gepubliceerd op 12 november 2009
Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 30 april 2009 betreffende de opvang en de huisvesting van bejaarde personen
15 OKTOBER 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 30 april 2009 betreffende de opvang en de huisvesting van bejaarde personen
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 30 april 2009 betreffende de opvang en de huisvesting van bejaarde personen;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 21 april 2009;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 23 april 2009;
Gelet op het advies van de « Conseil wallon du troisième âge » (Waalse Raad voor de Derde Leeftijd), gegeven op 28 mei 2009;
Gelet op de kennisgeving aan de Europese Commissie van de normen bedoeld in bijlage II bij dit besluit;
Gelet op het advies 47.043/2/V van de Raad van State, gegeven op 26 augustus 2009, overeenkomstig artikel 84, § 1, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Besluit :
Artikel 1.Dit besluit regelt overeenkomstig artikel 138 van de grondwet een aangelegenheid bedoeld in artikel 128, § 1, ervan. HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen
Art. 2.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : - het decreet : het decreet van 30 april 2009 betreffende de opvang en de huisvesting van bejaarde personen; - de Minister : de Minister bevoegd voor Gezondheid en Sociale Actie; - het bestuur : het Operationeel Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, Sociale Actie en Gezondheid; - de Commissie : de « Commission wallonne des Aînés » (Waalse Commissie voor Ouderen) bedoeld in artikel 37, § 2, van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet; - het grondgebied : het Franse taalgebied. HOOFDSTUK II. - Kwaliteitshandvest
Art. 3.De inrichtingen voor bejaarde personen die instemmen met het kwaliteitshandvest zoals vermeld in bijlage I bij dit besluit, krijgen een kwaliteitslabel.
Om het kwaliteitslabel te krijgen, richt de inrichting voor bejaarde personen het bestuur een verklaring op erewoord, waarvan het model opgemaakt wordt door het bestuur en waarin ze zich ertoe verbindt het handvest betreffende de kwaliteit na te leven.
Het kwaliteitslabel kan te allen tijde op voorstel van het bestuur en na advies van de Commissie door de Minister ingetrokken worden bij niet-naleving van het kwaliteitshandvest.
Het voorstel tot intrekking wordt gelijktijdig aan de inrichting en aan de Commissie gericht.
De inrichting beschikt over een termijn van 15 werkdagen om haar standpunt mede te delen aan het bestuur en aan de Commissie.
Bij de kennisgeving van de intrekking van het kwaliteitslabel wordt de inrichting in kennis gesteld van het beroep bedoeld in artikel 65 van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet.
De Minister bepaalt het model van het logo dat gebruikt moet worden door de inrichtingen voor bejaarde personen die hebben ingestemd met het kwaliteitshandvest en die een kwaliteitslabel hebben gekregen.
De lijst van de inrichtingen die in aanmerking komen voor het kwaliteitslabel, wordt op de website van het bestuur bekendgemaakt. HOOFDSTUK III. - Programma voor de vestiging en de capaciteit van de inrichtingen voor bejaarden
Art. 4.De maximumcapaciteit van de rustoordbedden wordt op 47 546 bedden vastgelegd voor het geheel van het grondgebied, met inbegrip van de rustoordbedden die omgezet worden naar rust- en verzorgingsbedden.
De Minister bepaalt de procedure en de voorwaarden waaronder de herkwalificatie van rustoordbedden in rust- en verzorgingsbedden mogelijk wordt gemaakt. Die voorwaarden beogen met name de omvang van de inrichting, haar architecturale structuur, het aantal sterk afhankelijke bewoners en de kwalificatie van het personeel.
Art. 5.De programmering van de rustoordbedden wordt per arrondissement uitgevoerd als volgt : op 1 januari van elk jaar worden de volgende coëfficiënten berekend : - het gemiddelde coëfficiënt van het aantal bedden vastgesteld in het programma voor het geheel van het grondgebied in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de 75-plussers (coëfficiënt X); - en voor elk arrondissement, het gemiddelde coëfficiënt van het aantal bedden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord in het arrondissement in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de 75-plussers in het betrokken arrondissement.
Met het oog op een homogene verdeling van de rustoordbedden worden de bedden, als ze beschikbaar zijn, eerst aan de in verhouding tot coëfficiënt X meest achtergestelde gebieden en laatst aan de best bedeelde gebieden toegewezen, met inachtneming van de in artikel 6, § 4, 3°, van het decreet bedoelde verdeling tussen de sectoren.
Art. 6.Een rustoord mag niet minder dan 50 bedden en niet meer dan 150 bedden omvatten, met inbegrip van de bedden voor het kortstondig verblijf en de rust- en verzorgingsbedden.
Evenwel 1° mogen de rustoorden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit over minder dan 50 bedden of meer dan 150 bedden beschikken, met inbegrip van de rust- en verzorgingsbedden bedden en de bedden voor het kortstondig verblijf hun activiteiten voortzetten.De rustoorden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit over een geldig principeakkoord beschikken, waarbij ze ertoe gemachtigd worden om de capaciteit van 150 bedden te overschrijden, worden niet betrokken bij de capaciteitbeperking bepaald op 150 bedden binnen de perken van het lopende principeakkoord. Ze mogen evenwel niet de hun toegekende capaciteit boven 150 bedden overschrijden; 2° en niettegenstaande hun capaciteit om het aantal rustoordbedden of rust-en verzorgingsbedden tot maximum 150 bedden te verhogen, kunnen de rustoorden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit meer dan 135 bedden omvatten, behalve de bedden voor het kortstondig verblijf, hun capaciteit met hoogstens 20 % zien oplopen, maar alleen in bedden voor het kortstondig verblijf met een maximum van 30 bedden voor het kortstondig verblijf per inrichting en met inachtneming van de in artikel 9 bedoelde voorwaarden.
Art. 7.De maximale capaciteit van de bedden voor het kortstondig verblijf wordt bepaald op 1 200 bedden voor het hele grondgebied.
Art. 8.De programmering van de bedden voor het kortstondig verblijf wordt per arrondissement op de volgende wijze verricht. op 1 januari van elk jaar worden de volgende coëfficiënten berekend : - het gemiddelde coëfficiënt van het aantal bedden vastgesteld in het programma voor het geheel van het grondgebied in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de 75-plussers (coëfficiënt X); - en voor elk arrondissement, het gemiddelde coëfficiënt van het aantal bedden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning of een principeakkoord in het arrondissement in verhouding tot de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek van de 75-plussers in het betrokken arrondissement.
Met het oog op een homogene verdeling van de rustoordbedden worden de bedden, als ze beschikbaar zijn, eerst aan de in verhouding tot coëfficiënt X meest achtergestelde gebieden en laatst aan de best bedeelde gebieden toegewezen, met inachtneming van de in artikel 6, § 4, 3°, van het decreet bedoelde verdeling tussen de sectoren.
Art. 9.Geen enkel rustoord mag in aanmerking komen voor een aantal bedden voor kortstondig verblijf hoger dan het aantal bedden gelijk aan 20 % van de capaciteit waarin de werkingsvergunning voorziet, afgerond naar boven. Als het rustoord een erkenning geniet op verschillende sites, mag het aantal bedden voor kortstondig verblijf op één site bovendien niet hoger zijn dan 30 % van de totale capaciteit van bedoelde site.
In afwijking van het vorige lid kunnen de beheerders van rustoorden van éénzelfde sector die in éénzelfde gemeente of in gemeenten van hetzelfde arrondissement gelegen zijn en, in dit laatste geval op maximum 10 km wegafstand van elkaar, een overeenkomst sluiten, waarbij één of meer van hen voor één of verschillende rustoorden verzoeken om één of meer principeakkoorden gelijk aan maximum 20 % van het totaalaantal bedden dat vastligt in de werkingsvergunningen van betrokken rustoorden, afgerond naar boven.
De enige beheerder van verschillende rustoorden mag onder de voorwaarden bedoeld in het vorige lid eveneens verzoeken om één of meer principeakkoorden voor maximum 20 % van het aantal bedden dat vastligt in de werkingsvergunningen van zijn rustoorden of dat geprogrammeerd is, afgerond naar boven.
In de gevallen bedoeld in de twee vorige leden mag het aantal bedden voor kortstondig verblijf voor éénzelfde site niet hoger zijn dan 30 % van de totale capaciteit die vastligt in de werkingsvergunning van het rustoord waar ze opgenomen worden.
Art. 10.De maximale capaciteit van de plaatsen in een centrum voor dagverzorging wordt bepaald op 3,9 plaatsen voor 1000 inwoners van 75 jaar en meer en voor het hele grondgebied.
Art. 11.De programmering van de plaatsen in een centrum voor dagverzorging wordt per arrondissement verricht opdat geen enkel arrondissement zou kunnen beschikken over minder dan 3 plaatsen per 1000 inwoners van 75 jaar en meer die erin verblijven op grond van de laatste gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek.
Art. 12.De Minister bepaalt de nadere regels die een dagopvangcentrum in staat stellen om ook als centrum voor avond- en/of nachtopvang te kunnen werken alsmede de procedure en de voorwaarden voor de herkwalificatie van de plaatsen van een dagopvangcentrum in plaatsen van een dagverzorgingscentrum. Die voorwaarden beogen met name het aantal sterk afhankelijke bewoners en de kwalificatie van het personeel.
Art. 13.De uitvoerige gegevens over de geactualiseerde stand van de vestigingsprogramma's van de verschillende soorten inrichtingen voor bejaarde personen worden op de website van het bestuur bekendgemaakt. HOOFDSTUK IV. - Toekenning van het principeakkoord
Art. 14.Elke aanvraag om principeakkoord wordt bij het bestuur ingediend.
De aanvraag omvat de volgende elementen : 1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het bestuur;2° een verklaring op erewoord waarvan het model opgemaakt wordt door het bestuur, waarin de beheerder zich ertoe verbindt alle normen bepaald bij het decreet of krachtens dat decreet na te leven en de middelen aan te wenden die nodig zijn om in te spelen op de duurzame ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft de energiebesparingen en het waterverbruik;3° een uitvoerige omschrijving van de voorziene inrichting, waarin de wil wordt aangetoond om te voldoen aan de erkenningsnormen betreffende de inrichting, haar opvangcapaciteit, haar toegankelijkheid voor de gehandicapte personen en aan de behoeften van bejaarde personen met zintuiglijke stoornissen. De aanvraag dient bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, ingediend te worden.
Art. 15.§ 1. Het bestuur behandelt de aanvraag en maakt het dossier samen met zijn opmerkingen over aan de Commissie binnen een termijn van 3 maanden na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.
Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken of van alle gegevens bedoeld in artikel 14, wordt de aanvrager daar door het bestuur binnen één maand over ingelicht. In dat geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of gegevens mede te delen. Zoniet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn. § 2. Gezien het aantal beschikbare bedden of plaatsen en op grond van de in § 3 bedoelde wachtlijst beslist de Minister elk jaar op 1 mei en 1 november op grond van de volgende criteria : a) de verdelingsregels tussen de sectoren, zoals bepaald in artikel 6, § 4, 3°, van het decreet;b) de verdeling per arrondissement met het oog op een homogene verdeling van de inrichtingen voor de bejaarde personen over het hele grondgebied;c) de verscheidenheid van het zorgaanbod waarin het project kadert, zoals bedoeld in artikel 8, § 1, 1° van het decreet;d) de architecturale kwaliteit van het project, zijn vestiging en zijn integratie in het maatschappelijke leven. § 3. Als het aantal beschikbare bedden of plaatsen onvoldoende is om aan alle aanvragen te voldoen, worden de aanvragen waarop niet kan worden ingespeeld, op een wachtlijst geplaatst tot 31 december van het jaar volgend op de kennisgeving van de opneming op de wachtlijst.
Drie maanden vóór het verstrijken van het plaatsen op de wachtlijst maakt het bestuur de betrokken verzoekers bij aangetekend schrijven een brief over, waarin ze ervan op de hoogte gebracht worden dat bij gebrek aan een bevestiging van hun oorspronkelijke aanvraag voor de eerstvolgende 31 december, hun aanvragen van de wachtlijst geschrapt zullen worden. Bij bevestiging van hun oorspronkelijke aanvraag wordt de opneming op de wachtlijst tot 31 december van het volgende jaar verlengd. § 4. Wanneer de aanvraag geen gevolg heeft op de programmering, kan de Minister onverwijld beslissen. § 5. Wanneer het bestuur een beslissing tot weigering van een principeakkoord aan de beheerder betekent, stelt het hem ook in kennis van het beroep bedoeld in artikel 65 van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet.
Art. 16.§ 1. In de gevallen bedoeld in artikel 8, § 3, van het decreet dient de beheerder een memorie bij het bestuur in uiterlijk binnen zes maanden voor de vervaldatum van het principeakkoord; die memorie rechtvaardigt de noodzaak om het principeakkoord voor meer dan drie jaar te verlengen. § 2. Die memorie omvat minstens de volgende elementen : 1° de lijst van de administratieve stappen verricht sinds de toekenning van het principeakkoord;2° de omschrijving en de documenten betreffende de ten gevolge van die stappen reeds behaalde resultaten;3° de lijst van de stappen die nog te verrichten zijn en de raming van de termijnen waarin ze zullen worden verricht en waarin ze een resultaat opgeleverd zullen hebben;4° de redenen waarvoor de termijn van drie jaar niet zal kunnen worden nageleefd;5° de geplande datum voor de inbedrijfstelling. De administratieve stappen bedoeld in het vorige lid betreffen met name de adviezen of de in het kader van het toezicht vereiste voorafgaandelijke vergunningen, de aanvragen om toelagen aan de infrastructuren en de aanvragen om stedenbouwkundige vergunning. Die memorie dient bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, bij het bestuur ingediend te worden. § 3. Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken of van alle gegevens bedoeld in § 2, wordt de aanvrager daar door het bestuur binnen één maand over ingelicht. In dat geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of gegevens mede te delen. Zoniet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn. § 4. De Minister beslist binnen een termijn van drie maanden vanaf het moment waarop de aanvraag ontvankelijk is. Zoniet wordt de verlenging van het principeakkoord aangenomen voor een niet-verlengbare periode van drie jaar. HOOFDSTUK V. - Werkingsvergunningen voor de inrichtingen voor bejaarde personen Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 17.Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 9, § 3, van het decreet moet de aanvraag om een werkingsvergunning voor een inrichting voor bejaarde personen bij het bestuur ingediend worden minstens drie maanden voor haar opening. De aanvraag dient bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, ingediend te worden.
Binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag bezorgt het bestuur de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij hij erom verzocht wordt zijn aanvraag binnen vijftien werkdagen in te vullen. Hij wordt daarbij gewezen op de ontbrekende of niet-conforme stukken. Bij gebrek aan antwoord van het bestuur binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de aanvraag, wordt laatstgenoemde geacht ontvankelijk te zijn. Daarentegen, wordt de aanvraag, als de aanvrager het geheel van de door het bestuur verlangde stukken binnen de voorgeschreven aanvullende termijn niet overmaakt, als niet-ontvankelijk beschouwd.
Wanneer een aanvraag ontvankelijk is, wordt een voorlopige werkingsvergunning geacht toegekend te zijn na afloop van een termijn van 3 maanden te rekenen van de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag behalve als een procedure tot weigering van de erkenning voor het verstrijken van die termijn aangevat wordt.
De werkingsvergunning vermeldt haar datum van inwerkingtreding, de naam en het adres van de inrichting voor bejaarde personen, in voorkomend geval, de huisvestings- of opvangcapaciteit, met inbegrip van de toegelaten niveaus en lokalen, de naam en het adres van de beheerder. De werkingsvergunning wordt door het bestuur aan de beheerder betekend binnen 15 dagen na de toekenning ervan. Afdeling 2. - Bijzondere bepalingen voor de rustoorden, de rust- en
verzorgingstehuizen en voor het kortstondig verblijf
Art. 18.Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag om een werkingsvergunning voor een rustoord, een rust- en verzorgingstehuis of voor een kortstondig verblijf vergezeld gaan van de volgende stukken tenzij ze tevoren reeds overgemaakt zijn aan het bestuur en op voorwaarde dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van wijzigingen : 1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het bestuur, waarmee kan worden nagegaan of de normen bedoeld in bijlage III bij dit besluit en, in voorkomend geval, de federale normen m.b.t. de rust- en verzorgingstehuizen nageleefd worden, samen met, als de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, de statuten van de vennootschap, van de vereniging zonder winstoogmerk of van de stichting alsmede de lijst van de bestuurders; 2° een plan waarin de verschillende lokalen, hun afmetingen en hun bestemming per niveau, eventueel per site, vermeld worden alsmede het aantal bedden en, in voorkomend geval, de aangrenzende sanitaire installaties per kamer;de ligging van de bedden voor het kortstondig verblijf zal nader bepaald worden; 3° een brandveiligheidsattest afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarin het rustoord, het rust- en verzorgingstehuis of het kortstondig verblijf of, in voorkomend geval, elke site gelegen is, gegrond op een verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage II bij dit besluit of, bij gebreke hiervan, het bewijs dat een aanvraag om brandveiligheidattest sinds minstens twee maanden ingediend is;4° het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan zes maanden afgegeven is, van de directeur en, als het gaat om een natuurlijke persoon, van de beheerder van het rustoord of van het rust- en verzorgingstehuis alsmede het bewijs dat de directeur voldoet aan de opleidingsvoorwaarden bepaald in hoofdstuk III van bijlage III;5° wanneer de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, het uittreksel uit het strafregister van type 1 van de natuurlijke persoon die ertoe gemachtigd is om hem te vertegenwoordigen;6° het levensproject;7° het ontwerp van overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;8° het huishoudelijk reglement als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;9° de overeenkomsten gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening en, in voorkomend geval, met een rust- en verzorgingstehuis en met de vereniging inzake palliatieve zorgen die het betrokken geografische gebied dekt, als het rustoord niet over bedden voor rust- en verzorgingstehuizen beschikt. Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen voor de serviceflats
Art. 19.Om ontvankelijk te zijn moet de aanvraag om een werkingsvergunning voor een serviceflat vergezeld gaan van de volgende documenten tenzij ze tevoren reeds overgemaakt zijn aan het bestuur en op voorwaarde dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van wijzigingen 1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het bestuur, waarmee kan worden nagegaan of de normen bedoeld in bijlage IV bij dit besluit nageleefd worden, samen met, als de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, de statuten van de vennootschap, van de vereniging zonder winstoogmerk of van de stichting alsmede de lijst van de bestuurders;2° een plan dat per niveau de verschillende lokalen, hun afmetingen en hun bestemming vermeldt;3° een brandveiligheidsattest afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarin de serviceflat gelegen is, gegrond op een verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage II bij dit besluit of, bij gebreke hiervan, het bewijs dat een aanvraag om brandveiligheidsattest sinds minstens 2 maanden ingediend is;4° het uittreksel uit het strafregister van type 1 van de directeur dat minder dan zes maanden afgegeven is, en, als het gaat om een natuurlijke persoon, van de beheerder van de serviceflat;5° wanneer de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de natuurlijke persoon die ertoe gemachtigd is om hem te vertegenwoordigen;6° de lijst van de facultatieve diensten voorgesteld aan de bewoners en de voorwaarden waaronder die diensten verleend worden;7° het ontwerp van overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;8° het huishoudelijk reglement als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;9° de overeenkomsten gesloten met een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis als de serviceflat niet gelegen is op de site van een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis en de overeenkomst gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening;10° de wijze waarop in de dag- en nachtdienst wordt voorzien zodat in geval van nood bij de bewoners tussenbeide gekomen kan worden.Die omschrijving bepaalt de beroepsmodaliteiten voor het dienstdoende personeel, de kwalificatie van het personeel, de plaats waar het personeelslid met dag- en nachtdienst verblijft en hoe lang het gemiddeld duurt vóór aan de oproep gevolg wordt gegeven. Afdeling 4. - Bijzondere bepalingen voor de dagopvangcentra en/of
centra voor dagverzorging en/of centra voor avond- en/of nachtopvang
Art. 20.Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag om een werkingsvergunning voor een dagopvangcentrum en/of centrum voor dagverzorging en/of centrum voor avond- en/of nachtopvang vergezeld gaan van de volgende documenten tenzij ze tevoren reeds overgemaakt zijn aan het bestuur en op voorwaarde dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van wijzigingen : 1° het behoorlijk ingevulde en ondertekende identificatieformulier opgemaakt en afgegeven door het bestuur, waarmee kan worden nagegaan of de normen bedoeld in bijlage V bij dit besluit en, in voorkomend geval, de federale normen m.b.t. de centra voor dagverzorging nageleefd worden, samen met, als de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, de statuten van de vennootschap, van de vereniging zonder winstoogmerk of van de stichting alsmede de lijst van de bestuurders; 2° een plan dat de verschillende lokalen, hun afmetingen en hun bestemming vermeldt;3° een brandveiligheidsattest afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarin het opvangcentrum gelegen is, gegrond op een verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage II bij dit besluit of, bij gebreke hiervan, het bewijs dat een aanvraag om brandveiligheidsattest sinds minstens 2 maanden ingediend is;4° het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan zes maanden afgegeven is, van de directeur en, als het gaat om een natuurlijke persoon, van de beheerder van het dagopvangcentrum;5° wanneer de beheerder een privaatrechtelijke rechtspersoon is, het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan 6 maanden afgegeven is, van de natuurlijke persoon die ertoe gemachtigd is om hem te vertegenwoordigen;6° het ontwerp van overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;7° het huishoudelijk reglement als de inrichting niet het door de Minister bepaalde typemodel gebruikt;8° de overeenkomsten gesloten met een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis als het opvangcentrum niet gelegen is op de site van een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis en de overeenkomst gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening. Afdeling 5. - Bijzondere bepalingen voor de gezinsopvang
Art. 21.In afwijking van artikel 17 moet de aanvraag voor een werkingsvergunning als gezinsopvang, om ontvankelijk te zijn, bij het bestuur ingediend worden door de begeleidingsdienst bedoeld in artikel 13, 7°, van het decreet en vergezeld gaan van de volgende stukken : 1° een verklaring op erewoord opgemaakt door het bestuur en behoorlijk ingevuld en ondertekend door de opvangpersoon, waarin bevestigd wordt dat de normen bedoeld in bijlage VI bij dit besluit worden nageleefd en waarin de datum waarop de gezinsopvang begint te lopen, wordt bepaald;2° het uittreksel uit het strafregister van type 1 dat minder dan zes maanden afgegeven is, van de opvangpersoon;3° een medisch attest ter bevestiging dat de opvangpersoon een gezondheidstoestand heeft die verenigbaar is met de opvang van één of meerdere bejaarden op zijn/hun woonplaats;dat attest wordt elk jaar hernieuwd; 4° de overeenkomsten gesloten tussen de begeleidingsdienst en de gezinsopvang enerzijds en met een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis en de overeenkomst gesloten met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening anderzijds. Afdeling 6. - Voorlopige werkingsvergunning
Art. 22.De Minister kent een voorlopige werkingsvergunning toe aan de inrichting voor bejaarde personen die een ontvankelijke aanvraag om werkingsvergunning heeft ingediend.
De voorlopige werkingsvergunning vermeldt haar datum van inwerkingtreding, de naam en het adres van de inrichting voor bejaarde personen, in voorkomend geval, de huisvestings- of opvangcapaciteit, met inbegrip van de toegelaten niveaus en lokalen, de naam en het adres van de beheerder. De voorlopige werkingsvergunning wordt door het bestuur aan de beheerder betekend binnen 15 werkdagen na diens toekenning.
Art. 23.Als veiligheidswerken het rechtvaardigen, kan een voorlopige werkingsvergunning met één jaar verlengd worden op overlegging van een veiligheidsattest afgegeven door de burgemeester, overeenkomstig het model bedoeld in aanhangsel 1 bij bijlage II, dat in de tijd beperkt wordt en waarin bepaald wordt dat de vereiste veiligheidswerken binnen de voorgeschreven termijn uitgevoerd moeten worden. Afdeling 7. - De toekenning, de opschorting of de weigering van de
werkingsvergunning
Art. 24.§ 1. Als het bestuur een voorstel tot weigering, intrekking of schorsing van de werkingsvergunning indient, betekent het laatstgenoemd voorstel aan de beheerder.
Het bestuur informeert hem ook over het feit dat hij na ontvangst van de kennisgeving over een termijn van vijftien werkdagen beschikt om zijn geschreven opmerkingen te versturen.
Het bestuur vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de beheerder, met alle door hem ingezamelde gegevens en stukken en met het proces-verbaal van verhoor van de beheerder.
Daartoe roept het de beheerder op bij aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangbewijs en vermeldt het de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
Het bestuur maakt een verslag op en maakt het dossier binnen vijftien werkdagen aan de Commissie over, die haar advies uitbrengt.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddel aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd. § 2. Het bestuur maakt het volledige dossier aan de Minister over binnen vijftien werkdagen na het advies van de Commissie. § 3. In geval van schorsing van een werkingsvergunning kan de beheerder er de opheffing van vragen als hij van mening is dat de redenen die de sanctie hebben gerechtvaardigd, niet meer bestaan. De aanvraag die bij het bestuur bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend ingediend wordt, gaat vergezeld van een memorie met verantwoording. Er wordt onverwijld overgegaan tot een inspectie van de inrichting. De Minister beslist binnen één maand na ontvangst van de aanvraag. Zo niet wordt de beslissing tot schorsing geacht opgeheven te zijn. § 4. Op elk ogenblik tijdens de procedure kan het bestuur naar gelang van de ingewonnen aanvullende elementen en van de verstrekte nadere gegevens beslissen om het voorstel te wijzigen of van de procedure af te zien. Het bestuur informeert er onverwijld de beheerder van. § 5. Wanneer het bestuur een beslissing tot weigering, intrekking of schorsing van een werkingsvergunning betekent, geeft het ook kennis van het beroep bedoeld in artikel 65 van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet. Afdeling 8. - Dringende sluiting
Art. 25.In de in artikel 34, § 1, van het decreet bedoelde gevallen maakt het bestuur de Minister onverwijld een voorstel tot dringende sluiting van een inrichting voor bejaarde personen over samen met een verslag ter rechtvaardiging van de sluiting, met het meest recente inspectieverslag alsmede, in voorkomend geval, met alle andere nodige inlichtingen en documenten. Zodra het bestuur kennis heeft van een toestand die de dringende sluiting rechtvaardigt, licht het er onverwijld de burgemeester over in zodat hij de nodige bewarende maatregelen kan treffen.
Als de dringende sluiting gemotiveerd wordt door onvoorzienbare omstandigheden uit hoofde van de beheerder, behoudt laatstgenoemde zijn werkingsvergunning, waarbij de inrichting opnieuw in dienst kan worden gesteld zodra blijkt dat de oorzaken van de dringende sluiting verholpen zijn.
Als de aansprakelijkheid van de beheerder duidelijk aangetoond wordt, wordt de beslissing tot dringende sluiting gevolgd met een voorstel tot intrekking van de erkenning en in het bijzonder, overwegende dat het gedrag van beheerder de gezondheid en de veiligheid van de bewoners ernstig aantast, wordt een afschrift van de vaststelling van de personeelsleden die door de Regering aangewezen worden voor de controle op de inrichtingen voor bejaarde personen onverwijld overgemaakt aan de procureur des Konings.
Onverminderd de onmiddellijke bewarende maatregelen die de burgemeester kan bevelen, is de dringende sluiting binnen 72 uur na zijn kennisgeving effectief.
Wanneer het bestuur een beslissing tot dringende sluiting betekent, stelt het hem ook in kennis van het beroep bedoeld in artikel 65 van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet. Afdeling 9. - Sluiting van de inrichtingen die zonder
werkingsvergunning werken
Art. 26.§ 1. Als het bestuur een voorstel indient tot sluiting van een inrichting die zonder werkingsvergunning werkt, wordt laatstgenoemd voorstel aan de beheerder betekend.
Het bestuur informeert hem ook over het feit dat hij na ontvangst van de kennisgeving over een termijn van vijftien werkdagen beschikt om zijn schriftelijke opmerkingen te richten.
Het bestuur vult het dossier aan met de schriftelijke opmerkingen van de beheerder, met alle door hem ingezamelde gegevens en stukken en met het proces-verbaal van verhoor van de beheerder.
Daartoe roept het de beheerder op bij aangetekend schrijven of per brief afgegeven tegen ontvangbewijs en vermeldt het de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
Het bestuur maakt een verslag op en maakt het dossier binnen vijftien werkdagen aan de Commissie over, die haar advies uitbrengt.
De weigering te verschijnen of zijn verweermiddel aan te voeren wordt in het proces-verbaal van verhoor geacteerd. § 2. Het bestuur maakt het volledige dossier aan de Minister over binnen vijftien werkdagen na het advies van de Commissie. § 3. Wanneer het bestuur een beslissing tot sluiting van een inrichting betekent die zonder werkingsvergunning werkt, stelt het hem ook in kennis van het beroep bedoeld in artikel 65 van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet. HOOFDSTUK VI. - Normen waaraan de inrichtingen voor bejaarde personen moeten voldoen Afdeling 1. - Bepalingen inzake brandbeveiliging en paniek
Art. 27.§ 1. De in bijlage II bedoelde normen inzake brandbeveiliging en paniek zijn toepasselijk op de rustoorden, de rust- en verzorgingstehuizen, de serviceflats en de centra voor dagverzorging en/of centra voor avond- en/of nachtopvang.
In afwijking van het eerste lid : 1° moeten de rust- en verzorgingstehuizen die geen werkingsvergunning als rustoord genieten, zich uiterlijk op 1 januari 2020 aan bijlage II aanpassen;in afwachting daarvan moeten ze zich minstens aan de eisen van het koninklijk besluit van 6 november 1979 tot vaststelling van de normen inzake beveiliging tegen brand en paniek waaraan ziekenhuizen moeten voldoen, aanpassen; 2° beschikken de erkende rustoorden of de rustoorden die op 6 februari 1999 een voorlopige werkingsvergunning genieten, waarvan de beheerders uiterlijk 30 april 2001 het bewijs hebben geleverd dat ze de territoriaal bevoegde regionale brandweerdienst om advies hebben verzocht over de punten die niet voldoen aan de normen bedoeld in bijlage I bij het besluit van 3 december 1998 tot uitvoering van het decreet van 5 juni 1997 betreffende de rustoorden, de serviceflats en de dagcentra voor bejaarden, en op 31 december 2001 bij het bestuur om de in artikel 30 van hetzelfde besluit bedoelde afwijkingen hebben verzocht, over een termijn die drie jaar na de kennisgeving van het antwoord van de Minister op de laatste afwijkingsaanvraag om zich aan te passen aan de veiligheidsnormen van bijlage II eindigt. Tijdens die periode blijven de betrokken rustoorden onderworpen aan de normen die voor 6 februari 1999 op hen toepasselijk waren.
