectrapportering geregeld wordt door het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium zijn niet bedoeld in dit artikel.

Art. D. 54. Om te bepalen of de plannen en programma's niet te verwaarlozen effecten zouden kunnen hebben op het leefmilieu, wordt rekening gehouden met de criteria waarmee bepaald kan worden welke de vermoedelijke omvang van volgende effecten zou kunnen zijn : 1° de kenmerken van de plannen en programma's, inzonderheid : a.de mate waarin het betrokken plan of programma een raam omschrijft voor andere ontwerpen of activiteiten, wat betreft de ligging, de aard, de grootte en de werkingsvoorwaarden of door een toewijzing van bestaansmiddelen; b. de mate waarin een plan of een programma invloed heeft op andere plannen of programma's, met inbegrip van die plannen of programma's die deel uitmaken van een hiërarchische eenheid;c. de verhouding tussen het plan of het programma en de opname van de beschouwingen over het leefmilieu met het oog op met name de bevordering van een duurzame ontwikkeling;d. de leefmilieuproblemen verbonden aan het plan of programma;e. de verhouding tussen het plan of programma en de uitvoering van de wetgeving in verband met het leefmilieu;2° de kenmerken van de effecten en van het gebied dat ze zou kunnen ondergaan, inzonderheid : a.de waarschijnlijkheid, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van de effecten; b. het samengevoegd karakter van de effecten;c. de grensoverschrijdende aard van de effecten;d. de risico's voor de menselijke gezondheid of voor het leefmilieu;e. de kracht en de geografische uitgestrektheid van de effecten, namelijk de geografische zone en de omvang van de bevolking die eronder zou kunnen lijden;f. de waarde en de kwetsbaarheid van het gebied dat de effecten zou kunnen ondergaan, wegens : - natuurlijke kenmerken of een bepaald cultureel erfgoed; - een overschrijding van de normen inzake leefmilieukwaliteit of van de grenswaarden; - de intensieve bodemexploitatie; g. het effect voor gebieden of landschappen die een erkend beschermingsstatuut op nationaal, Europees of internationaal niveau genieten. Art. D. 55. De ontwerper van een plan of een programma dat onderworpen wordt aan milieueffectrapportering krachtens artikel 53, indien die ontwerper niet de regering is, maakt het ontwerp-plan of -programma over aan de regering of aan de daartoe gemachtigde persoon opdat die laatste de inhoud van het milieueffectrapport bepaalt overeenkomstig artikel 56.

Art. D. 56. § 1. Indien een milieueffectrapportering van de plannen en programma's vereist is krachtens artikel 53, wordt door de ontwerper van het plan of het programma een milieueffectverslag geschreven waarin geïdentificeerd, omschreven en beoordeeld worden : de vermoedelijk niet te verwaarlozen effecten van de uitvoering van plan of programma, de redelijke vervangingsoplossingen waarbij rekening gehouden wordt met de doelstellingen en het geografisch toepassingsgebied van het plan of het programma. § 2. De regering of de persoon die zij daartoe machtigt bepaalt de informaties die in het milieueffectrapport uitgewerkt overeenkomstig § 1 opgenomen moeten worden, waarbij daartoe rekening gehouden wordt met de bestaande kennis en de methodes ter zake van rapportering, de inhoud en de nauwkeurigheidsgraad van het plan of het programma, van het stadium dat is bereikt in het beslissingsproces en met het feit dat het eventueel verkieslijker is om bepaalde aspecten te beoordelen in andere stadia van dat proces om te voorkomen dat de beoordeling herhaald wordt. § 3. De informaties die te verstrekken zijn krachtens § 2 bevatten minstens volgende bestanddelen : 1° een samenvatting van de inhoud, een omschrijving van de hoofddoelstellingen van het plan of het programma en de banden met andere relevante plannen of programma's;2° de relevante aspecten van de leefmilieutoestand evenals de vermoedelijke evolutie ervan indien het programma of het plan niet uitgevoerd worden;3° de leefmilieukenmerken van de gebieden die op significante wijze de effecten zouden kunnen ondergaan;4° de leefmilieuproblemen verbonden met het plan of het programma, inzonderheid de problemen die betrekking hebben op de gebieden die een bijzonder belang vertonen voor het leefmilieu, zoals de gebieden die aangewezen worden overeenkomstig de richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG;5° de relevante doelstellingen ter zake van milieubescherming en de wijze waarop die doelstellingen en de beschouwingen over het leefmilieu in overweging zijn genomen in de loop van de uitwerking van het plan of het programma;6° de vermoedelijke niet te verwaarlozen effecten, namelijk de secundaire, samengevoegde, synergetische effecten op korte, middellange en lange termijn, standvastig of tijdelijk, zowel positief als negatief, op het leefmilieu, met inbegrip over thema's zoals de biologische diversiteit, de bevolking, de menselijke gezondheid, de fauna, de flora, de bodems, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het cultuurerfgoed, met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, de landschappen en de interacties tussen die factoren;7° de maatregelen die in het vooruitzicht gesteld worden om elk negatief niet te verwaarlozen effect van de uitvoering van het plan of het programma op het leefmilieu te voorkomen, te beperken of zover mogelijk te compenseren;8° een verklaring waarin de redenen samengevat worden waarvoor de in het vooruitzicht gestelde oplossingen uitgekozen zijn en een omschrijving van de wijze waarop de beoordeling tot stand is gekomen, met inbegrip van de gerezen problemen, zoals de technische tekortkomingen of het gebrek aan know-how bij de inzameling van de vereiste informaties;9° een omschrijving van de in het vooruitzicht gestelde opvolgingsmaatregelen overeenkomstig artikel 59;10° een niet-technische samenvatting van bovenbedoelde informaties. De nuttige inlichtingen betreffende de effecten van de plannen en de programma's op het leefmilieu die verkregen zijn op andere beslissingsniveaus of krachtens andere wetgevingen kunnen worden gebruikt om de informaties te verstrekken opgesomd in vorig lid. § 4. De regering of de persoon die zij daartoe machtigt onderwerpt de ontwerp-inhoud van het milieueffectverslag evenals het ontwerp-plan of programma aan het advies van de CWEDD, aan de betrokken gemeenten en aan de personen en de instanties die zij nuttig acht te raadplegen. De adviezen hebben betrekking op de omvang en de nauwkeurigheid van de informaties die in het milieueffectverslag vervat moeten zijn.

De adviezen worden aan de regering overgemaakt binnen de dertig dagen na het verzoek. Bij ontstentenis bepaalt de regering of de persoon die zij daartoe machtigt de inhoud van het milieueffectrapport.

Art. D. 57. § 1. Het ontwerp-plan of -programma evenals het milieueffectverslag worden door de ontwerper van het plan of het programma opgestuurd naar het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente betrokken bij de milieueffecten van het ontwerp-plan of -programma en op het gebied waarvan een openbaar onderzoek met een minimumduur van zestig dagen gehouden wordt. § 2. Volgens de modaliteiten die de regering vastlegt wordt het openbaar onderzoek aangekondigd in elke gemeente die betrokken is bij de milieueffecten van het ontwerp-plan of programma zowel bij aanplakking als via een bericht ingevoegd in minstens twee dagbladen die verspreid worden over het gehele grondgebied van het Waalse Gewest, waarvan één Duitstalig. De aanvang en het einde van de termijn van het openbaar onderzoek worden in het bericht nader aangegeven. De onderzoekstermijn wordt opgeschort tussen 16 juli en 15 augustus.

De opmerkingen worden schriftelijk gericht aan het college van burgemeester en schepenen vóór het einde van de termijn van het openbaar onderzoek. Zij worden als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal tot beëindiging van het openbaar onderzoek dat door het college van burgemeester en schepenen wordt opgesteld binnen de acht dagen na afsluiting ervan. Binnen de 45 dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek maakt het college van burgemeester en schepenen de opmerkingen en het proces-verbaal tot afsluiting van het openbaar onderzoek over aan de ontwerper van het plan of programma. § 3. Het ontwerp-plan of -programma evenals het milieueffectverslag worden zodra ze worden aangenomen door de ontwerper van het plan of programma ter advies voorgelegd aan de CWEDD, aan de betrokken gemeenten en aan de andere personen en instanties die de regering nuttig acht te raadplegen.

De adviezen worden overgemaakt aan de ontwerper van het plan of programma binnen de zestig dagen na het verzoek. Bij ontstentenis worden de adviezen geacht gunstig te zijn.

Art. D. 58. § 1. In dezelfde tijd als de regering beslist overeenkomstig artikel 56, § 2, stelt zij in voorkomend geval vast of de uitvoering van een plan of programma in uitwerking niet te verwaarlozen effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van een ander Gewest, een andere Lid-Staat van de Europese Unie of een Staat die verdragsluitende partij is bij het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband. In dat geval wordt het ontwerp-plan of programma samen met het milieueffectverslag en de eventuele informaties op de grensoverschrijdende effecten overgemaakt aan de bevoegde overheid van dat ander Gewest, die andere Lid-Staat van de Europese Unie of die andere verdragsluitende partij van het Verdrag van Espoo.

De regering kan bepalen : 1° de instanties die belast zijn met het overmaken van het ontwerp-plan of -programma samen met het milieueffectverslag en de eventuele informaties over de grensoverschrijdende effecten aan de overheden bedoeld in lid 1;2° de modaliteiten volgens welke de bevoegde overheden van het Gewest of de staat die eventueel eraan onderworpen kunnen worden, deel kunnen nemen aan de procedure ter zake van milieueffectrapportering;3° de modaliteiten volgens welke de informaties bedoeld in artikel 60, lid 3, medegedeeld worden aan de overheden bedoeld in lid 1. § 2. Indien de uitvoering van een plan of een programma in uitwerking op het grondgebied van een ander Gewest, een andere Lid-Staat van de Europese Unie of een andere verdragsluitende partij bij het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband niet te verwaarlozen effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van het Waalse Gewest, wordt het ontwerp-plan of -programma, samen met het milieueffectverslag die door de bevoegde overheden van dat ander Gewest of die andere staat zijn overgemaakt, ter beschikking gesteld van het publiek en de instanties aangewezen door de regering.

De regering bepaalt : 1° de modaliteiten volgens welke de informaties bedoeld in lid 1 ter beschikking worden gesteld van het publiek en de instanties bedoeld in lid 1;2° de modaliteiten volgens welke het advies van het publiek en de geraadpleegde instanties wordt ingezameld en overgemaakt. Art. D. 59. De ontwerper van het plan of programma neemt het milieueffectverslag in overweging, evenals de resultaten van de adviezen uitgedrukt krachtens artikel 57, alsook de grensoverschrijdende raadplegingen die zijn verricht krachtens artikel 58, tijdens de uitwerking van betrokken plan of programma en voor het aangenomen wordt of, in voorkomend geval, onderworpen wordt aan de wetgevende procedure.

Hij bepaalt eveneens de voornaamste maatregelen ter opvolging van de niet te verwaarlozen milieueffecten van de uitvoering van het plan of programma om met name in een vroegtijdig stadium de onverwachte negatieve impact te onderkennen en in staat te zijn de corrigerende acties die hij geschikt acht te ondernemen.

Art. D. 60. Indien hij het plan of programma aanneemt, geeft de ontwerper van het plan of programma een milieuverklaring af waarin de wijze samengevat wordt waarop de leefmilieuoverwegingen opgenomen zijn in het plan of programma en waarop het milieueffectverslag en de adviezen uitgebracht krachtens de artikelen 57 of 58 in overweging zijn genomen, evenals de redenen voor de keuze van het plan of programma zoals aangenomen, rekening houdend met andere redelijke en in het vooruitzicht gestelde maatregelen.

Het plan of programma zoals aangenomen, de milieuverklaring en de maatregelen die genomen zijn betreffende de opvolging overeenkomstig artikel 59 worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De ontwerper van het plan of programma maakt bij ter post aangetekend schrijven binnen de tien dagen van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad een afschrift van het plan of programma over evenals de milieuverklaring en de maatregelen getroffen betreffende de opvolging, aan de betrokken gemeenten, aan de CWEDD, aan de andere personen en instanties die de regering nuttig heeft geacht te raadplegen, en in voorkomend geval aan het Gewest of de staat die geraadpleegd is overeenkomstig artikel 58.

Art. D. 61. § 1. De ontwerpen voorzien in een plan of programma waarover reeds een milieueffectrapportering is verricht overeenkomstig artikel 53 en die onderworpen worden aan het systeem van milieueffectrapportering bedoeld in hoofdstuk III zijn ervan vrijgesteld. § 2. Indien de plannen en programma's deel uitmaken van een hiërarchie eenheid, met het oog op het voorkomen van een herhaling van de milieueffectrapportering, kan die inzonderheid gebaseerd zijn op de nuttige inlichtingen die verkregen zijn bij de voorheen verrichte rapportering ter gelegenheid van de goedkeuring van een ander plan of programma dat deel uitmaakt van hetzelfde geheel. § 3. Voor de plannen en programma's waarvoor de verplichting om een milieueffectrapportering door te voeren vloeit een openbaar onderzoek of een raadpleging van dezelfde overheden gelijktijdig uit dit hoofdstuk en andere wetgevingen, zijn zij onderworpen aan een gecoördineerde of gemeenschappelijke procedure die voldoet aan de srengste relevante wetgevende bepalingen om meerdere rapporteringen te voorkomen, wat inhoudt : - het houden van één enkel openbaar onderzoek; - het houden van een enige raadpleging van dezelfde overheden die advies moeten uitbrengen over het plan of programma dat in uitwerking is; - het opstellen van één enkel verslag die alle door de relevante wetgevingen vereiste inlichtingen bevat. HOOFDSTUK III. - Systeem van milieueffectrapportering van projecten Art. D. 62. De afgifte van elke vergunning is onderworpen aan de tenuitvoerlegging van het in dit hoofdstuk bedoelde systeem van milieueffectrapportering.