Op eensluidend advies van de territoriaal bevoegde dienst wordt een attest waarvan het model in bijlage II wordt bepaald, door de burgemeester afgegeven aan de beheerder. Er wordt een afschrift van overgemaakt aan het bestuur.
Als de brandweerdienst zijn attest besluit met de verklaring dat de inrichting niet op bevredigende wijze voldoet aan de bovenvermelde normen en dat om die redenen haar inbedrijfstelling niet zou moeten worden toegelaten, neemt de burgemeester onmiddellijk alle nodige bewarende maatregelen voor de veiligheid van de bewoners.
Als de brandweerdienst zijn attest besluit met de verklaring dat en dat de vastgestelde tekortkomingen, hoewel de inrichting niet op bevredigende wijze voldoet aan de bovenvermelde normen, de inbedrijfstelling niet verhinderen, vermeldt het veiligheidsattest omstandig alle bepalingen van de regelgeving die niet worden vervuld.
In alle gevallen voegt de burgemeester bij het bovenvermelde attest een afschrift van het bezoekverslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst.
Behalve gemotiveerde andersluidende beslissing geldt dat attest voor een duur van zes jaar. § 2. Om bovenvermeld attest te krijgen, richt de beheerder bij aangetekend schrijven een aanvraag aan de burgemeester van de gemeente waarin de inrichting is gelegen. De burgemeester maakt die aanvraag onverwijld over aan de territoriaal bevoegde brandweerdienst opdat deze een verslag daarover zou opmaken.
Op grond van het verslag dat hem door de zogenaamde brandweerdienst overgemaakt wordt, moet de burgemeester de aanvrager het bovenbedoelde attest bezorgen uiterlijk binnen twee maanden na indiening van de aanvraag. § 3. Op verzoek van de beheerder van een inrichting voor bejaarde personen kan de Minister na gunstig advies van het bestuur en van de territoriaal bevoegde brandweerdienst toestaan dat van de normen bedoeld in bijlage II wordt afgeweken. Vóór die afwijking wordt toegestaan, kan er op initiatief van één der partijen overleg worden gepleegd tussen de beheerder en de directie van de inrichting en de territoriaal bevoegde brandweerdienst.
Deze afwijking kan slechts worden toegestaan als : - het feitelijk onmogelijk is de werken te verrichten die nodig zijn om de inrichting in overeenstemming te brengen met de vigerende normen; - de werken die voor de inachtneming van de normen nodig zouden zijn, kosten met zich zouden brengen die buiten elke verhouding zouden staan tot de mate waarin de veiligheid van het gebouw zou worden verhoogd.
Bij bedoelde afwijking moet rekening worden gehouden met : - de specifieke omstandigheden; - eventuele alternatieve maatregelen waardoor het gebouw een veiligheidsniveau kan bereiken dat overeenstemt met het niveau bedoeld in bijlage II; - de toegangsmogelijkheden voor de voertuigen van de territoriaal bevoegde brandweerdienst.
De afwijkingsaanvraag moet bij het bestuur bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, ingediend worden.
Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken, wordt de aanvrager er binnen één maand van door het bestuur op de hoogte gebracht. In dat laatste geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of elementen te bezorgen.
Zoniet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
Het bestuur behandelt de aanvraag en maakt het dossier samen met zijn opmerkingen over aan de Minister binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van het advies van de territoriaal bevoegde dienst; de Minister beslist binnen drie maanden. § 4. Elk ontwerp van verbouwing, d.w.z. elke verandering die de bestemming of de afmetingen van de lokalen wijzigt op grond waarvan de werkingsvergunning verleend is, moet onderworpen worden aan het voorafgaandelijk advies van de territoriaal bevoegde brandweerdienst. Afdeling 2. - Andere normatieve bepalingen
Art. 28.§ 1. De in de bijlagen III, IV, V en VI bedoelde normen zijn respectievelijk van toepassing op de rustoorden, de serviceflats, de dagopvangcentra, de centra voor avond- en/of nachtopvang en de gezinsopvang. § 2. De huisvesting in aangepaste eenheid van gedesoriënteerde bejaarde personen wordt uitgevoerd overeenkomstig de normen bepaald in hoofdstuk 7 van bijlage III. § 3. De op verschillende sites gevestigde rustoorden moeten voldoen aan de volgende bijkomende normen : 1° elke site die de nieuwe eenheid op zich vormt, moet in aanmerking komen voor een werkingsvergunning op het tijdstip van de aanvraag om globale erkenning, of het voorwerp uitmaken van een ontvankelijke aanvraag om erkenning;2° de wegafstand tussen de verschillende sites mag niet meer dan 10 km bedragen;3° de minimale huisvestingscapaciteit wordt vastgesteld op 10 bedden per site en op 50 bedden voor de sites samen;4° de maximale huisvestingscapaciteit wordt vastgesteld op 100 bedden per site en op 150 bedden voor de sites samen; 5° minstens één verzorgend personeelslid bedoeld in punt 9.3 van bijlage II moet 24 uur op 24 aanwezig zijn op elke site; 6° in de werking van het rustoord moet enerzijds worden vermeld hoe lang de directeur en de personeelsleden op elke site aanwezig zijn en anderzijds melding worden gemaakt van de wijze waarop in de dienstcontinuïteit wordt voorzien;7° op elke site wordt een oproepregister bijgehouden.
Art. 29.Op verzoek van de beheerder van een inrichting voor bejaarde personen kan de Minister na gunstig advies van het bestuur en van de Commissie toestaan dat van de normen bedoeld in de bijlage III, IV en V wordt afgeweken.
Deze afwijking mag slechts toegekend worden als minstens één van de volgende voorwaarden wordt vervuld : - het is technisch onmogelijk de werken te verrichten die nodig zijn om de inrichting in overeenstemming te brengen met de vigerende normen; - de werken die voor de inachtneming van de normen nodig zouden zijn, zouden kosten met zich brengen die buiten elke verhouding zouden staan tot de mate waarin het comfort van het gebouw zou worden verhoogd; - er is een conflict tussen de naleving van de voor de inrichtingen voor bejaarde personen specifieke normen en de naleving van de kadastrale normen en/of de normen inzake bescherming van het erfgoed.
In alle gevallen moeten minstens de normen betreffende de huisvesting nageleefd worden.
De afwijkingsaanvraag moet bij het bestuur bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, ingediend worden. Als de aanvraag niet vergezeld gaat van alle bewijsstukken, wordt de aanvrager er binnen één maand van door het bestuur op de hoogte gebracht. In dat laatste geval beschikt de aanvrager over een termijn van één maand om de ontbrekende documenten of elementen te bezorgen. Zo niet wordt de aanvraag geacht niet-ontvankelijk te zijn.
Het bestuur behandelt de aanvraag en maakt het dossier samen met zijn opmerkingen over aan de Commissie binnen een termijn van 3 maanden na de indiening van de aanvraag zodra die volledig is.
De Commissie brengt haar advies binnen drie maanden aan de Minister uit. HOOFDSTUK VII. - Controle op de inrichtingen voor bejaarde personen
Art. 30.De Minister bepaalt het in artikel 28, eerste lid, van het decreet bedoelde verslagmodel en de wijze waarop het overgemaakt wordt.
Dat verslag betreft zowel de naleving van de in de bijlagen bij dit besluit gedetailleerde werkingsnormen, het levensproject in rustoorden en in rust- en verzorgingstehuizen als, in voorkomend geval, de nalevingen van de verbintenissen aangegaan door de inrichtingen die met het handvest m.b.t. de kwaliteit hebben ingestemd.
Het bestuur maakt er een synthese van en formuleert aanbevelingen aan de Minister, die aan het advies van de Commissie worden onderworpen.
Art. 31.De in artikel 15 van het decreet bedoelde waarschuwing, waarbij een inrichting ertoe verzocht wordt om zich onmiddellijk te voegen naar de normen als de situatie een dringende correctie vereist of binnen een termijn van een week tot maximum drie maanden in de andere gevallen, wordt bij aangetekend schrijven door het bestuur gezonden. HOOFDSTUK VIII. - Subsidiëring van de dagopvangcentra en/of centra voor avond- en/of nachtopvang en van de begeleidingsdiensten voor gezinsopvang
Art. 32.Binnen de perken van de begrotingskredieten genieten de dagopvangcentra en/of centra voor avond- en/of nachtopvang beheerd door een publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk een werkingstoelage om de kosten i.v.m personeel, animatie of coördinatie met andere diensten of de beoordelingskosten te dekken.
Een forfaitair bedrag bepaald op 5 euro wordt per dag en per werkelijk aanwezige bewoner toegekend.
De Minister wordt ertoe gemachtigd om het in het tweede lid bedoelde forfaitaire bedrag te herzien.
De Minister bepaalt de toekenningsvoorwaarden voor de toelage.
Art. 33.Binnen de perken van de begrotingskredieten genieten de begeleidingsdiensten voor gezinsopvang een werkingstoelage om de kosten voor het met de begeleiding belaste personeel en de kosten ten laste van de begeleidingsdienst voor de vorming van de opvangpersonen te dekken.
De Minister bepaalt de modaliteiten voor de subsidiëring van de begeleidingsdiensten voor gezinsopvang. HOOFDSTUK IX. - Administratieve boeten
Art. 34.§ 1. De Minister wijst de met het opleggen van de administratieve boeten belaste ambtenaar aan.
Een afschrift van het proces-verbaal tot vaststelling van de inbreuk wordt door het bestuur bij aangetekend schrijven medegedeeld aan de overtreder.
Na verhoor legt de aangewezen ambtenaar de boeten op binnen zestig dagen na de in het tweede lid bedoelde kennisgeving.
Ze wordt bij aangetekend schrijven aan de overtreder betekend samen met een verzoek om de boete binnen de termijn van 4 maanden te betalen.
Met de betaling van de boete vervalt de rechtsvordering van het bestuur.
De beslissing waarbij een administratieve boete wordt opgelegd, heeft uitvoerende kracht op de vervaldatum van de termijn.
Als de overtreder in gebreke van betaling van de boete blijft, kan die bij dwangbevel geïnd worden. Daartoe wordt het dossier overgemaakt aan het Departement Thesaurie van het Overkoepelend Directoraat-generaal Begroting, Logistiek en Informatie- en Communicatietechnologieën van de Waalse Overheidsdienst met het oog op de inning van die boete. § 2. Er wordt een beroep tegen de beslissing waarbij de boete wordt opgelegd, bij de Minister ingesteld.
Op straffe van verval wordt het bij aangetekend schrijven gezonden binnen 15 dagen na de kennisgeving bedoeld in § 1.
De Minister beslist binnen drie maanden na het beroep. Zijn beslissing wordt onmiddellijk betekend aan de verzoeker alsmede aan de in § 1 bedoelde ambtenaar.
Bij gebrek aan beslissing van de Minister wordt het beroep geacht gegrond te zijn. § 3. Voor de toepassing van dit artikel : 1° wordt het aangetekend schrijven geacht ontvangen te zijn op de derde werkdag na afgifte van de brief bij de post;2° zijn de termijnen van toepassing. HOOFDSTUK X. - Aanwijzing van een commissaris
Art. 35.Op de voordracht van de Minister kan de Regering bij besluit een commissaris aanwijzen wanneer tekortkomingen inzake de bepalingen van het decreet en van dit besluit, die van dien aard zijn dat ze de veiligheid en de gezondheid van de bewoners in gevaar brengen, zijn vastgesteld en als de beheerder ze binnen de voorgeschreven termijn niet heeft verholpen.
Voor er een commissaris ter plaatse wordt gezonden, richt de Minister bij aangetekend schrijven een met redenen omklede waarschuwing aan de beheerder, waarin wordt uitgelegd wat hem wordt aangevraagd of de nog te nemen maatregelen. Die waarschuwing stelt de in gebreke zijnde beheerder de aanwijzing van een commissaris voor, die ermee belast wordt alle nodige maatregelen te treffen om de toestand te herstellen.
Bij gebrek aan instemming van de beheerder met dat voorstel wordt een procedure tot intrekking van de werkingsvergunning onmiddellijk opgestart.
Het besluit tot aanwijzing van de commissaris bepaalt het doel van zijn opdracht, de duur ervan alsmede zijn emolumenten die niet hoger mogen zijn dan loonschaal A5 van de gewestelijke overheidsdiensten.
De kosten, honoraria of wedden gebonden aan de uitoefening van de opdracht van de commissaris zijn ten laste van de in gebreke zijnde beheerder.
De commissaris woont de vergaderingen van de beheersorganen van de inrichting van rechtswege bij.
HOOFSTUK XI. - Opheffingsbepalingen
Art. 36.Het besluit van de Waalse Regering van 3 december 1998 tot uitvoering van het decreet van 5 juni 1997 betreffende de rustoorden, de serviceflats en de dagcentra voor bejaarden wordt opgeheven.
In het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 betreffende de bijzondere erkenning van de rust- en verzorgingstehuizen, dagverzorgingscentra voor bejaarden, psychiatrische verzorgingstehuizen en geïntegreerde diensten voor thuisverzorging worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het opschrift wordt vervangen als volgt : « Besluit van de Waalse Regering betreffende de bijzondere erkenning van de psychiatrische verzorgingstehuizen en geïntegreerde diensten voor thuisverzorging »;2° artikel 2 wordt vervangen door de volgende tekst : « Dit besluit is van toepassing : 1° op de psychiatrische verzorgingstehuizen;2° de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging »;3° artikel 5, tweede lid, wordt vervangen door de volgende tekst : « Het dossier betreffende de erkenningsaanvraag vermeldt bovendien : 1° in het geval van een psychiatrisch verzorgingstehuis : a) het aantal bedden waarvoor de bijzondere erkenning wordt aangevraagd;b) in voorkomend geval, het bewijs van de gelijkwaardige beddenvermindering indien reglementair vereist;c) een plan met de interne communicatiewegen per niveau, de bestemming van de lokalen en het aantal plaatsen waarop de aanvraag om bijzondere erkenning betrekking heeft;d) een brandveiligheidsattest dat sinds minder dan een jaar is afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar de verzorgingsinstelling gevestigd is, vergezeld van het rapport van de territoriaal bevoegde brandweerdienst;2° in het geval van een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging : a) de statuten van de instelling;b) de zorgzone(s) te bedienen met inachtneming van de territoriale indeling die in bijlage gaat, alsook in voorkomend geval de organisatie van de operationele subzones.Er kan een aanvraag om afwijking van de grenzen van bedoelde zones ingediend worden om rekening te houden met de grenzen van de huisartsenkringen die erkend zijn op de datum van de indiening van de aanvraag, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen. »; 4° in artikel 7 vervallen de bewoordingen « of plaatsen »;5° in artikel 10 vervallen de bewoordingen « of plaatsen ». HOOFDSTUK XI. - Inwerkingtreding
Art. 37.§ 1. Het decreet van 30 april 2009 betreffende de opvang en de huisvesting van bejaarde personen treedt in werking op 28 december 2009 met uitzondering van : 1° artikel 37 dat in werking treedt de dag waarop dit besluit wordt bekendgemaakt;2° de artikelen 3, § 3, 4°, en 13 die op 1 januari 2011 in werking treden. § 2. Dit besluit treedt in werking op 28 december 2009.
Evenwel 1° treden punt 2.1.2., 24e streepje, van hoofdstuk 1 van bijlage III, punt 2.1.2., 21e streepje, van hoofdstuk 1 van bijlage V en de punten 9.1.2.2. en 9.1.2.3. van hoofdstuk 3 van bijlage III bij dit besluit in werking op 1 juli 2010; 2° treden artikel 21 en bijlage VI op 1 januari 2011 in werking;3° beschikken de inrichtingen voor bejaarde personen die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit een werkingsvergunning genieten, over een termijn van zes maanden die begint te lopen op de datum van inwerkingtreding van dit besluit om zich aan te passen aan de nieuwe personeelsnormen bedoeld in de bijlagen III, IV en V.
Art. 38.De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 15 oktober 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. E. TILLIEUX
Bijlage I Handvest betreffende de kwaliteit De inrichtingen voor bejaarde personen die met dit handvest instemmen, moeten, om hun kwaliteitslabel te bewaren, de gepaste initiatieven nemen om in te spelen op de behoeften, de verwachtingen en de eerbied voor de bewoners met name op de hierna bepaalde gebieden. Het is mogelijk dat enkele punten die vermeld staan in het handvest betreffende de kwaliteit wegens hun werkingswijze niet toegepast worden op bepaalde soorten inrichtingen voor bejaarde personen. 1. De menselijke waardigheid en de grondrechten eerbiedigen. Op de voorgrond staan de eerbied voor de menselijke waardigheid, namelijk de erkenning van eenieders identiteit, de eerbied voor eenieders levensloop, eenieders intimiteit en persoonlijke ruimte, eenieders wereldopvatting en de organisatie van eenieders geestelijke leven en het recht om de ontwikkeling van eenieders menselijke vermogen voort te zetten.
Elke bewoner heeft recht op autonomie, veiligheid en zelfontplooiing.
Dat impliceert onder andere het recht op een privéleven, het recht op affectieve beleving, het recht op seksuele beleving tussen instemmende volwassenen, het recht op inspraak bij de gemeenschappelijke beslissingen, het recht om in aanmerking te komen voor dienstverleningen en bijstand om eenieders bekwaamheid om zelfstandig te leven, te vergroten en eenieders levensritme te eerbiedigen.
Alle maatregelen zullen getroffen worden opdat de sterk afhankelijke bejaarde personen en, in het bijzonder, de ernstig gedesoriënteerde personen zo goed mogelijk hun vrijheid bewaren om te communiceren, om zich te verplaatsen, om deel te nemen aan het gemeenschapsleven en om de controle over hun bestaansmiddelen en hun goederen te behouden.
Elkeen wordt met « u » aangesproken. 2. De bewoner opvangen en begeleiden. De opvang van een nieuwe bewoner is een uitermate belangrijk kwaliteitsmoment. De opvang moet een vruchtbare uitwisseling mogelijk maken om tegemoet te komen aan de wensen en de angsten van de persoon teneinde de gevolgen van de breuk met de gewoonlijke leefomgeving zo beperkt mogelijk te houden.
De opvang is geïndividualiseerd. en vindt plaats in een gepaste ruimte en in een klimaat van vertrouwen en begrip om de opneming van nieuwe bewoners te bevorderen en hen in staat te stellen zich geleidelijk aan te passen aan hun nieuwe thuishaven. De toekomstige bewoner en zijn verwanten worden verzocht om de inrichting, indien mogelijk, vóór het sluiten van de overeenkomst te bezoeken.
Daarbij worden contacten gelegd met de bewoners en het personeel en zal de toekomstige bewoner kunnen deelnemen aan de activiteiten die in de inrichting plaatsvinden. Bij dat bezoek moeten ook alle gegevens die nodig zijn voor zijn levenskwaliteit, zijn smaken, zijn bezigheden, zijn culturele gevoeligheid, zijn recreatie, enz. ingewonnen worden bij de toekomstige bewoner en bij zijn verwanten.
Na de opvang moet de begeleiding dagelijks zijn. Dat impliceert een bijzondere begeleiding voor de gedesoriënteerde personen of voor de personen met zintuiglijke handicaps of andere, een begeleiding voor elke activiteit die buiten de inrichting doorgaat, met inbegrip van de medische bezoeken in een algemene kliniek of bij deskundige artsen alsmede voor een ziekenhuisopname (met inbegrip van de keuze van de meest optimale vervoerswijze) en in geval van vertrek.
Het levenseinde maakt een aangepaste en versterkte begeleiding noodzakelijk. De nodige steun wordt tot het einde van het leven samen met de familiale omgeving verleend, op een warmhartige plaats. Bij een sterfgeval wordt de familie met de nodige aandacht omringd. 3. Gepaste gezondheidszorg waarborgen. De inrichting waarborgt een multidisciplinaire medische, verpleegkundige, paramedische, verzorgende en sociale begeleiding gewaarborgd door personeelsleden die op gepaste wijze in de gerontologie en geriatrie gevormd zijn.
De bejaarde persoon heeft het recht om een gepaste en afgestemde verzorging te krijgen die hem kan helpen een optimaal fysiek, psychisch en sociaal welzijnsniveau te handhaven en zelfs weer op krachten te komen en ziekte of een handicap te voorkomen.
De verzorging omvat met name de medische, verpleegkundige en paramedische verrichtingen die de genezing mogelijk maken telkens als die doelstelling kan worden bereikt alsmede degene die als doel hebben de handicaps te compenseren, de functies te revalideren, de pijn te verlichten, helderheid en comfort te handhaven, de verwachtingen en de projecten van de bewoner bij te stellen en de levenskwaliteit te verbeteren. Ze worden op geïntegreerde wijze aan elke persoon aangepast.
De bewoner heeft het recht om in alle vrijheid te beslissen over de oriëntatie van zijn verzorging, over de keuze van de zorgverstrekkers met inachtneming van de vigerende regels alsmede over het scenario dat hij het meest waardig en aangepast acht voor het einde van zijn leven, met name het recht om de behandelingen die uitsluitend bestemd zijn om zijn leven te verlengen, te aanvaarden of te weigeren.
Hij heeft het recht op inspraak bij de beslissingen i.v.m. de hem verstrekte zorg. 4. Gezond en lekker. Het eetgenoegen is van groot belang. Het moet verder blijven bestaan, zelfs als een dieet gevolgd moet worden, voor zover werkelijk noodzakelijk. De eerste doelstelling van de maaltijd is genoegen en gezelligheid.
Bij bejaarde personen is het bestrijden van de ondervoeding een dagelijkse noodzaak. Er wordt in maatregelen voorzien om na te gaan welke de nutritionele toestand van de personen is.
De eetkamer van de inrichting moet lijken op een ware restaurantzaal.
De bewoner mag zijn tafel en zijn tafelgenoten kiezen en krijgt de nodige tijd om in goede omstandigheden te eten.
De bewoner wordt erom verzocht advies te geven over de kwaliteit van de maaltijden en van de opgediende menu's. Er wordt regelmatig gepeild naar de tevredenheid van de gebruikers, met aanplakking van hun beoordeling.
De toegang tot een gezonde en evenwichtige voeding is een fundamentele en zelfs vitale behoefte in het bijzonder voor de zwakke en/of alleenstaande bejaarde persoon. De inrichting stelt het keukenpersoneel in de mogelijkheid om tegelijkertijd de tafelkunst, de hygiëneregels, de instandhouding van de gezelligheid en de voedingsgewoonten i.v.m. het individuele verleden van elke bewoner alsmede met de verschillende culturen te eerbiedigen.
De hulp aan de bejaarde persoon bij het eten is een prioriteit die in alle omstandigheden gewaarborgd wordt. 5. Welzijn waarborgen. Het welzijn is een gevoel van genoegen en lichamelijk, psychologisch en sociaal evenwicht dat berust op de voldoening van de behoeften van het lichaam en de geest. welzijn kan benaderd worden, met name via technieken inzake relationele zorgen, dankzij materieel comfort en eerbied voor de lichamelijke gesteldheid van de persoon.
De technieken inzake relationele zorgen georganiseerd door een multidisciplinaire ploeg die idealiter bestaat uit ergotherapeuten, kinesitherapeuten, logopedisten, psychologen, opvoeders en maatschappelijke assistenten, betreffen met name het « snoezelen », de aromatherapie, de reflexologie, de therapeutische tuin, de balneotherapie en de muziektherapie.
Het comfort vereist een aangepast meubilair, een aangepaste uitrusting en een aangename omgeving.
De eerbied voor de lichamelijke gesteldheid van de persoon vereist met name een correcte kleding en aandacht voor lichaamsverzorging met een aanbod van bij voorbeeld make-up-, haarverzorgings-, manicure- en pedicurediensten. 6. Animatie en recreatie. De inrichting bevordert de toegang tot een cultureel, sociaal en artistiek leven via de organisatie van burgerlijke, sportieve, feestelijke, culturele, sociale, creatieve en ludieke activiteiten alsmede van activiteiten tussen generaties en van zelfontplooiing binnen en buiten de inrichting.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 2009 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2009 betreffende de opvang en de huisvesting van bejaarde personen.
Namen, 15 oktober 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. E. TILLIEUX
Bijlage II Reglementering van de bescherming tegen brandgevaar en paniek in de rustoorden, de serviceflats en de onthaalcentra voor bejaarden HOOFDSTUK 1. - Algemene voorschriften 0. Algemene inleiding 0.1. Voorwerp van de reglementering In deze reglementering worden de voorwaarden bepaald waaraan het ontwerpen, de bouw en de aanleg van de inrichtingen of gedeelten daarvan die als rustoord, serviceflat of onthaalcentrum voor bejaarden worden gebruikt, moeten voldoen, de na te leven regels inzake de bewoning van die inrichtingen of gedeelten daarvan, alsook het onderhoud en het toezicht op hun installaties met het doel : a) het ontstaan, de ontwikkeling en de uitbreiding van een brand te voorkomen;b) te zorgen voor de veiligheid van de bewoners;c) het optreden van de brandweer te vergemakkelijken. 0.2. Rangschikking van de inrichtingen.
De inrichtingen worden gerangschikt in twee types : - type 1 : de inrichtingen waarvan de lokalen die voor de bewoners bestemd zijn, ten hoogste één verdieping gelegen zijn boven de evacuatieverdieping bedoeld in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen; - type 2 : de inrichtingen waarvan de lokalen die voor de bewoners bestemd zijn, ten minste twee verdiepingen boven de evacuatieverdieping gelegen zijn.
Wanneer een inrichting uit gebouwen van verschillende types bestaat, is deze reglementering van toepassing op ieder gebouw naargelang van hun type. 0.3. Terminologie 0.3.1. Algemene begripsomschrijvingen De algemene begripsomschrijvingen zijn die van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 1997. 0.3.2. Weerstand tegen brand De voorschriften van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 betreffende de erkenning "BENOR-ATG" en erkende plaatsers, (of elke andere erkenning op grond waarvan er kan worden vastgesteld dat de producten aan deze voorschriften voldoen) zijn enkel van toepassing op de deuren die geplaatst of vervangen zijn na de datum van bekendmaking van deze reglementering in het Belgisch Staatsblad. 0.3.3. Zelfsluitende deur : deur voorzien van een toestel waardoor deze in normale werkingsvoorwaarden dichtgehouden wordt. Zo'n deur moet in alle gevallen zonder buitengewone inspanning kunnen openen. Ze mag niet open geblokkeerd zijn. 0.3.4. Bij brand zelfsluitende deur : deur voorzien van een automatisch toestel dat, in geval van brand, het sluitingssysteem in werking stelt. In elk geval moet een dergelijke deur of een gedeelte ervan nog mits een normale inspanning kunnen openen. Het sluitingssysteem van de deur moet voorzien zijn van een rem of van een gelijkaardig toestel dat zorgt voor een trage beweging zodat het automatische sluiten van de deur geen gevaar inhoudt voor de bewoners.
Den wordt om zulke deuren vooral daar te plaatsen waar veel mensen voorbijkomen. 0.3.5. Normale kunstverlichting : kunstmatige verlichting die gewoonlijk gebruikt wordt. 0.3.6. Positieve veiligheid : de apparatuur wordt beschouwd in positieve veiligheid te werken als de veiligheidsfunctie van die apparatuur of toestellen verzekerd blijft wanneer de energiebron en (of) de voedingsinrichting en (of) de aandrijvingsinrichting gebrekkig is (zijn). 0.3.7. Deuren met massieve kern : Deuren die ontworpen en gelegd zijn overeenkomstig de grondregels van de bouwkunst en die bestaan uit : - hetzij houtspaanderplaten met een soortelijke massa van ten minste 600 kg/m3 en met dezelfde dichtheid als het raam; - hetzij hardhout met een soortelijke massa van ten minste 650 kg/m3 die bestaat uit één kozijn en panelen. De panelen vertonen overal een minimumdichtheid van 12 mm. 0.3.8. Keuken : Lokaal waar spijzen worden bereid en gekookt. 0.4. Nummering van de verdiepingen - Bewegwijzering 0.4.1. Een volgnummer wordt aan elke verdieping toegekend met inachtneming van volgende regels : - de verschillende verdiepingen vormen een ononderbroken opeenvolging; - één van de evacuatieverdiepingen heeft het nummer 0; - de verdiepingen onder verdieping 0 hebben een negatief volgnummer; - de verdiepingen boven verdieping 0 hebben een positief volgnummer. 0.4.2. Op elke verdieping moet het volgnummer : - op ten minste één wand voorkomen van de portalen van de trappenhuizen en van de portalen die toegang geven tot de liften, voor de personen die deze portalen gebruiken; - leesbaar zijn vanuit de cabine van de liften tijdens de stilstand. 0.4.3. In de liften staat het volgnummer van de verdiepingen te lezen naast de overeenstemmende bedieningskop. Bovendien staan de woorden « uitgang » of « nooduitgang » naast de volgnummers van de verdiepingen die beschikken over uitgangen of nooduitgangen. 0.4.4. De plaats, alsook de richting van de uitgangen en nooduitgangen worden duidelijk vermeld door pictogrammen overeenkomstig de voorschriften van het « Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming ». 0.4.5. De adviezen betreffende de brandbescherming stemmen overeen met de in het vorige lid bedoelde voorschriften. 0.5. Gelijkwaardigheid van de normen.
Alle producten met dezelfde functie, zoals omschreven in de norm NBN in deze tekst, wettelijk gefabriceerd en/of in de handel gebracht in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap of in Turkije, of wettelijk gefabriceerd in een lidstaat ondertekenaar van de Europese Vrijhandelsassociatie, die de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft ondertekend, worden eveneens toegelaten. HOOFDSTUK 2. - Inplanting, bouw en uitrusting 1. Inplanting en toegangswegen. 1.1. Toegang : De instelling is rechtstreeks en voortdurend toegankelijk voor de brandweervoertuigen, zodanig dat de brandbestrijding en de redding er normaal uitgevoerd kunnen worden.
In het bijzonder worden het aantal toegangsweg(en) en de inplanting ervan vastgesteld in akkoord met de territoriaal bevoegde brandweer, hierbij rekening houdend met de oppervlakte van de betrokken instelling, het aantal bewoners, het aantal bewoonde verdiepingen en de inrichting van het (de) gebouw(en). 1.2. Kenmerken van de toegangswegen : Op voornoemde weg(en) wordt één strook steeds vrij gehouden, waar het parkeren verboden is, en die voldoet aan volgende vereisten : - minimale vrije breedte : 4 m; - minimale vrije hoogte : 4 m; - minimale draaistraal : 11 m aan de binnenkant en 15 m aan de buitenkant; - maximale helling : 6 %, behoudens akkoord van de territoriaal bevoegde brandweer naargelang van de plaatselijke omstandigheden; - draagvermogen : voldoende om voertuigen, waarvan het laadvermogen per wielas hoogstens 13 t bedraagt, op die weg(en) te laten rijden en stationeren zonder te blijven steken, zelfs al vervormen zij die weg(en).