Als voor de uitvoering van het project verschillende vergunningen worden vereist, wordt het effectrapporteringssysteem één keer toegepast en heeft de rapportering betrekking op de gezamenlijke milieueffecten die het project zou kunnen hebben.

De Regering bepaalt de regels voor de toepassing van dit artikel op grond van algemene normen.

Art. D. 63. De inzake beroepen bevoegde overheid en de administratieve rechter kunnen iedere vergunning die verleend wordt in strijd met de bepalingen van artikel 62, eerste lid, nietig verklaren.

De nietigheid moet hoe dan ook uitgesproken worden in de volgende gevallen : 1° bij gebrek aan een korte uiteenzetting als ze krachtens het decreet wordt vereist;2° in geval van overtreding van één van de bepalingen van artikel 14;3° bij gebrek aan een effectonderzoek als het vereist wordt bij of krachtens dit decreet;4° als de met het onderzoek belaste persoon niet erkend is;5° bij gebrek aan een niet-technische samenvatting;6° bij gebrek aan de in artikel 71 bedoelde raadpleging van de bevolking. Art. D. 64. De vergunning en de vergunningsweigering moeten met redenen omkleed zijn, met name op grond van de milieueffecten en van de doelstellingen bedoeld in artikel 50.

Art. D. 65. Elke vergunningsaanvraag bevat ofwel een korte uiteenzetting van de milieueffectrapportering, ofwel een milieueffectonderzoek.

Art. D. 66. § 1. Onverminderd de artikelen 42 en 50 van het " CWATUP " dient de effectrapportering, ongeacht of het gaat om de korte uiteenzetting van de milieueffectrapportering of om het effectonderzoek, voor de identificatie, de omschrijving en de evaluatie van de rechtstreekse en onrechtstreekse effecten, op korte, middellange en lange termijn, van de inrichting en de tenuitvoerlegging van het project op : 1° de mens, de fauna en de flora;2° de bodem, het water, de lucht, het klimaat en de landschappen;3° de materiële goederen en het cultureel patrimonium;4° de wisselwerking tussen de factoren bedoeld in 1°, 2° en 3° van dit lid. § 2. De Regering bepaalt de lijst van de projecten die vanwege hun aard, omvang of localisatie aan een milieueffectonderzoek onderworpen moeten worden.

Bij de bepaling van de aan een milieueffectonderzoek te onderwerpen projecten, houdt de Regering rekening met de relevante selectiecriteria zoals volgt : 1° de kenmerken van bovenbedoelde projecten moeten in overweging genomen worden ten opzichte van : - de dimensie van het project; - de samenvoeging met andere projecten; - het gebruik van natuurlijke hulpbronnen; - de afvalstoffenproductie; - milieuverontreiniging en milieuhinder; - het risico op ongevallen, ten opzichte van met name de gebruikte stoffen en technologieën; 2° de milieusensibilisatie van geografische gebieden die onder het project zouden kunnen lijden dient in overweging te worden genomen door rekening te houden met : - de bezetting van de bestaande bodems; - de betrekkelijke rijkdom, de kwaliteit en regeneratiecapaciteit van de natuurlijke rijkdommen van het gebied; - de draagkracht van het natuurlijk milieu; 3° de significante effecten die een project zou kunnen hebben dienen in overweging te worden genomen in functie van de criteria opgesomd in 1° en 2°, inzonderheid ten opzichte van : - de omvang van de impact (geografisch gebied en omvang van de betrokken bevolking); - de grensoverschrijdende aard van de impact; - de omvang en de complexiteit van de impact; - de waarschijnlijkheid van de impact; - de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van de impact. § 3. De volgende aanvragen worden onderworpen aan een milieueffectrapportering : 1° de vergunningsaanvragen betreffende projecten die niet vermeld worden in § 2;2° de in § 2 bedoelde aanvragen die voldoen aan de voorwaarden vermeld in § 4, eerste lid;3° de vergunningsaanvragen betreffende projecten die vermeld worden in § 2 en die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 26, § 4, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen. § 4. Als de vergunningsaanvraag voldoet aan de voorschriften van een plan van aanleg dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een effectonderzoek overeenkomstig de artikelen 42 of 50 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, eist de overheid die nagaat of het aanvraagdossier volledig is, geen effectonderzoek overeenkomstig dit decreet voorzover het effectonderzoek voorafgaand aan de goedkeuring van het plan de vereiste gegevens bevat. Als niet voldaan wordt aan de voorwaarden van het eerste lid, kan het effectonderzoek betreffende de vergunningsaanvraag uitgaan van de nuttige gegevens die ingezameld werden bij het (de) effectonderzoek(en) of de effectrapportering uitgevoerd vóór de goedkeuring van een plan van aanleg, een gemeentelijk plan van aanleg, een gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan of een gemeentelijk structuurplan.

Art. D. 67. § 1. De Regering bepaalt de vorm en de minimale inhoud van de korte uiteenzetting van de milieueffectrapportering. Ze kan beslissen dat het dossier van de vergunningsaanvraag gelijk staat met de korte uiteenzetting van de milieueffectrapportering. § 2. De Regering kan de vorm en de minimale inhoud van het milieueffectonderzoek bepalen. § 3. De milieueffectrapportering of het milieueffectonderzoek bevat minstens de volgende gegevens : 1° een omschrijving van het project, met gegevens over de site, het ontwerp en de omvang ervan; 2° de vereiste gegevens m.b.t. de opsporing en de evaluatie van de voornaamste milieueffecten van het project; 3° een omschrijving van de geplande maatregelen om ernstige negatieve effecten te voorkomen en te beperken en, indien mogelijk, te verhelpen;4° een overzicht van de voornaamste alternatieve oplossingen die de aanvrager heeft onderzocht en een opgave van de voornaamste redenen voor zijn keuze, rekening houdende met de milieueffecten;5° een niet-technische samenvatting van de bovenvermelde gegevens. Als de aanvrager de bevoegde overheid om advies vraagt over de in het kader van de milieueffectrapportering of van het milieueffectonderzoek te verstrekken informatie, bepaalt de Regering hoe het advies moet worden uitgebracht.

Art. D. 68. Als een vergunningsaanvraag het voorwerp uitmaakt van een milieueffectrapportering, onderzoekt de overheid die nagaat of het aanvraagdossier volledig is, op grond van die rapportering en rekening houdende met de relevante selectiecriteria bedoeld in artikel 66, § 2, of het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Als ze vaststelt dat zulks het geval is, geeft ze de aanvrager kennis daarvan wanneer ze hem meedeelt dat het dossier volledig is.

Tegelijkertijd geeft ze de " Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable " kennis daarvan en laat ze hem weten dat hij inzage kan nemen van het aanvraagdossier en dat zijn advies als gunstig wordt beschouwd als het niet binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving bij ter post aangetekend schrijven of tegen ontvangbewijs toegezonden wordt.

Art. D. 69. De bevoegde overheid evalueert de effecten van het project op grond van het milieueffectonderzoek of van de korte uiteenzetting van de milieueffectrapportering, de ingewonnen adviezen en van elk ander gegeven dat ze nuttig acht.

Wanneer de bevoegde overheid of de door de Regering aangewezen organen die bij de behandeling van de aanvraag betrokken zijn, niet beschikken over de vereiste gegevens, kunnen ze bijkomende informatie verlangen van de aanvrager of de auteur van onderzoeken.

De projectontwikkelaar kiest een krachtens artikel 70 erkende persoon om het onderzoek uit te voeren en geeft de Regering en de door haar aangewezen personen onmiddellijk kennis van zijn keuze bij ter post aangetekend schrijven. Als de projectontwikkelaar de wraking waarin artikel 11, tweede lid, voorziet niet bij aangetekend schrijven ontvangt binnen vijftien dagen na bovenbedoelde kennisgeving, wordt zijn keuze gunstig geacht te zijn.

Art. D. 70. De Regering erkent, volgens de door haar bepaalde criteria en procedure, de natuurlijke en rechtspersonen die belast kunnen worden met milieueffectonderzoeken; ze bepaalt hoe de erkenning wordt verleend en ingetrokken. De erkenning kan namelijk tijdelijk of definitief worden ingetrokken als de Regering, na een eerste behoorlijk meegedeelde waarschuwing, de uiterst matige kwaliteit van een onderzoek vaststelt. De " Conseil wallon de l'environnement pour le développement " (Waalse Milieuraad voor de duurzame ontwikkeling), ingesteld bij de artikelen 7 tot en met 9, moet geraadpleegd worden vóór elke intrekking van erkenning, evenals de " Commission régionale d'aménagement du territoire " (Gewestelijke Commissie voor ruimtelijke ordening) als het effectonderzoek dat kwalitatief duidelijk te wensen overlaat, betrekking heeft op een plan van aanleg of een project van ruimtelijke ordening, stedenbouw of infrastructuur.

De Regering bepaalt in welke gevallen een erkende persoon onbevoegd kan worden verklaard voor de uitvoering van een onderzoek.

Art. D. 71. Voor de aan een effectonderzoek onderworpen projecten wordt de bevolking geraadpleegd vóór de indiening van de vergunningsaanvraag. De raadpleging dient met name om te wijzen op specifieke punten die zouden kunnen worden aangesneden in het effectonderzoek, en om alternatieven voor te leggen die de auteur van het project redelijkerwijs in overweging zou kunnen nemen bij de uitvoering van het effectonderzoek.

De Regering bepaalt : 1° hoe deze alternatieven worden medegedeeld aan de met het onderzoek belaste persoon;2° de voorschriften voor de raadpleging en de maatregelen om de bevolking daarvan in kennis te stellen. Art. D. 72. De "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" of zijn afgevaardigde alsmede, in het geval van een effectonderzoek betreffende een plan van aanleg of een project van ruimtelijke ordening, stedenbouw of infrastructuur, de Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening of de Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening hebben het recht de betrokken openbare overheden, de aanvrager en de persoon die het onderzoek uitvoert om elk gegeven te verzoeken i.v.m. de vergunningsaanvraag en het verloop van het effectonderzoek. Zij mogen de Regering en de bevoegde overheid alle nuttige opmerkingen en suggesties i.v.m. het effectonderzoek overmaken.

Art. D. 73. Het project dat het voorwerp heeft uitgemaakt van de vergunningsaanvraag, kan wijzigingen bevatten t.o.v. het project dat het voorwerp heeft uitgemaakt van het effectonderzoek als de wijzigingen gegrond zijn op suggesties van de auteur van het onderzoek. Als de vergunningaanvrager ondanks de suggesties van de auteur van het effectonderzoek weigert wijzigingen aan te brengen in zijn project, motiveert hij zijn standpunt in zijn aanvraag.

Art. D. 74. § 1. De vergunningsaanvragen waarvoor een effectonderzoek wordt geëist, worden aan een openbaar onderzoek onderworpen. § 2. De vergunningsaanvragen waarvoor een milieueffectrapportering wordt geëist, worden aan een openbaar onderzoek onderworpen : 1° als de overheid die nagaat of het aanvraagdossier volledig is, overeenkomstig artikel 68 vaststelt dat het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben;2° in de andere gevallen, als de desbetreffende wetgeving het oplegt. § 3. Bij het uitvoeren van de openbare onderzoeken bedoeld in de §§ 1 en 2 worden hoe dan ook de volgende principes in acht genomen : 1° het dossier van de vergunningsaanvraag, de niet-technische samenvatting, de milieueffectrapportering of het effectonderzoek wordt openbaar gemaakt;2° het openbaar onderzoek duurt vijftien dagen voor projecten onderworpen aan een effectrapportering en dertig dagen voor projecten onderworpen aan een effectonderzoek;3° het openbaar onderzoek wordt opgeschort tussen 16 juli en 15 augustus. Voor de aan een effectonderzoek onderworpen projecten kan de Regering, naast de bij andere wetten, decreten of besluiten bepaalde regels betreffende een openbaar onderzoek, bijkomende regels opleggen.

De Regering kan regels voor de organisatie van het openbaar onderzoek opleggen als de overheid die voor de organisatie instaat, haar verplichtingen niet nakomt.

Art. D. 75. De bevolking kan tijdens de openingsuren inzage nemen van een dossier op een plaats die de bevoegde overheid bepaalt. Dat dossier bevat de vergunningsaanvraag, de niet-technische samenvatting, de milieueffectrapportering of het effectonderzoek in origineel of een door de auteur voor eensluidend verklaard afschrift ervan, een afschrift van de adviezen en briefwisseling die overeenkomstig de artikelen 68, 71 en 72 door de burgers en de verschillende betrokken diensten of instellingen toegezonden worden. De overheid voegt de briefwisseling en de geschreven adviezen die ze in het kader van het openbaar onderzoek ontvangt, bij het dossier.

Art. D. 76. § 1. Als de overheid die nagaat of het aanvraagdossier volledig is, vaststelt dat het in het Waalse Gewest uit te voeren project aanzienlijke milieueffecten kan hebben) in een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een Staat die partij is bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, opgemaakt te Espoo op 25 februari 1991, wordt het dossier betreffende de vergunningsaanvraag, samen met ofwel de milieueffectrapportering, ofwel het effectonderzoek en de eventuele gegevens over de grensoverschrijdende effecten overgemaakt aan de bevoegde overheden van het andere Gewest, de andere Lidstaat van de Europese Unie of de andere Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo.

De Regering bepaalt : 1° welke organen belast zijn met de overdracht van het dossier aan de in het eerste lid bedoelde overheden;2° de voorwaarden waaronder de bevoegde overheden van het betrokken Gewest of de betrokken Staat mogen deelnemen aan de procedure betreffende de milieueffectrapportering;3° de wijze waarop de in artikel 77 bedoelde gegevens verstrekt worden aan de in het eerste lid bedoelde overheden. § 2. Als een project dat verwezenlijkt moet worden in een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo, schade kan toebrengen aan het milieu van het Waalse Gewest, worden de gegevens bedoeld in artikel 7.3 van Richtlijn 85/337/EEG betreffende de waardering van de weerslagen van sommige openbare en privé-ontwerpen op het leefmilieu, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EEG, overgemaakt door de bevoegde overheden van het andere Gewest of de andere Staat en ter beschikking gesteld van de betrokken bevolking en de door de Regering aangewezen organen.