Wanneer de toegangswegen doodlopende wegen zijn, wordt de wegbreedte gebracht op 8 m en dienen de kenmerken ervan over de gehele breedte overeen te stemmen met bovenvermelde vereisten; in dit geval moet de inrichting van het gebouw en zijn omgeving onderworpen worden aan het akkoord van de territoriaal bevoegde brandweer.
De vrije ruimten : hovingen, parken, binnenkoeren, voorportalen die dezelfde waarborgen vertonen als degene bedoeld in deze paragraaf en in § 1.1., mogen als toegangswegen beschouwd worden.
Bijgebouwen, uitspringende daken, luifels, delen in uitkraging of andere dergelijke toevoegingen worden enkel toegelaten indien daardoor noch de evacuatie of de veiligheid van de bewoners, noch de bewegingsvrijheid van de brandweer in het gedrang gebracht worden. 1.3. Afstand tussen de gebouwen : De horizontale afstand tussen elk gebouw van de instelling en elk naburig gebouw, waar geen brandbaar element ligt, bedraagt ten minste 8 m, behalve als de wanden waarbij die worden gescheiden, de volgende kenmerken vertonen : - voor gebouwen van het type 1 : weerstand tegen brand (Wb) 1 uur; - voor gebouwen van het type 2 : Wb 2 u.
In deze wanden wordt een verbinding tussen de gebouwen toegelaten voor zover ze de volgende kenmerken vertoont : 1. niet uitkomen op een trappenhuis; 2. gesloten worden d.m.v. een zelfsluitende deur met de volgende kenmerken : - voor gebouwen van het type 1 : Wb 1/2 u.; - voor gebouwen van het type 2 : Wb 1 u. 1.4. Overdekte en gesloten doorgangen : Indien de onderscheiden gebouwen van een inrichting met elkaar verbonden zijn d.m.v. overdekte en gesloten doorgangen, worden zij van deze laatste gescheiden door Wb 1 u.-wanden. De openingen in voorgenoemde wanden zijn voorzien van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende Wb 1/2-u.-deuren. 2. Grondbeginselen. 2.1. Verdeling van de lokalen : 2.1.1. De verdiepingen van de gebouwen worden verdeeld in compartimenten van één verdieping hoog. De oppervlakte van een compartiment, die gemeten is tussen de binnenvlakten van de wanden die hem omsluiten, is kleiner dan 1 250 m2. 2.1.2. Elk geheel van 20 bedden die verdeeld zijn op hetzelfde niveau, wordt omsloten door binnenwanden die voldoen aan de volgende voorschriften : - voor gebouwen van het type 1 : Wb 1/2 u.; - voor gebouwen van het type 2 : Wb 1 u.; - De openingen in deze wanden zijn voorzien van zelfsluitende Wb 1/2 u.-deuren. 2.1.3. In akkoord met de territoriaal bevoegde brandweer, kunnen die voorschriften niet toegepast worden op gebouwen van het type 1 waarvan de totale bewoning kleiner is dan 20 personen. 2.2. Ligging van de lokalen die voor bewoners bestemd zijn : De lokalen die voor bewoners bestemd zijn, mogen niet hoger liggen dan 25 m boven de grond die het betrokken gebouw omringt. 2.3. Lokalen die onder de laagste evacuatieverdieping gelegen zijn : Onder de laagste evacuatieverdieping : - mag geen enkele individuele of collectieve slaapkamer liggen; - mogen enkel en alleen op de verdieping die het dichtst bij de evacuatieverdieping gelegen is, lokalen liggen die door de bewoners in de loop van de dag worden gebruikt. 2.4. Aantal trappenhuizen : Het aantal trappenhuizen wordt berekend met inachtneming van : - het aantal bewoners die zich kunnen bevinden boven de naaste evacuatieverdieping; - de voorschriften van lid 4.3.3. betreffende de maximale afstanden voor de toegang tot het naaste trappenhuis en eventueel tot een tweede trappenhuis.
Op de evacuatieverdiepingen leiden de trappen naar een uitgang, hetzij rechtstreeks, hetzij langs een zo kort mogelijk evacuatieweg die voldoet aan de voorschriften van § 4.3. 3. Structurele elementen. 3.1. Structurele elementen : De structurele elementen, zoals zuilen, dragende muren, hoofdbalken en andere essentiële delen die het geraamte van het gebouw vormen, met uitzondering van de afgewerkte vloeren, hebben een weerstand tegen brand van ten minste twee uur in de gebouwen van het type 2; deze vereiste wordt herleid tot één uur wanneer het gaat om een gebouw van het type 1.
In alle gevallen hebben de afgewerkte vloeren een weerstand tegen brand van ten minste één uur. 3.2. Gevelwanden 3.2.1. Op elke verdieping bevatten de geweldwanden een bouwelement dat gedurende ten minste één uur voldoet aan het criterium van « vlamdichtheid ». Dit element wordt op één van de volgende manieren uitgevoerd (zie afbeeldingen in bijlage 2) : a) een doorlopend horizontaal overstek of uitkragend gedeelte met een breedte (a) die gelijk is aan of hoger is dan 0,60 m (zestig cm) en dat aan de vloer verbonden is;b) een geheel dat bestaat uit een doorlopend horizontaal overstek met een breedte (a) en dat aan de vloer verbonden is : - op de bovenverdieping door een doorlopende borstwering met een hoogte (b); - op de onderverdieping door een doorlopende latei met een hoogte (c).
De som van de afmetingen a, b, c en d (dikte van de vloer) is gelijk aan of hoger dan 1 m; elke afmeting a, b of c mag eventueel nul zijn. 3.2.2. De uitwendige wandversieringen van de gevels moeten vervaardigd zijn uit materialen die behoren tot minstens klasse A2, overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Dit voorschrift betreft de schrijnwerkerij of de dichtingvoegen niet. 3.2.3. De stijlen die het skelet van de gordijngevel (lichte gevel) vormen, worden aan elke verdieping aan het skelet van het gebouw vastgezet. De borstwering en de latei worden zodanig aan de vloerplaat vastgezet dat het geheel gedurende minstens één uur voldoet aan het criterium « vlamdichtheid ». Hetzelfde geldt voor de ondoorzichtige of geen licht doorlatende delen van de gevels die tussen de vensteropeningen gelegen zijn. 3.3. Verticale binnenwanden De verticale binnenwanden van een kamer of appartement moeten een weerstand tegen brand hebben van ten minste een half uur.
Wat betreft de binnenwanden van de evacuatiewegen, zie lid 4.3.6. 3.4. Deuren De vleugels van alle glazen deuren hebben een merkteken waarbij hun aanwezigheid opvalt. De deuren die eventueel in de evacuatiewegen staan en die hetzij één of meer uitgangen, hetzij toegangen tot één of meer uitgangen verbinden, openen in beide richtingen.
Draaibomen en draaideuren zijn verboden.
De deuren van de evacuatiewegen alsook de deuren die toegang geven buiten het gebouw, moeten op elk ogenblik kunnen openen voor de evacuatie van de instelling.
Die deuren mogen gegrendeld worden met inachtneming van de volgende voorwaarden : - Elektrische ontgrendeling vanaf een altijd toegankelijke plaats (wachtkantoor, onthaal, enz.); - Automatische ontgrendeling in geval van brand, alarm en stroomstoring; - Installatie die uitgewerkt is overeenkomstig de beginselen van de positieve veiligheid. 3.5. Plafonds en valse plafonds 3.5.1. De plafonds, de valse plafonds en hun bekleding zijn vervaardigd uit materialen waarvan de klasse van reactie bij brand vastgesteld is overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. De kamers moeten behoren tot klasse A1. 3.5.2. De valse plafonds hebben een weerstand tegen brand van ten minste een half uur. De plafonds die ruimten afsluiten die bijzondere brandrisico's bieden, voldoen echter aan een criterium van weerstand tegen brand die aan deze risico's aangepast is. 3.5.3. De opgehangen gedeelten van toestellen en andere opgehangen voorwerpen (verlichtingsapparaten, luchtkokers, kanalisaties, enz.) zijn ontworpen om te weerstaan aan een omgevende temperatuur van minstens 100 °C. 3.5.4. De ruimte tussen het plafond en het valse plafond wordt gescheiden door de verlenging van alle verticale wanden die een weerstand tegen brand van minstens een half uur bieden. In ieder geval wordt deze ruimte onderbroken door verticale tussenschotten met een weerstand tegen brand van minstens een half uur, zodat compartimenten gevormd worden met een maximale lengte die lager is dan 25 m. 3.6. Niet vlottende bekledingsmaterialen die gebruikt worden als thermische of geluidsisolatie of als versiering. 3.6.1. De bekleding voor de verticale wanden is vervaardigd uit materialen waarvan de klasse van reactie bij brand vastgesteld is overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. De klasse van reactie bij brand mag echter in geen geval A4 zijn. Voor de kamers wordt klasse A1 vereist. 3.6.2. De vloerbedekkingen zijn vervaardigd uit materialen waarvan de klasse van reactie bij brand vastgesteld is overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. De klasse van reactie bij brand mag echter in geen geval A4 zijn. Voor de kamers wordt klasse A2 vereist. 3.6.3. Geen brandbaar materiaal mag voorkomen in de eventuele ruimte tussen bekledingsmaterialen en wanden. 3.7. Daken.
In de gebouwen van type 2 zijn, bij gebrek aan afgewerkte vloeren, bouwelementen met een weerstand tegen brand van ten minste één uur aangebracht als isolatie tussen het dak en de voor de bewoners bestemde lokalen alsook de evacuatiewegen. Hetzelfde geldt voor de gebouwen van type 1 waar meer dan twintig bewoners worden ondergebracht.
De waterdichte dakbedekking bestaat uit een materiaal dat ten minste tot klasse A1 behoort, overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, of dat na verwerking op dit peil is gebracht.
In akkoord met de territoriaal bevoegde Brandweer hoeven die voorschriften niet toegepast te worden op lichtschachten van klasse 1 die op het dak zijn gelegd en die gelegen zijn op minder dan 3 m van elke overhangende gevel. Die afstand is horizontaal gemeten. 4. Bouwvoorschriften betreffende de compartimenten en de doorgangen die bij evacuatie gebruikt moeten worden. 4.1. Compartimenten.
De compartimenten waarvan sprake in § 2.1, zijn afgesloten door wanden die, met uitzondering van gevelwanden, een weerstand tegen brand van ten minste één uur hebben.
De eventuele communicatie-openingen tussen twee compartimenten zijn voorzien van zelfsluitende deuren of van bij brand zelfsluitende deuren met een weerstand tegen brand van ten minste een half uur.
Wat de gevelwanden betreft, komen ze overeen met de voorschriften van §§ 3.2 en 1.3. 4.2. Trappenhuizen en trappen. 4.2.1. Aantal trappen.
In elk geval moet iedere bewoonde verdieping beschikken over ten minste twee verschillende evacuatiewegen.
In elk geval zijn de trappenhuizen zodanig en in zo'n hoeveelheid opgericht dat de voorschriften van leden 4.3.3. en 4.3.5. in acht worden genomen.
In elk geval moeten de verdiepingen voorzien zijn van ten minste één binnentrap. Bijkomende trappen mogen buitentrappen zijn.
In de gebouwen van type 2 moet een compartiment voorzien zijn van ten minste twee trappenhuizen.
In de gebouwen van type 1, in akkoord met de territoriaal bevoegde brandweer, mogen de verdiepingen waar minder dan 20 bewoners ondergebracht worden, alleen voorzien zijn van één trappenhuis voor zover een tweede evacuatieweg bestaat. 4.2.2. Inrichting van trappenhuizen. 4.2.2.1. De trappenhuizen komen verplicht uit op een normale evacuatieverdieping. 4.2.2.2. In de gebouwen van type 2 hebben de wanden van de trappenhuizen, behoudens de geweldwanden, een weerstand tegen brand van ten minste twee uur.
Deze wanden mogen voorzien zijn van glas op voorwaarde dat elk punt daarvan ten minste 1 m gelegen is van elke opening of glazen gedeelte van de rest van het gebouw of van een ander gebouw.
In de gebouwen van type 1, waar meer dan twintig bewoners ondergebracht kunnen worden, moeten de trappenhuizen afgesloten zijn.
In dit geval hebben de wanden van de trappenhuizen een weerstand tegen brand van ten minste één uur. Deze wanden mogen echter voorzien zijn van glas op voorwaarde dat ze deel uitmaken van de gevel en voor zover elk punt daarvan ten minste 1 m gelegen is van elke opening of glazen gedeelte van de rest van het gebouw of van een ander gebouw. 4.2.2.3. De toegangen tot de trappenhuizen zijn voorzien van zelfsluitende deuren of van bij brand zelfsluitende deuren met een weerstand tegen brand van ten minste een half uur die openen in de richting van de evacuatie en waarvan de minimale doorgangsbreedte 0,90 m bedraagt.
De deuren van de kamers of appartementen die toegang geven tot de evacuatiewegen, mogen openen in de tegengestelde richting van de evacuatie en de minimumbreedte van de deurvleugel moet 0,90 m (negentig cm) bedragen. 4.2.2.4. Indien verscheidene compartimenten op horizontaal vlak met elkaar in verbinding staan, mogen ze voorzien zijn van een gemeenschappelijk trappenhuis op voorwaarde dat de toegangen voldoen aan de vereisten van lid 4.2.2.3. 4.2.2.5. De trappenhuizen die toegang geven tot de verdiepingen die gelegen zijn onder de evacuatieverdieping, mogen niet rechtstreeks in het verlengde liggen van degene die toegang geven tot de andere verdiepingen. Deze trappenhuizen mogen nochtans het ene boven het andere liggen, op voorwaarde dat ze gescheiden zijn door wanden met een weerstand tegen brand van ten minste twee uur als het gaat om een gebouw van type 2; deze vereiste wordt herleid tot één uur voor een gebouw van type 1. De doorgang van het ene naar het andere trappenhuis gebeurt langs een zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deur met een weerstand tegen brand van ten minste een half uur die opent in de richting van de evacuatie. 4.2.2.6. Met uitzondering van de brandblustoestellen, de natte leidingen voor de brandbestrijding, de leidingen voor de elektrische veiligheidsverlichting en de verlichtings- en verwarmingsapparaten, mag geen voorwerp voorkomen in de trappenhuizen, noch de toegang tot deze laatste verhinderen.
Dit voorschrift is ook van toepassing op de installatie van hoogwerkers. 4.2.2.7. Buitentrappen.
Als een buitentrap omringd wordt door wanden, moet ten minste één daarvan de vrije doorgang van de lucht toelaten. De communicatie tussen een een buitentrap en het niveau dat daarvan voorzien is, wordt verzekerd door een deur met een automatische terugstelinrichting.
De buitentrappen zijn vervaardigd uit materialen die behoren tot klasse A0 overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit besluit. van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, en worden langs beide zijden voorzien van een veilig vastgehechte leuning die loopt langs de bordessen en de platte daken. De plekken waar een gevaar aan val bestaat zijn uitgerust met een koppelspant en een plint met een minimale hoogte van 10 cm.
De helling van de trappen mag niet hoger zijn dan 75 % (maximale hellingshoek : 37°).
Geen enkel punt van de buitentrappen mag gelegen zijn op minder dan 1 m van elke opening of glazen gedeelte van de gebouwen, behalve als deze trappen beschermd worden door ontbrandbare schutsels. De territoriaal bevoegde Brandweer kan echter verplichten dat onbrandbare deuren en schutsels worden aangebracht vóór elke opening of glazen gedeelte van de gebouwen als de warmtebelasting in de lokalen naast dit trappenhuis het vereist.
De buitentrappen en de wegen die ernaartoe leiden, worden voorzien van de verkeers- en veiligheidsverlichting. 4.2.3. Verluchting van de binnentrappenhuizen.
Het bovenste gedeelte van elk trappenhuis wordt voorzien van een opening die buiten uitloopt voor de gemakkelijke evacuatie van de rook. Die opening, die normaal kan worden gesloten, heeft een aërodynamische doorsnede van ten minste 1 m2. Die is uitgerust met een op een evacuatieverdieping gelegde handbediening. Dit openingstoestel is duidelijk zichtbaar in akkoord met de territoriaal bevoegde Brandweer. Het kan automatisch gedreven worden door de branddetector. 4.2.4. Binnentrappen. 4.2.4.1. Bouwvoorschriften.
De trappen zijn vervaardigd uit materialen die behoren tot minstens klasse A0 overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit, van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. De vloerbedekkingen van de trappen behoren tot minstens klasse A2 van voornoemde bijlage 5. De trappen worden langs beide zijden voorzien van een veilig vastgehechte leuning die loopt langs de bordessen. Alle treden zijn uitgerust met een anti-slipneus. De plekken waar een gevaar aan val bestaat zijn uitgerust met een koppelspant en een plint met een minimale hoogte van 10 cm, of met een toestel dat een gelijkwaardige bescherming biedt.
De helling van de trappen mag niet hoger zijn dan 75 % (maximale hellingshoek : 37°). De traparmen zijn recht maar de draai- of kromme trappen worden aanvaard indien zij een ononderbroken wegbeweging toelaten en indien de treden een minimale breedte van 24 cm op de ganglijn hebben, op voorwaarde dat de hierboven vermelde vereisten in acht worden genomen. Het aantal treden in elke traparm wordt beperkt tot 17. 4.2.4.2. Voor de nuttige breedte van traparmen en bordessen wordt de ruimte in acht genomen die tot een minimale hoogte van 2 m vrij is van elke blijvende hindernis. Hierbij dient geen rekening gehouden met het uitsteken van de handgrepen die langs de wanden van de trappen en bordessen gelegd zijn, op voorwaarde dat deze niet groter zijn dan 10 cm en dat ze niet hoger zijn dan 1 m boven de trapneuzen of de vloer van de bordessen. Hetzelfde geldt voor de plinten, de trapbomen en de steunmuur die langs deze wanden aangelegd zijn.
De nuttige breedte van de traparmen en de bordessen is ten minste gelijk in centimeter aan het aantal personen die daar langs moeten gaan bij evacuatie, vermenigvuldigd met 1,25 of met 2, naargelang voorzien is dat deze personen langs bedoelde trap naar boven of naar beneden moeten gaan om een normale evacuatieverdieping te bereiken.
Dit getal wordt afgerond tot het onmiddellijk hogere veelvoud van 60 cm.
Onverminderd de voorafgaande voorschriften, bedraagt de minimale nuttige breedte van voornoemde doorgangen 1,2 m in de gebouwen van type 2 en 1 m in de gebouwen van type 1. 4.3. Evacuatiewegen. 4.3.1. De verbinding naar en tussen de trappenhuizen gebeurt langs evacuatiewegen.
De hellende vlakken met een helling die lager is dan 10 % kunnen worden beschouwd als evacuatiewegen. 4.3.2. De kamers, appartementen of andere lokalen die voor de bewoners bestemd zijn, worden voorzien van een deur die rechtstreeks uitloopt op de evacuatieweg van deze lokalen. De deurvleugels hebben een minimumbreedte van 0,90 m. De deurvleugels hebben een minimumbreedte van 0,90 m. 4.3.3. In de compartimenten gelegen op een niveau dat niet bestemd is voor de evacuatie, bedraagt de afstand tussen elk punt van de lokalen die bestemd zijn voor de bewoners en de toegang tot een trappenhuis, hoogstens 30 m. Bovendien, wanneer het betrokken compartiment over meer dan één trappenhuis beschikt, wordt de maximale afstand tussen deze punten en de toegang tot een ander trappenhuis als het naaste, beperkt tot 60 m. De toegangsweg tot een trappenhuis mag nochtans niet doorheen het bordes van een ander trappenhuis lopen. 4.3.4. De nuttige breedte van de evacuatiewegen wordt berekend als die van de traparmen en bordessen (zie lid 4.2.4.2.).
De nuttige breedte van de traparmen en de bordessen is ten minste gelijk in centimeter aan het aantal personen die daar langs moeten gaan bij evacuatie om een trap of een doorgang naar buiten te bereiken. Dit getal wordt afgerond tot het onmiddellijk hogere veelvoud van 60 cm. Onverminderd de voorafgaande voorschriften, bedraagt de minimale nuttige breedte van voornoemde doorgangen 1,2 m. 4.3.5. De maximale lengte van de doodlopende gangdelen bedraagt 15 m. 4.3.6. De verticale binnenwanden van de evacuatiewegen hebben een weerstand tegen brand van ten minste één uur. De deuren die op deze wegen uitkomen zijn houten deuren met een massieve kern.
Op de evacuatieverdiepingen zijn die voorschriften niet van toepassing op de evacuatiewegen die van de trappenhuizen naar buiten leiden en waarvoor de binnenwanden en de zelfsluitende binnendeuren dezelfde Wb-graad vertonen als degene die voorgeschreven zijn voor de overeenkomende elementen van die trappenhuizen. 5. Bouwvoorschriften betreffende sommige lokalen en technische ruimten. 5.1. Linnenkamers van meer dan 2 m2, washokken, archiefdepots en werkplaatsen.
Die lokalen zijn gelegen buiten de voor de bewoners toegangelijke compartimenten.
Als het onmogelijk is, in akkoord met de territoriaal bevoegde Brandweer en met inachtneming van volgende voorschriften, mogen die lokalen gelegen zijn in de voor de bewoners toegankelijke compartimenten : Het betrokken lokaal wordt omringd door binnenwanden die aan volgende voorschriften voldoen : - Wb 1 u.; - De openingen in de wanden worden gesloten door WB 1/2 u.-zelfsluitende deuren; - Als ze niet worden bewoond, worden die lokalen afgesloten. 5.2. Stookplaatsen en aanhorigheden.
De stookplaatsen, uitgerust met warmte-generators die een lager vermogen hebben dan 70 KW, zijn, evenals hun aanhorigheden, afgescheiden van de andere gebouwen en lokalen door wanden met een weerstand tegen brand van ten minste één uur.
Elke toegang tot de stookplaatsen waarvan sprake en tot hun aanhorigheden vanuit de andere lokalen van de gebouwen waarin deze gelegen zijn, gebeurt door een zelfsluitende deur met een weerstand tegen brand van ten minste een half uur, die opent in de richting van de evacuatie.
Deze stookplaatsen zijn uitgerust met een efficiënte hoge en een efficiënte lage ventilatie. De stookplaatsen, uitgerust met warmte-generators die een nuttig warmtevermogen hebben dat in totaal gelijk is aan of hoger is dan 70 kW, zijn, alsook hun aanhorigheden, conform de Belgische norm NBN B 61-001. 5.3. Transformatiekabines die aangesloten zijn op een hoogspanningsnet. 5.3.1. Algemene voorschriften.
De transformatiekabines zijn gebouwd volgens de voorschriften van het « Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties » en volgens de Belgische norm NBN 449.
Bovendien : - naargelang van het gebouw, waarin de transformatiekabine waarvan sprake gelegen is, tot het type 2 of 1 behoort, hebben de wanden van deze kabine, de gevelwanden uitgezonderd, een weerstand tegen brand van ten minste twee of één uur; - zijn er maatregelen getroffen opdat het waterpeil (van waar het water ook mogen komen, met inbegrip van het bluswater van de brandbestrijding) beneden het peil van de vitale gedeelten van de elektrische installatie zou blijven.
Indien, voor het geheel van de apparaten, de hoeveelheid brandbaar diëlectricum 50 L of meer bedraagt, zijn de voorschriften die bedoeld zijn in de Belgische norm NBN C18-200 van toepassing. 5.3.2. Ter plaatse gemonteerde kabine.
De ter plaatse gemonteerde kabine is ingebouwd in een daartoe bestemd lokaal. Tenzij het een buiteningang is, is de toegang tot dit lokaal voorzien van een zelfsluitende deur met een weerstand tegen brand van ten minste een half uur. De automatische uitschakelaars zijn van het droge type of hebben een geringe olie-inhoud. 5.3.3. Geprefabriceerde kabines.
Een geprefabriceerde kabine vormt een volledig gepantserd blok, in overeenstemming met de voorschriften van het "Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming", en dient niet geïnstalleerd te worden in een daarvoor speciaal bestemd lokaal.
Iedere toegang tot het lokaal waar de geprefabriceerde kabine ligt, voldoet aan de voorschriften van lid 5.2.2. 5.3.4. Transformatoren met PCB. De transformator wordt gelegd in een dichte kuip of in een lokaal dat een dichte kuip vormt. Het volume van de kuip is gelijk aan 1,2 keer het volume van P.C.B. dat opgesloten is in de transformator. 5.4. Binnenshuis gelegen garages en parkeerruimten.
De binnenshuis gelegen garages en parkeerruimten zijn van de andere gebouwen en lokalen gescheiden door wanden met een weerstand tegen brand van minstens twee uur of één uur naargelang deze gebouwen en lokalen van het type 2 of 1 zijn.
Elke toegang tot de binnenshuis gelegen garages en parkeerruimten vanuit de andere lokalen van de gebouwen waarin deze liggen, gebeurt door een opening die voorzien is van een zelfsluitende deur en die men slechts kan openen in de richting van de evacuatie, met een weerstand tegen brand van ten minste één uur, indien het gebouw waarvan sprake van het type 2 is, deze weerstand tegen brand moet slechts ten minste een half uur bedragen indien dit gebouw van het type 1 is. 5.5. Huisvuilstortmantelbuizen.
Zijn verboden. 5.6. Mantelbuizen.. 5.6.1. Verticale mantelbuizen.
Behalve in de hierna bedoelde gevallen, hebben de wanden van de verticale mantelbuizen die leidingen bevatten, een weerstand tegen brand van ten minste één uur. De toegangspanelen en de toezichtdeurtjes hebben een weerstand tegen brand van ten minste een half uur.
In de gebouwen van het type 2 zijn de bovenvermelde mantelbuizen, op het niveau van elke verdieping, in compartimenten verdeeld door horizontale schermen die vervaardigd zijn uit materialen van klasse A0, overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, die de door de leidingen vrij gelaten ruimte innemen.
Wanneer de aard of de bestemming van de verticale mantelbuizen het aanbrengen van schermen op elk niveau onmogelijk maakt, dan hebben de wanden van deze mantelbuizen een weerstand tegen brand van ten minste twee uur; de wanden van de toegangspanelen en de toezichtdeurtjes moeten een weerstand tegen brand van ten minste één uur hebben.
Dergelijke mantelbuizen zijn ruim verlucht aan hun bovenkant.
De normale toegangen tot de mantelbuizen voor de afvoer van linnen en bordenliften zijn voorzien van luiken met een weerstand tegen brand van ten minste een half uur. Deze luiken zijn uitgerust met een automatisch sluitingssysteem, waarbij die voortdurend gesloten zijn, zolang er geen gebruik van gemaakt wordt.
De mantelbuizen waarvan de wanden overeenstemmen met voorgenoemde voorschriften wat betreft de weerstand tegen brand, mogen gelegd zijn in de bij evacuatie te gebruiken trappenhuizen maar mogen daar niet openen.
Wat betreft de mantelbuizen die gebruikt worden als ventilatiepijpen of voor het op- en neergaan van de liften, wordt verwezen naar de voorschriften betreffende de betrokken uitrustingen. 5.6.2. Horizontale mantelbuizen.
De wanden van de horizontale mantelbuizen hebben een graad van weerstand tegen brand die ten minste gelijk is aan de hoogste graad van de wanden waar ze door gaan. De horizontale mantelbuizen mogen de oorspronkelijke Wb-graad van de wanden waar ze door gaan, in geen geval verzwakken. Alle mantelbuizen zijn vervaardigd uit materialen van klasse A0 overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. 5.7. Gemeenschappelijke keukens. 5.7.1. De keukens en de keukens-restaurants die gelegen zijn in gebouwen die andere lokalen bestemd voor de bewoners bevatten, zijn van deze lokalen afgescheiden door wanden met een weerstand tegen brand van ten minste één uur.
Tenzij deze openingen in de wanden rechtstreeks buiten uitkomen, zijn ze voorzien van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren of luiken met een weerstand tegen brand van ten minste een half uur.
Voornoemde deuren moeten openen in de richting van de evacuatie. 5.7.2. Bakovens en vloeistofverwarmers zijn gelegd op draagsteunen van klasse A0 overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen.
Bovendien, als de wanden vlakbij die toestellen niet gebouwd of bekleed zijn met materialen van klasse A0, die slechte warmtegeleiders zijn, overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, dan zijn deze toestellen zo ver gelegen van de wanden dat de temperatuur van laatstgenoemde niet hoger kan zijn dan 90 °C. 5.7.3. Afvoerkanalen voor verbrandingsgassen en dampen.
De afvoerkanalen voor verbrandingsgassen en dampen zijn vervaardigd uit materialen van klasse A0 overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. De dichtheid van deze kanalen wordt verzekerd tot een temperatuur van 800 °C. De verbrandingsgassen en dampen worden langs deze kanalen, die niet mogen verbonden zijn met andere leidingen, uit het gebouw gedreven.
De niet-geïsoleerde kanalen liggen ten minste 45 cm van elk niet-afgeschermd brandbaar materiaal.
De binnenzijde van de kanalen is glad en weerstaat aan de werking van scheikundige producten die normaal in de af te voeren verbrandingsgassen en dampen aanwezig zijn.
De kanalen moeten gemakkelijk kunnen worden gereinigd.
Te dien einde zijn er eventueel openingen in aangebracht.
Met uitzondering van de gemeenschappelijke keukens, zijn de kanalen die uit de keukens komen, ofwel aan de buitenkant van de gebouwen stevig vastgemaakt, hetzij in mantelbuizen gezet waarin geen andere leidingen lopen en waarvan de wanden een weerstand tegen brand hebben van ten minste twee uur. In dit laatste geval hebben de deurtjes of de toegangsdeuren voor het nazicht en de reiniging een weerstand tegen brand van ten minste één uur. 5.8. Opslagplaats voor huisvuil Dit lokaal voldoet aan de volgende voorschriften : - het wordt ruim geventileerd door openingen die rechtstreeks naar buiten uitkomen; - de binnenwanden zijn Wb 1 u.; - de binnendeuren zijn Wb 1/2 u. en zijn zelfsluitend; - die lokaal is voorzien van een automatisch hydraulisch blussysteem.