De Regering bepaalt : 1° de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens ter beschikking worden gesteld van de bevolking en de in het eerste lid bedoelde organen;2° hoe het advies van de bevolking en de geraadpleegde organen wordt ingewonnen en meegedeeld. Art. D. 77. De Regering bepaalt de wijze van bekendmaking van : 1° de beslissing van de bevoegde overheid, in voorkomend geval vergezeld van de exploitatienormen;2° de grondslag van de beslissing;3° in voorkomend geval, een beschrijving van de voornaamste maatregelen die getroffen moeten worden om de belangrijke negatieve effecten van het project te voorkomen, te beperken en, indien mogelijk, te compenseren. HOOFDSTUK IV. - Algemene en strafbepalingen Art. D. 78. De belemmering van de uitvoering van het openbaar onderzoek of het onttrekken van stukken van het in artikel 15 bedoelde dossier voor het openbaar onderzoek, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één tot zes maanden en met een geldboete van 100 tot 250 euro, of met één van deze straffen.

De met het effectonderzoek belaste personen worden gelijkgesteld met " personen belast met een openbare dienst " voor de toepassing van Titel IV, hoofdstuk IV, van het Strafwetboek dat omkoping bestraft. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen Art. D. 79. De verplichting bedoeld bij artikel 52, lid 1, is van toepassing op de plannen en programma's waarvan de eerste vormelijke voorbereidende handeling na 21 juli 2004 plaatsvindt. De plannen en programma's waarvan de eerste voorbereidende handeling voor die datum plaatsvindt en die aangenomen zijn of voorgesteld zijn meer dan 24 maanden na die datum worden onderworpen aan de verplichting bedoeld bij artikel 52, lid 1, tenzij de regering geval per geval te behandelen beslist dat dit onmogelijk is en het publiek niet over die mogelijkheid inlicht door dat bekend te maken in het Belgisch Staatsblad.

Art. D. 80. Onverminderd de mogelijkheid bedoeld in artikel 70 voor de regering om tijdelijk of definitief een erkenning in te trekken, gelden de erkenningen toegekend voor 1 oktober 2002 tot de vervaldatum die in de erkenning is vermeld.

Art. D. 81. De vergunningsaanvragen en de georganiseerde voor 1 oktober 2002 ingediende bestuurlijke beroepen worden behandeld volgens de procedure geldend op de dag van de indiening van het verzoek.

Deel VI. - Milieuovereenkomsten Art. D. 82. Onder milieuovereenkomst wordt verstaan elke overeenkomst tussen, enerzijds, het Waalse Gewest, hierna het Gewest genoemd, dat door de Waalse Regering wordt vertegenwoordigd, en, anderzijds, één of meer instellingen die ondernemingen vertegenwoordigen, hierna de instelling genoemd, om milieuverontreiniging te voorkomen, om de gevolgen ervan te beperken of te neutraliseren of om een doeltreffend milieubeheer te bevorderen.

De milieuovereenkomst vermeldt met name : 1° haar doel, met inbegrip van de Europese of gewestelijke wetsbepalingen waarvan ze de uitvoering nastreeft, alsmede de te bereiken doelstellingen, in voorkomend geval ook de tussendoelstellingen;2° de modaliteiten voor haar wijziging overeenkomstig de bij dit deel bepaalde voorschriften;3° de modaliteiten voor haar vernieuwing overeenkomstig de bij dit deel bepaalde voorschriften;4° de modaliteiten voor haar ontbinding overeenkomstig de bij dit deel bepaalde voorschriften;5° in geval van ontbinding, de modaliteiten op grond waarvan de partij die de overeenkomst ontbindt, voldoet aan de decreetgevende en reglementaire bepalingen waarvan de overeenkomst de uitvoering nastreeft;6° de modaliteiten voor de controle op de naleving van haar bepalingen;7° de modaliteiten voor de oplossing van de moeilijkheden die de interpretatie van de bepalingen doet rijzen;8° de strafbedingen als ze niet wordt uitgevoerd;9° de redenen waarom en de voorwaarden waaronder er een einde aan kan worden gemaakt. De milieuovereenkomst kan de wijze formaliseren waarop de betrokken partij(en) haar (hun) verplichtingen nakomt (nakomen).

De Regering kan de inhoud van de door haar bepaalde milieuovereenkomsten nader bepalen.

Art. D. 83. Een instelling mag met het Gewest een milieuovereenkomst sluiten, wijzigen of vernieuwen, voor zover ze aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° ze bezit rechtspersoonlijkheid;2° ze vertegenwoordigt instellingen die een gelijkaardige activiteit uitoefenen of die met een gemeenschappelijk milieuprobleem geconfronteerd worden;3° ze is gemandateerd door een deel of het geheel van haar leden. Art. D. 84. Zolang de milieuovereenkomst loopt, neemt het Gewest geen reglementaire bepalingen bij besluit die voor de bij de overeenkomst geregelde aangelegenheden restrictievere voorwaarden zouden opleggen dan die waarin ze reeds voorziet. Mits voorafgaande raadpleging van de betrokken partijen, behoudt het Gewest evenwel het recht om de nodige reglementaire bepalingen te nemen in geval van dringende noodzakelijkheid of wegens algemeen belang, of om internationale of Europese verplichtingen na te komen.

Het Gewest blijft zelfs tijdens de looptijd van de milieuovereenkomst bevoegd om de voorschriften van een milieuovereenkomst geheel of gedeeltelijk in een besluit op te nemen.

Art. D. 85. De milieuovereenkomst verbindt de betrokken partijen tien dagen na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Ze kan een langere termijn vastleggen.

De milieuovereenkomst verbindt van rechtswege alle ondernemingen die na het sluiten ervan lid worden van de instelling, behoudens afwijking waarin voorzien wordt in de aansluitingsakte of in de overeenkomst.

De onderneming die niet langer aangesloten is bij een instelling die een milieuovereenkomst heeft gesloten, moet de verplichtingen die de overeenkomst haar oplegt, blijven nakomen. De milieuovereenkomst kan rechten of verplichtingen met zich meebrengen ten opzichte van derden die betrokken zijn bij de uitvoering ervan.

Art. D. 86. § 1. De milieuovereenkomst wordt opgemaakt volgens de modaliteiten bedoeld in de §§ 2 tot 4. § 2. De Regering maakt samen met één of meer instellingen bedoeld in artikel 2 een ontwerp van milieuovereenkomst op.

Het ontwerp wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, alsmede op de website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en van het Directoraat-generaal Technologie, Onderzoek en Energie. Binnen zeven dagen na de aanneming van het ontwerp kondigt de Regering de bekendmaking ervan aan via een bericht in twee Franstalige dagbladen en een Duitstalig dagblad. Het bericht vermeldt minstens het doel en de draagwijdte van de milieuovereenkomst, alsmede de plaats en het tijdstip waarop inzage kan worden genomen van het ontwerp.

Opmerkingen kunnen binnen dertig dagen na de bekendmaking van het ontwerp van milieuovereenkomst in het Belgisch Staatsblad schriftelijk worden overgemaakt aan de bevoegde diensten van de Regering die in het bericht worden vermeld. § 3. De Regering kan het ontwerp van milieuovereenkomst overleggen aan de door haar aangewezen personen en instellingen. Die personen en instellingen brengen advies uit binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek om advies.

Het advies wordt geacht gunstig te zijn als het niet binnen die termijn wordt gegeven.

De Regering en de instellingen die het ontwerp van milieuovereenkomst hebben opgemaakt, onderzoeken de opmerkingen bedoeld in § 2 en de adviezen bedoeld in § 3. In voorkomend geval brengen ze wijzigingen aan in het ontwerp en keuren ze de milieuovereenkomst goed.

De overeenkomst wordt gesloten na de ondertekening ervan door de partijen. § 4. De milieuovereenkomst wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, alsmede op de website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of van het Directoraat-generaal Technologie, Onderzoek en Energie. § 5. De Regering bezorgt de Waalse Gewestraad om een tweejarig verslag over de voortgang van de verschillende lopende milieuovereenkomsten.

Dat verslag vermeldt met name in hoeverre de tussendoelstellingen zijn bereikt, wanneer de overeenkomst in die doelstellingen voorziet.

Art. D. 87. Een instelling die ondernemingen groepeert en de in artikel 83 bedoelde voorwaarden vervult, mag met de toestemming van het Gewest en volgens de door de Regering bepaalde procedure instemmen met een milieuovereenkomst. De instemming wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of van het Directoraat-generaal Technologie, Onderzoek en Energie.

De milieuovereenkomst verbindt de instemmende instelling vanaf de dag waarop het bericht over de instemming in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. D. 88. § 1. Elke milieuovereenkomst wordt gesloten voor een beperkte periode van maximum tien jaar.

De milieuovereenkomst wordt geëvalueerd na het verstrijken ervan en minstens één keer om de vijf jaar. Bij de evaluatie wordt met name nagegaan of de doelstellingen waarin de overeenkomst voorziet, in acht zijn genomen. § 2. Het Gewest en één of meer betrokken instellingen kunnen een milieuovereenkomst vernieuwen mits bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van een bericht waarbij de vernieuwing van de overeenkomst zes maanden vóór de vervaldatum ervan aangekondigd wordt en mits voorlichting van het publiek d.m.v. een bericht in twee Franstalige dagbladen en een Duitstalig dagblad. Dat bericht vermeldt minstens de doelstelling en de draagwijdte van de milieuovereenkomst en de plaats en het tijdstip waarop inzage kan worden genomen van de milieuovereenkomst waarvan de vernieuwing wordt overwogen.

De Regering kan ook de door haar aangewezen personen en instellingen om advies verzoeken over de vernieuwing. Die personen en instellingen brengen advies uit binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek om advies.

Het advies wordt geacht gunstig te zijn als het niet binnen die termijn wordt gegeven.

Opmerkingen kunnen binnen dertig dagen na de bekendmaking van het ontwerp van milieuovereenkomst in het Belgisch Staatsblad schriftelijk worden overgemaakt aan de bevoegde diensten van de Regering die in het bericht worden vermeld.

De Regering en de instellingen die de overeenkomst hebben gesloten, onderzoeken bovenbedoelde opmerkingen en adviezen en stemmen in met de vernieuwing van de milieuovereenkomst, eventueel gewijzigd op grond van de ingediende opmerkingen. De door de Regering goedgekeurde vernieuwing van de milieuovereenkomst maakt het voorwerp uit van een aanhangsel dat goedgekeurd wordt door de betrokken partijen. Het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of van het Directoraat-generaal Technologie, Onderzoek en Energie.

Art. D. 89. De betrokken partijen mogen een milieuovereenkomst wijzigen tijdens de looptijd ervan, mits bekendmaking van een wijzigingsbericht in het Belgisch Staatsblad en mits voorlichting van het publiek d.m.v. een bericht in twee Franstalige dagbladen en een Duitstalig dagblad. Het bericht vermeldt minstens de doelstelling en de draagwijdte van de milieuovereenkomst en van de overwogen wijziging, alsmede de plaats en het tijdstip waarop inzage kan worden genomen van de milieuovereenkomst waarvan de wijziging wordt overwogen.

Dat bericht is bestemd voor personen die gebonden zijn door de milieuovereenkomst en niet meer aangesloten zijn bij een instelling die de overeenkomst heeft ondertekend.

De Regering kan ook de door haar aangewezen personen en instellingen om advies verzoeken over het ontwerp van wijziging. Die personen en instellingen brengen advies uit binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek om advies.

Het advies wordt geacht gunstig te zijn als het niet binnen die termijn wordt gegeven.

Opmerkingen kunnen binnen dertig dagen na de bekendmaking van het wijzigingsbericht in het Belgisch Staatsblad schriftelijk worden overgemaakt aan de bevoegde diensten van de Regering die in het bericht worden vermeld.

De Regering en de instellingen die de overeenkomst hebben gesloten, onderzoeken bovenbedoelde opmerkingen en adviezen en stemmen in met de wijziging van de milieuovereenkomst, eventueel gewijzigd op grond van de opmerkingen. De door de Regering goedgekeurde wijziging van de milieuovereenkomst maakt het voorwerp uit van een aanhangsel bij de overeenkomst dat door de betrokken partijen wordt ondertekend. Dat aanhangsel wordt door de Regering bij ter post aangetekend schrijven gericht aan de in het tweede lid bedoelde personen. Binnen vijftien dagen na ontvangst van het aanhangsel laten de geadresseerden weten of ze wensen hetzij niet langer gebonden te zijn door de aldus gewijzigde overeenkomst, hetzij gebonden te zijn door de aangebrachte wijziging.

Bij gebrek aan antwoord binnen bovenbedoelde termijn worden ze geacht in te stemmen met de wijziging.

Het aanhangsel wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of van het Directoraat-generaal Technologie, Onderzoek en Energie. De wijziging treedt in werking tien dagen nadat ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt en verbindt elke persoon die vroeger door de overeenkomst gebonden was, onverminderd het zevende lid.

Art. D. 90. Voor zover ze een ontbindingstermijn in acht nemen, kunnen de betrokken partijen elk ogenblik een milieuovereenkomst in onderlinge overeenstemming ontbinden.

De ontbindingstermijn bedraagt zes maanden, behalve als de overeenkomst voorziet in een tegenstrijdige clausule. De in de milieuovereenkomst bedoelde ontbindingstermijn mag niet langer zijn dan één jaar. De ontbinding van de overeenkomst wordt op straffe van nietigheid bij ter post aangetekend schrijven meegedeeld aan de personen die de overeenkomst gesloten hebben. De ontbindingstermijn begint te lopen op de eerste dag van de maand na die van de mededeling.