Die voorschriften mogen niet van toepassing zijn op de instellingen onder de volgende voorwaarden : - het huisvuil wordt opgeslagen in een metalen container met een zelfsluitend deksel; - de container wordt alleen te dien einde gebruikt en is gelegen op minstens 5 m van elke opening van ieder gebouw. 6. Uitrusting van de instellingen Algemene voorschriften betreffende de certificatie van uitrustingen en installaties : Gelet op de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen, alsmede van beproevingslaboratoria en het koninklijk besluit van 6 september 1993 tot oprichting van een accreditatiesysteem van certificatie-instellingen en tot vaststelling van de accreditatieprocedures overeenkomstig de criteria van de normen van de reeks NBN-EN 45000 : Voor zover de certificatie van de betrokken installateurs, installaties et (of) materieel bestaat binnen een termijn van twee jaar voorafgaande aan de aanleg van de installatie of het gebruik van het materieel : - De installaties en (of) het materieel dat in de instelling gebruikt of vervangen wordt, moeten gecertificeerd worden door een certificatie-instelling, die geaccrediteerd is als certificatie-instelling voor producten, overeenkomstig het BELCERT-systeem of volgens een wijze van certificatie die in een ander lidstaat van de Europese Unie gelijkwaardig is;bij gebrek aan certificatie moeten ze voldoen aan de algemene criteria opgenomen in de NBN EN 45011; - De installaties en (of) het materieel dat in de instelling gebruikt of vervangen wordt, moeten gelegd worden door installeurs geaccrediteerd door een certificatie-instelling, die geaccrediteerd is als certificatie-instelling voor produkten, overeenkomstig het BELCERT-systeem of volgens een wijze van certificatie die in een ander lidstaat van de Europese Unie gelijkwaardig is; bij gebrek aan certificatie moeten ze voldoen aan de algemene criteria die opgenomen zijn in de NBN EN 45013. 6.1. Liften en goederenliften. 6.1.1. Algemene voorschriften die toepasselijk zijn op liften en goederenliften : 6.1.1.1. De installaties, schachten en machinekamers zijn opgericht overeenkomstig de voorschriften van het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming ». Dit voorschrift wordt uitgebreid, ter aanvulling van de voorschriften van het artikel 28 van het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming », aan alle in dit besluit bedoelde instellingen, die al dan niet personeelsleden tewerkstellen. 6.1.1.2. Het geheel dat gevormd wordt door één of verschillende schacht(en) en door hun toegangsbordessen, die het sas moeten vormen, wordt omringd met wanden met een weerstand tegen brand van ten minste één uur. 6.1.1.3. De deuren naar de bordessen die het sas moeten afsluiten, zijn Wb 1/2 u. en zelfsluitend. 6.1.1.4. De gehelen van portaaldeuren hebben een weerstand tegen brand van ten minste een half uur, overeenkomstig de norm NBN 713-020 en haar addendum, zonder rekening te houden van het criterium van thermische isolatie. 6.1.1.5. De portaaldeuren zijn voorzien van een zelfsluitend en veiligheidssysteem zodanig dat hun sluiting niet verhindert wordt door de aanwezigheid van rook. 6.1.1.6. Geen enkel blusapparaat mag in het schacht voorkomen. 6.1.1.7. De schacht moet behoorlijk geventileerd worden. Het mag niet gebruikt worden om andere lokalen te ventileren als degene die bestemd zijn voor de liftdienst. Het bovengedeelte van de schacht moet voorzien zijn van ventilatieopeningen naar buiten met een minimale oppervlakte van 1 % van de horizontale doorsnede van de schacht, hetzij rechtstreeks, hetzij door de machine- of riemschijfkamer. 6.1.1.8. In geval van alarm worden de liften automatisch teruggeroepen naar het evacuatieniveau en worden ze stopgezet. De deuren van de liften met een automatische opening worden opengehouden. 6.1.1.9. Indien zij voorzien zijn van branddetectors, moeten die aangepast worden aan het elektrisch materiaal, stabiel in de tijd zijn en degelijk beschermd zijn tegen toevallige stoten. 6.1.2. Algemene voorschriften betreffende de door de NBN E 52-014 bedoelde elektrische liften en de goederenliften met een opgehangen kooi : 6.1.2.1. De machinekamers liggen boven of naast de schachten of aan het bovenste gedeelte ervan. De wanden die deze kamers afzonderen van de andere lokalen hebben een weerstand tegen brand van ten minste één uur. 6.1.2.2. Indien men langs de deur of de valdeur van de machinekamer in het gebouw kan binnentreden, dan heeft zij een weerstand tegen brand van ten minste een half uur en is ze zelfsluitend. Zij is gewoonlijk vergrendeld. Een bakje met glazen ruit moet vlakbij liggen met de sleutel. 6.1.2.3. De machinekamers en de schachten moeten voorzien zijn van een natuurlijke ventilatie met een ventilatiegat voor buitenlucht. De ventilatieopeningen hebben een minimale doorsnede van 1 % van de horizontale doorsnede van de overeenstemmende schacht. 6.1.2.4. Wanneer de machinekamers op verschillende niveaus liggen, zijn de schachten die met elk niveau overeenstemmen, afgescheiden door wanden met een weerstand tegen brand van ten minste een half uur. 6.1.3. Bijzondere voorschriften voor de door de norm NBN E 52-018 bedoelde hydraulische liften : 6.1.3.1. De machinekamer is afgezonderd van de schacht en ligt aan de onderkant daarvan (onderaan, zijdelings of achterzijde). Haar wanden hebben een weerstand tegen brand van ten minste één uur. De toegang gebeurt langs een zelfsluitende deur met een weerstand tegen brand van ten minste een half uur. Zij is gewoonlijk vergrendeld. Een bakje met glazen ruit moet vlakbij liggen met de sleutel. 6.1.3.2. De machinekamer moet voorzien zijn van een natuurlijke ventilatie met een ventilatiegat voor buitenlucht. De ventilatieopeningen hebben een minimale doorsnede van 1 % van de horizontale doorsnede van het lokaal. 6.1.3.3. De drempel van de deuren naar de machinekamer is verhoogd zodat de zo gevormde bak ten minste 1,2 maal de oliecapaciteit van de machines kan bevatten. 6.1.3.4. De elektrische apparatuur alsook de elektrische en hydraulische leidingen die door de machinekamer naar de schacht lopen, liggen hoger dan het niveau dat de in de machinekamer uitvloeiende olie kan bereiken. 6.1.3.5. De ruimte rond de opening waardoor deze leidingen lopen is afgestopt met een toestel dat ten minste dezelfde Wb heeft als de overeenstemmende wand. 6.1.3.6. Een thermo-onderbreking is voorzien in het oliebad en in de wikkelingen van de motor die de pomp aandrijft.
Minimale kenmerken van de olie : - Bliksempunt in open vat : 190 °C; - Zelfontbrandingspunt : 350 °C. 6.1.3.7. Een onverplaatsbaar blusapparaat met een capaciteit in verhouding met de hoeveelheid gebruikte olie en met het volume van de machinekamer, is boven de machine gelegd. Het wordt in gang gebracht door een temperatuurvoeler. De informatie betreffende de uitschakeling van de installatie wordt overgebracht naar de branddetector. 6.1.4. Bijzondere voorschriften voor goederenliften : 6.1.4.1. De installatie van een sas is niet noodzakelijk als een Wb 1/2 u.-zelfsluitende deur is gelegd tegen de opening die tegenover de portaaldeuren aangebracht is. 6.1.4.2. In akkoord met de territoriaal bevoegde brandweer, zal kunnen afgeweken worden van de verplichting een ventilatiegat voor buitenlucht aan te brengen voor de ventilatie van de machineschachten en -kamers voor zover wordt voldaan aan de voorschriften van lid 6.1.1.2. als een ventilatiegat voor binnenlucht moet worden aangebracht. 6.2. Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie. 6.2.1. Algemene inleiding. 6.2.1.1. De installaties zijn opgericht overeenkomstig de voorschriften van het « Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties », alsook overeenkomstig de in § 6.2. opgenomen voorschriften. 6.2.1.2. De kunstmatige verlichting moet elektrisch zijn. 6.2.2. De leidingen die stroom leveren voor : - de veiligheidsverlichting (behoudens de autonome blokken); - de installaties voor meldingen, waarschuwingen en alarm; - de machinerie van de liften die prioritair worden opgeroepen; - de ontrookinrichtingen; - de pompen voor waterbevoorrading van de installaties voor brandbestrijding, zijn, zo mogelijk, zodanig gelegd dat het gevaar aan uitvallen verdeeld is. Bovendien zijn deze leidingen verwijderd van de lokalen die een bijzonder brandgevaar inhouden, zoals stookplaatsen, keukens, bergplaatsen, enz.
De voornoemde leidingen zijn : - ofwel van klasse F3 volgens de Belgische norm NBN C 30-004; - ofwel beschermd om gedurende een half uur te voldoen aan de voorwaarden waaronder de weerstand tegen brand van de Belgische norm NBN 713-020 wordt bewezen; - ofwel gedurende een half uur conform het addendum nr. 3 van de norm NBN 713-020, d.w.z. dat gedurende een half uur ze voor de voorziening van de elektrische toestellen zorgen.
In akkoord met de territoriaal bevoegde Brandweer mogen die voorschriften niet van toepassing zijn op de ontrookinstallaties die in positieve veiligheid werken.
Die vereisten zijn niet van toepassing op de kabels waarbij de branddetectors en de eventuele drukknoppen zijn verbonden met een branddetectiecentrale. 6.2.3. Toestellen. 6.2.3.1. De apparatuur en de gebruikstoestellen moeten voldoende veiligheidswaarborgen bieden.
Deze vereiste wordt als voldoende beschouwd wat betreft onder meer de apparatuur en de gebruikstoestellen die aan Belgische normen voldoen. 6.2.3.2. De toestellen die zorgen voor de normale kunstmatige verlichting van de bij evacuatie gebruikte ruimten, zijn vastgehecht.
Als ze van een uurwerk afhangen, moet men zorgen voor een progressieve storing van de verlichting zodanig dat die opnieuw mag aangestoken worden zonder ooit in de duisternis te zijn. 6.2.4. Autonome stroombronnen.
De veiligheidsverlichting, alsook de elektrische meldings- en alarminstallaties, worden gevoed door één of meerdere autonome stroombronnen, waarvan het vermogen groot genoeg is om al de erop aangesloten installaties gelijktijdig te laten werken.
Zodra de normale voorziening in elektrische stroom uitvalt, moeten de autonome stroombronnen : - automatisch stroom leveren voor de erop aangesloten apparaten; - binnen de minuut volop kunnen werken, dit gedurende minstens één uur na de onderbreking van de normale stroomlevering. 6.2.5. Veiligheidsverlichting De volgende plekken moeten voorzien zijn van veiligheidsverlichting : - de evacuatiewegen waar de signalisatie betreffende de evacuatie en de brandbestrijdingsmiddelen ook moet worden verlicht; - bordessen; - liftkooien en -machinerie; - grote gemeenschappelijke lokalen (refters, vergaderzalen, zalen voor de eredienst,...); - stookplaatsen; - keukens; - hoogspanningsstations, schakelborden voor de verdeling van de elektrische energie op elke verdieping en voor branddetectie; - lokalen waarin de autonome stroombronnen alsook de brandbestrijdingsinstallaties en -materieel liggen.
De installatie en de inrichting van de toestellen stemmen overeen met de voorschriften van de norm NBN L 13-005 « Veiligheidsverlichting in de gebouwen : fotometrische en colorimetrische voorschriften », NBN C 71-100 « Onderhoudsmaatregelen en instructies voor controle en onderhoud ».
Zodra de stroomlevering van het netwerk ontbreekt, zorgt(zorgen) de autonome stroombron(nen) automatisch en onmiddellijk voor de werking van bovenvermelde installaties gedurende één uur.
De veiligheidsverlichting mag geleverd worden door autonome blokken als de volgende voorwaarden in acht worden genomen : - De autonome blokken zijn verbonden met het/de circuit(s) die het betrokken lokaal voorzien van verlichting; - De autonome blokken stemmen overeen met CEI EN 60598-2-22 « Autonome blokken voor veiligheidsverlichting ». 6.3. Installaties bevoorraad met brandbaar gas dat lichter is dan de lucht en dat langs leidingen wordt gevoerd. 6.3.1. De installaties stemmen overeen met : - het koninklijk besluit van 28 juni 1971 betreffende de te treffen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen; - de Belgische norm NBN D 51-003 en D 51-004. Installaties bevoorraad in brandbaar gas dat lichter is dan de lucht en dat langs leidingen wordt gevoerd; - de Belgische norm NBN D 51-001. Lokalen voor opslagplaatsen van aardgas; - de voorschriften die in § 6.3. opgenomen zijn. 6.3.2. Aansluiting op het distributienet Op elke buis waarbij de instelling aangesloten wordt op het distributienet, is een afsluitkraan gelegd buiten de gebouwen en buiten hun toegangen. De plaats waar deze kraan (kranen) ligt (liggen) is gemakkelijk te vinden. 6.3.3. Voeringen De voeringen zijn onafgebroken en hebben een voldoende mechanische weerstand. Ze zijn verplicht voor alle buizen in de wanddoorvoering.
Geen andere leiding mag de voering van een gasbuis gebruiken. 6.3.4. Gebruikstoestellen.
De buisleiding van de gebruikstoestellen bestaat uitsluitend uit onbuigbare elementen. Zonder dat men daarom niet meer verplicht is een stopkraan op de aanvoerbuis van elk gebruiktoestel te plaatsen wanneer verschillende gebruikstoestellen in eenzelfde lokaal zijn geïnstalleerd, wordt een verdelingskraan gelegd op de buisleiding die het geheel van deze toestellen bevoorraadt. Deze gemakkelijk bereikbare kraan ligt op minder dan 15 m van het eerste bediende toestel.
Alle noodzakelijke maatregelen zijn getroffen opdat deze kraan enkel in geval van noodzaak zou kunnen worden gebruikt.
De toestellen stemmen overeen met het koninklijk besluit van 3 juli 1992 betreffende de veiligheid van gastoestellen. Alle verwarmings- en kooktoestellen die verbonden zijn met de gasinstallatie, zijn voorzien van veiligheidsthermoëlementen. 6.4. Installaties met vloeibaar gemaakte petroleumgassen. 6.4.1. Algemene inleiding 6.4.1.1. De installaties met vloeibaar gemaakte petroleumgassen voldoen aan de desbetreffende voorschriften, normen, vakmanskunst, technische eisen en richtlijnen. 6.4.1.2. De hulpstukken zoals kranen, kleppen, deksels, veiligheidsventielen, ontspanners, enz., zijn geschikt voor het gebruik van vloeibaar gemaakte petroleumgassen. 6.4.1.3. Het gebruik van commerciële butaan in verplaatsbare flessen is verboden. 6.4.1.4. In de gebouwen bedraagt de maximaal toegelaten bedrijfsdruk 1,5 bar. 6.4.1.5. In de gebouwen is de installatie zodanig opgericht dat, zelfs per ongeluk, de druk in de leidingen de bedrijfsdruk niet overschrijdt met meer dan 50 %. 6.4.1.6. Een afsluitkraan ligt vlakbij de plaats waar de leiding het gebouw binnenkomt. Deze afsluitkraan moet buiten het gebouw en zijn ingangen liggen. De plaats waar deze kraan ligt is gemakkelijk te vinden. 6.4.1.7. De handelingen voor het plaatsen of vervangen van verplaatsbare recipiënten worden zo veilig mogelijk uitgevoerd. Na deze handelingen wordt de dichtheid van de buizen en koppelingen nagegaan. 6.4.2. Installaties die gas in vaste reservoirs gebruiken. 6.4.2.1. Ongeacht hun inhoud, voldoen de opslagplaatsen met vaste reservoirs voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen aan de voorschriften van het desbetreffende koninklijk besluit van 21 oktober 1968. 6.4.2.2. Op grond van het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming » wordt bovendien een machtiging vereist voor opslagplaatsen met vaste reservoirs met een inhoud van 300 liter en meer (gemeten in liter water). Onverminderd de voorschriften van voormelde paragraaf, moeten deze opslagplaatsen ook voldoen aan de eventuele vereisten van de machtigingsbesluiten. 6.4.2.3. De gebouwen met lokalen die bestemd zijn voor bewoners, zijn zowel verwijderd of gescheiden van de eventuele verdampingsinfiltraties als van andere gebouwen of door derden bewoonde lokalen. 6.4.3. Installaties die gas in verplaatsbare recipiënten gebruiken. 6.4.3.1. De verplaatsbare recipiënten voldoen aan de voorschriften van het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming ». 6.4.3.2. De opslagplaatsen met verplaatsbare recipiënten met een totale inhoud (in liter water) van 500 liter of meer moeten gemachtigd zijn overeenkomstig het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming » en moeten voldoen aan de eventuele vereisten van de machtigingsbesluiten. 6.4.3.3. Veiligheidsmaatregelen voor verplaatsbare recipiënten. 6.4.3.3.1. De verplaatsbare recipiënten mogen niet in de gebouwen gelegd worden. Buiten de gebouwen zijn zij op minstens 1,5 m van vensters en 2,5 m van deuren gelegd. 6.4.3.3.2. De verplaatsbare recipiënten staan steeds rechtop, op een niveau dat niet lager ligt dan de omliggende grond, en op minstens 2,5 m afstand van elke kelderopening of ingang naar een ondergrondse plek.
Zij moeten tegen omvallen beschermd zijn. 6.4.3.3.3. Gemakkelijk brandbare stoffen, met inbegrip van droog gras en onkruid, mogen niet opgestapeld worden op minder dan 2,5 m van de verplaatsbare recipiënten. 6.4.3.3.4. Verplaatsbare recipiënten met hun toestellen zijn beschermd tegen weer en wind. Elke schuilplaats of lokaal waarin ze eventueel geïnstalleerd zijn : - mogen enkel vervaardigd zijn uit ontbrandbare materialen; - zijn voorzien van een goede ventilatie, zowel onderaan als bovenaan. 6.4.3.3.5. Koppeling van de verplaatsbare recipiënten aan de distributieleiding.
Ten einde het leeglopen van de leiding bij het vervangen van een leeg recipiënt door een vol te vermijden, is een afsluitsysteem aangebracht op de leiding van elke verplaatsbare recipiënt. Dit apparaat mag bestaan hetzij uit een klep of een terugslagklep, hetzij uit een omkeerklep als de voorziening langs twee recipiënten gebeurt. 6.4.4. Leidingen 6.4.4.1. De leidingen zijn vervaardigd uit buizen van naadloos staal, koper of koperlegering, sterk genoeg om te weerstaan aan een bedrijfsdruk van 20 bar.
De buisstukken waaruit de distributieleiding bestaat, zijn aan elkaar gezet door : - autogeenlassing; - een soldeernaad waarvan het smeltpunt van het mengsel op minstens 500 °C ligt.
Nochtans wordt het gebruik toegelaten van mechanische koppelingen die bestemd zijn voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen, in hoeverre dit nodig is voor het demonteren en hermonteren. 6.4.4.2. De distributieleidingen moeten binnen de gebouwen zo gelegd zijn, dat zij over hun ganse lengte kunnen geïnspecteerd worden, behalve daar waar zij in voeringen moeten gelegd zijn, overeenkomstig lid 6.4.4.5. Doeltreffende maatregelen zijn getroffen om deze leidingen te beschermen tegen corrosie. 6.4.4.3. De leidingen mogen niet gelegd zijn : - in de kanalen voor afvoer van rook of verbrandingsgassen, zelfs als deze niet gebruikt worden; - in de schachten van de liften, lasten- of bordenliften; - in de mantelbuizen voor het waslinnen; - in de ventilatie- of verwarmingsmantelbuizen.
Zij mogen evenmin door voormelde kanalisaties of mantelbuizen lopen, noch door watergoten of rioolmonden. De distributieleidingen zijn gelegd op minstens 5 cm afstand van andere kanalisaties en mogen niet in verbinding staan met de afvoerkanalen voor rook en verbrandingsgassen. 6.4.4.4. De distributieleidingen mogen niet door ruimten lopen waar een lek bijzonder gevaarlijk kan zijn, hetzij door de bestemming van deze ruimte, hetzij door hun onvoldoende ventilatie. Indien dit nochtans niet kan vermeden worden, mogen de buizen van geen enkel mechanisch koppelstuk voorzien zijn over heel de lengte waarvan sprake. 6.4.4.5. Voeringen De voeringen zijn uit één stuk en hebben een voldoende mechanische weerstand. Zij zijn verplicht voor alle leidingen die door wanden steken.
De voeringen voor de gasdistributie mogen geen andere leiding bevatten. 6.4.5. Gebruikstoestellen. 6.4.5.1. Voor de voorziening van de gebruikstoestellen worden enkel onbuigzame buizen gebruikt.
Op de aanvoerleiding van elk gebruikstoestel staat een stopkraan. Deze kraan moet gemakkelijk bereikbaar zijn en ligt vlakbij het bediende toestel.
Een verdeelkraan is op de algemene voedingsleiding gelegd, wanneer meerdere gebruiksapparaten in één lokaal gegroepeerd zijn. Deze kraan is gemakkelijk te bereiken en ligt op minder dan 15 m van het eerste toestel.
De nodige maatregelen zijn getroffen opdat deze kraan enkel in geval van noodzaak zou kunnen gebruikt worden. 6.4.5.2. Elk gebruikstoestel is aangepast aan de aard en druk van het gas. De toestellen komen overeen met het koninklijk besluit van 3 juli 1992 betreffende de veiligheid van gastoestellen. Alle verwarmings- en kooktoestellen die zijn verbonden met de gasinstallatie, zijn voorzien van veiligheidsthermoëlementen. 6.4.5.3. In de lokalen waar één of meer toestellen zijn geïnstalleerd, zijn afdoende maatregelen getroffen, niet alleen voor een goede ventilatie, maar ook voor : - een voldoende aanvoer van verse lucht, om de lucht te vervangen die door de gasverbranding werd opgebruikt; - een voldoende afvoer van de verbrandingsgassen buiten de gebouwen.
Afvoerleidingen zorgen voor het uitdrijven van de verbrandingsproducten die voortkomen uit de in de keukens gebruikte toestellen. Deze leidingen voldoen aan de voorschriften van lid 5.6.3. 6.5. Installaties voor verwarming en klimaatregeling. 6.5.1. Algemene inleiding. 6.5.1.1. Terminologie. 6.5.1.1.1. Installatie van centrale verwarming : verwarmingsinstallatie waarvan de warmtebron(nen) de energie van een fluïdum opvoert, en deze vervolgens overbrengt naar de lokalen die moeten worden verwarmd. 6.5.1.1.2. Lokaal verwarmingsapparaat : toestel met een warmtebron dat geïnstalleerd is in het te verwarmen lokaal. 6.5.1.1.3. Centrale installatie voor klimaatregeling : regelingsinstallatie waarbij de verwerkte lucht vervoerd wordt naar de verschillende lokalen die moeten worden geklimatiseerd of verlucht. 6.5.1.2. De centrale verwarmings- of klimaatregelingsinstallaties voldoen aan de voorschriften, grondregels van de bouwkunst en technische richtlijnen betreffende de centrale verwarming, de ventilatie en de klimaatregeling, die op de datum van oprichting van de installaties van kracht zijn. 6.5.2. Centrale verwarmingsinstallaties. 6.5.2.1. De warmtebronnen zijn opgericht in stookplaatsen die voldoen aan de vereisten van § 5.2. 6.5.2.2. De warmtebronnen met automatische ontsteking waarin een vloeibare brandstof gebruikt wordt, zijn uitgerust met veiligheidstoestellen overeenkomstig de norm EN 230 « Verstuivingsstookoliebrander uit één stuk - veiligheids-, aandrijvings- en regelingsvoorschriften » en EN 264 « Veiligheidsvoorschriften voor verbrandingsinstallaties die vloeibare brandstoffen gebruiken - veiligheidsvereisten - proeven ». 6.5.2.3. De warmtebronnen met een automatische ontsteking die een brandbaar gas gebruiken, zijn uitgerust met een toestel : - dat de toevoer van brandstof naar de brander automatisch afsluit bij het stilvallen van de brander, bij oververhitting of overdruk in de wisselaar; - dat alle toevoer van brandstof afsluit bij toevallig uitdoven van de waakvlam.
De toestellen stemmen overeen met het koninklijk besluit van 3 juli 1992 betreffende de veiligheid van gastoestellen. 6.5.2.4. Centrale verwarmingsinstallaties met warme lucht. 6.5.2.4.1. In de warmtebronnen heeft de lucht voortdurend een hogere druk dan het gas dat circuleert in de ketelhaard. 6.5.2.4.2. Niet toegelaten worden : - de verwarming met rechtstreekse verbranding in de rond te stuwen lucht; - de verwarming met een uitwisseling van warmte met een vloeistof of stoom waarvan de temperatuur hoger is dan 180 °C. 6.5.3. Plaatselijke verwarmingstoestellen.
De plaatselijke toestellen die zorgen voor bijkomende of aanvullende verwarming, werken elektrisch en voldoen aan volgende vereisten : - er mag geen enkel contact zijn, zelfs toevallig, tussen om het even welk voorwerp en de verwarmende weerstanden; - de temperatuur van de lucht aan de uitlaat mag niet hoger zijn dan 80 °C; - de temperatuur van de uitwendige en bereikbare delen van het toestel mag in geen geval hoger zijn dan 70 °C. 6.5.4. Centrale installaties voor klimaatregeling.
De groepen voor de luchtbehandeling zijn geïnstalleerd in daarvoor bestemde lokalen en voldoen aan de voorschriften van § 5.2.
Bovendien zijn maatregelen getroffen om te vermijden dat dampen van de koelvloeistof rechtstreeks of onrechtstreeks andere lokalen van de inrichting zouden doordringen. 6.5.5. Gemeenschappelijke voorschriften : Die voorschriften zijn van toepassing op de installaties voor verwarming door warme lucht en op de centrale klimaatregelingsinstallaties. 6.5.5.1. De leidingen voor de luchtcirculatie zijn vervaardigd uit materialen van klasse A0 overeenkomstig bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. 6.5.5.2. De gevoerde lucht mag niet voortkomen uit de stookplaatsen, noch uit lokalen waar bijzonder brandgevaar bestaat. 6.5.5.3. Om te vermijden dat, bij brand, de rook de nog niet door het vuur aangetaste lokalen zou doordringen langs de luchtleidingen, zijn aangepaste toestellen gelegd. 6.5.5.4. Waar de gebruikte leidingen de bediende lokalen doordringen, mag de temperatuur van de gevoerde lucht niet hoger zijn dan 80 °C. 6.5.5.5. Bij abnormale stijging van de temperatuur van het verwarmde fluïdum, legt een veiligheidstoestel de ventilatoren stil, en al naar gelang het geval : - dooft de warmtebron of zet de waakvlam aan van de warmtegeneratoren; - snijdt de elektrische stroom af van de groepen voor luchtbehandeling.
Dit automatisch mechanisme is ontdubbeld door handbedieningen die oordeelkundig op ten minste twee plaatsen van de inrichting zijn gelegd. Deze handbedieningen zijn gelegd buiten de lokalen waar de stookplaats of de groep voor luchtbehandeling zijn geïnstalleerd.
Bovendien is één van de handbedieningen opgericht in een lokaal of ruimte die rechtstreeks van buitenuit kan betreden worden. Panelen in het wit met rode letters of tekens : - duiden de plaats aan waar de voornoemde handbedieningen liggen; - verstrekken de nodige inlichtingen om deze handbedieningen te kunnen gebruiken en om eventueel andere acties te kunnen verrichten. 6.5.5.6. De gedeelten van de luchtomloop in « onderdruk », zoals filterkamers, schachten, enz., zijn voldoende dicht om de insijpeling van rook en gassen te voorkomen uit de lokalen waarlangs de omloop is geleid. 6.5.5.7. De elektrische motoren zijn gemakkelijk bereikbaar voor onderhoud.
Wanneer een motor geïnstalleerd is in de luchtomloop, heeft hij tenminste een bescherming IP4 X (NBN C 20-001). Bovendien zijn de wikkelingen beschermd door een ingebouwde thermische beveiliging die de aanvoer van elektrische stroom naar de motor afsnijdt bij oververhitting.
De ingebouwde thermische beveiliging is niet vereist voor motoren van 0,36 kW en minder. 6.5.5.8. De mondingen voor het aanzuigen of afvoeren van lucht naar buiten zijn zodanig gelegd dat geen vast brandbaar bestanddeel kan indringen en dat het brandgevaar van buiten vermeden wordt.
Deze mondingen worden beschermd door tralies of corrosievrij maaswerk. 6.5.5.9. Verwarmingsmonden, luchtverspreiders of afzuigmonden zijn op minstens 0,08 m boven de afgewerkte vloer gelegd. Deze mondingen zijn op dezelfde wijze beschermd als bedoeld in lid 6.5.5.8.
De bepalingen van het vorig lid zijn echter niet van toepassing op de monden die, in vergaderzalen, toneelzalen en conferentielokalen, enz., in de afgewerkte planken vloer kunnen worden gelegd. Die monden zijn dan niet alleen uitgerust met het hiervoor beschreven tralie- of maaswerk maar ook met een metalen korf met dezelfde oppervlakte als de beschermde monden. 6.6. Installaties voor branddetectie, melding, waarschuwing, alarm en brandblusmiddelen. 6.6.1. Algemene inleiding 6.6.1.1. Alle inrichtingen zijn uitgerust met een installatie voor detectie van brand alsook met toestellen of middelen voor melding, waarschuwing, alarm en brandblussing. 6.6.1.2. De detectie-installaties waarmee de inrichtingen zijn uitgerust, zijn veralgemeende installaties voor automatische branddetectie door punctuele voelers, die overeenstemmen met de Belgische norm NBN S 21-100. 6.6.1.3. Aantal, keuze en ligging van de toestellen en middelen voor brandmelding, waarschuwing, alarm en blussing. 6.6.1.3.1. Het aantal en de keuze van de toestellen of middelen zijn onder meer bepaald door de inplanting van de inrichting, het aantal bewoonde niveaus, de afmetingen, de toestand en de bestemming van de inrichting, in akkoord met de territoriaal bevoegde Brandweer. De toestellen zijn zodanig verdeeld dat elk punt van de betrokken plaats kan worden bediend. 6.6.1.3.2. De toestellen en middelen waarvoor een menselijke handeling nodig is, zijn op zichtbare en gemakkelijk te vinden plaatsen gelegd, die in alle omstandigheden zonder moeite bereikbaar zijn.