De ontbinding van de overeenkomst wordt bij een bericht van de Regering bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of van het Directoraat-generaal Technologie, Onderzoek en Energie. Dat bericht vermeldt waarom de overeenkomst ontbonden wordt en de datum waarop de ontbinding ingaat.

Art. D. 91. Elke milieuovereenkomst eindigt met de instemming van de betrokken partijen, op de vervaldatum ervan of door ontbinding.

Art. D. 92. De bepalingen van dit deel zijn van openbare orde. Ze zijn toepasselijk op de overeenkomsten die na 16 februari 2002 zijn gesloten.

De vóór de inwerkingtreding van dit deel gesloten overeenkomsten mogen niet gewijzigd of vernieuwd worden, behalve als de wijziging of de vernieuwing voldoet aan de bepalingen van dit deel en de uitvoeringsbesluiten ervan. Ze blijven van kracht tot hun vervaldatum en maximum tot 16 februari 2007.

REGELGEVEND DEEL Boek I. - Gemeenschappelijke en algemene bepalingen Deel I. - Rechtsbeginselen van het leefmilieurecht en algemene begripsbepalingen TITEL I. - Beginselen TITEL II. - Begripsbepalingen Art. R. 1. In de zin van dit boek dienen onder « decreetgevend deel » de bepalingen van het decreetgevend deel van Boek I van het Milieuwetboek te worden verstaan vervat in artikel 1 van het decreet van 27 mei 2004 betreffende Boek I van het Milieuwetboek.

Art. R. 2. In de zin van dit wetboek dient te worden verstaan onder : 1° « minister » : de minister die de bevoegdheden uitoefent bedoeld in artikel 6, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;2° « DGRNE » : het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest. Deel II. - Adviesverlenende instantie Art. R. 3. In de zin van dit deel dient te worden verstaan onder de « Raad » de "'Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable"' (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling) opgericht bij artikel 7 van het decreetgevend deel.

Art. R. 4. De Raad bestaat uit zesentwintig werkende en zesentwintig plaatsvervangende leden of, als de voorzitter en de beide ondervoorzitters gekozen worden buiten de personen bedoeld in artikel 5 om, uit negenentwintig werkende en negenentwintig plaatsvervangende leden.

Art. R. 5. De Raad bestaat uit : 1° drie vertegenwoordigers van de « Union wallonne des Entreprises » (Waals Ondernemersverbond);2° twee vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties voor landbouwers;3° twee vertegenwoordigers van de vakverbonden;4° twee vertegenwoordigers van de organisaties die de middenstand vertegenwoordigen;5° vier vertegenwoordigers van de verenigingen ter bescherming van het leefmilieu;6° één vertegenwoordiger van de verenigingen ie de verbruikers vertegenwoordigen;7° twee vertegenwoordigers van de « Association des Villes et Communes de Wallonie »;8° drie vertegenwoordigers van de Franstalige universiteitsinstellingen met bevoegdheden verplicht op volgende vakgebieden : a) ecologie, natuurwetenschappen;b) landbouwkunde, bosbouwkunde, bodemrijkdommen;c) economie en leefmilieurecht;d) toegepaste wetenschappen : vervuiling door industrie, waterbeheer, beheer van de luchtkwaliteit, afvalstoffenbeheer;e) volksgezondheid, toxicologie;9° de voorzitters of ondervoorzitters : - van de « Commission régionale des déchets » (Gewestelijke Afvalstoffencommissie); - van de « Commission consultative de l'eau » (Commissie van advies voor water); - van de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening); - van de « Commission régionale d'avis pour l'exploitation des carrières » (Regionale Adviescommissie voor de ontginning van groeven); - van de "Conseil supérieur wallon de la Conservation de la Nature" (Waalse Hoge Raad voor het Natuurbehoud); - van de « Conseil supérieur wallon des forêts et de la filière bois » (Waalse Hoge Raad voor het Bos en de Houtkolom); - van de « Conseil supérieur wallon de l'agriculture, de l'agro-alimentaire et de l'alimentation » (Waalse Hoge Raad voor de Landbouw, de Agrovoeding en de Voeding).

Art. R. 6. Elk organisme, elke organisatie, elk verbond of elke vereniging bedoeld in artikel 5, 1° tot en met 8°, legt de minister een dubbeltal met kandidaten werkende leden en kandidaten plaatsvervangende leden voor per toegewezen mandaat. Voor de commissie en raden bedoeld in artikel 5, 9°, zijn de voorzitters de werkende leden en de ondervoorzitters de plaatsvervangende leden.

De werkende leden en de plaatsvervangende leden worden door de regering benoemd.

Art. R. 7. De mandaten worden voor een periode van 5 jaar opgedragen.

Ze lopen vanaf de dag waarop het besluit tot benoeming van de leden van de Raad ondertekend wordt.

De leden van de Raad hebben recht op aanwezigheidsgeld ten bedrage van 8,60 euro per vergadering.

De voorzitter en de ondervoorzitter hebben recht op aanwezigheidsgeld ten bedrage van 17,20 euro per vergadering.

De leden van de Raad genieten de terugbetaling van zijn verblijfkosten van 10 euro per vergadering en de voorzitter en de ondervoorzitters genieten de terugbetaling van hun verblijfkosten van 20 euro per vergadering.

De leden van de Raad, met inbegrip van de voorzitter en de ondervoorzitter, hebben recht op de terugbetaling van de reiskosten volgens de volgende modaliteiten : De leden worden terugbetaald overeenkomstig artikel 5 van het besluit van de Waalse regering van 7 maart 2001 tot wijziging van artikel 17 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten wanneer ze zich begeven naar een vergadering van de Raad.

De leden mogen hun persoonlijke wagen gebruiken en worden terugbetaald overeenkomstig artikel 2 van het besluit van de Waalse regering van 7 maart 2001 tot wijziging van artikel 17 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten wanneer ze zich verplaatsen in het kader van een opdracht die hen door de Raad wordt opgelegd. Voor de berekening van het terug te betalen bedrag wordt de woonplaats van het lid als referentievertrekpunt beschouwd.

Voor de toepassing van die bepaling worden de leden gelijkgesteld met personeelsleden van niveau 1.

Als een gewoon lid zijn ambt vroegtijdig neerlegt, wordt het mandaat door het plaatsvervangende lid voleindigd. De Regering mag evenwel een ander gewoon lid benoemen om het lopende mandaat te voleindigen; in dit geval is artikel 6, eerste lid, van toepassing. Als een plaatsvervangend lid zijn ambt vroegtijdig neerlegt, benoemt de Regering een nieuw plaatsvervangend lid, overeenkomstig artikel 6.

Het lid van de Raad houdt op zijn mandaat uit te oefenen als hij niet meer beschikt over de hoedanigheid waarvoor hij benoemd werd.

Voor de vernieuwing van de mandaten worden de kandidaturen minstens drie maanden vóór het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn van 5 jaar ingediend.

Art. R. 8. Op de voordracht van de minister benoemt de Regering de voorzitter en de ondervoorzitters, in voorkomend geval onder andere personen dan degenen bedoeld in artikel 5. De ambten van voorzitter en ondervoorzitter worden toegewezen aan personen van wie de bevoegdheid inzake leefmilieu erkend is en die kunnen aantonen dat ze voldoende zelfstandig zijn.

In geval van ontslag of overlijden van de voorzitter bekleedt de oudste ondervoorzitter, of bij ontstentenis de tweede ondervoorzitter, het voorzitterschap totdat de Regering, op de voordracht van de minister, zijn plaatsvervanger heeft aangewezen.

In geval van ontslag of overlijden van één van de ondervoorzitters wijst de Regering, op de voordracht van de minister, zijn plaatsvervanger aan, die het mandaat voleindigt.

Art. R. 9. De minister kan de Raad in gespecialiseerde secties opdelen. De minister benoemt de voorzitters van de gespecialiseerde secties op de voordracht van de Raad.

Art. R. 10. De Raad kan personen met bijzondere bevoegdheden uitnodigen aan de werken deel te nemen. Deze personen zijn niet stemgerechtigd.

Art. R. 11. De Raad wordt door de voorzitter of, bij diens ontstentenis, door de minister bijeengeroepen. De minister bekleedt het voorzitterschap ervan wanneer hij het nodig acht.

Art. R. 12. De Raad vergadert slechts rechtsgeldig als ten minste de helft van zijn leden aanwezig is. Indien deze voorwaarde niet vervuld is, wordt de Raad opnieuw bijeengeroepen voor dezelfde agenda. Hij beslist dan rechtsgeldig, wat het aantal aanwezige leden ook moge zijn.

De vertegenwoordigers van de Franstalige universitaire instellingen alsmede de vertegenwoordigers afkomstig van een als auteur van een milieueffectonderzoek erkende instelling zijn niet stemgerechtigd voor materies onderworpen aan de Raad krachtens de artikelen 49 tot en met 81 van het decreetgevende deel.

De beslissingen worden bij gewone meerderheid van de aanwezigen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Wanneer minstens één vierde van de stemgerechtigde aanwezige leden zich verzetten tegen het advies van de meerderheid, wordt het advies aangevuld met de vermelding van het andere standpunt.

Art. R. 13. Behoudens voorafgaand akkoord van de minister worden de adviezen uitsluitend gericht aan de overheidsorganen die erom gevraagd hebben.

Art. R. 14. Het secretariaat van de Raad wordt waargenomen door de Economische en Sociale Raad, overeenkomstig artikel 4, § 3 van het decreet van 25 mei 1983 tot wijziging, wat de Economische Raad van het Waalse Gewest betreft, van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende organisatie van de planning en de economische decentralisatie en tot oprichting van een Economische en Sociale Raad van het Waalse Gewest.

Art. R. 15. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu gaat in op elke informatieaanvraag ingediend door de Raad of door zijn secretariaat i.v.m. hun opdrachten.

Art. R. 16. De Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op alvorens het aan de goedkeuring van de minister te onderwerpen.

Het huishoudelijk reglement vermeldt met name : 1° de oproepingsprocedures, de bepaling van de agenda, de validatie van de processen-verbaal, de door de Raad bekendgemaakte adviezen en stukken; 2° de regels voor de deelneming aan de vergaderingen alsmede het reglement m.b.t belangenconflicten die zich meer bepaald zouden kunnen voordoen in het kader van de stemmingsprocedures wanneer één of meer leden van de Raad aan een onderzoek hebben meegewerkt; 3° de werking van het secretariaat. Deel III. - Informatieverstrekking en sensibilisatie op leefmilieugebied TITEL I. - Toegang tot leefmilieuinformatie HOOFDSTUK I. - Type-document Art. R. 17. De door de openbare overheid te gebruiken documenten om ontvangst van informatieaanvragen te bevestigen, om termijnen van toegang tot de informatie te verlengen of om de overlegging van gegevens geheel of gedeeltelijk te weigeren, worden opgemaakt overeenkomstig de modellen bedoeld in respectievelijk bijlagen I, II en III. HOOFDSTUK II. - Regels betreffende het beroep Afdeling 1. - Commissie van beroep

Art. R. 18. Er wordt een commissie van beroep opgericht om te beslissen over de beroepen bedoeld in artikel 17 van het decreetgevende deel. De zetel van de commissie van beroep is gevestigd in de lokalen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.

Art. R. 19. § 1. De Commissie bestaat uit zes gewone leden benoemd door de Regering, namelijk : 1° een voorzitter met minstens vijf jaar ervaring in de magistratuur;2° twee leden met minstens vijf jaar administratieve ervaring in niveau 1 en voorgedragen door de Minister;3° een lid met minstens vijf jaar administratieve ervaring in niveau 1 en voorgedragen door de Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening;4° twee leden voorgedragen uit dubbeltallen door de "Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable" (Waalse milieuraad voor de duurzame ontwikkeling. § 2. De Regering wijst een vervanger aan voor elk werkend lid met inachtneming van de voor de benoeming van de werkende leden voorziene voorwaarden en procedure.

De plaatsvervangende voorzitter en de plaatsvervangende leden zetelen wanneer de werkende voorzitter of het werkende lid die zij vervangen, verhinderd zijn. § 3. Elk mandaat heeft een geldigheidsduur van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit tot benoeming. Het is hernieuwbaar.

Indien een mandaat voor zijn vervaldatum wordt neergelegd, wordt de opvolger voor de overblijvende duur ervan aangewezen.

Art. R. 20. De commissie van beroep wordt bijgestaan door een secretaris aangewezen door de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu die hem uit de personeelsleden van die directie kiest.

Art. R. 21. De commissie stelt haar inwendig reglement van orde vast alvorens het aan de goedkeuring van de Regering voor te leggen.

Art. R. 22. De voorzitter, de leden en de secretaris van de commissie hebben recht op : 1° een aanwezigheidsgeld van 57,60 euro; 2° de terugbetaling van hun verplaatsingskosten overeenkomstig de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. Voor de toepassing van dat koninklijk besluit zijn de voorzitter, de leden en de secretaris van de commissie gelijkgesteld met ambtenaren van rang 15. Afdeling 2. - De procedure

Art. R. 23. Het beroep wordt per aangetekende brief als verzoek bij het secretariaat van de commissie ingediend. Het moet ingediend worden binnen vijftien dagen na de bekendmaking van de betwiste beslissing of, bij gebrek aan die beslissing, binnen vijftien dagen na het verstrijken van de in artikel 15 van het decreetgevende deel bedoelde termijn.

Art. R.24. Het verzoek vermeldt : 1° de identiteit en de woonplaats van de aanvrager;2° de identiteit en de zetel van de openbare overheid waaraan de informatieaanvraag werd gericht;3° het voorwerp van die informatieaanvraag;4° de middelen van het beroep. Bovendien moet de aanvrager alle stukken die hij nuttig acht als bijlage bij zijn verzoek voegen alsook een nauwkeurige inventaris van de informatie die hij gedeeltelijk ontvangen zou hebben.