Ze zijn zodanig geïnstalleerd dat het verkeer niet gehinderd wordt en dat ze niet beschadigd of omgestoten kunnen worden. De toestellen en middelen die buiten gelegd of geïnstalleerd zijn, zijn zo nodig tegen weer en wind beschut. 6.6.2. Brandmelding. 6.6.2.1. Vanuit elk compartiment moet de ontdekking of de detectie van brand onverwijld aan de brandweer meegedeeld kunnen worden. 6.6.2.2. De nodige verbindingen zijn op elk ogenblik verzekerd door telefoon- of elektrische lijnen, of door elk ander systeem dat dezelfde werkingszekerheid en gebruiksfaciliteiten biedt. 6.6.2.3. Elk toestel waardoor de verbinding tot stand kan worden gebracht en waarvoor een menselijke tussenkomst nodig is, is voorzien van een bericht dat inlichtingen over zijn bestemming en gebruik bevat.
Indien het om een telefoontoestel gaat, staat het oproepnummer vermeld, behalve als de verbinding rechtstreeks of automatisch is. 6.6.3. Waarschuwing De waarschuwingsberichten of -signalen zijn waarneembaar door elke betrokken persoon, onder meer door de leden van het waakpersoneel en het personeel van de eventuele inwendige veiligheidsdienst. Die signalen of berichten mogen geen verwarring veroorzaken met andere, in het bijzonder met de alarmsignalen of -berichten. 6.6.4. Alarm 6.6.4.1. De alarmsignalen of -berichten zijn waarneembaar door elke betrokken persoon. Die signalen of berichten mogen geen verwarring veroorzaken met andere, in het bijzonder met de waarschuwingssignalen of -berichten. In elk geval moten ze de bewoners kunnen wekken. 6.6.4.2. Vanwege de omvang van de inrichting, wordt het bevel waarbij die geheel of gedeeltelijk wordt geëvacueerd, gegeven door de alarminstallaties. 6.6.5. Blusmiddelen. 6.6.5.1. Algemene inleiding. 6.6.5.1.1. Het aantal en de keuze van blusmiddelen van elk type worden bepaald in akkoord met de territoriaal bevoegde Brandweer die, wat betreft de blus- en watervoorzieningsmiddelen, mag toelaten dat volgende voorschriften slechts gedeeltelijk uitgevoerd worden. 6.6.5.1.2. De apparaten en installaties bieden voldoende waarborgen voor een goede werking. Die vereiste wordt beschouwd als voldaan wat betreft, onder meer, de apparaten en installaties die overeenstemmen met een Belgische norm. 6.6.5.2. Blusapparaten.
De blusapparaten stemmen overeen, volgens hun type en capaciteit, met één van de Belgische normen NBN S 21-011 tot 19.
Een draagbare snelblusser is gelegd vlakbij elke haspel met axiale voeding, waarvan de installatie eventueel verplicht is. In alle gevallen moet elke verdieping beschikken over ten minste één draagbaar blusapparaat.
Vanwege de bijzondere risico's die sommige lokalen, technische ruimten of installaties bieden, zoals stookplaatsen, hoogspanningskabines, machinekamers van liften, friteuses, enz., zijn een voldoende aantal blusapparaten gelegd of geïnstalleerd in oordeelkundig gekozen plaatsen.
De capaciteit en het type van de in deze paragraaf bedoelde snelblussers zijn aangepast aan de betrokken risico. 6.6.5.3. Muurhaspels met axiale voeding en muurhydranten. 6.6.5.3.1. De toestellen waarvan sprake stemmen overeen met de betrokken norm, d.w.z. hetzij de Belgische norm NBN EN-671-1 m.b.t. muurhaspels met axiale voeding, hetzij de Belgische norm NBN 571 m.b.t. muurhydranten. 6.6.5.3.2. De eventuele muurhaspels met axiale voeding en muurhydranten zijn gegroepeerd en hebben een gemeenschappelijke watervoorziening. 6.6.5.3.3. De leiding die deze muurhaspels met water onder druk voedt, heeft een voldoende binnendiameter voor de debieten die bedoeld zijn in de norm aan de uitlaat van de minst begunstigde lans onder een druk van ten minste 2,5 bar. 6.6.5.3.4. De voedingsdruk is zodanig dat de resterende druk aan de uitlaat van de minst begunstigde lans ten minste 2,5 bar bedraagt wanneer het net 500 liter per minuut afgeeft in de ongunstigste voorwaarden.
De installatie moet een minimaal uurdebiet afgeven van 30 m3 tijdens ten minste twee uur. 6.6.5.3.5. De toestellen worden zonder voorafgaaande handeling met water onder druk gevoed. De algemene afsluiters en alle tussenafsluiters zijn in de open stand verzegeld. De voedingskanalisaties zijn binnen het gebouw vervaardigd uit roestvast of gegalvaniseerd staal of uit koper. De kanalisaties zijn zorgvuldig beschermd tegen vorst.
Om de gevaren en de hinder te voorkomen die hun breuk met zich zou brengen, zijn de leidingen voorzien van het strikt onontbeerlijk aantal afsluitkranen of aftapkranen. Aan de voet van elke verticale leiding zijn, vlakbij hun verbinding met de hoofdleiding, een afsluitkraan en een aftapkraan gelegd om die leiding desnoods te kunnen isoleren of ledigen.
De aanduidingen in verband met de richting waarin de afsluit- en aftapkranen openen, zijn duidelijk vermeld op de handwielen of krukken die de werking van die toestellen bedienen.
Ten einde de druk van het water op die twee punten van de installatie op elk ogenblik te kunnen meten, is een manometer met een controledriewegkraan gelegd vlakbij de algemene sluiter en een tweede voorbij het hoogste toestel ten opzichte van de vloer.
Dank zij die manometers kunnen drukken gelezen worden tot 10 bar met een nauwkeurigheid van 0,2 bar. 6.6.5.4. Brandkranen of hydranten. 6.6.5.4.1. De brandkranen of hydranten worden gevoed door de openbare voorziening van water onder druk met een debiet van ten minste 800 liter per minuut.
Indien de openbare voorziening aan dat debiet niet kan voldoen, dient men beroep te doen op andere voorzieningsbronnen waarvan de minimale capaciteit 100 m3 bedraagt. 6.6.5.4.2. Er is ten minste één brandkraan of hydrant vlakbij elke inrichting. Het aantal en de ligging van de brandkranen of hydranten zijn zo dat de naaste brandkraan of hydrant ten minste 100 m ligt van de ingang van het gebouw. Er wordt gezorgd voor een signalisatie die overeenstemt met de omzendbrief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van 10 oktober 1975 betreffende de watervoorziening voor brandblussing. Bij gebrek daaraan zal een watervoorrad met een inhoud van 100 m3 beschikbaar zijn op minder dan 50 m van de inrichting. 6.6.5.4.3. De brandkranen of hydranten zijn geïnstalleerd in de voetpaden van de straten, pleinen, binnenplaatsen, enz., op plaatsen die gelegen zijn op minstens 0,60 m van de banen, wegen of doorgangen waarop autovoertuigen kunnen rijden en parkeren. 6.6.5.5. Vaste en automatische blusinstallaties.
In de stookplaatsen waar één of verschillende warmtebronnen in gebruik zijn die met een vloeibare brandstof gevoed worden, zijn deze bronnen uitgerust met een automatisch blussysteem gekoppeld aan toestellen die, als zij in werking treden, de aanvoer van brandstof en elke energiebron uitschakelen in de stookplaats waar brand is uitgebroken.
In keuken-restaurantcomplexen is elk vast frituurtoestel uitgerust met een vaste en automatische blusinstallatie die gekoppeld is aan een apparaat waarbij de voeding in warmte-energie van het frituurtoestel wordt onderbroken.
De in dit artikel bedoelde automatische blussingsinstallaties zijn uitgerust met een waarschuwingssysteem dat gekoppeld is aan de branddetectie. HOOFDSTUK 3. - Onderhoud, controle en bewoning 7. Onderhoud en controle. 7.1. Algemene inleiding. 7.1.1. De technische uitrusting van de inrichting wordt in goede staat gehouden. 7.1.2. De Directie van de inrichting zorgt ervoor dat de in paragrafen 7 en 8 van hoofdstuk III bedoelde keuringen, bezoeken en controles uitgevoerd worden en dat proces-verbalen hiervan worden opgemaakt. Een exemplaar daarvan blijft in het bezit van de Directie, één wordt gestuurd aan de Minister die bevoegd is voor de erkenning van rusthuizen voor bejaarden, en één wordt gestuurd aan de burgemeester van de gemeente waar de instelling gevestigd is. 7.2. Liften en goederenliften.
De liften en goederenliften zijn gekeurd en bezocht overeenkomstig de bepalingen van het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming ».
Dit voorschrift betreft ook al de in dit besluit bedoelde instellingen, die al dan niet personeelsleden tewerkstellen, ter aanvulling van de bepalingen van artikel 28 van het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming ». 7.3. Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie.
De elektrische installaties, met inbegrip van de installaties voor veiligheidsverlichting, zijn gekeurd en bezocht door een instelling die door het Ministerie van Economische Zaken erkend is, overeenkomstig de bepalingen bedoeld in het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming », het « Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties » en de bijzondere bepalingen die in voornoemde bijlage opgenomen zijn : - bij hun inbedrijfstelling, alsook wanneer belangrijke wijzigingen worden aangebracht; - één keer per jaar voor alle installaties.
Die voorschriften betreffen ook al de in dit besluit bedoelde inrichtingen, die al dan niet personeelsleden tewerkstellen, ter aanvulling van de bepalingen van artikel 28 van het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming ». 7.4. Installaties met brandbaar gas dat langs openbare leidingen wordt gevoerd. 7.4.1. Vóór de inbedrijfstelling van een installatie of een gedeeltelijk vernieuwde installatie, wordt deze nagezien overeenkomstig de voorschriften van het koninklijk besluit van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen. 7.4.2. Bovendien worden alle nieuwe installaties en alle belangrijke wijzigingen van een installatie onderworpen, alvorens de bestrijking en de schildering op het nieuwe gedeelte en/of het gewijzigde gedeelte aan te brengen, aan de volgende consecutieve controles : - een controle van de leidingen : nadat de verdeelmeters en de afsluitkranen zijn ontkoppeld, terwijl de buizen zijn dichtgestopt, worden de leidingen onderworpen aan een drukproef waarbij de druk minstens gelijk is aan tienmaal de maximaal toegelaten bedrijfsdruk, terwijl al de koppelingen, verbindingen, lasnaden, enz., ingesmeerd worden met een schuimend product. De proef wordt gunstig geacht als geen enkele luchtbel verschijnt en als geen enkele drukverlaging waargenomen wordt in de installatie. - een controle van de koppeling van de apparaten : de dichtheid van de terug aangekoppelde afsluitkranen en verdeelmeters wordt nagezien door een drukproef waarbij de druk minstens gelijk is aan de maximaal toegelaten bedrijfsdruk, terwijl deze kranen en koppelingen van de meters ingesmeerd worden met een schuimend product. De proef wordt gunstig geacht als geen enkele luchtbel verschijnt en als geen enkele drukverlaging waargenomen wordt in de installatie.
In beide gevallen wordt de drukproef uitgevoerd d.m.v. een inert gas.
Elke proef duurt minstens twintig minuten. - een onderzoek van de op de installatie aangekoppelde apparaten (overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften, met name de voldoende ventilatie van het lokaal). Bovendien bevat het examen van de apparaten een proef van het afspannen van de thermo-elementen (sluitduur bij vlamonderbreking). - een onderzoek van de afvoerpijpen van de verbrande gassen van de apparaten : staat, trek, dichtheid, vastmaking, uitmonding in de open lucht in een depressiezone.
De voormelde controles moeten uitgevoerd worden door een daartoe uitgerust organisme dat onafhankelijk van de installateur is.
De uitslagen van alle uitgevoerde testen worden opgetekend in het proces-verbaal, opgesteld na de beëindiging van de proeven. 7.4.3. De nieuwe geplaatste verbruikstoestellen worden vóór hun ingebruikstelling getest door een bevoegde installateur die nagaat of ze goed werken. 7.4.4. Minstens één keer per jaar worden de installaties nagezien door een bevoegde installateur of een daartoe uitgerust organisme.
Deze inspectie omvat o.m. : - het nazicht en de reiniging van de branders; - het nazicht van de beschermings- en regelingsinrichtingen; - het nazicht van de dichtheid van de installatie; - de inspectie en zo nodig de reiniging van de afvoerpijpen van de verbrandingsgassen. 7.4.5. Om de drie jaar wordt de dichtheid van de toestellen en leidingen nagezien door een daartoe uitgerust organisme dat onafhankelijk van de installateur is. Deze controle bestaat uit : - Het onderzoek van de installatie : leidingen, afsluitkleppen, haspels en diverse onderdelen om na te gaan of de werken en de apparatuur uitgevoerd worden overeenkomstig het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming » en de normen NBN D 51-003 en D 51-004. - Een dichtheidsproef op al de installatie, die bestaat uit : - Een drukproef d.m.v. inert gas met een kraan voor het afsluiten van de gesloten apparaten. Deze drukproef wordt uitgevoerd met een druk die gelijk is aan tweemaal de bedrijfsdruk, zonder de maximale bedrijfsdruk te overschrijden die toegelaten is door sommige op de installatie bestaande sluitapparaten. De proef duurt minstens twintig minuten. Tijdens de proef worden alle koppelingen, afsluitkleppen en onderdelen van de installatie met zeepwater ingesmeerd om de plaats van een eventuele lekkage te bepalen. De proef wordt gunstig geacht als geen drukverlaging tijdens deze waargenomen wordt. - een drukproef d.m.v. inert gas met een kraan voor het afsluiten van de open apparaten. Deze drukproef wordt uitgevoerd met de bedrijfsdruk. De proef duurt minstens twintig minuten. Tijdens de proef worden alle koppelingen, afsluitkleppen en onderdelen, die stroomafwaarts van de afsluitkranen gelegen zijn, met zeepwater ingesmeerd om de plaats van een eventuele lekkage te bepalen. De proef wordt gunstig geacht als geen drukverlaging tijdens deze waargenomen wordt. - een onderzoek van de op de installatie aangekoppelde apparaten (overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften, met name de voldoende ventilatie van het lokaal). Bovendien bevat het examen van de apparaten een proef van het afspannen van de thermo-elementen (sluitduur bij vlamonderbreking); - een onderzoek van de afvoerpijpen van de verbrande gassen van de apparaten : staat, trek, dichtheid, vastmaking, uitmonding in de open lucht in een depressiezone... 7.5. Installaties met vloeibaar gemaakte petroleumgassen. 7.5.1. Vooraleer de installatie in gebruik genomen wordt : - wordt de leiding aan een drukproef onderworpen waarbij de druk minstens gelijk is aan anderhalve keer de maximale bedrijfsdruk. De proefdruk mag in geen geval minder dan 3 bar zijn. Het onder druk zetten gebeurt uitsluitend d.m.v. inert gas. De proef duurt minstens twintig minuten; - indien de proefdruk meer bedraagt dan de maximale druk die voorzien is voor een op de leiding gemonteerd onderdeel, zoals een ontspanner, een regelaar, een meter of een veiligheidsklep, worden deze onderdelen eerst buiten bedrijf gesteld. De testen worden zo zorgvuldig mogelijk uitgevoerd, ten einde de dichtheid te controleren, de vervormingen en de defecten op te sporen die de veiligheid in het gedrang kunnen brengen. De proeven worden gunstig geacht als geen enkele luchtbel verschijnt en als geen enkele drukverlaging waargenomen wordt in de installatie; - wordt een drukproef d.m.v. inert gas uitgevoerd, met al de apparaten en onderdelen in bedrijf en met een kraan voor het afsluiten van de open apparaten. Deze drukproef wordt uitgevoerd met de bedrijfsdruk.
De proef duurt minstens twintig minuten. Tijdens de proef worden al de tijdens de eerste proef niet gecontroleerde koppelingen, afsluitkleppen en onderdelen en degene die stroomafwaarts van de afsluitkranen gelegen zijn, met zeepwater ingesmeerd om de plaats van een eventuele lekkage te bepalen. De proef wordt gunstig geacht als geen drukverlaging tijdens deze waargenomen wordt; - wordt een onderzoek uitgevoerd van de op de installatie aangekoppelde apparaten (overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften, met name de voldoende ventilatie van het lokaal). Bovendien bevat het examen van de apparaten een proef van het afspannen van de thermo-elementen (sluitduur bij vlamonderbreking); - wordt een onderzoek uitgevoerd van de afvoerpijpen van de verbrande gassen van de apparaten : staat, trek, dichtheid, vastmaking, uitmonding in de open lucht in een depressiezone.
Nieuwe proeven worden gedaan, na herstelling of vervanging van de defecte stukken, totdat ze een gunstig resultaat geven.
Bij elke belangrijke wijziging wordt het gewijzigde gedeelte van de installatie aan de hierboven beschreven testen onderworpen.
De inspecties waarvan sprake in deze paragraaf worden uitgevoerd door een daartoe uitgerust zelfstandig organisme. De uitslagen van alle uitgevoerde testen worden opgetekend in het proces-verbaal, opgesteld na de beëindiging van de proeven. 7.5.2. Vooraleer de verbruikstoestellen in gebruik genomen worden, worden ze getest door een bevoegde installateur om na te gaan of ze goed werken. 7.5.3. Minstens één keer per jaar worden de installaties nagezien door een bevoegde installateur of een daartoe uitgerust organisme.
Deze inspectie omvat o.m. : - het nazicht en de reiniging van de branders; - het nazicht van de beschermings- en regelingsinrichtingen; - het nazicht van de dichtheid van de installatie; - de inspectie en zo nodig de reiniging van de afvoerpijpen van de verbrandingsgassen. 7.5.4. Om de drie jaar wordt de dichtheid van de toestellen en leidingen nagezien door een daartoe uitgerust organisme dat onafhankelijk van de installateur is. Deze controle bestaat uit : - Het onderzoek van de installatie : leidingen, afsluitkleppen, haspels en diverse onderdelen om na te gaan of de werken en de apparatuur uitgevoerd worden overeenkomstig het « Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming », de voorschriften van het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 (gewijzigd) betreffende de opslagplaatsen voor vloeibaar gemaakt handelspropaan, handelsbutaan of mengsels daarvan in vaste ongekoelde houders en de code van goede praktijk betreffende dit soort installatie; - Een dichtheidsproef op al de installatie, die bestaat uit : - een drukproef d.m.v. inert gas met een kraan voor het afsluiten van de gesloten apparaten.
Deze drukproef wordt uitgevoerd met een druk die gelijk is aan tweemaal de bedrijfsdruk, zonder de maximale bedrijfsdruk te overschrijden die toegelaten is door sommige op de installatie bestaande sluitapparaten. De proef duurt minstens twintig minuten.
Tijdens de proef worden alle koppelingen, afsluitkleppen en onderdelen van de installatie met zeepwater ingesmeerd om de plaats van een eventuele lekkage te bepalen. De proef wordt gunstig geacht als geen drukverlaging tijdens deze waargenomen wordt. - Een drukproef d.m.v. inert gas met een kraan voor het afsluiten van de open apparaten. Deze drukproef wordt uitgevoerd met de bedrijfsdruk. De proef duurt minstens twintig minuten. Tijdens de proef worden alle koppelingen, afsluitkleppen en onderdelen, die stroomafwaarts van de afsluitkranen gelegen zijn, met zeepwater ingesmeerd om de plaats van een eventuele lekkage te bepalen. De proef wordt gunstig geacht als geen drukverlaging tijdens deze waargenomen wordt. - wordt een onderzoek uitgevoerd van de op de installatie aangekoppelde apparaten (overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften, met name de voldoende ventilatie van het lokaal). Bovendien bevat het examen van de apparaten een proef van het afspannen van de thermo-elementen (sluitduur bij vlamonderbreking). - wordt een onderzoek uitgevoerd van de afvoerpijpen van de verbrande gassen van de apparaten : staat, trek, dichtheid, vastmaking, uitmonding in de open lucht in een depressiezone... 7.6. Installaties voor verwarming en klimaatregeling. 7.6.1. Een keer per jaar worden de installaties voor centrale verwarming en de centrale klimaatregelingsinstallaties nagezien door een bevoegde installateur.
Deze inspectie omvat o.m. : - het nazicht en de reiniging van de branders; - het nazicht van de beschermings- en regelingsinrichtingen; - de inspectie en zo nodig de reiniging van de afvoerpijpen van de verbrandingsgassen.
Voor de centrale verwarming wordt deze inspectie uitgevoerd vóór de ingebruikneming van de installaties. 7.6.2. De vaste of verplaatsbare afvoerleidingen voor rook of verbrandingsgas moeten steeds in goede staat zijn. Elke gebroken of gebarsten leiding moet hersteld of vervangen worden vooraleer ze terug in werking gesteld wordt.
Na een schouwbrand wordt de koker waar het vuur ontstond over zijn hele lengte nagezien en geveegd, daarna wordt een dichtheidstest uitgevoerd. 7.6.3. De roosters, tralies of korven waarvan sprake in de leden 6.5.5.8. en 6.5.5.9. worden gereinigd zo dikwijls als nodig blijkt. 7.6.4. De installaties voor centrale verwarming met vaste of vloeibare brandstof worden gecontroleerd overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof. 7.7. Installaties voor branddetectie, toestellen en middelen voor melding, waarschuwing, alarm en brandblussing. 7.7.1. De algemeen verspreide installaties voor automatische detectie worden in ontvangst genomen en gecontroleerd zoals bepaald in de Belgische norm NBN S 21-100 « Concipiëring van de installaties voor automatische branddetectie door punctuele voeler ». De controles moeten echter betrekking hebben op het geheel van de installaties (voelers, centrales, versterkingstabellen, stuurinstallaties, etc.) 7.7.2. De algemeen verspreide installaties voor automatische detectie worden jaarlijks onderhouden, nagezien en gecontroleerd zoals bepaald in de Belgische norm NBN S 21-100 « Concipiëring van de installaties voor automatische branddetectie door punctuele voeler ». 7.7.3. Eenmaal per jaar worden de andere elektrische brandmeldingsinstallaties dan de openbare telefoonlijnen, alsook de elektrische waarschuwings- en alarmtoestellen in ontvangst genomen, gecontroleerd en nagezien door een organisme dat door het Ministerie van Economische Zaken erkend werd voor de controle van de elektrische installaties. 7.7.4. De draagbare of verplaatsbare snelblussers worden jaarlijks nagezien. 7.7.5. Elk jaar worden door een daartoe uitgerust organisme de muurhaspels met axiale voeding en de muurhydranten nagezien, alsmede hun hulpstukken en de voedingsleidingen. 7.7.6. Bij het periodieke onderzoek waarvan sprake in lid « 7.7.5. » gaat de directie van de instelling na of de afsluitkleppen van de muurhaspels met axiale voeding en de muurhydranten volledig geopend zijn. 7.8. Allerlei.
Bovendien kan de exploitant jaarlijks de controle en het onderhoud van de volgende installaties laten uitvoeren door bekwaam personeel : - de vuurvaste deuren en kleppen..., - de keukenzuigkappen en hun afvoerpijpen; - de autonome stroombronnen en de installatie voor veiligheidsverlichting; - de rookafvoerriolen en de ontrookinrichtingen.
De data van deze controles en de tijdens deze controles vastgestelde opmerkingen moeten ingeschreven worden in het veiligheidsregister dat ter beschikking van de burgemeester en van de bevoegde ambtenaar moet worden gesteld. 8. Voorschriften betreffende de bewoning. 8.1. Algemeen.
Buiten hetgeen voorzien is door deze reglementering, neemt de directie van de instelling alle nodige maatregelen om de bewoners van de instelling te beschermen tegen de gevolgen van brand en paniek. De permanente maatregelen die in dat opzicht door de directie genomen worden, zullen vermeld worden in een huishoudelijk reglement. 8.2. Doorgangen. 8.2.1. Het is verboden in de doorgangen die bij evacuatie gebruikt worden, meubelen, karretjes of andere voorwerpen op te stapelen of neer te zetten. Met instemming van de territoriaal bevoegde brandweer mogen sommige vaste meubelen in de doorgangen geplaatst worden voor zover : - de nuttige breedte van de doorgangen door deze meubelen niet verminderd wordt, zelfs wanneer hun deuren open zijn; - de meubelen vastgelegd worden of niet verplaatst en/of omgegooid kunnen worden bij de evacuatie van het gebouw; - de opgevulde meubelen overeenstemmen met de normen NBN EN 1021-1 en NBN EN 1021-2 betreffende de "Evaluatie van de brandbaarheid van de opgevulde meubelen". 8.2.2. In de gemeenschappelijke lokalen, die al dan niet toegankelijk zijn voor het publiek, zoals de refter, de kapel, enz., wordt het meubilair zodanig geplaatst dat men gemakkelijk door kan. 8.2.3. In geen geval mag de goede werking belemmerd worden van de zelfsluitende deuren of de bij brand zelfsluitende deuren of luiken. 8.3. Keukens, kooktoestellen en vloeistofverwarmers. 8.3.1. Kooktoestellen en vloeistofverwarmers zijn ver genoeg verwijderd of geïsoleerd van elk brandbaar materiaal. 8.3.2. Het gebruik van kooktoestellen of vloeistofverwarmers is in de kamers van de bewoners of in de wachtzalen enkel toegelaten als het om elektrische toestellen gaat die voldoende veilig zijn. 8.4. Installaties voor elektrische drijfkracht, verlichting en signalisatie.
De soepele leidingen die de elektrische verplaatsbare toestellen voeden, mogen geen hinder zijn voor het doorgaand verkeer van personen. 8.5. Afval en huisvuil.
Stofvodden en afval waarin zelfontbranding kan optreden of die gemakkelijk brandbaar zijn, worden bewaard in metalen vaten met deksel of opgeborgen in een plaats waar ze geen brandgevaar opleveren. 8.6. Voorlichting van het personeel en van de bewoners op het gebied van de bescherming en de brandbestrijding. 8.6.1. De personeelsleden en in het bijzonder de personeelsleden van de nachtwacht worden geoefend in het behandelen van de blusmiddelen en ontvangen onderricht aangaande hun gebruiksvoorwaarden. Deze personen volgen ook een algemene opleiding inzake schadepreventie. De lijst van deze personen wordt aangeplakt met de inlichtingen waarvan sprake in lid 8.6.2. De organisatie van de diensten binnen het rustoord moet zodanig uitgevoerd worden dat een persoon die deze opleiding volgt, op elk ogenblik aanwezig is en bereikt kan worden in de inrichting. 8.6.2. Instructies in voldoend aantal uitgehangen op plaatsen waar ze goed leesbaar zijn : a) lichten het personeel in over de bij brand te volgen gedragslijnen en namelijk voor : - het onmiddellijk melden van de brand; - het in werking stellen van waarschuwings- en alarmtoestellen of -middelen en van de brandblusapparaten; - de te treffen schikkingen om de veiligheid van de bewoners, het personeel en eventueel het publiek te verzekeren; - de te nemen maatregelen om de tussenkomst van de bevoegde brandweer te vergemakkelijken; b) lichten de bewoners voor betreffende het alarm, ten einde : - hen in staat te stellen het overeenstemmende signaal te identificeren; - hen de gedragslijnen te leren die zij moeten volgen bij alarm. 8.6.3. De directie van de inrichting houdt minstens één keer per jaar praktische oefeningen, die tot doel hebben haar personeelsleden te onderrichten aangaande hun gedragslijn bij brand. 8.6.4. Branddetectie.
Al de personeelsleden moeten in kennis worden gesteld van de werking en de interpretatie van de signalen van de installatie voor branddetectie. 8.7. Allerlei. 8.7.1. De directie van de instelling zorgt ervoor dat onbevoegde personen geen toegang hebben tot de technische lokalen en doorgangen. 8.7.2. Zonder afbreuk te doen aan de voorschriften van het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 betreffende de opslagplaatsen voor vloeibaar gemaakt handelspropaan, handelsbutaan of mengsels daarvan in vaste ongekoelde houders, is het verboden in de nabijheid van deze houders te roken, brandende voorwerpen te brengen of vuur te maken op minder dat 5 m van de vaste houders, en op minder dan 2,5 m van de verplaatsbare houders.
Dit verbod wordt aangeplakt. 8.7.3. Elk toestel dat bestemd is om vast geïnstalleerd te worden, moet geleverd worden samen met een voor de gebruiker bestemde gebruiks- en onderhoudsaanwijzing, opgemaakt in het Frans, waarin alle nodige inlichtingen worden gegeven om het toestel veilig en doelmatig te gebruiken. De directie houdt deze aanwijzingen ter beschikking van de gebruikers. 8.7.4. Na de werkuren van de niet-bestendige diensten wordt in de inrichting een ronde gedaan met het doel zich ervan te vergewissen dat er in de verlaten lokalen geen ongeval- of brandrisico is. 8.7.5. Een plan van elke verdieping wordt aangeplakt bij elke toegang van deze verdieping. Een plan van de kelderverdiepingen wordt aangeplakt op het gelijkvloers en bij het uitgangspunt van de trappen die naar de kelderverdiepingen leiden. Die plannen verschaffen inlichtingen over de verdeling en de bestemming van de lokalen en inzonderheid over de ligging van de technische lokalen en ruimten. 8.7.6. De omgeving van de plaatsen waar handbediende toestellen voor melding, waarschuwing of alarm of apparaten voor de brandbestrijding geplaatst of aangebracht zijn, moet steeds vrij blijven, zodat deze toestellen of apparaten onverwijld gebruikt kunnen worden.
Aanhangsels I bij bijlage II Model van attest Ondergetekende . . . . .
Hoofd van de brandweerdienst van en te . . . . . verklaart dat het rustoord (*) de serviceflat (*) het opvangcentrum (*) genoemd . . . . . en gelegen te . . . . .
Straat . . . . . nr ........... dat (die) - een *- geen *- nieuw gebouw is in de zin van het koninklijk besluit van 7 juli 1994.
Eerste mogelijkheid (**) a. voldoende beantwoordt aan de reglementering inzake brandbeveiliging en paniek in de rustoorden, serviceflats en opvangcentra voor bejaarde personen bedoeld in bijlage II bij het besluit van de Waalse Regering van.............................. tot uitvoering van het decreet van.............................. 2009 betreffende de huisvesting en de opvang van bejaarde personen en/of aan de federale normen toepasselijk op de nieuwe gebouwen krachtens het koninklijk besluit van 7 juli 1994 zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 1997 voor de huisvesting - de opvang - van maximum .............................. bejaarde personen verspreid over .............................. verdiepingen.
Tweede mogelijkheid (**) b. beantwoordt niet voldoende aan de reglementering inzake brandbeveiliging en paniek in de rustoorden, serviceflats en opvangcentra voor bejaarde personen bedoeld in bijlage II bij het besluit van de Waalse Regering van.............................. tot uitvoering van het decreet van.............................. 2009 betreffende de huisvesting en de opvang van bejaarde personen en/of aan de federale normen toepasselijk op de nieuwe gebouwen krachtens het koninklijk besluit van 7 juli 1994 zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 1997, wat betreft de hierna vermelde punten : Eerste mogelijkheid (*) : de bovenvermelde tekortkomingen vormen volgens mij geen belemmering voor de uitbating van de voorziening (**) voor huisvesting* - opvang* - van maximaal.............................. bejaarde personen, verspreid over.............................. verdiepingen.