Art. R. 25. § 1. Binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek zendt de secretaris van de commissie van beroep de aanvrager een ontvangstbewijs toe. § 2. De secretaris zendt binnen dezelfde termijn een afschrift van het beroep naar de betrokken openbare overheid van wie hij verlangt dat zij de stukken van het dossier overlegt alsook alle inlichtingen en documenten die hij nuttig acht.

De betrokken openbare overheid zendt de secretaris binnen vijftien dagen na de aanvraag een afschrift van de gevraagde stukken, inlichtingen, documenten of gegevens toe en voegt er in voorkomend geval een nota met haar opmerkingen bij.

In ieder geval moeten overgelegd worden de gegevens waartoe de aanvrager toegang heeft gevraagd, zonder echter voldoening te krijgen. § 3. De secretaris stelt de zaak in staat van wijzen. Daartoe zamelt hij de nuttige bijkomende stukken, inlichtingen, documenten en gegevens rechtstreeks bij elke betrokken persoon in.

Art. R. 26. De commissie zetelt met gesloten deuren.

Zij mag de aanvrager, de betrokken overheid alsmede iedere bij de aanvraag betrokken persoon oproepen en horen. Die personen mogen zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een persoon van hun keuze.

De commissie mag alle deskundigen horen die zij nuttig acht te raadplegen.

Ze mag eveneens eisen dat de aanvrager of de betrokken openbare overheid alle bijkomende stukken, inlichtingen, documenten en gegevens overlegt die zij nuttig acht.

Art. R. 27. De commissie beraadslaagt en beslist slechts geldig wanneer de voorzitter en minstens drie andere leden aanwezig zijn.

Indien de voorzitter of het lid van de commissie geen garanties van onpartijdigheid kan geven voor het onderzoek van een dossier, moet hij zich onbevoegd verklaren.

Art. R. 28. De beslissingen van de commissie van beroep worden genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden; onthouding is niet toegelaten. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Art. R. 29. De commissie van beroep neemt haar beslissing binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek. Zij kan die termijn echter verlengen bij een met redenen omklede beslissing; de verlenging(en) wordt (worden) tot vijfenveertig dagen beperkt.

Art. R. 30. Naast hun motivering vermelden de beslissingen : 1° de identiteit en de woonplaats van de aanvrager;2° de identiteit en de zetel van de openbare overheid waaraan de informatieaanvraag gericht werd;3° in voorkomend geval, de naam, voornaam, woonplaats en hoedanigheid van de personen die ze vertegenwoordigd of bijgestaan hebben;4° in voorkomend geval, de oproeping, de comparitie en het verhoor van de gehoorde personen;5° in voorkomend geval, de overlegging van schriftelijke opmerkingen;6° de uitspraak, de datum ervan en de plaats waar ze gedaan werd alsmede de naam van de personen die beraadslaagd hebben;7° de met inachtneming van de verschillende aanwezige belangen door de commissie vastgestelde termijn na het verstrijken waarvan de aanvrager het informatierecht mag uitoefenen dat hem na afloop van de procedure van beroep voor de commissie toegekend wordt. De beslissingen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Art. R. 31. De beslissing wordt betekend aan de aanvrager, aan de openbare overheid tegen dewelke het beroep werd ingesteld en aan iedere betrokken persoon die overeenkomstig artikel 26, tweede lid.

Indien zij het beroep gegrond acht, mag de commissie, overeenkomstig de in artikel 12 van het decreetgevende deel, de informatie waartoe zij toegang verleent zelf aan de aanvrager verstrekken.

Art. R. 32. § 1. De in dit hoofdstuk bedoelde termijnen lopen vanaf de dag na de ontvangst van het stuk.

Het per aangetekende brief gezonden stuk wordt als ontvangen geacht op de eerste werkdag na afgifte van de brief bij de post.

De postdatum bewijst de zending van elk procedurestuk. § 2. De vervaldag wordt in de termijn berekend.

De vervaldag wordt echter naar de eerstvolgende werkdag verschoven wanneer de laatste dag voorzien om een procedureakte uit te voeren een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is.

Art. R. 33. De voorzitter en de andere leden van de commissie van beroep zijn gehouden aan het geheim van de beraadslagingen en van de informatie die overeenkomstig artikel 18 van het decreetgevende deel vertrouwelijk dienen te blijven en waarvan zij bij het waarnemen van hun functie kennis zouden krijgen.

TITEL II. - Milieuinitiatie Art. R. 34. § 1. Elke vzw die de in artikel 25 van het decreetgevende deel gestelde voorwaarden vervult, mag verzoeken om de erkenning die recht geeft op een toelage voor het beheer van een 'CRIE'.

De erkenningsaanvraag moet bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs in drie exemplaren ingediend worden bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en de volgende gegevens bevatten : 1° de benaming en het adres van de V.Z.W., alsook een afschrift van de publicatie van haar statuten en van de laatste akte van benoeming van haar bestuurders of een eensluidend verklaarde afschrift van de aanvraag om publicatie van de statuten; 2° een afschrift van de bewijsstukken betreffende de pedagogische en wetenschappelijke titels van de vier personen bedoeld in artikel 25, derde lid, 2°, van het decreetgevende deel;3° een nota met een omschrijving van het project betreffende de in artikel 24 van het decreetgevende deel bedoelde opdrachten, alsook de pedagogische en wetenschappelijke titels van het personeel dat in dienst wordt genomen om die opdrachten uit te voeren;4° een raming van het budget dat nodig is voor de uitvoering van het sub 3° bedoelde project, binnen de perken van het bedrag vastgesteld in artikel 37, § 2. § 2. Binnen drie maanden na ontvangst van het als volledig beschouwde aanvraagformulier laat de Minister de verzoekende V.Z.W. weten of de erkenning wordt verleend of geweigerd.

Art. R. 35. Na advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel 29 van het decreetgevende deel mag de Minister de erkenning elk moment intrekken als : 1° de V.Z.W. de in artikel 25, derde lid, van het decreetgevende deel bedoelde voorwaarden niet meer vervult; 2° de opdracht niet is uitgevoerd met inachtneming van de doelstelling waarvan sprake in de erkenning;3° de houder van de erkenning het bestuur belet heeft na te gaan of hij zijn opdracht uitoefent;4° de houder van de erkenning het activiteitenrapport, het boekhoudrapport of elk ander over te maken document niet heeft overgemaakt binnen de termijn voorgeschreven bij de beslissing tot erkenning;5° de toelagen niet werden gebruikt voor de kostendekking waarvoor ze verleend werden. De Minister stelt de V.Z.W. bij ter post aangetekende schrijven met ontvangbewijs in kennis van het besluit tot intrekking van de erkenning. De V.Z.W. antwoordt bij aangetekend schrijven met ontvangbewijs binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving. De Minister neemt een beslissing binnen dertig dagen na ontvangst van het antwoord.

Art. R. 36. De Minister kan de erkenning verlengen na een periode van drie jaar, onverminderd artikel 35.

Drie maanden vóór de vervaldatum van de erkenning dient de V.Z.W. een nieuwe aanvraag in volgens de procedure bedoeld in artikel 34.

De Minister neemt een beslissing binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag op grond van het advies van het begeleidingscomité.

Art. R. 37. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten verleent de Minister een jaarlijkse toelage aan de erkende V.Z.W. om de werking van het centrum te verzekeren.

De werkingskosten bestaan uit : 1° personeelsuitgaven;2° verbruiks- en leveringskosten voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 24 van het decreetgevende deel;3° lasten verbonden aan de werking van de infrastructuur. § 2. Elk centrum ontvangt jaarlijks een toelage van maximum 248.000 euro. § 3. Om de jaarlijkse toelage te genieten, bezorgt de erkende V.Z.W. het bestuur uiterlijk 15 november het begrotingsontwerp van het centrum voor het volgende jaar, alsmede het programma van de geplande activiteiten. § 4. Na advies van het begeleidingscomité en binnen hoogstens één maand na ontvangst van het begrotingsontwerp beslist de Minister of de toelage al dan niet verleend mag worden op basis van de documenten bedoeld in § 3. § 5. De toelage wordt uitbetaald als volgt : 1° een eerste schijf gelijk aan maximum 40 % van het totaalbedrag, bij de kennisgeving van de toekenning en na overlegging van een waar en echt verklaarde schuldvordering die vergezeld gaat van het jaarlijks activiteitenprogramma, goedgekeurd door het opvolgingscomité van elk centrum;2° de volgende schijven, samen goed voor maximum 50 % van het toelagebedrag, aan het einde van elk kwartaal en na overlegging van een waar en echt verklaarde schuldvordering, een tussentijds verslag en een boekhoudrapport, goedgekeurd door het opvolgingscomité van elk centrum;3° het saldo, na overlegging van een waar en echt verklaarde schuldvordering, vergezeld van de stukken waarbij de toelage gewettigd wordt, het in artikel 28 van het decreetgevende deel bedoelde activiteitenrapport en een boekhoudrapport, goedgekeurd door het opvolgingscomité van elk centrum. § 6. De boeken worden gehouden overeenkomstig de wetgeving op de bedrijfsboekhouding.

Art. R. 38. § 1. Het begeleidingscomité van het 'CRIE'-netwerk bestaat uit : 1° een vertegenwoordiger van de Minister van Leefmilieu, die het voorzitterschap waarneemt;2° een vertegenwoordiger van de Minister die bevoegd is voor natuurbehoud, als vice-voorzitter;3° een vertegenwoordiger van de Minister die bevoegd is voor toerisme;4° een vertegenwoordiger van de Minister van Mobiliteit en Energie;5° een vertegenwoordiger van de Minister die bevoegd is voor patrimonium;6° een vertegenwoordiger van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie;7° twee deskundigen met een pedagogische of een wetenschappelijke titel in verband met leefmilieu;8° een vertegenwoordiger gekozen door het geheel van de 'CRIE'. § 2. De leden van het begeleidingscomité worden door de Minister aangewezen voor een termijn van vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.

Voor ieder gewoon lid wijst de Minister een plaatsvervanger aan die deel kan nemen aan de werken van het begeleidingscomité. Als een gewoon lid zijn mandaat voortijdig opzegt, wordt zijn plaats ingenomen door zijn plaatsvervanger.

Art. R. 39. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Energie stelt de nodige lokalen ter beschikking van het begeleidingscomité.

Art. R. 40. § 1. Het advies over de erkenningsaanvragen wordt uitgebracht bij gewone meerderheid van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Als minstens één vierde van de aanwezige leden zich verzet tegen een door de meerderheid uitgebracht advies, vult de voorzitter het advies aan met een melding waarin gewag wordt gemaakt van de uiteenlopende mening. § 2. Het begeleidingscomité wordt bijeengeroepen door de voorzitter of, in voorkomend geval, door de Minister. Het vergadert minstens twee keer per jaar.

De bij de Minister van Leefmilieu geaccrediteerde inspecteur van Financiën wordt verzocht de vergaderingen bij te wonen.

De voorzitter kan alle personen met specifieke bevoegdheden verzoeken aan de werkzaamheden van het begeleidingscomité deel te nemen. Deze personen nemen niet deel aan de stemming. § 3. Het begeleidingscomité maakt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister. Het huishoudelijk reglement bevat de volgende gegevens : 1° de procedure voor de oproep van de leden, voor het opmaken van de agenda, de goedkeuring van de notulen, adviezen en andere documenten opgemaakt namens het begeleidingscomité;2° de modaliteiten van de stemming, alsook het aantal leden vereist om geldig te zetelen;3° de delegaties inzake de handtekeningen;4° de werking van het secretariaat. De mandaten worden onbezoldigd uitgeoefend. De reis- en verblijfkosten van de leden van het begeleidingscomité worden terugbetaald volgens de regels die gelden voor de ambtenaren van het Waalse Gewest. Daartoe worden zij gelijkgesteld met ambtenaren van rang A4.

Art. R. 41. In het kader van zijn opdracht moet het begeleidingscomité : 1° de Minister advies geven over de aanvragen, intrekkingen en hernieuwingen van erkenningen; 2° de door de erkende V.Z.W.'s ingediende jaarlijkse activiteiten- en boekhoudrapporten onderzoeken; 3° zorgen voor de samenhang en de evaluatie van de activiteiten die in het Waalse Gewest georganiseerd worden door het geheel van de 'CRIE'; 4° de Minister jaarlijks een evaluatierapport overmaken i.v.m. bovenbedoelde activiteiten; 5° voorstellen indienen bij de Minister. Deel IV. - Milieuplanning in het kader van de duurzame ontwikkeling Art. R. 42. De terinzagelegging en raadpleging, zoals bedoeld in de artikelen 41 en 42 van het decreetgevende deel worden overeenkomstig de regelgevende bepalingen geregeld.

Art. R. 43. De terinzagelegging duurt vijfenveertig dagen, te rekenen vanaf de door de Regering vastgestelde datum. De krachtens artikel 42 van het decreetgevende deel verplicht geraadpleegde personen en instanties en die welke de Minister van Leefmilieu beslist te raadplegen, doen hem hun met redenen omklede adviezen binnen dertig dagen na afsluiting van de terinzagelegging toekomen.

Art. R. 44. De gemeentelijke overheid licht de bevolking voor omtrent het ontwerp-plan of -programma en de praktische modaliteiten van de terinzagelegging. De voorlichting gaat uit van de door de Minister van Leefmilieu verstrekte documenten. De gemeentelijke overheid bevestigt onmiddellijk ontvangst van de documenten en gaat te werk als volgt : 1° Aanplakking van een naar bijgaand model opgesteld bericht van terinzagelegging op de gebruikelijke aanplakplaatsen en zodanig dat het gedurende de vijfenveertig dagen van de terinzagelegging perfect zicht- en leesbaar blijft;2° Aankondiging van de terinzagelegging in dezelfde bewoordingen als die van het aangeplakte bericht en uiterlijk zeven dagen na de dag waarop het bericht werd aangeplakt, in tenminste twee in het Gewest verspreide dagbladen en minstens tweemaal; De aankondigingen in de dagbladen mogen voor verschillende naburige gemeenten worden gegroepeerd, op voorwaarde dat datum, tijd en plaats waar het onder punt 3 bedoelde dossier beschikbaar is, duidelijk zijn vermeld. 3° Gedurende de vijfenveertig dagen van aanplakking kan het dossier betreffende het ontwerp-plan of -programma op de in het bericht aangeduide plaats worden ingezien.Deze plaats dient voor het publiek toegankelijk te zijn tijdens de gewone werktijden van het gemeentebestuur en minstens één keer per week tot 20 uur of op zaterdag voormiddag; 4° Tijdens de vijfenveertig dagen van aanplakking kan elke belanghebbende zijn commentaar, aanmerkingen en aanbevelingen schriftelijk aan het gemeentebestuur richten.Elk schrijven dient naam, adres en handtekening van de auteur(s) te vermelden; 5° Binnen dezelfde termijn van vijfenveertig dagen kan de gemeentelijke overheid beslissen het ontwerp-plan of -programma voor advies voor te leggen aan de door haar ingestelde overlegcommissies waarvan de bevoegdheden op de ter inzage gelegde tekst betrekking hebben.Over het uitgebrachte advies wordt schriftelijk gerapporteerd; 6° De gemeentelijke overheid kan extra initiatieven voor de voorlichting van het publiek uitwerken.7° Binnen dertig dagen na afsluiting van de terinzagelegging doet het gemeentebestuur de Minister, samen met de ventuele synthesenota's en het met redenen omklede advies van de gemeenteraad, een afschrift toekomen van de door de bevolking en/of de onder punt 5 bedoelde overlegcommissies uitgebrachte adviezen;8° De termijn van het openbaar onderzoek wordt van 15 juli tot 15 augustus geschorst, onverminderd het raadplegings- en adviesrecht dat bedoeld wordt onder de punten 3 à 6 van dit artikel. Art. R. 45. De Regering dient geen rekening te houden met adviezen die worden ingediend na afloop van de in artikel 43 en artikel 44, punt 7, gestelde termijnen.

Deel V. - Milieueffectbeoordeling HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen Art. R. 46. Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder : 1° « Bestuur Ruimtelijke Ordening » : de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium of diens afgevaardigde(n);2° « Bestuur Leefmilieu » : de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of diens afgevaardigde(n);3° « auteur van een milieueffectonderzoek » : de erkende persoon die een milieueffectonderzoek uitvoert;4° « verzoeker » : de projectontwerper wiens project onderworpen is aan het milieueffectbeoordelingssysteem;5° « CCAT » : "Commission consultative communale d'aménagement du territoire" (Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening);6° « CRAT » : "Commission régionale d'aménagement du territoire" (Gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening). HOOFDSTUK II. - Systeem voor de beoordeling van de milieueffecten van plannen en programma's Art. R. 47. De lijst der plannen en programma's bedoeld in artikel 53, § 1, van het decreetgevende deel is bepaald in bijlage V. Afdeling 1. - Openbaar onderzoek

Art. R. 48. § 1. Overeenkomstig artikel 57 van het decreetgevende deel werkt het college van burgemeester en schepenen op grond van een ontwerp-advies voorgelegd door de ontwerper van het plan of het programma een advies met vermelding van minstens : 1° de identiteit van de auteur van het plan of het programma;2° de aard van het plan of het programma of het grondgebied waarop het geldt;3° begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;4° uur en plaats waar het ontwerp-plan of -programma, alsook het milieueffectverslag, ter inzage liggen. Het college van burgemeester en schepenen plaatst dat bericht in minstens twee dagbladen die over het gehele Waalse Gewest worden verspreid. § 2. Het college van burgemeester en schepenen plakt het bericht bedoeld in § 1 op de gewoonlijke plaatsen van aanplakking aan. Het aangeplakte bericht van minstens 35 dm2 moet zichtbaar en leesbaar blijven tot de dag na de beëindiging van het openbaar onderzoek.

Art. R. 49. Elke persoon kan binnen de termijn van het openbaar onderzoek zijn opmerkingen en suggesties bekendmaken door ze te richten aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente die bij de milieuimpact van het ontwerp-plan of -programma betrokken is en er naam en adres bij te vermelden. Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek wordt er een afschrift door het college van burgemeester en schepenen gericht aan de ontwerper van het plan of het programma. Afdeling 2. - Grensoverschrijdende effecten

Art. R. 50. Indien de uitvoering van een plan of een programma die in een fase van uitwerking verkeren aanzienlijke milieueffecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van een ander Gewest, een andere Lid-Staat van de Europese Unie of een Staat die verdragsluitende partij is bij het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, maakt de ontwerper van het plan of het programma het ontwerp-plan of -programma samen met het milieueffectverslag en elke inlichting waarover hij beschikt over de grensoverschrijdende effecten van het plan of het programma over aan de betrokken overheden van de staat en/of het gewest die erbij betrokken zou kunnen zijn, waarbij de modaliteiten voor de organisatie van het openbaar onderzoek met betrekking tot de milieueffectbeoordeling van het plan of het programma, en met name de duur van het onderzoek, de waarschijnlijke begindatum ervan en de gemeente(n) belast met het in ontvangst nemen van de opmerkingen van het publiek zoals bedoeld in artikel 49 worden aangegeven.

Samen met het overmaken van het plan of het programma licht de ontwerper de regering en de in artikel 49 bedoelde gemeente(n) in over die overmaking.

Art. R. 51. Indien de regering inlichtingen krijgt zoals bedoeld in paragraaf 2 van artikel 58 van het decreetgevende deel maakt zij die over : 1° aan de colleges van burgemeester en schepenen van de gemeenten die erbij betrokken zouden kunnen worden, die ze ter beschikking stellen van het publiek overeenkomstig de procedure van het openbaar onderzoek bedoeld in artikel 57 van het decreetgevende deel;2° aan de « CWEDD ». De instanties bedoeld in lid 1, 1°, nemen de opmerkingen van het publiek in ontvangst en maken hun eventuele adviezen en de opmerkingen die ze gekregen hebben aan de regering over binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen van het afsluiten van het openbaar onderzoek bedoeld in lid 1. De CWEDD maakt zijn eventueel advies aan de regering over binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen van de dag waarop het de informaties bedoeld in lid 1 gekregen heeft. HOOFDSTUK III. - Systeem van milieueffectbeoordeling voor leefmilieuprojecten Art. R. 52. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 49, 5°, a, b, c, d, van het decreetgevende deel en onverminderd artikel 62, eerste lid, van het decreetgevende deel, gaat een milieueffectbeoordeling voor leefmilieuprojecten waarin de artikelen 62 tot en met 77 voorzien vooraf aan de verlening of goedkeuring van de volgende administratieve akten : 1° de verkavelingsvergunning voor een weekendverblijfpark, vereist krachtens artikel 149 van het Waals Wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium);2° de mijnconcessie vereist krachtens het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen;3° de ruilverkaveling bepaald bij de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet. Art. R. 53. Als de verwezenlijking van een project verschillende vergunningen vereist, dient het project te worden onderworpen aan één enkel systeem van milieueffectbeoordeling, wat het volgende inhoudt : 1° organisatie van één enkel openbaar onderzoek vóór het opstellen van het milieueffectonderzoek;2° opstelling van één enkele evaluatienota met alle gegevens vereist voor elk van de vergunningsaanvragen of, in voorkomend geval, van één enkel milieueffectonderzoek;3° organisatie, na uitvoering van het milieueffectonderzoek, van één enkele procedure van openbaar onderzoek en van inwinning van advies van de "CWEDD", de "CCAT" of, bij gebreke ervan, van de "CRAT". Art. R. 54. Elk verzoek om afgifte van administratieve akten bedoeld in artikel 25 heeft als bijlage hetzij een evaluatienota inzake milieueffecten, hetzij een milieueffectonderzoek. Afdeling 1. - Vorm en inhoud van de evaluatienota

Art. R. 55. De vorm en de minimale inhoud liggen vast in bijlage VI, onverminderd het tweede lid.

Het dossier m.b.t. de vergunningsaanvraag vormt de evaluatienota inzake milieueffecten voor de milieuvergunning of de enige vergunning vereist overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Voor de administratieve akten die niet vermeld worden in het vorige lid gaat de aanvraag vergezeld van de evaluatienota inzake milieueffecten, onverminderd artikel 54. Afdeling 2. - Projecten onderworpen aan een milieueffectonderzoek

Art. R. 56. Een milieueffectonderzoek wordt vereist voor elk project bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en waarvoor minstens één van de in artikel 2 bedoelde administratieve akten wordt aangevraagd, voor zover de aanvraag één van de volgende punten betreft : 1° de creatie van een nieuw project;2° de vernieuwing van een vergunning voor een bestaande installatie;3° de ombouw of uitbreiding van een bestaande of in uitvoering zijnde installatie of project waardoor één van de drempels bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten bereikt of overschreden wordt;4° de ombouw of uitbreiding van een installatie of van een project bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, met als gevolg een vermeerdering met meer dan 25% van de waarde die vastligt in de vergunning verleend op basis van de laatste milieueffectonderzoek voor de parameter die in aanmerking komt voor de bepaling van de drempels op grond waarvan beslist wordt welke projecten het voorwerp uitmaken van een milieueffectonderzoek;5° de ombouw of uitbreiding van een installatie of project bedoeld in het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, waarvoor een milieueffectonderzoek vereist is zonder drempelvoorwaarde en met als gevolg een verhoging met meer dan 25% van de waarde die vastligt in de vergunning verleend op grond van de laatste milieueffectonderzoek. Afdeling 3. - Vorm en inhoud van het milieueffectonderzoek

Art. R. 57. De vorm en de minimale inhoud van het milieueffectonderzoek liggen vast in bijlage VII. De aanvrager mag de bevoegde overheid om advies verzoeken i.v.m. de gegevens die in het kader van het milieueffectonderzoek verstrekt moeten worden. In dat geval wint de bevoegde overheid onmiddellijk het advies in van de "CWEDD", de "CCAT" of desnoods van de "CRAT".

Die instanties geven de bevoegde overheid advies binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek en bezorgen de aanvrager een afschrift van het advies. De bevoegde overheid geeft de aanvrager advies binnen 45 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om gegevens. Als de bevoegde overheid haar advies niet binnen de gestelde termijn geeft, voert de aanvrager het milieueffectonderzoek uit op grond van de adviezen van de geraadpleegde instanties en desnoods op grond van de minimale inhoud bedoeld in bijlage II. HOOFDSTUK III. - Auteurs van milieueffectonderzoeken Afdeling 1. - Erkenning, schorsing en intrekking van de erkenning van

auteurs van milieueffectonderzoeken Onderafdeling 1. - Algemeen Art. R. 58. De erkenning van auteurs van milieueffectonderzoeken wordt verleend voor één of meer van de volgende categorieën van projecten : 1° ruimtelijke ordening, stedenbouw (projecten bedoeld in rubriek 70.11 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten), handelsactiviteiten (projecten bedoeld in rubriek 52.1 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten) en vrijetijdsactiviteiten (projecten bedoeld in de rubrieken 92.1 tot 92.7; 52.22; 52.23 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten); 2° infrastructuurprojecten (projecten bedoeld in rubrieken 45.23; 45.24; 63.21; 70.19 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten), met inbegrip van vervoer (projecten bedoeld in de rubrieken 60.10 tot 60.30; 61.20; 62.00 van het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten) en communicatie; 3° mijnen en steengroeven; 4° industriële processen i.v.m. energie; 5° industriële processen i.v.m. stoffenverwerking; 6° afvalbeheer;7° waterbeheer (winning, zuivering, voorziening en verwerking);8° landbouwvergunningen. Onderafdeling 2. - Erkenningscriteria Art. R. 59. § 1. De aanvrager van een erkenning beschikt voor elk van de aangevraagde erkenningscategorieën over de vereiste bevoegdheden om : 1° het milieueffectonderzoek te coördineren;2° bestekken op te stellen voor eventuele onderaannemers;3° alle resultaten te exploiteren, ook die van de onderaanneming;4° alle verkregen resultaten te integreren en aparte en synergetische effecten vast te stellen. § 2. De aanvrager van een erkenning beschikt over de vereiste technische middelen om zijn opdrachten te vervullen. § 3. In geval van vernieuwing van een erkenning levert de aanvrager het bewijs dat hij tijdens de laatste erkenningstermijn milieueffectonderzoeken heeft uitgevoerd, of als onderaannemer aan milieueffectonderzoeken heeft meegewerkt of dat hij gevraagd werd om milieueffectonderzoeken uit te voeren of eraan deel te nemen.

Onderafdeling 3. - Procedure voor de verlening van de erkenning Art. R. 60. De erkenningsaanvraag wordt bij ter post aangetekend schrijven verzonden of tegen ontvangbewijs in vijf exemplaren aan het Bestuur van Leefmilieu overgemaakt.

De nieuwe erkenning wordt zes maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning aangevraagd.