Die tekortkomingen moeten evenwel worden verholpen binnen een termijn van.............................. (**) Wanneer de voorziening aan de bovenvermelde tekortkomingen heeft voldaan en de uitvoering ervan is gecontroleerd, zal zij in elk geval aan de reglementaire veiligheidsnormen opgelegd aan de rustoorden, serviceflats en opvangcentra, voldoende beantwoorden.
Tweede mogelijkheid (*) : de exploitatie van de voorziening wordt niet toegestaan.
Het Hoofd van de brandweerdienst, (datum en handtekening) * Schrappen wat niet past * Schrappen wat niet past en aanvullen.
Gelet op het attest ingevuld door........................................, Hoofd van de brandweerdienst, op.............................., betreffende het rustoord *- de serviceflat *- het opvangcentrum *- genaamd........................................ en beheerd door........................................;
Ik ondergetekende,........................................, Burgemeester van............................... stem in met de conclusies van het verslag van de brandweerdienst vervat in deel 1.
Bijgevolg, Eerste mogelijkheid (**) a. de uitbating van de bovenvermelde voorziening wordt toegestaan voor de huivesting *- de opvang (*)- van maximum............... bejaarde personen verspreid over.............................. verdiepingen voor een periode van zes jaar ** - van.............................. (te bepalen voor een periode van minder dan zes jaar).
Tweede mogelijkheid (**) b. de uitbating van de bovenvermelde voorziening wordt toegestaan voor de huivesting *- de opvang (*)- van maximum.......... bejaarde personen verspreid over.............................. vverdiepingen voor een periode van.............................. en tot..............................
Tijdens die periode zal inzake veiligheid aan de volgende punten moeten voldaan worden : Het hoofd van de brandweerdienst zal een controle moeten uitvoeren.
Derde mogelijkheid (*) De uitbating van de bovengenoemde voorziening wordt niet toegestaan.
De Burgemeester, (datum en handtekening) (*) Schrappen wat niet past (**) Schrappen wat niet past en aanvullen Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 2009 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2009 betreffende de opvang en de huisvesting van bejaarde personen.
Namen, 15 oktober 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. E. TILLIEUX
Bijlage III Normen toepasselijk op de rustoorden HOOFDSTUK I. - Normen betreffende de vrijheid van de bewoners, het respect voor hun overtuigingen en hun deelneming 1. Huishoudelijk reglement. 1.1. Elk rustoord voor bejaarde personen is ertoe gehouden een huishoudelijk reglement op te maken.
Het huishoudelijk reglement bepaalt de rechten en plichten van de bewoners en van de beheerder. Het voorziet in de zo groot mogelijke vrijheid voor de bewoner met inachtneming van de eisen van het gemeenschapsleven. Het moet aan de resident de volledige vrijheid verzekeren van filosofische, politieke en religieuze meningsuiting. Er mag hem geen enkele verplichting van commerciële, culturele, religieuze, filosofische, politieke of taalkundige aard worden opgelegd.
Het moet ook de wilsbeschikking van de bewoner waarborgen inzake het einde van het leven.
Het voorziet eveneens in de verplichting om zich te gedragen naar de bepalingen betreffende de veiligheid.
Het huishoudelijk reglement voorziet bovendien in een procedure inzake eventuele bedwingings- en/of isoleringsmaatregelen om de veiligheid van de gedesoriënteerde bejaarde personen te waarborgen, met inachtneming van hun grondwettelijk recht op bewegingsvrijheid. Deze procedure zal minstens de manier bepalen waarop de beslissing om een bedwingings- en/of isoleringsmaatregel toe te passen, door de verzorgingsploeg genomen wordt, met inbegrip van de huisdokter van de bewoner, en ook de duur van de bedwingingsmaatregel die hoogstens één week mag duren, de eventuele verlenging van de maatregel en de specifieke toezichtsregels. Behalve geval van overmacht wordt de eventuele bedwingings- en/of isoleringsmaatregel voorafgegaan door een informatie aan de familie en/of vertegenwoordiger van de bewoner.
De eventuele wijzigingen in dit huishoudelijk reglement treden in werking dertig dagen na mededeling aan de bewoners en/of aan hun vertegenwoordigers en na het inlichten van de bewonersraad. 1.2. Een door de directeur gedateerd en ondertekend exemplaar van dit huishoudelijk reglement wordt tegen ondertekend ontvangstbewijs geldend als kennisneming door elke bewoner en/of door zijn vertegenwoordiger afgegeven vóór de ondertekening van de huisvestingsovereenkomst en, voor zover mogelijk, vóór de datum waarop de opvang van deze bewoner in het rustoord is voorzien. 1.3. Het huishoudelijk reglement vermeldt de naam van de beheerder en het nummer van de werkingsvergunning van het rustoord. 1.4. Het huishoudelijk reglement vermeldt uitdrukkelijk : - de voorwaarden van de organisatie van de verpleegkundige zorgen alsmede van de zorgen verschaft door het paramedisch en/of kinesiepersoneel; - de voorwaarden van de organisatie van de medische activiteit met inachtneming van de vrije keuze van de arts door de bewoner. 1.5. Bovendien vermeldt het huishoudelijk reglement : - de naam van de directeur aan wie alle opmerkingen, bezwaren of klachten van de bewoners of hun vertegenwoordiger meegedeeld kunnen worden; de directeur kan daartoe bij afspraak geraadpleegd worden ten minste vier uur per week verspreid over minimum twee dagen, waarvan minstens één keer per week, één uur na 18 uur; - het respect voor het privéleven van de bewoners; - het recht voor de bewoners om de bezoekers van hun keuze te ontvangen; - de bezoekdagen en -uren worden zo ruim mogelijk vastgesteld, waarvan minstens drie uur 's namiddags en één uur na 18 uur, elke dag, zondag en feestdagen inbegrepen; - de vrije toegang voor bijstand aan een stervende wordt voortdurend gewaarborgd aan de familie, de vrienden alsmede aan geestelijken en lekenraadgevers; - het adres en het telefoonnummer van de administratie waar klachten kunnen ingediend worden; - het adres en het telefoonnummer van de burgemeester die bevoegd is om klachten in ontvangst te nemen; - het belang voor de bewoner om een verzekering inzake burgerlijke aansprakelijkheid te genieten. 1.6. Het vermeldt de regels die de bewoner of zijn vertegenwoordiger de mogelijkheid geven om deel te nemen aan het leven van het rustoord, inzonderheid in het kader van de bewonersraad. 1.7. Het ontvangstbewijs dat als kennisneming van het huishoudelijk reglement en van elke wijziging ervan geldt, wordt bij het in punt 3 van dit hoofdstuk bedoelde individuele dossier gevoegd. 1.8. Elke met de bovenvermelde voorschriften strijdige clausule wordt geacht nietig te zijn. 2. Overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner. 2.1. Een in tweevoud opgemaakte overeenkomst wordt afgesloten tussen het rustoord en de bewoner en/of zijn vertegenwoordiger; ze moet gedateerd en ondertekend worden door de partijen.
Een exemplaar van de overeenkomst moet aan de bewoner of aan zijn vertegenwoordiger tegen ontvangstbewijs worden gestuurd.
Het voor het rustoord bestemde exemplaar en het ontvangstbewijs moeten bij het in hoofdstuk 3 van deze bijlage bedoelde individuele dossier gevoegd worden.
Elke wijziging van deze overeenkomst maakt het voorwerp uit van een in tweevoud opgemaakt aanhangsel dat ook gedateerd en ondertekend is, en bij de overeenkomst gevoegd.
De overeenkomst moet de volgende punten bevatten : 2.1.1. De algemene en bijzondere huisvestingsvoorwaarden. 2.1.2. De dagelijkse huisvestingsprijs en de diensten die worden gedekt.
Onder dagprijs voor de huisvesting wordt verstaan de prijs die per dag moet betaald worden door de bewoner of zijn vertegenwoordiger en die een geheel van kosten solidariseert die beschouwd worden als deeluitmakend van de normale taken van de instelling.
Deze prijs kan schommelen naar gelang van de bijzondere architecturale elementen en van de kenmerken van de bewoonde kamer; dit afgewisselde aanbod is nochtans beperkt tot 10 verschillende basisprijzen; voor elke van deze prijzen worden de bijzondere elementen en kenmerken duidelijk bepaald in deze overeenkomst. De volgende elementen zijn minimum in de prijs inbegrepen : - het gebruik van de kamer en het meubilair van de kamer; - het gebruik en het onderhoud van de sanitaire, eigen of gemeenschappelijke installaties; - het gebruik van de gemeenschappelijke plaatsen, met inbegrip van de liften, overeenkomstig het huishoudelijk reglement; - het grote onderhoud van het patrimonium; het algemene onderhoud en het reinigen van de gemeenschappelijke plaatsen, materiaal en producten inbegrepen; de herstellingen van de kamers die uit een gewoon huurgebruik voortvloeien; - het meubilair en het onderhoud van de gemeenschappelijke plaatsen; - de afvalverwijdering; - de verwarming van de kamers en gemeenschappelijke plaatsen, het onderhoud van de installaties en elke wijziging van de verwarmingsapparatuur; - het stromende koude en warme water en het gebruik van elke sanitaire installatie; - de elektrische installaties, hun onderhoud en elke wijziging ervan en het elektriciteitsverbruik van de gemeenschappelijke plaatsen; - de installaties voor de bewaking, de bescherming tegen brandgevaar en voor intercom; - in voorkomende geval, de kosten voor de installatie, het onderhoud en de retributie van een openbaar telefoontoestel ter beschikking gesteld van de bewoners die slechts de kosten voor persoonlijke communicaties tegen de kostprijs betalen; - het ter beschikking stellen in de gemeenschappelijke ruimten van een computer die het zenden en ontvangen van e-mail en de toegang tot Internet mogelijk maakt; - het ter beschikking stellen in de gemeenschappelijke plaatsen van televisie, radio en ander audiovisueel materiaal; - de administratieve kosten, ongeacht de aard ervan, die gebonden zijn aan de huisvesting of de opvang van de bewoner of die de werking van de instelling betreffen; - de verzekeringen voor de burgerlijke aansprakelijkheid, de brandverzekering alsmede alle verzekeringen die de beheerder overeenkomstig de wetgeving heeft aangegaan, met uitzondering van elke persoonlijke verzekering van de bewoner; - de eventuele lokale belastingen; - de animatie-, recreatie- en therapeutische activiteiten wanneer ze in de instelling worden georganiseerd; - de keukeninstallaties, het onderhoud ervan en de wijzigingen in verband met de ontwikkeling van de wetgeving en de toevoer van de stoffen en de opslag ervan; - de bereiding en de verdeling van de maaltijden, de naleving van de diëten, de collaties en dranken waarvan de verdeling tussen de maaltijden systematisch is; geen supplement kan in rekening worden gebracht voor de dienst in kamer; - de vervangende maaltijden naar rato van de prijs van een normale maaltijd; - het ter beschikking stellen, het onderhoud en de hernieuwing van het beddegoed : matrassen, dekens, spreien, lakens, oorkussens, steeklakens alsmede gordijnen, behangsels en meubelstoffen; - het ter beschikking stellen van morsdoeken en servetten; - de bescherming van het beddegoed in geval van incontinentie; - het gereedschap in verband met de incontinentie; - het materieel om doorligwonden te voorkomen; - het ter beschikking stellen van een koelkast als ze deel uitmaakt van het meubilair van de kamer; - het elektriciteitsverbruik, de verlichtings- en verwarmingstoestellen in verband met het individuele gebruik van de bewoners; - het reinigen van de kamers en van het meubilair en materiaal die erin staan; - de dienstverleningen van het verpleegkundige en verplegende personeel; - de dienstverleningen van het paramedische en kinesiepersoneel gedekt door de verzekeringsinstellingen; - de bevoorrading, het beheer, de opslag en de distributie van de medicijnen, onverminderd de vrije keuze van de apotheker door de bewoner; - het ter beschikking stellen van een toiletstoel als de toestand van de bewoner het vereist; - het meubilair zoals beschreven in punt 15 van deze bijlage, de eventuele terbeschikkingstelling van een bed met variabele hoogte, materieel om het meubilair aan te passen aan de gezondheidstoestand van de bewoner (optrekbeugel, bedsteun, matras...) en bedwingingsmaterieel; - de belastingen en heffingen betreffende de inrichting; - de kosten voor onderhoud, poetsen en herstellingen veroorzaakt door gewone slijtage; - het wassen en strijken van niet persoonlijk wasgoed; - onbeperkte terbeschikkingstelling van warm en koud drinkwater. 2.1.3. De voorwaarden van de aanpassing van de dagelijkse huisvestingsprijs, overeenkomstig de in hoofdstuk VIII van deze bijlage bedoelde normen. 2.1.4. Onverminderd de bepalingen van het tweede lid van punt 2.1.2. van dit hoofdstuk moet de dagelijkse huisvestingsprijs binnen eenzelfde inrichting dezelfde zijn voor de bedden van het rustoord, van het rust- en verzorgingstehuis en voor een kortstondig verblijf. 2.1.5. De volledige en precieze opsomming van alle supplementen die in rekening zouden kunnen worden gebracht tegen de bewoner alsmede hun prijs, het middel om ze te berekenen en elke regel waarmee zijn eventuele verhoging kan worden berekend.
Onder supplement wordt verstaan, elke kost die bovenop de maximum toegelaten dagprijs voor de huisvesting door de inrichting wordt aangerekend voor een product of voor een dienst en geleverd door de inrichting en waarvoor de inrichting zelf een specifieke prijs of een marge bepaalt of waarvoor de prijs bepaald wordt door een externe dienst of zorgverlener of leverancier en waarvan de inrichting de verantwoording kan verstrekken aan de hand van een factuur van de externe dienstverlener of zorgverlener of leverancier. 2.1.5.1. De bewoner mag geen enkel supplement betalen dat niet wordt bedoeld in de in de overeenkomst inbegrepen lijst.
Alleen de goederen en diensten die de bewoner of zijn vertegenwoordiger vrij kiest kunnen het voorwerp uitmaken van een toeslag.
Worden niet als supplement beschouwd de voorschotten ten gunste van derden, met name elke uitgave betaald door de inrichting op naam van de bewoner en terugbetaald voor het juiste bedrag door de bewoner of zijn vertegenwoordiger. Deze uitgave moet gerechtvaardigd worden door een verantwoordingsdocument of een factuur opgemaakt op naam van de bewoner. 2.1.5.2. In afwijking van het laatste lid van punt 2.1.5.1. hierboven, vermeldt de overeenkomst de voorwaarden i.v.m. de tenlasteneming door de bewoner van het licht verzorgingsmateriaal, de dienstverleningen van het verpleegkundige en verplegende personeel en van het paramedische en kinesiepersoneel, wanneer de bewoner bij de ziekte- en invaliditeitsverzekering niet de voldoende dekking heeft.
Het bedrag dat de bewoner opgelegd wordt, mag niet hoger zijn dan de tegemoetkoming die het RIZIV voor hem aan de inrichting zou storten. 2.1.6. Als een waarborg al dan niet vereist wordt, en, wanneer hij vereist wordt, zijn bedrag en zijn bestemming; dit bedrag mag niet hoger zijn dan de maandelijkse huisvestingsprijs die in de overeenkomst bepaald is. 2.1.6.1. Wanneer hij wordt vereist, wordt de waarborg door de partijen op een geïndividualiseerde rekening geplaatst, die ten name van de bewoner bij een bankinstelling wordt geopend met vermelding van de bestemming. 2.1.6.2. De door de belegde som opgebrachte interesten worden bij het kapitaal gevoegd. 2.1.6.3. De ene of andere partij kan slechts over de waarborgrekening, zowel in kapitaal als in intresten, beschikken tegen overlegging hetzij van een schriftelijk akkoord, dat na sluiting van de overeenkomst werd opgesteld, hetzij van een eensluidend afschrift van de uitgifte van een gerechtelijke beslissing, deze beslissing is uitvoerbaar. 2.1.6.4. Op het einde van de overeenkomst wordt de gekapitaliseerde waarborg aan de bewoner of aan zijn rechthebbenden afgegeven, na aftrek van alle eventuele verschuldigde kosten en vergoedingen. 2.1.6.5. Geen enkele waarborg mag vereist worden in geval van kort verblijf, zoals bedoeld in artikel 2, 2°, g, van het decreet. 2.1.7. De voorwaarden van het in bewaring geven van goederen, waarborgen en waarden die door de bewoner aan de inrichting toevertrouwd zijn, alsmede de voorwaarden van hun eventueel beheer. 2.1.8. De voorwaarden voor de vermindering van de huisvestingsprijs in geval van afwezigheid van de bewoner wegens opneming in een ziekenhuis, weekeinde, vakantie en elke andere reden.
Wanneer de bewoner in de loop van de maand de kamer bezet, is hij dan voor de eerste keer een bedrag verschuldigd, dat gelijk is aan het nog te lopen deel van de maand. 2.1.9. Het nummer van de aan de bewoner toegewezen kamer met vermelding van het maximumaantal toelaatbare bewoners in deze kamer.
Een kamerwisseling mag niet worden verricht zonder de toestemming van de bewoner of van zijn vertegenwoordiger. 2.2. De ontbindingsvoorwaarden van de overeenkomst. 2.2.1. De overeenkomst wordt voor een onbepaalde duur gesloten, rekening houdend met het feit dat de dertig eerste dagen als proeftijd gelden.
In geval van kort verblijf zoals bedoeld in artikel 2, 3°, g, van het decreet, wordt de overeenkomst voor een bepaalde duur gesloten. 2.2.2. Tijdens deze proefperiode mogen beide partijen de overeenkomst ontbinden met inachtneming van een opzeggingstermijn van zeven dagen. 2.2.3. Na deze proefperiode mag de overeenkomst ontbonden worden mits een vooropzeg die niet korter dan drie maanden mag zijn in geval van ontbinding door de beheerder en vijftien dagen in geval van ontbinding door de bewoner.
De vooropzeg van drie maanden kan tot één maand worden teruggebracht in geval van duidelijke niet-naleving van de veiligheidsnormen of van de eisen van het gemeenschappelijk leven.
Elke vooropzeg gegeven door de beheerder wordt behoorlijk gemotiveerd.
Bij gebreke daarvan gaat men ervan uit dat de vooropzeg niet gegeven werd.
Als de bewoner de inrichting verlaat tijdens de door de beheerder vermelde vooropzegperiode, dient hij geen vooropzeg te presteren.
In geval van kort verblijf zoals bedoeld in artikel 2, 3°, van het decreet, mag de overeenkomst mits een vooropzeg van zeven dagen ontbonden worden, wat de partij die deze ontbinding beslist, ook mag zijn. 2.2.4. De ontbinding geschiedt schriftelijk, hetzij bij ter post aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs twee werkdagen vóór de aanvang van de hierboven vermelde termijn. 2.2.5. De bewoner of zijn vertegenwoordiger die de overeenkomst zonder inachtneming van de opzeggingstermijn ontbindt, kan verplicht zijn een vergoeding te betalen, gelijk aan het pension dat de duur van de bepaalde termijn dekt, met uitzondering van de eventuele supplementen. 2.2.6. In geval van overlijden of van vertrek wegens medische redenen blijft de verplichting om de dagelijkse huivestingsprijs te betalen, bestaan zolang de kamer niet vrij is, rekening houdend met de bepalingen bedoeld in 2.1.8. 2.3. De korting die eventueel door de apotheker wordt toegestaan, wordt aan de bewoner volledig terugbetaald. 2.4. De gedetailleerde plaatsbeschrijving van de door de bewoner bezette kamer wordt gevoegd bij de overeenkomst. Ze wordt door de partijen gedateerd en ondertekend. Bij gebrek aan beschrijving vóór de opvang, wordt de bewoner geacht de kamer ontvangen te hebben in de staat waarin ze zich bevindt op het ogenblik dat hij de kamer verlaat en mag hij niet verantwoordelijk gesteld worden voor de eventuele schade. 2.5. De overeenkomst vermeldt de termijn waarover de bewoner of zijn vertegenwoordiger beschikt om de facturen te betwisten. Die termijn moet minstens één maand bedragen vanaf de ontvangstdatum van de factuur. 2.6. De overeenkomst vermeldt het feit dat elk geschil betreffende de uitvoering van de bedoelde overeenkomst tot de bevoegdheid van de burgerlijke rechtbanken behoort. Het adres van het Vredegerecht en de Rechtbank van eerste aanleg, die territoriaal bevoegd is, wordt nader bepaald. 2.7. Elke met de bovenvermelde voorschriften strijdige clausule wordt geacht nietig te zijn. 2.8. Een door de FOD Economie toegelaten prijsverhoging die overeenstemt met de in hoofdstuk VIII bedoelde prijsaanpassing wordt niet beschouwd als een wijziging van de overeenkomst. 3. Individueel dossier van de bewoner. 3.1. Een individueel dossier wordt opgemaakt bij de opvang van elke bewoner, dit dossier moet voortdurend bijgehouden worden.
Het wordt minstens twee jaar bewaard na het vertrek van de bewoner. 3.1.1. De verzameling van de in dit dossier vermelde gegevens en hun behandeling wordt verricht overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 3.1.2. De ambtenaren van het Waalse Gewest belast met het toezicht mogen dit dossier permanent raadplegen. 3.1.3. Een lijst van de personeelsleden die overeenkomstig artikel 16, § 1, 4°, van bovenvermelde wet dit dossier mogen raadplegen, wordt bijgehouden. 3.1.4. De inhoud van dit dossier wordt gedekt door het beroepsgeheim. 4. Aanplakking van informatie. 4.1. De gegevens over onderstaande punten worden aangeplakt op de meest geschikte plaats, al naar gelang het publiek waarvoor ze bestemd zijn : - de naam van de beheerder en, als het om een rechtspersoon gaat, zijn rechtsvorm en de natuurlijke persoon die hem vertegenwoordigt; - de naam van de directeur van de inrichting en zijn gewone aanwezigheidsuren in het rustoord alsmede de naam van zijn vervanger in geval van afwezigheid; - het nummer en elk gegeven betreffende de werkingsvergunning en, in voorkomend geval, elk gegeven betreffende een opschorting van werkingsvergunning, een weigering of een intrekking van werkingsvergunning alsmede een sluiting; - de toetreding, in voorkomend geval, tot het kwaliteitshandvest en elke informatie over zijn eventuele intrekking; - de inlichtingen betreffende de bewonersraad, met name de oproepingen en de verslagen van de vergaderingen; - het adres en het telefoonnummer van de administratie en de burgemeester; - de menu van de lopende week en van de volgende week; - de bezoekuren; - de activiteiten en animaties die door de inrichting worden georganiseerd of waaraan de bewoners kunnen deelnemen. 4.2. De directeur van het rustoord zal elke nodige maatregel treffen opdat dit bord leesbaar, voor iedereen toegankelijk en permanent bijgehouden zou zijn. 5. Levensproject van de inrichting. 5.1. Op basis van het levensproject van de inrichting bepalen de werkploegen operationele doelstellingen in hun dagelijkse praktijk, alsook indicatoren om ze te evalueren. 5.2. Het levensproject van de inrichting wordt jaarlijks geëvalueerd door alle actoren van de inrichting, met name de beheerder, de directeur, het personeel en de raad van bewoners. In voorkomend geval wordt het levensproject van de inrichting bijgestuurd. HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de hygiëne, de voeding en de gezondheidszorgen 6. Hygiëne. 6.1. De algemene diensten, met name de keuken en de wasserij, leven de regels inzake hygiëne strikt na en zijn zo ingericht dat ze de bewoners door hun geur, damp of geluid niet hinderen. 6.2. De overeenkomstig het huishoudelijk reglement toegelaten dieren mogen in geen geval toegang hebben tot de keukens, de lokalen waar voedingsmiddelen worden bewaard, de eetkamer, de verzorgingslokalen en de lokalen voor de voorbereiding van geneesmiddelen. 6.3. De vaste afvalstoffen worden geloosd in hermetische vuilniszakken met inachtneming van de reglementering over de afvalstoffen. 6.4. De toiletstoelen zijn strikt persoonlijk en bestemd voor hun specifieke gebruik.
Ze worden slechts gebruikt als de gezondheidstoestand het rechtvaardigt. Ze mogen in geen geval een gewone stoel vervangen. 6.5. Het beddegoed wordt in een staat van bestendige netheid gehouden en in ieder geval minstens één keer per week en telkens als het nodig is, vervangen.
De vuile was wordt geplaatst in hermetische bakken en dagelijks van de huisvestingszones afgevoerd. 6.6. Drinkwater moet in de hele inrichting beschikbaar zijn. 6.7. De baden en douches moeten dagelijks door de bewoners kunnen worden gebruikt.
De nodige hulp wordt verstrekt aan de personen die niet in staat zijn om zich alleen te wassen. 6.7.1. Om de rust van de bewoners te waarborgen mag 's nachts of vóór 7 uur 's morgens niet verzorgd worden, behalve in geval van ernstig incident of om medische redenen vermeld in het individuele medisch dossier. 6.7.2. De directeur moet ervoor zorgen dat geen enkele bejaarde persoon bij gebrek aan zorgen en netheid de andere bewoners misselijk maakt; hij treft met name alle maatregelen om ervoor te zorgen dat elke bewoner zich minstens één keer per week volledig wast. 7. Voeding. 7.1. De bewoners krijgen minstens drie maaltijden per dag, waarvan één volledige warme maaltijd.
De voeding is gezond en gevarieerd; ze is aangepast aan de toestand van de bejaarde persoon. De kwaliteitsregels in verband met de voeding van bejaarde personen worden nageleefd. De door de behandelend geneesheer voorgeschreven diëten worden nageleefd. 7.1.1. De voorbereiding van de maaltijden en de verdeling ervan worden verricht volgens de striktste hygiëneregels overeenkomstig de eisen van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. 7.1.2. De inrichting bezorgt de administratie een afschrift van de vergunning van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. 7.2. De menu's van de maaltijden worden minstens één week op voorhand meegedeeld aan de bewoners, met name op het mededelingenbord.
Een register met tenminste de lijst van de menu's van de afgelopen maand wordt bijgehouden. De ambtenaren van het Waalse Gewest belast met het toezicht mogen dit register permanent raadplegen. 7.3. De ochtendmaaltijd mag niet vóór 7 uur worden opgediend, die van de middag niet vóór 12 uur en die van de avond niet vóór 17 uur 30.
Om de gastvrijheid te verzekeren en het levensproject in acht te nemen worden de maaltijden, behalve medische redenen, in het restaurant gebruikt. 7.4. Twee menu's naar keuze zijn voorzien voor de avondmaaltijd. 7.5. Het rustoord is ertoe gehouden de nodige hulp te verstrekken aan de personen die moeilijkheden ondervinden om alleen te eten of te drinken. 8. Gezondheidszorgen en oproepregister. 8.1. Een individueel medisch dossier (eventueel elektronisch) wordt opgemaakt voor elke bewoner.
Dat dossier ligt ter inzage van de bewoner of zijn vertegenwoordiger.
Een afschrift van het dossier is verkrijgbaar tegen betaling van de kostprijs. 8.1.1. Dit individueel dossier omvat de medische, verpleegkundige, paramedische en kinesitherapie richtlijnen en dagelijks de vermelding van de uitvoering ervan, de opmerkingen van het personeel dat deze richtlijnen heeft uitgevoerd, alsmede alle andere zorgen. Het baseert zich op de regels opgelegd door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. 8.1.2. Dit individueel dossier vermeldt ook de bezoekdag van de arts, de voorgeschreven geneesmiddelen en hun posologie, de vereiste zorgen, de gevraagde examens en het eventueel dieet. 8.1.3. De verzameling van de in dit dossier vermelde gegevens en hun behandeling wordt verricht overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 8.1.4. Het individueel medisch dossier wordt gedurende minstens twee jaar na het weggaan van de bewoner in de inrichting gehouden. 8.2. Bij de afwisseling van de ploeg deelt de voor de zorgen verantwoordelijke persoon alle inlichtingen betreffende de kenmerkende evenementen die gedurende de afgelopen periode zijn gebeurd, schriftelijk mede. 8.3. De individuele voorbereiding van de geneesmiddelen wordt door een verpleger volgens de vigerende regels verricht. De medicijnen mogen niet langer dan zeven dagen op voorhand bereid worden. Alle vloeibare medicijnen dienen extemporaneus te worden bereid.
De medicijnen worden bewaard in een meubel of een lokaal dat hiervoor speciaal wordt voorzien en op slot gedaan. 8.4. Telkens wanneer de gezondheidstoestand van de resident dit vereist, dient er beroep te worden gedaan op een geneesheer van zijn keuze.
Als de bewoner of zijn vertegenwoordiger, niet in staat is deze keuze te uiten en in afwezigheid van zijn arts of van zijn vervanger, waarvan de personalia worden vermeld in het individuele dossier waarvan sprake in punt 3.1. van deze bijlage, doet de voor de zorgen verantwoordelijke persoon een beroep op een arts van zijn keuze. 8.5. De directie verzoekt alle artsen die één of meerdere personen in een rustoord behandelen om zich ertoe te verbinden op de meest doeltreffende wijze deel te nemen aan de interne medische organisatie van de instelling. 8.6. De directeur moet elke voorzorgsmaatregel nemen om besmettelijke ziekten te voorkomen. 8.6.1. In het bijzonder moet hij ervoor zorgen dat alle maatregelen worden getroffen voor de steriele zorgen, door het gebruik van sets voor eenmalig gebruik.
De inrichting moet voortdurend over het nodige materieel beschikken zodat het personeel zijn handen hygiënisch kan wassen, met name vloeibare zeep en papieren servetten, alsook het nodige materieel om een bewoner te isoleren die aan een besmettelijke ziekte lijdt.
Verzorgingsprocedures worden daartoe voorzien.
De gemeenschappelijke inspectie van de hygiëne wordt in alle betwistbare gevallen geraadpleegd. 8.6.2. Zowel 's nachts als overdag vermeldt het personeelslid dat dienst heeft, het aan de oproepen van de bewoners gegeven gevolg en met name de instructies die hij heeft gegeven, in het eventueel gecomputeriseerde register.
Volgens de omstandigheden moet hij onmiddellijk beroep doen op de persoon van wie de interventie noodzakelijk is.
Het register wordt dagelijks ondertekend door de verantwoordelijken voor de verzorgingsdienst.
De telefoonnummers van de artsen, verplegers, brand- en politiediensten, ziekenhuizen en ambulances moeten worden vermeld op de eerste bladzijde van het register.