Art. R. 61. De erkenningsaanvraag bevat de volgende gegevens : 1° de naam en het adres van de aanvrager;2° als het gaat om een rechtspersoon, een afschrift van de eventuele statuten en de lijst van de bestuurders of beheerders;3° de titels, kwalificaties en referenties van de aanvrager, van de medewerkers die een arbeidsovereenkomst aan de aanvrager bindt, en van de eventuele onderaannemers;4° de technische middelen waarover de aanvrager beschikt;5° de categorieën van projecten bedoeld in artikel 58 waarvoor de aanvrager milieueffectonderzoeken kan uitvoeren. Als de aanvraag een vernieuwing van erkenning betreft, gaat ze bovendien vergezeld van de lijst van het milieueffectonderzoeken die de aanvrager heeft uitgevoerd of waartoe hij als onderaannemer heeft bijgedragen, van de aanvragen om uitvoering van of deelname aan milieueffectonderzoeken, alsook van de waarschuwingen en/of wrakingen die eventueel zijn verstuurd sinds het vorige besluit tot erkenning.

Art. R. 62. De aanvraag is onvolledig als krachtens artikel 61 vereiste gegevens of stukken ontbreken.

De aanvraag is niet-ontvankelijk : 1° als ze in overtreding van artikel 60 wordt ingediend;2° als ze tweemaal onvolledig wordt verklaard;3° als de aanvrager de gevraagde gegevens niet verstrekt binnen de termijn bedoeld in artikel 63, tweede lid. Art. R. 63. Het Bestuur van Leefmilieu bezorgt de aanvrager zijn beslissing waarbij het de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwt binnen vijftien dagen met ingang van de dag waarop het de aanvraag heeft ontvangen overeenkomstig artikel 60.

Als de aanvraag onvolledig is, wijst het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven op de ontbrekende stukken. De aanvrager beschikt over dertig dagen na ontvangst van het aangetekend schrijven om het Bestuur van Leefmilieu de ontbrekende gegevens bij aangetekend schrijven toe te sturen of tegen ontvangbewijs over te maken.

Binnen vijftien dagen na ontvangst van de ontbrekende stukken geeft het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager kennis van zijn beslissing waarbij het de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwt. Als de aanvraag een tweede keer onvolledig wordt geacht door het Bestuur van Leefmilieu, wordt ze niet-ontvankelijk verklaard.

Als de aanvraag niet ontvankelijk is, deelt het Bestuur van Leefmilieu de motieven van niet-ontvankelijkheid mee aan de aanvrager onder de voorwaarden en binnen de termijn bedoeld in het eerste lid of, in voorkomend geval, binnen de termijn bedoeld in het derde lid.

Art. R. 64. Als het Bestuur van Leefmilieu de aanvrager geen enkele beslissing heeft toegestuurd onder de voorwaarden en binnen de termijn bedoeld in artikel 63, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd.

In dat geval stuurt de aanvrager een afschrift van het aanvraagdossier naar de Minister.

Art. R. 65. Zodra een aanvraag ontvankelijk wordt verklaard of als dusdanig wordt geacht te zijn, wordt ze door het Bestuur van Leefmilieu voor advies overgemaakt : 1° aan de "CWEDD";2° aan de "CRAT";3° aan het Bestuur van Ruimtelijke Ordening. De adviezen van het Bestuur van Ruimtelijke Ordening, van de "CRAT" en van de "CWEDD" worden overgemaakt aan het Bestuur van Leefmilieu of tegen ontvangbewijs afgegeven binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om advies. Bij gebreke daarvan worden ze geacht gunstig te zijn.

Die termijnen worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus.

Art. R. 66. Het Bestuur van Leefmilieu bezorgt de Minister zijn voorstel van beslissing samen met de adviezen bedoeld in artikel 65 binnen 50 dagen na de beslissing waarbij het dossier als volledig en ontvankelijk wordt beschouwd.

Die termijnen worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus.

Art. R. 67. De Minister bezorgt de aanvrager zijn besluit over de aanvraag om erkenning binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van het Bestuur van Leefmilieu.

Het besluit tot erkenning wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. R. 68. Het besluit over de aanvraag om erkenning vermeldt de duur van de erkenning en de categorieën van de projecten bedoeld in artikel 58 waarvoor de begunstigde milieueffectonderzoeken zou kunnen uitvoeren.

De erkenning geldt hoogstens 5 jaar.

Art. R. 69. Als één van de gegevens uit de aanvraag om erkenning overeenkomstig artikel 61 wordt gewijzigd, verwittigt de auteur van het milieueffectonderzoek het Bestuur van Leefmilieu onmiddellijk bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs. Als het Bestuur acht dat de aangebrachte wijzigingen een wijziging, opschorting of intrekking van de erkenning vereisen, wordt de erkende auteur binnen dertig dagen bij ter post aangetekend schrijven verwittigd.

De erkende auteur beschikt, met ingang van de dag waarop hij het aangetekend schrijven in ontvangst neemt, over zestig dagen om het Bestuur van Leefmilieu kennis te geven van de maatregelen die hij overweegt te nemen om gevolg te geven aan de opmerkingen van bedoeld Bestuur.

Art. R. 70. Als de Minister één of meer milieueffectonderzoeken onvoldoende of onvolledig acht, kan hij, op eigen initiatief of op voorstel van de "CWEDD", de "CCAT" of de "CRAT", de auteur van de studie een waarschuwing toesturen. Zijn besluit wordt meegedeeld bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs.

Onderafdeling 4. - Schorsing of intrekking van de erkenning Art. R. 71. Tijdens de geldigheidsduur van de erkenning kan de Minister, na de auteur van het milieueffectonderzoek te hebben verzocht verantwoording af te leggen, de erkenning geheel of gedeeltelijk wijzigen, schorsen of intrekken : 1° in het geval bedoeld in artikel 69 als de auteur het Bestuur geen maatregel heeft meegedeeld om gevolg te geven aan zijn opmerkingen of als de overwogen maatregelen onvoldoende worden geacht;2° na een waarschuwing bedoeld in artikel 70. Het besluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 2. - Keuze van de auteur van het milieueffectonderzoek

Art. R. 72. De aanvrager kiest de auteur van het milieueffectonderzoek onder de personen erkend als auteur van milieueffectonderzoeken voor de categorie(ën) waarin zijn project ingedeeld is overeenkomstig artikel 58.

Hij geeft bij ter post aangetekend schrijven onmiddellijk kennis van zijn keuze aan : 1° de Minister;2° de bevoegde overheid;3° het Bestuur van Leefmilieu en het Bestuur van Ruimtelijke Ordening. Hij geeft ook bij gewoon schrijven onmiddellijk kennis van zijn keuze aan : 1° de "CWEDD";2° de "CCAT" of, desnoods, de "CRAT". Afdeling 3. - Wraking van een persoon gekozen als auteur van een

milieueffectonderzoek Art. R. 73. Elke persoon gekozen als auteur van een milieueffectonderzoek kan gewraakt worden als hij verkeert in één van de toestanden die het zelfstandig uitoefenen van zijn opdracht in het gedrang zou kunnen brengen.

Art. R. 74. De bevoegde overheid, het Bestuur van Leefmilieu of het Bestuur van Ruimtelijke Ordening kan de Minister voorstellen een als auteur van een milieueffectonderzoek gekozen persoon te wraken.

Art. R. 75. Het voorstel tot wraking is gemotiveerd, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Het wordt bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs overgemaakt aan de persoon gekozen als auteur van het milieueffectonderzoek. Tezelfdertijd wordt een afschrift ervan bij gewoon schrijven gestuurd naar de aanvrager van de vergunning en de overige instanties bedoeld in artikel 72. HOOFDSTUK IV. - Openbaar onderzoek voorafgaand aan de milieueffectonderzoek Art. R. 76. De raadpleging bedoeld in artikel 71 van het decreetgevende deel wordt georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Als een project het grondgebied van verschillende gemeenten bestrijkt, zijn de artikelen 77 en 80 van toepassing op elk van de betrokken gemeenten.

Art. R. 77. Minstens vijftien dagen vóór de raadpleging bedoeld in artikel 78 publiceert de aanvrager een bericht dat hoe dan ook de volgende gegevens bevat : 1° de identiteit van de aanvrager;2° de aard van het project en de plaats waar het wordt uitgevoerd;3° de datum, het uur en de plaats van de informatievergadering bedoeld in artikel 31. Dat bericht wordt bekendgemaakt in twee media die de aanvrager onder de volgende media kiest : 1° twee kranten verspreid in het gebied;2° een gemeentelijk informatieblad als er één is en als het verspreid wordt onder de gezamenlijke bevolking;3° een huis-aan-huis reclameblad;4° een huis-aan-huis informatieblad verspreid in een straal van 3 kilometer rondom de plaats waar het project wordt uigevoerd. De aanvrager bezorgt het College een afschrift van de bekendgemaakte berichten en van de desbetreffende facturen.

Het eerste lid wordt door de bevoegde overheid middels een bericht aangeplakt : 1° op de gebruikelijke aanplakplaatsen;2° op drie plaatsen nabij de plaats waar het project uitgevoerd moet worden, langs een openbare rijweg of -strook. Het aangeplakte bericht is minstens 35dm2 groot en zicht- en leesbaar tot de dag na de vergadering bedoeld in artikel 78.

Art. R. 78. Tussen de zestiende en de zevenentwintigste dag na de datum van de bekendmaking bedoeld in artikel 77, organiseert de aanvrager in de gemeente waar het project de grootste oppervlakte bestrijkt, een raadplegingsvergadering waarop de bevolking van de gemeenten waarvan het grondgebied mogelijkerwijs ook betrokken wordt bij het project, wordt uitgenodigd.

De volgende personen of instanties worden ook uitgenodigd op de vergadering en kunnen zich er laten vertegenwoordigen : 1° de persoon die de aanvrager heeft gekozen om het milieueffectonderzoek uit te voeren;2° de bevoegde overheid;3° het Bestuur van Leefmilieu en het Bestuur van Ruimtelijke Ordening;4° de "CWEDD", de "CCAT" of, bij gebreke daarvan, de "CRAT", die hoogstens twee leden mogen afvaardigen;5° de vertegenwoordigers van de gemeente(n) van de vestigingsplaats van het project;6° de vertegenwoordigers van de gemeente(n) gelegen in een straal van 3 kilometer rondom de vestigingsplaats van het project. De vergadering heeft als doel : 1° de auteur in staat te stellen zijn project voor te leggen; 2° het publiek in staat te stellen informatie in te winnen en opmerkingen te maken en voorstellen te doen m.b.t. het project; 3° specifieke punten in het licht te stellen die aangesneden kunnen worden in het milieueffectonderzoek;4° alternatieven voor te leggen die redelijkerwijs kunnen worden overwogen door de aanvrager opdat ze tijdens het milieueffectonderzoek in aanmerking zouden worden genomen. Art. R. 79. Iedereen kan binnen vijftien dagen vanaf de datum van de raadplegingsvergadering bedoeld in artikel 78 zijn geschreven opmerkingen en voorstellen i.v.m. de uitvoering van het milieueffectonderzoek indienen bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de raadplegingsvergadering heeft plaatsgevonden. Daarbij worden naam en adres opgegeven. Een afschrift wordt overgemaakt aan de aanvrager, die het onmiddellijk doorstuurt naar de auteur van de studie.

Art. R. 80. De termijnen bedoeld in dit hoofdstuk worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus. HOOFDSTUK VI. - Adviezen betreffende de milieueffectonderzoek en de openbaarmaking van de beslissing Art. R. 81. De instantie die de aanvrager meedeelt dat de vergunningsaanvraag volledig en/of ontvankelijk is of die het aanvraagdossier aan de bevoegde overheid overmaakt, bezorgt de "CWEDD", de "CCAT" of, bij gebreke daarvan, de "CRAT" de volgende stukken : 1° de vergunningsaanvraag;2° het milieueffectonderzoek;3° de gezamenlijke opmerkingen en voorstellen ingediend overeenkomstig artikel 79. Art. R. 82. Aan de overheid die er om vraagt, stuurt of verleent de "CWEDD" tegen ontvangbewijs haar advies over de kwaliteit van het milieueffectonderzoek en over het ecologische belang van het project als de aanvraag betrekking heeft op een inrichting van klasse 1. Ze doet dat binnen zestig dagen, te rekenen van de datum waarop de aanvraag aanhangig wordt gemaakt bij de instantie bedoeld in artikel 34.

Aan de overheid die er om vraagt, stuurt of verleent de "CCAT" of, bij gebreke daarvan de "CRAT", tegen ontvangbewijs binnen dezelfde termijn een advies over de kwaliteit van de studie en over de doelstellingen van het project overeenkomstig artikel 1, § 1, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium als de aanvraag betrekking heeft op één van volgende vergunningen : 1° een enige vergunning, vereist krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;2° een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning, vereist krachtens het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium;3° een ontginningsvergunning, vereist krachtens het decreet van 27 oktober 1988;4° een mijnconcessie, vereist krachtens het decreet van 7 juli 1988 op de mijnen;5° een vergunning om steenbergen te ontsluiten, vereist krachtens het decreet van 9 mei 1985 betreffende de ontsluiting van steenbergen. Bij gebrek aan een advies binnen de vereiste termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn.

De "CWEDD" en bovenbedoelde commissies kunnen de aanvrager en de auteur van het milieueffectonderzoek verzoeken om bijkomende informatie over het milieueffectonderzoek of de inhoud ervan. HOOFDSTUK VII. - Grensoverschrijdende effecten Art. R. 83. Als een aanvraag voor een project in het Waalse Gewest vermoedelijk aanzienlijke milieueffecten zal hebben in een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo, maakt de instantie die het aanvraagdossier volledig en ontvankelijk heeft geacht, dat dossier, samen met het milieueffectonderzoek en elk gegeven waarover ze beschikt i.v.m. de grensoverschrijdende effecten van het project, over aan de betrokken overheden van de Staat en/of het Gewest die onderhevig zouden zijn aan de effecten, met melding van : 1° de bevoegde overheid en de termijn waarbinnen de beslissing moet worden genomen;2° de modaliteiten voor de organisatie van het openbaar onderzoek betreffende de behandeling van de vergunningsaanvraag, meer bepaald de duur van het onderzoek, de vermoedelijke begindatum ervan en de overheid die de opmerkingen van het publiek in ontvangst zal nemen. Wanneer ze het dossier overmaakt, geeft ze de Regering en de bevoegde overheid kennis daarvan.