Het register wordt ter beschikking gesteld van de ambtenaren van het Waalse Gewest belast met het toezicht. Het wordt minstens twee jaar bewaard na het vertrek van de bewoner. 8.7. In geval van voorlopig of definitief vertrek van de bewoner wordt een verbindingsblad opgesteld ter attentie van de verzorgingsploeg die de bewoner daarna ten laste zal nemen. HOOFDSTUK III. - Normen betreffende het aantal, de classificatie, de kwalificatie en de moraliteit van het personeel 9. Personeel. De directeur en het personeel van de inrichting zorgen in het kader van het levensproject voor een gunstige atmosfeer voor de levenskwaliteit van de bewoners. Ze dragen bij tot het behoud van hun autonomie en ontplooiing. Ze hebben tot doel hun toegang tot een dynamischer sociaal leven te bevorderen, een beroep te doen op hun creatiemogelijkheden en de communicatie tussen de bewoners van de inrichting te verbeteren.
In elk rustoord voor bejaarde personen zijn er drie categorieën personeel : het directie- en administratief personeel, het hotelpersoneel en het verzorgings- en reactiveringspersoneel.
Elk personeelslid draagt voortdurend een identificatiebadge waarop zijn naam, voornaam en functie binnen het rustoord leesbaar worden vermeld.
Voor de schatting van het personeel dat voor de verschillende ambten vereist is, staat een voltijds equivalent gelijk met 38 uur wekelijkse dienstverleningen, behoudens in deze bepalingen uitdrukkelijk bedoelde uitzondering.
De minimale norm is één voltijds personeelslid per aangesneden groep van 5 bewoners. 9.1. Directie- en administratief personeel. 9.1.1. Directeur. 9.1.1.1. In elk rustoord is er een directeur die zorgt voor het dagelijks beheer en die onmiddellijk verantwoordelijk is t.o.v. - de beheerder. 9.1.1.2. In elk rustoord staat de directeur ter beschikking van de bewoners en hun familie ten minste 4 uur per week. Dag en uur van die beschikbaarheid worden op het mededelingenbord gemeld. De beschikbare uren moeten over twee dagen zijn gespreid, ten minste één uur daarvan moet na 18 uur geplaatst zijn. 9.1.1.3. Het rustoord met minder dan 50 bedden, met inbegrip van de bedden voor een kort verblijf, moet over een directeur beschikken die minstens halftijds werkt. Vanaf 50 bedden, met inbegrip van de bedden voor een kort verblijf, moet het rustoord over een voltijdse directeur beschikken. 9.1.1.4. Ingeval een rustoord op meerdere sites is gevestigd, moet de directeur op elke site voldoende aanwezig zijn. Als het op meerdere sites gelegen rustoord over 50 of meer bedden beschikt, moet de directeur verplicht voltijds werken op de verschillende sites. 9.1.1.5. In geval van afwezigheid of voorlopige verhindering van de directeur wijst de beheerder het personeelslid aan, dat het best in staat is om voor het dagelijks beheer van de inrichting te zorgen gedurende zijn afwezigheid. De naam van deze vervanger wordt zoals bedoeld in punt 4 van deze bijlage aangeplakt en de bewoners alsmede de personeelsleden worden daarvan geïnformeerd.
In geval van een afwezigheid van meer dan drie maanden wijst de beheerder ter vervanging van de directeur een persoon aan die geslaagd is voor de proeven die de in punt 9.1.2.2. bedoelde opleiding afsluiten. In geval van overmacht, die behoorlijk bewezen dient te worden bij de administratie, wordt pas na zes maanden afwezigheid in de vervanging voorzien. 9.1.1.6. De directeur of zijn vervanger kan indien nodig teruggeroepen worden. 9.1.1.7. Het geheel van de dienstverleningen van de directeur mag in geen geval gelden als meer dan één voltijds equivalent, waarvan minstens 0,5 voltijds dagequivalent voor de enige directiefunctie, wat de ambten die de directeur anderzijds in het rustoord uitoefent, ook kunnen zijn. 9.1.1.8. De directeur kan de directie van meer dan twee rustoorden niet waarnemen. 9.1.2. Opleiding van de directeur 9.1.2.1.De directeur die zijn functie waarneemt vanaf 1 januari 2012 moet tenminste houder zijn van een titel van het hoger onderwijs van het korte type, alsook van een attest waarbij hij kan aantonen dat hij beschikt over de vereiste basiskennis om een rustoord te beheren.
De personen die op 31 december 2011 tenminste houder zijn van een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of van een titel van het hoger onderwijs voor sociale promotie of van ziekenhuis- of psychiatrisch verpleger, alsook van een attest waarbij zij kunnen aantonen dat zij beschikken over de vereiste basiskennis om een rustoord te beheren die bepaald werd bij bijlage II bij het besluit van de Waalse Regering van 3 december 1998 tot uitvoering van het decreet van 5 juni 1997 betreffende de rustoorden, de serviceflats en de dagcentra voor bejaarden, kunnen echter de functie van directeur van een rustoord blijven uitoefenen.
De personen die uiterlijk aan het einde van het academiejaar 1998-1999 de minimale kennis hebben verworven die bepaald werd bij het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 20 december 1990 betreffende het minimumpeil van nuttige kennis van het beheren van rusthuizen voor bejaarden, zijn vrijgesteld van de opleiding bedoeld in punt 9.1.2.2.
De personen die uiterlijk aan het einde van het academiejaar 2010-2011 de minimale kennis hebben verworven die bepaald werd bij het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1998 tot uitvoering van het decreet van 5 juni 1997 betreffende de rustoorden, de serviceflats en de dagcentra voor bejaarden, zijn vrijgesteld van de opleiding bedoeld in punt 9.1.2.2. 9.1.2.2. De minimum nodige kennis betreffende het beheer van een rustoord wordt beschouwd als verworven wanneer de kandidaat-directeur een door de Minister erkende opleidingscyclus van minstens 300 uren heeft gevolgd en aan de toets met vrucht heeft voldaan waardoor deze afgesloten wordt. 9.1.2.3. Programma van de opleiding Het programma van de opleiding wordt samengesteld als volgt : 9.1.2.3.1 Wetgeving (75 uren) : - federale en regionale wetgevingen betreffende de verzorging en de huisvesting van bejaarde personen - verdeling van de bevoegdheden - pensioenen en uitkeringen voor gehandicapte personen - publiekrecht en privaatrecht 9.1.2.3.2. Financiering (50 uren) : - subsidiëring van infrastructuren - RIZIV - sociale zekerheid - economische zaken - sociale hulp 9.1.2.3.3. Boekhouding (50 uren) : - algemene boekhouding - specifieke boekhouding voor de O.C.M.W.'s - fiscaliteit 9.1.2.3.4. Beheer menselijke hulpbronnen (50 uren) : - sociaal recht - openbaar statuut - personeelsbeheer 9.1.2.3.5. Programma kwaliteit (25 uren) : - geriatrische verzorging - kwaliteitsbeheer - animatie en recreatie 9.1.2.3.6. Stage en didactische bezoeken (50 uren) : - stage in een rustoord (40 uren) - thematische didactische bezoeken (10 uren) 9.1.2.3.7. De Minister bepaalt de minimale inhoud van de vakken. 9.1.2.4. De lessencyclus waarvan sprake in punt 9.1.2.2. moet na advies van de Commissie door de Minister erkend worden.
De duur van de erkenning van deze lessencyclus is vijf jaar.
De Minister bepaalt de vereiste titels en/of nodige ervaring van de met de opleidingen belaste personen. 9.1.2.5. Op basis van de diploma's van de deelnemers kunnen de opleidingsinrichtingen gemotiveerd vrijstellingen voor sommige cursussen toekennen zonder 50 uur te overschrijden. 9.1.2.6. De lessencycli die op basis van de reglementeringen van de andere gewesten en gemeenschappen worden ingericht, worden gelijkgesteld met de lessencycli bedoeld in 9.1.2.2. In dat geval zal men echter de kennis van de specifieke regels van kracht binnen het Waalse Gewest moeten bewijzen door het volgen van de modules i.v.m. deze regels. 9.1.2.7. Elke directeur moet minstens twee dagen per jaar deelnemen aan permanente vormingsactiviteiten. Het programma van deze dagen moet uiterlijk twee maanden vóór de organisatie ervan aan de goedkeuring van de administratie worden onderworpen. 9.1.3. Administratief personeel.
De directeur wordt door een personeelslid bijgestaan dat hem voor de verschillende bestuurs- en opvangtaken assisteert.
Voor elk rustoord met 70 tot 100 bedden, met inbegrip van de bedden van het rustoord, van het rust- en verzorgingstehuis en voor een kortstondig verblijf, is minstens 0,5 voltijds equivalent administratief personeel vereist.
Voor elk rustoord met meer dan 100 bedden, met inbegrip van de bedden van het rustoord, van het rust- en verzorgingstehuis en voor een kortstondig verblijf, is minstens één voltijds equivalent administratief personeel vereist.
Het rustoord kan deze taken geheel of gedeeltelijk vervullen met de hulp van buitendiensten die met hem door een schriftelijke overeenkomst verplicht zijn gebonden. De regels voor de gelijkstelling van deze dienstverleningen met personeelkosten en, op deze basis, met een raming in voltijds equivalent worden door de Minister bepaald.
Het administratief personeel zal binnen of buiten de inrichting een permanente vorming volgen van minstens één dag per jaar. 9.2. Hotelpersoneel.
Het rustoord moet zorgen voor de taken betreffende de keuken, het restaurant, het beddegoed, de wasserij, het technische onderhoud, de netheid en de hygiëne van de lokalen en voldoen aan de in deze normen vermelde eisen. De taken die hem worden toevertrouwd, worden duidelijk omschreven in de overeenkomst of in de benoemingsakte.
Om dit te doen beschikt het rustoord over voldoende personeel met de vereiste kwalificaties.
Een voltijds equivalent per 15 bewoners is minimum vereist, naar rato van het aantal bedden die over een werkingsvergunning beschikken.
Het rustoord kan deze taken geheel of gedeeltelijk vervullen met de hulp van buitendiensten die met hem door een schriftelijke overeenkomst verplicht zijn gebonden. De regels voor de gelijkstelling van deze dienstverleningen met personeelkosten en, op deze basis, met een raming in voltijds equivalent worden door de Minister bepaald.
Het hotelpersoneel zal binnen of buiten de inrichting een permanente vorming volgen van minstens één dag per jaar. 9.3. Verzorgings- en reactiveringspersoneel. 9.3.1. Onder verzorgingspersoneel wordt verstaan de beoefenaars van de verpleegkunde, de zorgkundigen, de leden van de paramedische en kinesieberoepen in de zin van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunde, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies.
Onder reactiveringspersoneel wordt verstaan de personen bedoeld in het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden alsook de personen die een reactiveringsfunctie uitoefenen bedoeld in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels. 9.3.2. Het rustoord beschikt dag en nacht over een voldoende aantal leden van het verzorgings- en reactiveringspersoneel met wie het in de behoeften van de bewoners kan voorzien naar gelang van hun aantal en hun afhankelijkheidsniveau. 9.3.3. De beoefenaars van de verpleegkunde en de zorgkundigen moeten constant over de vereiste tijd beschikken om in te spelen op de verzoeken van de bewoners en om hun rondes dag en nacht te doen.
Bovendien moet minstens één beoefenaar van de verpleegkunde of één zorgkundige dag en nacht aanwezig zijn voor een capaciteit van minder dan 60 bedden, twee beoefenaars van de verpleegkunde of zorgkundigen voor een capaciteit van 60 tot 129 bedden, drie beoefenaars van de verpleegkunde of zorgkundigen voor een capaciteit van 130 tot 199 bedden en vier beoefenaars van de verpleegkunde of zorgkundigen voor een capaciteit van meer dan 199 bedden. De bedden van een rust- en verzorgingstehuis en voor kortstondige verblijven zijn hier inbegrepen. 9.3.4. In de rustoorden van 50 bedden en meer wordt 1,5 voltijds equivalent verzorgings- of reactiveringspersoneel vereist per 10 bedden, naar rato van het aantal bedden die over een werkingsvergunning beschikken, met een minimum van 5 voltijds equivalenten, bedden van een rust- en verzorgingstehuis en voor kortstondige verblijven inbegrepen. 9.3.5. Voor de toepassing van de punten 9.3.2. en 9.3.3. is de nacht de periode tussen 20 uur en 6 uur, behoudens andersluidende bepalingen in het arbeidsreglement.
De nacht is hoe dan ook een doorlopende periode van maximum 11 uren. 9.3.6. Als het personeelslid in dienst genomen wordt voor taken uit de verschillende categorieën van dit hoofdstuk, vermeldt de arbeidsovereenkomst, de ondernemingsovereenkomst of de benoemingsakte het aantal uren besteed aan elke functie.
Bij gebreke daarvan maakt de inrichting aan de administratie een personeelslijst over met de affectatie en het arbeidsstelsel van elk personeelslid, directeur inbegrepen. 9.3.7. Als de rustoorden op verschillende sites gelegen zijn, zijn de normen betreffende het verzorgend personeel per site van toepassing. 9.3.8. Het verzorgings- en reactiveringspersoneel zal binnen of buiten de inrichting een permanente vorming volgen van minstens twee dagen per jaar. 10. Register van de dienstverleningen en tabel van het personeel 10.De directeur houdt een eventueel gecomputeriseerde register bij dat de kwalificatie van het personeel en de data en uren van de dienstverleningen van iedereen vermeldt. Er moet dagelijks worden geprikt.
Het dagelijks werkrooster worden aangeplakt.
Deze documenten, die permanent worden bijgehouden, worden ter beschikking gesteld van de ambtenaren van het Waalse Gewest belast met het toezicht die op elk ogenblik een afschrift ervan kunnen vereisen. 11. Dossiers van het personeel Voor elk personeelslid, de directeur inbegrepen, wordt een eventueel gecomputeriseerde dossier opgemaakt dat de volgende stukken bevat : 11.1. Het voor het rustoord bestemde exemplaar of een afschrift van de arbeidsovereenkomst, de benoemingsakte of de overeenkomst. 11.2. Een afschrift van het diploma of van de attesten van opleiding en nuttige ervaring. 11.3. Een uittreksel van het strafregister van type 1. 11.4. Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling (bijlage II bij het koninklijk besluit betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers), in voorkomend geval.
Dit dossier alsmede het afschrift van de RSZ-lijsten worden ter beschikking gesteld van de ambtenaren van het Waalse Gewest belast met het toezicht die op elk ogenblik de overlegging ervan kunnen eisen. HOOFDSTUK V. - Normen betreffende het gebouw 1 2. Onderhoud, verwarming, verlichting en liften. 12.1. De gebouwen worden regelmatig onderhouden en beschermd tegen vocht en insijpelingen. 12.2. In alle normale meteorologische omstandigheden moet een minimale temperatuur van 22 °C in de kamers van de bewoners en in de voor hen toegankelijke lokalen kunnen bereikt worden.
In geval van een hittegolf moet één van de leefruimten geklimatiseerd zijn en moet ze voldoende groot zijn om de bewoners te kunnen opvangen. 's Nachts tussen 22 uur en 6 uur kan de temperatuur op 18° worden begrensd in de voor de bewoners toegankelijke lokalen die niet bezet zijn. 12.3. Al de voor de bewoners toegankelijke lokalen worden voortdurend voorzien van een voldoende verlichting. Deze wordt aan de behoeften aangepast naar gelang van het gebruik van de lokalen.
Tijdens de nacht moet er, eventueel onder de vorm van een nachtlichtje, voldoende verlichting zijn zodat de bewoners zich veilig kunnen verplaatsen. 12.4. De verlichtingsoppervlakte is minimum gelijk aan een zesde van de oppervlakte van elke woonplaats of van elke kamer van de bewoners, eventuele toegangssas niet inbegrepen.
De vensters van deze lokalen maken in de zithouding een normaal zicht op de buitenwereld zonder ongevalgevaar mogelijk. 12.5. Wat de na de 2005 opgerichte gebouwen betreft, moet worden voorzien in een lift wanneer het gebouw minstens één verdieping telt voor de bewoners boven of onder de normale ontruimingsetage.
De liften moeten voldoen aan de normen inzake toegankelijkheid voor de personen in een rolstoel.
In afwijking van de eerste twee leden is, naarmate het rustoord vóór of na 31 juli 1984 voor de eerste keer is geëxploiteerd, hetzij geen lift of geen ander hefmiddel vereist, of moet in een lift worden voorzien als de inrichting minstens twee verdiepingen telt boven de normale ontruimingsetage. 13. Aanleg van de gangen en trappen en van het oproepsysteem. 13.1. De gangen en trappen zijn voldoende breed en voorzien van leuningen of steunstaven aan beide kanten.
De eerste en de laatste trede evenals elke afgezonderde trede worden op de rand voorzien van een scherpkleurige band die schril afsteekt tegenover de vloerbedekking. 13.2. De woonplaatsen, kamers, wc's en badkamers zijn voorzien van een oproepsysteem dat op elk ogenblik in werking kan worden gesteld.
In de kamers is dit systeem bereikbaar vanaf de bedden en de leunstoelen.
Het oproepsysteem is technisch zo ontworpen dat alle oproepen waarop zowel overdag als 's nachts snel moet worden gereageerd, voortdurend kunnen worden gelokaliseerd. Uiterlijk op 1 januari 2012 moet het onmogelijk zijn om een oproep af te sluiten buiten de plaats waar de oproep heeft plaatsgevonden. 13.3. In de na 1 januari 1999 opgerichte gebouwen kan het in punt 13.2. bedoelde systeem de termijn opnemen, waarin er op een oproep wordt gereageerd.
Deze opnemingen worden gevoegd bij het in punt 8.6.2. van deze bijlage bedoelde register. 14. Sanitaire installaties. 14.1. Afzonderlijke, aangepaste en voldoende sanitaire installaties zijn voorzien voor de bewoners en het personeel. 14.2. De sanitaire installaties bestaan minimum uit een wc voor 8 bewoners.
In de inrichtingen die voor de eerste keer na 31 juli 1984 geëxploiteerd zijn, bestaan de sanitaire installaties minimum uit een wc per verdieping die toegankelijk is voor de bewoners die zich in een rolstoel verplaatsen.
Een W.C. is gelijkvloers toegankelijk per niveau van te bedienen kamers. 14.3. Alle wc's zijn gemakkelijk toegankelijk voor de bewoners. Zij beschikken over een goede ventilatie. Hun deur kan niet binnenwaarts worden geopend. De wc's moeten over schuin gemonteerde steunrekken en een haak beschikken. 14.4. Per 12 bewoners van wie de kamer niet met een douche is uigerust, moet er minstens één bad met variabele hoogte of één douche worden voorzien.
Deze installaties zijn voorzien van antislipapparatuur en steunrekken.
De douche is zo ontworpen dat de waterstraal georiënteerd kan worden.
Er worden voorzorgsmaatregelen genomen opdat de voorzieningen voor watertoevoer en -afvoer geen ongevallen zouden veroorzaken. 14.5. In de gebouwen die na 1 januari 1999 zijn gebouwd, wordt minstens een bad met variabele hoogte voorzien.
Voor de nieuwbouw, de uitbreidingen en herconditioneringen die na 31 december 2009 het voorwerp zullen uitmaken van een principeakkoord of, als het principeakkoord niet wordt vereist, waarvan de stedenbouwkundige vergunning van na 31 december 2012 is, zal een bad met variabele hoogte worden voorzien als de inrichting, boven de eerste dertig bewoners, de helft van elke nieuwe groep van dertig bewoners overschrijdt.
Elke inrichting zal uiterlijk op 1 januari 2015 aan de bepalingen van het tweede lid moeten voldoen. 15. Kamers en uitrusting. 15.1. Elke kamer is genummerd.
De naam van de bewoners wordt op de buitenzijde van de kamer vermeld, behalve als de bewoner of zijn vertegenwoordiger zich daartegen verzet.
In de individuele kamer bestaat het meubilair minstens uit : een bed, een kleerkast, een wastafel met warm en koud lopend drinkbaar water met mengkraan, een tafel, een leunstoel, een stoel en een nachtkastje met lade en een verlichtingssysteem bereikbaar vanuit het bed. 15.2. Wanneer de kamer meer bedden omvat, is de ruimte tussen de bedden, zowel in lengte als in breedte, minimum 0,90 m.
Bovendien is elk bed minimum 0,80 m van een venster weggeschoven.
Eén of verschillende tafels met stoelen bieden alle bewoners van de kamer de mogelijkheid om eventueel gelijktijdig hun maaltijd te gebruiken.
Scheidingselementen tussen de bedden waarborgen iedereen een minimum intimiteit.
In de kamers bestaat het meubilair voor elke bewoner minimum uit : een bed, een kleerkast, een leunstoel en een nachtkastje met lade.
Deze kamers zijn minstens voorzien van een wastafel met warm en koud lopend drinkbaar water per eenheid van vier personen en van een vanaf het bed bereikbaar verlichtingssysteem dat in werking zou kunnen worden gesteld zonder de andere bewoners van de kamer te storen. 15.3. Het meubilair van de kamers wordt aan de stand van de bewoner aangepast. Het is functioneel en in goede staat. 15.4. In de inrichtingen die over kamers met meerdere bedden beschikken, is een afzonderingskamer voorzien, die aan de voor de individuele kamers voorgeschreven richtlijnen voldoet. 15.5. Vanaf 1 januari 2015 zal de capaciteit van de kamers hoogstens twee bewoners mogen bedragen. 15.6. De minimale oppervlakte van de individuele kamers bedraagt 12 m2 per persoon en 9 m2 per persoon in de gemeenschappelijke kamers, eventuele sanitaire lokalen niet inbegrepen.
Bij wijze van overgangsmaatregel en uiterlijk tot 1 januari 2020 mag de voor de huisvesting van bejaarden nodige oppervlakte niet kleiner zijn dan 11 m2 per persoon in de bestaande inrichtingen waarvoor bouw-, uitbreidings-, of herconditioneringsprojecten op 31 juli 1984 werden goedgekeurd of in uitvoering waren. Deze oppervlakte wordt bereikt door de optelling te maken van de netto-oppervlakten van alle individuele en gemeenschappelijke kamers, van de woonplaatsen en van de eetkamer en door dit totaal te delen door het aantal bejaarde personen. 15.7. Voor de nieuwbouw, de uitbreidingen en herconditioneringen die na 31 december 2010 het voorwerp zullen uitmaken van een principeakkoord of waarvan de stedenbouwkundige vergunning van na 31 december 2012 is, moet minstens de helft van de huisvestingscapaciteit bedoeld in de werken samengesteld zijn uit individuele kamers, de overblijvende capaciteit zou dan bestaan uit kamers met maximum twee bedden. In dit geval zal de oppervlakte van de kamers met één bed minstens 15 m2 bedragen, sanitaire lokalen niet inbegrepen en de kamers met twee bedden 20 m2, sanitaire lokalen niet inbegrepen. Elke kamer zal over aparte sanitaire lokalen moeten beschikken die minstens een wastafel, een douche op de gelijkvloers en een wc bevatten; de oppervlakte van de sanitaire lokalen moet voor personen in een rolstoel toegankelijk zijn. 15.8. In de gebouwen die na 1 januari 1999 zijn gebouwd, bedraagt de minimale hoogte van de kamers 2,50 meter. 15.9. De bedden voor een kortstondig verblijf bedoeld in artikel 2., 2°, g, van het decreet die het voorwerp zullen uitmaken van een programmatorisch principeakkoord vanaf 1 januari 2010 worden binnen een specifieke eenheid samengebracht die een functioneel geheel vormt dat uitsluitend kamers met één bed van minimum 15 m2 omvat, sanitaire lokalen niet inbegrepen. De kamers zullen over aparte sanitaire lokalen beschikken die minstens een wastafel, een douche op de gelijkvloers en een wc bevatten. Er zullen twee communicerende kamers worden voorzien om een echtpaar te kunnen opvangen. 16. Gebouw in het algemeen. 16.1. Alle rustoorden moeten beschikken over een woonkamer.
Bij wijze van overgangsmaatregel en uiterlijk op 1 januari 2020 zijn de rustoorden met minder dan 20 bedden die een voorlopige werkingsvergunning hebben gekregen of die sinds een datum voorafgaand aan 31 juli 1984 onafgebroken erkend zijn, niet ertoe gehouden over een woonkamer te beschikken. 16.2. De woonkamer moet toegankelijk zijn voor alle bewoners, ongeacht hun afhankelijkheidsniveau. 16.3. In de na 1 januari 1998 opgerichte gebouwen moet het rustoord beschikken over een woonkamer en een restaurant, die bij voorkeur gescheiden zijn en voor alle bewoners toegankelijk zijn, ongeacht hun afhankelijkheidsniveau. 16.4. De totale oppervlakte van de gemeenschappelijke plaatsen bedraagt minstens 2 m2 per bed, met inbegrip van de bedden van het rust- en verzorgingstehuis en voor een kortstondig verblijf.
Onder gemeenschappelijke plaatsen verstaat men de voor de bewoners toegankelijke binnenplaatsen, met uitzondering van de kamers, keukens, trappen, gangen en sanitair. Kunnen nochtans worden beschouwd als gemeenschappelijke plaatsen, de gangengedeelten en de doorlopen waarvan de breedte de aanleg van ontmoetingsplaatsen mogelijk hebben gemaakt, met inachtneming van de striktste veiligheidsnormen bedoeld in bijlage II bij dit besluit.
Eén van de gemeenschappelijke ruimten wordt uitgerust met een computer die het zenden en ontvangen van e-mail en de toegang tot internet mogelijk maakt. 16.5. Elke inrichting met gemeenschappelijke kamers beschikt over een geschikt lokaal dat als lijkkamer kan dienen. HOOFDSTUK VI. - Financieel beheer 1 7.1. Voor elke bewoner houden de rustoorden een individuele rekening bij, waarop al de bijzonderheden van de ontvangsten en uitgaven alsmede de leveringen en de ten gunste van de bewoners gepresteerde diensten worden vermeld. Deze individuele rekening kan op elk ogenblijk worden geraadpleegd door de bewoner of zijn vertegenwoordiger. 17.2. Een gedetailleerde maandelijkse factuur vermeldt de balans van de verschuldigde bedragen en van de ontvangsten. Ze wordt samen met alle bewijsstukken aan de bewoner of zijn vertegenwoordiger afgegeven. 17.3. De individuele rekeningen van de bewoners en de boekhouding van de inrichting moeten ter beschikking gesteld worden van de ambtenaren van het Waalse Gewest belast met het toezicht die er kennis van kunnen nemen zonder de stukken te verplaatsen. HOOFDSTUK VII. - Specifieke normen betreffende de opvang en de huisvesting van gedesoriënteerde bejaarden in een aangepaste eenheid 1 8.1. Als hij specifiek wordt georganiseerd, gebeurt de huisvesting van de gedesoriënteerde bejaarden in een aangepaste eenheid met een capaciteit van 10 tot 15 bewoners.
De eenheid bevordert de gemeenschappelijke en individuele autonomie van de gedesoriënteerde bejaarden dank zij de creatie van een milieu dat door een familie leefklimaat geïnspireerd wordt.
De gemeenschappelijke autonomie gebeurt via een aparte organisatie van de taken van het dagelijks leven en de individuele autonomie via de deelname van de bewoners aan de taken van het dagelijks leven onder de begeleiding van het begeleidingspersoneel.
In dat kader zorgt de aangepaste eenheid voor de inrichting en de bevordering van een normaal dagelijks leven, gestructureerde activiteiten die verstaanbaar zijn voor de patiënt, het behoud van sociale relaties, het onderhoud en de valorisatie van de resterende capaciteiten.
De deelname van de bewoners, gebaseerd op de dynamiek van beperkte groepen, moet de banden met hun gezin en omgeving aanhalen om hen bij het project van de eenheid te betrekken. De deelname moet ook een homogene levensgemeenschap mogelijk kunnen maken. 18.2. De Minister bepaalt de inclusiecriteria van de bewoners in de aangepaste eenheid. 18.3. De huisvesting worden binnen het rustoord maar in een afzonderlijke plaats georganiseerd die een functioneel geheel vormt en die uitsluitend bestemd is voor de eenheid. De gemeenschappelijke plaats moet een oppervlakte van minstens vijf m2 hebben en bestaan uit een toegankelijke en aangepaste keukenruimte, een enige tafel of meerdere tafels rondom welke de bewoners en het personeel zich kunnen verenigen en die een gezellige sfeer tijdens de maaltijden en de collectieve activiteiten mogelijk maken, alsmede uit een rustruimte met voldoende leunstoelen.
Voor de nieuwbouw, de uitbreidingen en herconditioneringen die na 31 december 2010 het voorwerp zullen uitmaken van een principeakkoord of waarvan de stedenbouwkundige vergunning van na 31 december 2012 is, moet de oppervlakte van de gemeenschappelijke plaats minstens vijf m2 per bewoner bedragen.
De gemeenschappelijke plaats heeft een voldoende natuurlijke verlichting en beschikt over een zicht op de buitenwereld.
De toegang naar buiten voor gedesoriënteerde bewoners wordt veilig gesteld met geschikte technische middelen, die de bewoners een volledige bewegingsvrijheid moet garanderen binnen de aangepaste eenheid. 18.4. Van 7 tot 21 uur is er in de aangepaste eenheid minstens één lid van het verzorgings- of reactiveringspersoneel aanwezig. Alle nodige maatregelen worden genomen om toezicht uit te oefenen op de bewoners van de aangepaste eenheid tijdens de nacht. 18.5. De coördinatie van de activiteiten die in de gemeenschappelijke plaats worden uitgeoefend, wordt dagelijks waargenomen door één van de personeelsleden. 18.6. Het personeel van de aangepaste eenheid moet deelnemen aan permanente vormingsactiviteiten in verband met de specifieke werkingswijze van de aangepaste eenheid. Deze vorming van minstens twee dagen per jaar mag binnen of buiten het rustoord waarin de aangepaste eenheid is gevestigd, worden georganiseerd. Deze vorming vervangt de vorming bedoeld in punt 9.3.8. 18.7. De aangepast eenheid mag overdag en in beperkte hoeveelheid ook bewoners van het rustoord opvangen die aan de inclusiecriteria bedoeld in punt 18.2. voldoen, waarvan de kamer niet in de aangepaste eenheid is gelegen en die aan activiteiten komen deelnemen. HOOFDSTUK VIII. - Aanpassing van de huisvestingsprijs. 1 9. Onverminderd de federale bepalingen tot regeling van de aanvragen om prijsstijging, mag de verhoging van de huisvestingsprijs over één kalenderjaar in geen geval 5 % hoger zijn dan de indexering van de consumptieprijzen sinds de laatste prijsverhoging. De prijsverhoging wordt meegedeeld aan de bewoners of hun gezin en aan de administratie.