Art. R. 84. De bevoegde overheid zendt haar besluit bij aangetekend schrijven naar de overheden bedoeld in artikel 83.

Art. R. 85. Als de Regering overeenkomstig artikel 76, § 2, van het decreetgevende deel informatie ontvangt waarvan sprake in artikel 7.3 van richtlijn 85/337/EEG betreffende de waardering van de weerslagen van sommige openbare en privé-ontwerpen op het leefmilieu, maakt ze die over aan : 1° het college van burgemeester en schepenen van de gemeenten waar het project effecten zou kunnen veroorzaken, dat die informatie ter inzage ligt van het publiek overeenkomstig de procedure van openbaar onderzoek bedoeld in de artikelen 24 en volgende van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning voor de aanvragen om milieuvergunning;2° de "CWEDD". De instanties bedoeld in het eerste lid winnen de opmerkingen van het publiek in en verstrekken de Regering hun eventuele adviezen en ingewonnen opmerkingen binnen dertig dagen, te rekenen van de dag waarop ze de in het eerste lid bedoelde informatie hebben ontvangen. HOOFDSTUK VII. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen Art. R. 86. Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 oktober 1991 houdende uitvoering van het decreet van 11 september 1985 tot organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest wordt opgeheven.

In afwijking van het eerste lid kan de aanvrager tot en met 3 juni 2007 de auteur van het onderzoek kiezen uit de personen die erkend zijn als auteurs van milieueffectonderzoeken krachtens artikel 16 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 oktober 1991 houdende uitvoering van het decreet van 11 september 1985 tot organisatie van de milieueffectbeoordeling in het Waalse Gewest voor de categorie(ën) waartoe zijn project behoort overeenkomstig artikel 10 van bedoeld besluit. Indien het project evenwel enkel het waterbeheer betreft in de zin van artikel 58, 7°, kiest de aanvrager de auteur uit de als auteur van milieueffectonderzoeken erkende personen : 1° ofwel voor de categorieën « ruimtelijke ordening, middelgrote projecten en in het bijzonder de uitrustingen en landelijke en recreatieinrichtingen » en « industriële verwerkingsprocessen van stoffen »;2° ofwel voor de categorieën « ruimtelijke ordening, stedenbouw » en « industriële verwerkingsprocessen van stoffen ». Indien lid 2 wordt toegepast, wordt de keuze van de auteur bekendgemaakt overeenkomstig artikel 72, leden 2 en 3.

Deel VI. - Milieuovereenkomsten Bijlage I Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage II Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage III Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage IV Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage V Lijst I van de plannen en programma's bedoeld in artikel 53, § 1, van het decreetgevend deel Krachtens artikel 53, § 1, lid 1, van het decreetgevend deel worden volgende plannen en programma's onderworpen aan de milieueffectbeoordeling : 1. Het kavelplan en het herverkavelingsplan bedoeld in artikel 3 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;2. Het plan van de nieuwe wegen en afwateringen bedoeld in artikel 24 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;3. Het kavelplan en het ruilplan bedoeld in artikel 12 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;4. Het plan van de nieuwe wegen en afwateringen bedoeld in artikel 37 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;5. Het kavelplan en het herverkavelingsplan bedoeld in artikel 47 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;6. Het kavelplan en het herverkavelingsplan bedoeld in artikel 18 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;7. Het plan van de nieuwe wegen en afwateringen bedoeld in artikel 45 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;8. Het afvalstoffenplan bedoeld in artikel 24, § 1, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;9. Het maatregelenprogramma bedoeld in artikel 23 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek;10. Het beheersplan van het hydrografisch bekken bedoeld in artikel 24 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek;11. Het saneringsplan per hydrografisch onderbekken bedoeld in artikel 218 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek;12. Het programma van de rioleringswerken bedoeld in artikel 219 van het decreetgevend deel van boek II van het Milieuwetboek; 13. De progammering van de te verrichten ruimings- en baggerwerken bedoeld in artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden; 14. Het beheersplan van de werken uitgevoerd door de watering bedoeld in artikel 132 van het decreetgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek;15. Het milieuplan voor de duurzame ontwikkeling bedoeld in artikel 37 van het decreetgevend deel;16. Het actieprogramma voor de luchtkwaliteit bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel;17. Het actieprogramma voor de bodemkwaliteit bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel;18. Het actieprogramma voor de natuurbescherming bedoeld in artikel 46 van het decreetgevend deel;19. Het gemeentelijk plan voor het leefmilieu en de ontwikkeling van de natuur bedoeld in artikel 48 van het decreetgevend deel;20. Het per zone of agglomeratie geïntegreerde actieplan bedoeld in artikel 8 van het besluit van de Waalse Regering van 23 juni 2000 betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit;21. Het besluit tot classificatie van de steenbergen bedoeld in artikel 3 van het decreet van 9 mei 1985 betreffende de valorisatie van de steenbergen. Bijlage VI Vorm en minimale inhoud van de nota inzake milieueffectbeoordeling bedoeld in artikel 67, § 2, van het decreetgevend deel 1° Aanvrager - Naam .. . . . - Voornaam . . . . . - Hoedanigheid . . . . . - Woonplaats . . . . . - Telefoon . . . . . - Fax . . . . . - Datum van de aanvraag . . . . . 2° Project - Voor elke fase, het project omschrijven naar gelang van de geplande inrichtingen en constructies, met opgave van de voornaamste kenmerken (oppervlakte, afmetingen, enz.). - Lijst van de verschillende werken die ermee gepaard gaan (ontbossing, excavatie, ophoging, enz.). - Vermelding van de operatie- of exploitatiemodaliteiten (fabricageproces, werkplaatsen, opslag, ...). - Alle stukken bijvoegen voor een beter overzicht van de kenmerken van het project (schets, doorsnede, enz.); 3° bestaande rechtstoestand inzake ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium - De bestemming en/of perimeter van het terrein in overdruk aangeven op het gewestplan. - De bestemming van het terrein vermelden op het gemeentelijk plan van aanleg. - Ligging van het terrein : * in een niet vervallen verkaveling ? JA - NEE; * in een beschermingsperimeter en/of is het opgenomen op een beschermingslijst ? JA - NEE; * dichtbij een beschermd centrum, een beschermd onroerend goed, een archeologische vindplaats ? JA - NEE; * binnen een beschermingsperimeter bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, gewijzigd o.a. bij het decreet van 6 december 2001 betreffende de natuur- of bosreservaten en Natura 2000-gebieden; * in de nabijheid van een beschermingsperimeter bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, gewijzigd o.a. bij het decreet van 6 december 2001 betreffende de natuur- of bosreservaten en Natura 2000-gebieden; 4° beschrijving van de site vóór de uitvoering van het project. - Bodemreliëf en helling van het natuurlijk terrein (minder dan 6%, tussen 6 en 15%, meer dan 15%). - Aard van de bodem. - Andere grondbezetting dan bestaande constructies (braakland, onbebouwd terrein, tuin, teelt, grasland, bos, heide, ven, vochtig gebied...). - Aanwezigheid van grondwater en winningspunten. - Richting en lozingspunten in het hydrografisch netwerk voor het afvloeiingswater. - Waterlopen, vijvers, bronnen, eventuele winningspunten. - Beknopte evaluatie van de biologische kwaliteit van de site. - Beknopte evaluatie van de biologische kwaliteit van de Natura 2000-site, van de natuur- of bosreservaten. - Aansluiting op een uitgerust wegennet (weg, riolering, water, elektriciteit, aardgas, ...). - Aanwezigheid van een beschermd gebied of van een gebied dat op een beschermingslijst staat ? JA - NEE. - Aanwezigheid van een archeologische vindplaats ? JA - NEE. - Aanwezigheid van een Natura 2000-site, van natuur- of bosreservaten ? JA - NEE. 5° Milieueffecten van het project.a) Zal het project aanleiding geven tot emissies van gassen, stoom, stof of aërosols ? - in de lucht : JA -NEE Vermeld * het soort * het debiet.b) Zal het project aanleiding geven tot vloeibare lozingen ? - in het oppervlaktewater : JA - NEE. - in het rioolstelsel : JA - NEE. - boven- of ondergronds : JA - NEE. Vermeld * het soort (koelwater, industrieel water, regenwater, slib, c); * het debiet of de hoeveelheid.

Het dossier gaat vergezeld van een plan met de plaats(en) waar in het riolenstelsel of in de waterlopen wordt geloosd. c) Voorziet het project in winningen ? - voor oppervlaktewater : * plaats; * hoeveelheid; - voor grondwater : * benaming van het winningspunt; * hoeveelheid. d) Beschrijving van de aard en hoeveelheid van de bijproducten en afvalstoffen voortgebracht door het project, alsmede van de wijze waarop ze verwijderd en/of vervoerd worden.e) Kan het project geluidshinder veroorzaken voor de omwoners ? JA - NEE : * van welke aard; * voortdurend of af en toe. f) Voorziene vervoermiddelen en toegangswegen : * voor het vervoer van producten; * voor het vervoer van personen; * lokalisatie van de parkeerplaatsen; * lokalisatie van de eventuele pijpleidingen. g) Zal het project het gebied schade toebrengen op esthetisch vlak ? JA - NEE h) Zal het project aanleiding geven tot erosieverschijnselen? JA - NEE i) Integratie in het bebouwde en onbebouwde kader : gevaar voor een breukeffect in het natuurlijk landschap of ten aanzien van de kenmerken van het traditionele woonmilieu van de streek of van de wijk (bovenmatige of onvoldoende dichtheid, verschillen ten aanzien van de vestiging, de oriëntatie, het profiel, de samenstelling van de voorgevels, de bouwstoffen en de overige architecturale kenmerken van de naburige constructies vermeld op het vestigingsplan). j ) Verenigbaarheid van het project met de omgeving (aanwezigheid van een school, ziekenhuis, Natura 2000-gebied, natuurreservaat, bosreservaat, enz). k) Gevaar voor andere mogelijke hinder.l) Aanzienlijke wijziging van het bodemreliëf.Maximale denivellering ten aanzien van het natuurlijk terrein. m) Bebossing en/of ontbossing.n) Aantal parkeerplaatsen.o) Weerslag op de natuur.p) Wegenbouw of -inrichting.q) Individuele zuivering.6° Verantwoording van de keuzen en van de efficiëntie van de eventuele palliatieve of beschermingsmaatregelen of van het gebrek aan dergelijke maatregelen.7° Maatregelen om de negatieve milieueffecten te voorkomen of te beperken - lozingen in de lucht; - lozingen in het water; - productieafval; - geuren; - lawaai; - verkeer; - weerslag op het natuurlijk patrimonium; - weerslag op het landschap.

Bijlage VII Vorm en minimale inhoud van de effectstudie bedoeld in artikel 67, § 2, van het decreetgevend deel 1) Auteur van de studie 1° Erkend studiebureau.2° Externe medewerkers verenigd om de studie uit te voeren.2) Bestudeerd project 1° Aanvrager 2° Exploitatiezetel (Exacte gegevens van de vestigingsplaats van het project, Lambert-coördinaten). 3° Beschrijving van de plaats en omgeving (beschrijving van de elementen waarop het voorgestelde project betrekking kan hebben, met inbegrip van o.a. de bevolking, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het architecturaal en archeologisch patrimonium, het landschap, alsook de interactie tussen die factoren). 4° Soort inrichting.5° Het project : - Activiteitensector; - Beknopte beschrijving; - Uitvoerige beschrijving (lijst van de installaties, activiteiten en opslagplaatsen, aard van de gebruikte of voortgebrachte energieën, duur van de aangevraagde vergunning, approximatief kalender van de tenuitvoerlegging van de vergunning, lijst van de binnenkomende, intermediaire en uitgaande stoffen). 6° Beschrijving van de belangrijke effecten die het project rechtstreeks en onrechtstreeks op het leefmilieu kan hebben (o.a. op de bevolking, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het architecturaal en archeologisch patrimonium, het landschap, alsook op de interactie tussen die factoren), met de juiste indicatie van de gekozen prognosetechnieken en basishypothesen, alsook van de gebruikte relevante milieugegevens. 7° De Minister van Leefmilieu kan bepalen welke databanken nuttig zijn voor de berekening van de verspreiding van afvalgassen en voor de modelvorming van de effecten van de bronnen bedoeld in dit besluit. Het dossier betreffende de effectstudie bevat minstens een schatting van de verontreinigingsniveaus op grond van bovenbedoelde gegevens. 8° Beschrijving van de milieueffecten in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een Staat die partij is bij het Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, in een ander gewest, in een naburige provincie of gemeente.3) Oplossingen en maatregelen om milieueffecten te voorkomen 1° Synthese van de opmerkingen geformuleerd in het kader van de in artikel 31 van dit besluit bedoelde bevolkingsraadpleging die aan de effectstudie voorafgaat.2° Overzicht van de voornaamste technisch uitvoerbare alternatieven die door de opdrachtgever werden onderzocht en opgave van de voornaamste redenen voor zijn keuze, rekening houdende met de milieueffecten.3° Beschrijving van de geplande maatregelen om de voornaamste schadelijke milieueffecten te voorkomen, te beperken, en, voor zover mogelijk, te compenseren.4) Commentaar van de auteur van de studie 1° Overzicht van de eventuele moeilijkheden (technische leemten of gebrekkige kennis) die de auteur van de studie heeft ondervonden bij het inzamelen van de vereiste gegevens.2° Voorstellen en aanbevelingen van de auteur van de studie.5) Niet-technische samenvatting van de gegevens vermeld in de bovenstaande rubrieken Deze rubriek 5 wordt gedrukt op A4-bladzijden en moet leesbaar zijn na eventueel zwart-wit fotokopiëren, met uitzondering van de grafieken.»

^