Ze treedt in werking op de dertigste dag na de mededeling.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 2009 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2009 betreffende de opvang en de huisvesting van bejaarde personen.
Namen, 15 oktober 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. E. TILLIEUX
Bijlage IV Normen toepasselijk op de serviceflats Met uitzondering van de serviceflats die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning voor een capaciteit van meer dan 50 woningen op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, mag de capaciteit van een serviceflat niet kleiner dan 5 en niet groter dan 50 woningen zijn. HOOFDSTUK I. - Normen betreffende de vrijheid van de bewoners, de inachtneming van hun overtuigingen en hun bijdrage 1. Huishoudelijk reglement 1.1. Elke serviceflat voor bejaarde personen moet een huishoudelijk reglement opmaken.
Het huishoudelijk reglement voorziet in de rechten en plichten van de bewoners en van de beheerder. Het bepaalt dat de bewoner zo vrij mogelijk moet zijn.
Het bepaalt ook dat het privéleven van de bewoner gerespecteerd moet worden.
Het moet volle vrijheid waarborgen inzake filosofische, politieke en religieuze overtuiging; er mag geen verplichting met een commercieel, cultureel, religieus, filosofisch, politiek of taalkundig karakter opgelegd worden.
Het voorziet ook in de verplichting zich naar de veiligheidsvoorschriften te richten.
Eventuele wijzigingen in het huishoudelijk reglement treden in werking dertig dagen na kennisgeving aan de bewoners en/of aan hun vertegenwoordigers en na kennisgeving aan de raad van de bewoners. 1.2. Een exemplaar van het huishoudelijk reglement, gedagtekend door de directeur, wordt afgegeven tegen getekend ontvangstbewijs dat geldt als kennisneming door elke bewoner en/of zijn vertegenwoordiger voor de ondertekening van de huisvestingsovereenkomst en, zover mogelijk, voor de datum voorzien voor de opname van de bewoner in de serviceflat. 1.3. Het huishoudelijk reglement vermeldt de naam van de beheerder, alsook het nummer van de werkingsvergunning van de serviceflat. 1.4. Het huishoudelijk reglement vermeldt de toegangsvrijheid van alle zorgverleners in het kader van de vrije keuze van de bewoner. 1.5. Het huishoudelijk reglement vermeldt bovendien : - de naam van de directeur aan wie alle opmerkingen, bezwaren en klachten van de bewoners of van hun vertegenwoordigers gericht kunnen worden; de directeur is daartoe beschikbaar op afspraak; - het recht voor de bewoners om de serviceflat elk uur van de dag en de nacht te betreden en te verlaten; - het recht voor de bewoners om elk uur de bezoekers van zijn keuze te ontvangen en de toegangsmodaliteiten voor die bezoekers in geval van sluiting van de deuren van de serviceflat; - het belang voor de bewoner om gedekt te zijn door een verzekering inzake burgerlijke aansprakelijkheid en door een verzekering die brand- en waterschade dekt; - het adres en het telefoonnummer van de dienst van de administratie waar klachten ingediend kunnen worden; - het adres van de burgemeester waar klachten gericht kunnen worden en het telefoonnummer waarop hij bereikt kan worden. 1.6. Het huishoudelijk reglement bevat de modaliteiten volgens welke dag en nacht een dienst waargenomen wordt en elke oproep van de bewoner wordt beantwoord. 1.7. Het huishoudelijk reglement bevat de modaliteiten volgens welke de bewoner of zijn vertegenwoordiger aan het leven van de serviceflat kan deelnemen, o.a. in het kader van de raad van de bewoners. 1.8. Het huishoudelijk reglement voorziet ook in de voorwaarden waaronder huisdieren in de serviceflat worden toegelaten. 1.9. Het huishoudelijk reglement bevat de modaliteiten volgens welke de lokalen, uitrustingen en gemeenschappelijke diensten die ter beschikking van de bewoners worden gesteld toegankelijk zijn voor andere personen die minstens zestig jaar oud zijn. 1.10. Het huishoudelijk reglement vermeldt uitdrukkelijk de modaliteiten voor het gebruik en het genot van de lokalen, uitrustingen en gemeenschappelijke diensten van de serviceflat die ter beschikking van de bewoners worden gesteld. 2. Overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner 2.Er wordt een overeenkomst in twee exemplaren gesloten tussen de serviceflat en de bewoner of diens vertegenwoordiger; ze moet door beide partijen gedagtekend worden.
Het exemplaar dat voor de bewoner of zijn vertegenwoordiger bestemd is, moet hem tegen ontvangstbewijs afgegeven worden.
Het exemplaar dat voor de serviceflat bestemd is en het ontvangstbewijs moeten gevoegd worden bij het individuele dossier bedoeld in punt 3 van deze bijlage.
Elke wijziging in deze overeenkomst is het voorwerp van een aanhangsel in twee exemplaren, ook gedagtekend en bij de overeenkomst gevoegd.
De volgende gegevens moeten in deze overeenkomst vermeld worden : 2.1. De algemene en bijzondere huisvestingsvoorwaarden. 2.1.1. Het maximum aantal personen toegelaten in de woning, met dien verstande dat er slechts één overeenkomst per woning gesloten mag worden; de woning mag niet onderverhuurd worden. 2.1.2. De maandelijkse huisvestingsprijs en de diensten waarop hij betrekking heeft.
Onder maandelijkse huisvestingsprijs wordt verstaan de door de bewoner of zijn vertegenwoordiger te betalen prijs, samengekoppeld met een geheel van onkosten waarvan geacht wordt dat ze in verband staan met de normale taken van de inrichting.
Die prijs kan schommelen naar gelang van bijzondere architecturale elementen en van de kenmerken van de gebruikte woning.
Die prijs mag slechts verhoogd worden met toeslagen die overeenstemmen met diensten waarop de bewoner een vrij beroep mag doen.
Die prijs omvat minstens : - het gebruik van de individuele woning; - het gebruik van de gemeenschappelijke delen, liften inbegrepen, overeenkomstig het huishoudelijk reglement; - het grote onderhoud van het erfgoed, het lopend onderhoud en de reiniging van de gemeenschappelijke delen (binnen en buiten), materiaal en producten inbegrepen; de herstelwerken in de woningen na een normaal huurgebruik; - het gebruik van het meubilair van de polyvalente zaal; - de wegruiming van de afval; - de verwarming van de gemeenschappelijke delen, het onderhoud van de verwarmingsinstallaties van de gemeenschappelijke of privatieve delen en alle wijzigingen die ze ondergaan; - het gebruik van elke gemeenschappelijke sanitaire uitrusting; - de elektrische installaties van de gemeenschappelijke en privatieve delen, het onderhoud ervan, elke wijziging die ze ondergaan en de stroomverbruiken van de gemeenschappelijke delen; - de toezichtsinstallaties, de brandbeveiligingsvoorzieningen en de interfonieapparatuur; - de terbeschikkingstelling van een computer in de polyvalente zaal om e-mails te kunnen versturen en ontvangen en om Internet te kunnen raadplegen; - de terbeschikkingstelling van een televisie en van een radio in de polyvalente zaal; - het gebruik van de wasmachine en van de droger, met uitzondering van de wasproducten; - allerlei administratieve kosten i.v.m. de huisvesting of de opvang van de bewoner of inherent aan de werking van de inrichting; - de verzekeringen inzake burgerlijke aansprakelijkheid, de brandverzekering, alsook alle verzekeringen gesloten door de beheerder overeenkomstig de wetgeving, met uitzondering van elke persoonlijke verzekering gesloten door de bewoner; - de heffingen en belastingen betreffende de inrichting; - de lasten i.v.m. de organisatie van de wachtdienst.
Tenzij individuele meters de verbruiken i.v.m. de individuele woningen meten, bevat de prijs bovendien : - de verwarming; - het stromend water, warm en koud; - de stroomverbruiken. 2.1.3. De modaliteiten tot aanpassing van de maandelijkse huisvestingsprijs overeenkomstig de normen opgenomen in hoofdstuk VI van deze bijlage. 2.1.4. De prijs van elk van de facultatieve diensten die ter beschikking van de bewoners gesteld worden of de berekeningswijze ervan.
Elke facultatieve dienst die niet in de overeenkomst vermeld wordt, moet het voorwerp uitmaken van een voorafgaande geschreven informatie alvorens aan de bewoner voorgesteld te worden. 2.1.5. Indien al dan niet een garantie geëist wordt, het bedrag en de bestemming ervan; dat bedrag mag niet hoger zijn dan de maandelijkse huisvestingsprijs vermeld in de overeenkomst. 2.1.5.1. Wanneer de garantie geëist wordt, wordt ze door de partijen gestort op een geïndividualiseerde rekening die bij een bank- of kredietinstelling op naam van de bewoner geopend wordt, met melding van de bestemming ervan. 2.1.5.2. De interesten opgebracht door het aldus in deposito gegeven bedrag worden gekapitaliseerd. 2.1.5.3. Over de borgrekening kan, zowel in hoofdsom als in interesten, ten bate van de ene of de andere partij slechts beschikt worden na overlegging van ofwel een geschreven akkoord, opgemaakt na het sluiten van de overeenkomst, ofwel een gelijkvormig afschrift van de uitgifte van een uitvoerbare rechterlijke beslissing. 2.1.5.4. Na afloop van de overeenkomst wordt de gekapitaliseerde borgsom aan de bewoner of aan zijn rechthebbenden overgemaakt, na aftrek van alle krachtens de overeenkomst verschuldigde onkosten en vergoedingen. 2.1.6. In de woning die aan de bewoner toegekend wordt mogen geen wijzigingen aangebracht worden zonder zijn toestemming of zonder die van zijn vertegenwoordiger. 2.1.7. De overeenkomst kan opgezegd worden met inachtneming van de volgende voorschriften : 2.1.7.1. De overeenkomst wordt voor onbepaalde duur gesloten. 2.1.7.2. De overeenkomst kan door elke partij opgezegd worden mits inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden.
Elke door de beheerder gegeven opzegging is behoorlijk met redenen omkleed. Zo niet, wordt de opzegging geacht niet te zijn gegeven.
Indien de bewoner de inrichting verlaat tijdens de termijn van de door de beheerder gegeven opzegging, is hij niet tot enige opzegging gehouden. 2.1.7.3. De opzegging geschiedt schriftelijk, hetzij bij ter post aangetekend schrijven, hetzij tegen bericht van ontvangst twee werkdagen voordat bovenbedoelde termijn ingaat. 2.1.7.4. In geval van overlijden of van vertrek om medische redenen, moet de maandelijkse huisvestingsprijs betaald worden zolang de woning niet ontruimd is, waarbij elke aangevatte maand verschuldigd blijft, zonder opdeling. 2.2. De uitvoerige beschrijving van de staat van de door de bewoner gebruikte woning wordt bij de overeenkomst gevoegd. Ze wordt door beide partijen gedagtekend. Bij gebrek aan beschrijving van de staat van de woning voor de opname, wordt de bewoner geacht de woning in ontvangst te hebben genomen in de staat waarin ze zich bevindt op het moment van zijn vertrek en kan hij niet verantwoordelijk gesteld worden voor eventuele schade. 2.3. De overeenkomst vermeldt de termijn waarover de bewoner of zijn vertegenwoordiger beschikt om de facturen aan te vechten. Die termijn bedraagt minstens een maand, te rekenen van de datum van ontvangst van de factuur. 2.4. De overeenkomst vermeldt het feit dat elk geschil betreffende haar uitvoering onder de bevoegdheid van de burgerlijke rechtbanken valt. Het adres van het Vredegerecht en van de Rechtbank van eerste aanleg die territoriaal bevoegd zijn wordt nader bepaald. 2.5. Elke clausule in strijd met bovenbedoelde voorschriften wordt geacht nietig te zijn. 2.6. Een door de FOD Economie toegelaten prijsverhoging conform de prijsaanpassing bedoeld in hoofdstuk VI wordt niet beschouwd als een wijziging van de overeenkomst. 3. Individueel dossier van de bewoner 3.1. Bij de opname van elke bewoner wordt een individueel dossier aangelegd. Het moet voortdurend bijgewerkt worden.
Het wordt gedurende minstens twee jaar na het vertrek van de bewoner in de inrichting bewaard. 3.1.1. De gegevens die er in opgenomen worden, worden ingezameld en verwerkt overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 3.1.2. Dat dossier ligt voortdurend ter inzage van de personeelsleden van het Waalse Gewest die met de controle belast worden. 3.1.3. Er wordt een lijst bijgehouden van de personeelsleden die dat dossier mogen inkijken, overeenkomstig artikel 16, § 1, 4°, van genoemde wet. 3.1.4. De inhoud van het dossier wordt door het beroepsgeheim gedekt. 4. Informatietabel 4.1. In de hal of in de polyvalente zaal staat een tabel waarop de volgende gegevens vermeld worden : - de naam van de beheerder en, indien het om een rechtspersoon gaat, de rechtsvorm ervan en de natuurlijke persoon die hem vertegenwoordigt; - de naam van de directeur van de serviceflat en de uren waarop hij zich doorgaans in de serviceflat bevindt, alsook de naam van zijn plaatsvervanger in geval van afwezigheid; - het nummer van en elk gegeven betreffende de werkingsvergunning en, desgevallend, elk gegeven betreffende een opschorting van de werkingsvergunning, een weigering of een intrekking ervan, alsook een sluiting; - de instemming, desgevallend, met het kwaliteitshandvest en elk gegeven over de eventuele intrekking ervan; - de gegevens betreffende de raad van bewoners; - het adres en het telefoonnummer van de administratie en van de burgemeester; - het menu van de lopende week en van de volgende week; - de activiteiten en animaties georganiseerd door de inrichting, alsook de gegevens betreffende de culturele activiteiten georganiseerd in de gemeente. 4.2. De directeur zal alles in het werk stellen opdat leesbare, voor allen toegankelijke en voortdurend bijgewerkte informatie aangeplakt zou worden. HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de hygiëne, het eten en het oproepregister 5.1. De eventuele algemene diensten van de serviceflat, o.a. de keuken en het washok, worden georganiseerd en gevestigd zodat de bewoners geen hinder ondervinden van geuren, damp en geluid. 5.1.1. De keukens, de lokalen waar voeding wordt bewaard en de eetkamer zijn niet toegankelijk voor de dieren die overeenkomstig het huishoudelijk reglement toegelaten worden. 5.2.1. De maaltijden worden volgens de strengste hygiënenormen bereid en uitgedeeld overeenkomstig de voorschriften van het Federale Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. De serviceflat houdt zich aan de kwaliteitsregels betreffende de voeding van bejaarde personen. De door de huisarts voorgeschreven dieetregimes worden in acht genomen. 5.2.2. De inrichting bezorgt de administratie desgevallend een afschrift van de toestemming van het Federale Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. 5.2.3. Er wordt een register bijgehouden waarin minstens de lijst van de menus van de afgelopen maand voorkomt. Dat register ligt voortdurend ter inzage van de personeelsleden van het Waalse Gewest die met de controle belast worden. 5.3. De serviceflat zorgt voor de wegruiming van de afval, met inbegrip van de in de woning ten laste genomen vuilnisbakken van de bewoners, op tijdstippen en volgens modaliteiten waarin het huishoudelijk reglement voorziet; de vaste afval wordt in dichte vuilniszakken weggeruimd, met inachtneming van de afvalregelgeving. 5.4. Wanneer de serviceflat op verzoek de persoonlijke linnen van de bewoners onderhoudt, zorgt hij ervoor dat de vuile linnen in dichte vaten vervoerd wordt; die tenlasteneming geschiedt vanaf de woning van de bewoner. 5.5. Het personeelslid dat van dienst is vermeldt zowel overdag als 's nachts in het eventueel elektronische oproepregister het gevolg gegeven aan de oproepen van de bewoners en, o.a., de richtlijnen die het gegeven heeft.
Het moet onmiddellijk een beroep doen op de persoon wiens tussenkomst nodig is, al naar gelang van de omstandigheden.
Het register ligt ter inzage van de personeelsleden van het Waalse Gewest die met de controle belast worden. 5.6. In geval van tijdelijk of definitief vertrek wordt een verbindingsblad opgemaakt ter attentie van de zorgploeg die de bewoner later ten laste zal nemen. HOOFDSTUK III. - Normen betreffende het aantal personeelsleden, hun indeling, kwalificatie en zedelijkheid 6. De directeur en het personeel van de serviceflat scheppen een sfeer die gunstig is voor de levenskwaliteit van de bewoners.Ze dragen bij tot het behoud van hun autonomie en ontplooiing. Ze trachten hen vlotte toegang tot een dynamischer maatschappelijk leven te verlenen, hun creatieve potentialiteiten te mobiliseren en de communicatie onder elkaar binnen de inrichting te verbeteren.
De serviceflat moet elke nodige maatregel inzake personeel nemen om de geboden diensten te waarborgen.
Elk personeelslid draagt voortdurend een identificatiebadge waarop zijn naam, voornaam en functie binnen de inrichting leesbaar vermeld staan. 6.1. Wanneer het personeel zowel in de serviceflat als in het rusthuis of rust- en verzorgingstehuis aangesteld is, wordt het personeel dat diensten in de serviceflat verleent duidelijk geïdentificeerd en wordt de tijd die ieder personeelslid aan die taken besteedt in voltijds equivalent geëvalueerd. 6.2. Met uitzondering van de organisatie van de wachtdienst bedoeld in punt 9.1., kan de serviceflat het geheel of een deel van zijn taken vervullen met de hulp van buitendiensten of van zelfstandige dienstverleners, met wie hij krachtens een overeenkomst gebonden is. 7.1. De directeur. 7.1.1. In elke serviceflat wordt het dagelijkse beheer waargenomen door een directeur die rechtsreeks verantwoording aan de beheerder moet afleggen. 7.1.2. De directeur van de serviceflat kan de directeur zijn van het rusthuis of van het rust- en verzorgingstehuis waarmee de serviceflat in functioneel verband staat. In dat geval wordt het aantal bewoners in de serviceflat voor de evaluatie van zijn prestaties toegevoegd aan het aantal bewoners van het rusthuis, met inbegrip van de bedden van het rust- en verzorgingstehuis en van de kort verblijfbedden en, desgevallend, de lokaties die ervan afhangen. De directeur kan desnoods weer teruggeroepen worden.
De directeur van een serviceflat die niet op de lokatie van een rusthuis of van een rust- en verzorgingstehuis gevestigd is moet ervoor zorgen dat hij minstens acht uren per week in de serviceflat aanwezig is.
In geval van langdurige afwezigheid duidt hij een personeelslid aan dat het dagelijkse beheer zal waarnemen tijdens de duur van zijn afwezigdheid. 7.1.3. De directeur van een serviceflat moet voldoen aan de opleidingsvoorwaarden die toepasselijk zijn in de rusthuizen. 7.2. Het personeel 7.2.1. Register van de prestaties en tabel van het personeel De directeur houdt een - eventueel elektronisch - register waarin melding gemaakt wordt van de kwalificatie van het personeel van de serviceflat : de data en uren waarop elk personeelslid diensten verstrekt.
De dagelijkse werkrooster wordt aangeplakt.
Die documenten, die voortdurend bijgehouden worden, liggen ter inzage van de personeelsleden van het Waalse Gewest die met de controle belast worden. 7.3. Personeeldossiers. 7.3.1. Voor elk personeelslid, directeur inbegrepen, wordt een - eventueel elektronisch - dossier aangelegd met de volgende stukken : - het exemplaar bestemd voor de serviceflat of een afschrift van het indienstnemingscontract of van de benoemingsakte of van de overeenkomst; - een afschrift van het diploma of van de getuigschriften inzake opleiding of nuttige ervaring; - een uittreksel uit het strafregister van type 1; - het formulier voor de gezondheidsbeoordeling (bijlage II bij het koninklijk belsuit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers), in voorkomend geval. 7.3.2. Dat dossier, alsook het afschrift van de RSZ-lijsten voor het statutaire personeel of voor het personeel onder indienstnemingscontract, worden ter inzage gelegd van de met de controle belaste personeelsleden van het Waalse Gewest, die elk ogenblik kunnen eisen dat ze overgelegd worden. 7.3.3. Wanneer de serviceflat gevestigd is op de lokatie van een rusthuis, kunnen de dossiers van het personeel gemeenschappelijk zijn aan het rusthuis en aan de serviceflat. HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende het gebouw 8. Het gebouw in het algemeen 8.1. De gebouwen worden regelmatig onderhouden en beschermd tegen vocht of insijpelingen. 8.2. In de privatieve delen en in alle gemeenschappelijke verblijflokalen moet een minimumtemperatuur van 22° bereikt kunnen worden. Tussen 22 uur en 6 uur mag de temperatuur in de polyvalente zaal en in de gangen tot 18° beperkt worden. 8.3. De plaatsen die voor de bewoners toegankelijk zijn moeten voldoende verlicht zijn. De verlichting wordt aan de behoeften aangepast, al naar gelang van de activiteiten die in de lokalen plaatsvinden. 's Nachts worden de gangen en gemeenschappelijke lokalen voldoende verlicht, eventueel d.m.v. nachtlampjes, zodat de bewoners zich veilig kunnen verplaatsen. 8.4. In de woningen en gemeenschappelijke lokalen moet natuurlijke verlichting zijn. De ramen van die lokalen laten een normaal zicht van de buitenomgeving toe. 8.5. Er moet in een lift voorzien worden wanneer het gebouw voor de bewoners minstens één niveau onder of boven het normale ontruimingsniveau telt.
De liften moeten toegankelijk zijn voor personen in een rolstoel. 8.6. Verplichte gemeenschappelijke lokalen en uitrustingen : - een washok met wasmachine en droger; - een polyvalente zaal toegankelijk voor andere personen ouder dan 60 jaar; voor de serviceflats die vanaf 1 januari 2015 uitgebaat worden, zal de oppervlakte van de polyvalente zaal minstens 2 m2 bedragen per woning die in aanmerking komt voor een werkingsvergunning met een minimum van 30 m2; - een wc vlakbij de polyvalente zaal; - de aansluiting op het teledistributienet.
De polyvalente zaal en het lokaal dat als washok dient zijn voorzien van een systeem waarmee het wachtpersoneel geroepen kan worden.
De inrichting en alle lokalen die voor de bewoners bestemd zijn, moeten toegankelijk zijn voor personen in een rolstoel. 8.7. Voor elke particuliere woning : 1° de keukenruimte is uitgerust met een zuigkap, een koelkast en een elektrische kookplaat;2° de badkamer beschikt over een wastafel en een douche of een badkuip aangepast aan de behoeften van de bewoners. Elke particuliere woning heeft een minimumoppervlakte van 35 m2. Die oppervlakte zal 45 m2 bedragen voor de woningen die vanaf 1 januari 2015 uitgebaat zullen worden. 8.8. Elke particuliere woning is genummerd; er wordt voorzien in een individuele belknop bij de ingang van elke woning, alsook buiten de serviceflat; de naam van de bewoners staat erop vermeld, tenzij ze zich daartegen verzetten. 8.9. Elke particuliere woning beschikt over een deuropenings- en interfoniesysteem om de bezoekers te kunnen identificeren en om de deur van de serviceflat op afstand te kunnen openen. 8.10. Er moet voorzien worden in een systeem waarmee de bewoner vanaf zijn woning om hulp kan vragen en contact kan opnemen met het personeelslid van dienst. 8.11. Elke woning beschikt over een telefoon- en teledistributieaansluiting. 8.12. Elke woning beschikt op de benedenverdieping over een genummerde brievenbus die vlot toegankelijk is. HOOFDSTUK V. - Wachtdient en geboden diensten 9.1. Er wordt 24 uur op 24 een wachtdienst waargenomen en elke oproep van de bewoner krijgt zo spoedig mogelijk een antwoord.
De organisatie van de wachtdienst voorziet in de modaliteiten betreffende de tussenkomst van het personeel van dienst.
Die wachtdienst wordt ter plaatse georganiseerd, hetzij in de serviceflat, hetzij in het rusthuis of in het rust- en verzorgingstehuis op de lokatie waar de serviceflat gevestigd is.
Er wordt een - eventueel elektronisch - oproepregister bijgehouden waarin voor elke oproep de aard, het exacte uur en de tussenkomsttermijn vermeld worden.
De wachtdienst van een serviceflat kan waargenomen worden door het personeel van het rusthuis of van het rust- en verzorgingstehuis op de lokatie waarvan de serviceflat gevestigd en voor zover minstens twee leden van het verpleeg- of reactivatiepersoneel voortdurend aanwezig zijn in het betrokken rusthuis of rust- en verzorgingstehuis. 9.2. De volgende diensten moeten verstrekt worden : - het onderhoud van de gemeenschappelijke lokalen, van de buiteninrichtingen en van het materiaal dat ter beschikking van de bewoners gesteld wordt; - het onderhoud van de ruiten aan de binnen- en aan de buitenkant; - informatie over de dienstverleners, alsook over de coördinatiecentra voor thuishulp- en zorgverlening die actief zijn op het grondgebied van de gemeente waar de serviceflat gevestigd is; - informatie over de vrijetijdsactiviteiten die in de gemeente georganiseerd worden. 9.3. De volgende diensten moeten ter beschikking gesteld worden van de bewoners die erom verzoeken : 9.3.1. De mogelijkheid om drie maaltijden per dag te nemen, waarvan één een volledige warme maaltijd moet zijn, die volgens de keuze van de bewoner opgediend zal worden, hetzij in de polyvalente zaal van de serviceflat, hetzij in het restaurant van het rusthuis of van het rust- en verzorgingstehuis op de lokatie waar de serviceflat gevestigd is, hezij in de privé woning van de bewoner. Een register vermeldt de maaltijden die de bewoners opgediend worden, alsook de naam van de begunstigden en de gegevens die voor de facturering nodig zijn. 9.3.2. De mogelijkheid om de privéwoningen minstens één keer per week schoon te maken. 9.3.3. De mogelijkheid om het persoonlijke linnen van de bewoner te onderhouden. HOOFDSTUK VI. - Aanpassing van de huisvestingsprijs 1 0.1. Onverminderd de federale bepalingen tot regeling van de prijsverhogingsaanvragen, mag de verhoging van de maandelijkse huisvestingsprijs over een kalenderjaar niet meer bedragen dan 5 % boven de indexering van de consumptieprijzen die sinds de laatste prijsverhoging plaatsgevonden heeft. 10.2. De prijsverhoging wordt meegedeeld aan de bewoners of aan hun vertegenwoordigers en aan de administratie. Ze treedt in werking op de dertigste dag na de kennisgeving ervan. HOOFDSTUK VII. - Financieel beheer 1 1.1. De serviceflats houden voor elke bewoner een individuele rekening die uitvoerig melding maakt van de ontvangsten en uitgaven, alsook van de leveringen en diensten die hem verleend werden. Die individuele rekening ligt voortdurend ter inzage van de bewoner of van zijn vertegenwoordiger. 11.2. De balans van de verschuldigde sommen en van de ontvangsten wordt uitvoerig vermeld in een maandelijkse factuur. Die factuur wordt samen met alle bewijsstukken aan de bewoner of aan zijn vertegenwoordiger afgegeven. 11.3. De individuele rekeningen van de bewoners en de boekhouding van de inrichting moeten ter inzage gelegd worden van de met de controle belaste personeelsleden van het Waalse Gewest, die ze ter plaatse moeten kunnen inkijken. HOOFDSTUK VIII. - Modaliteiten voor een functionele verbinding met een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis en met één of verschillende centra voor de coördinatie van de thuishulp en -verpleging. 1 2.1. De serviceflat moet een overeenkomst sluiten met een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis gelegen op minder dan tien kilometer over de weg, indien hij niet gevestigd is op de lokatie van een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis, en met één of verschillende coördinatiecentra voor thuishulp en -verpleging. 12.2. Die overeenkomst voorziet op zijn minst in de verplichting voor het rusthuis of het rust- en verzorgingstehuis om bij voorrang huisvesting te verlenen aan de bewoners van de serviceflat die het wensen en in de verplichting om gemeenschappelijke activiteiten voor te stellen. Voor het overige moet de serviceflat zelf instaan voor de diensten en verplichtingen die niet waargenomen kunnen worden door het rusthuis of door het rust- en verzorgingstehuis. 12.3. De serviceflat moet een overeenkomst sluiten met één of verschillende coördinatiecentra voor thuishulp en -verpleging dat (die) het grondgebied bedient (bedienen) waarop hij gevestigd is.
Die overeenkomst voorziet op zijn minst in de modaliteiten voor de thuisverzorging van de bewoners die het wensen en in de overdracht van de informatie.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 2009 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2009 betreffende de huisvesting en de opvang van bejaarde personen.
Namen, 15 oktober 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. E. TILLIEUX
Bijlage V Normen toepasselijk op de dag-, avond- en/of nachtopvangcentra en op de dagverpleegcentra De opvangcapaciteit van een dagopvangcentrum mag niet kleiner dan 5 en niet groter dan 15 bewoners zijn. HOOFDSTUK I. - Normen betreffende de vrijheid van de bewoners, de inachtneming van hun overtuigingen en hun bijdrage 1. Huishoudelijk reglement. 1.1. Elk opvangcentrum bedoeld in deze bijlage moet een huishoudelijk reglement opmaken.
Het huishoudelijk reglement voorziet in de rechten en plichten van de bewoners en van de beheerder. Het bepaalt dat de bewoner zo vrij mogelijk moet zijn, rekening houdend met de eisen van een gemeenschappelijk leven. Het moet volle vrijheid waarborgen inzake filosofische, politieke en religieuze overtuiging; er mag geen verplichting met een commercieel, cultureel, religieus, filosofisch, politiek of taalkundig karakter opgelegd worden. Het voorziet ook in de verplichting zich naar de veiligheidsvoorschriften te richten.
Het huishoudelijk reglement moet bovendien voorzien in een procedure betreffende eventuele bedwingings- en/of afzonderingsmaatregelen teneinde de veiligheid van gedesoriënteerde bejaarde personen te waarborgen, met inachtneming van hun fundamenteel recht op bewegingsvrijheid. Die procedure moet op zijn minst bepalen hoe de beslissing tot toepassing van een bedwingings- of afzonderingsmaatregel genomen wordt door de verpleegploeg, met inbegrip van de huisarts van de bewoner, de duur van de bedwinging of van de afzondering (hoogstens een week), de eventuele verlenging ervan, alsook de specifieke toezichtsregels. Het gezin en/of de vertegenwoordiger van de bewoner worden in kennis gesteld van de eventuele bedwingings- of afzonderingsmaatregel, behalve overmacht.
Eventuele wijzigingen in het huishoudelijk reglement treden in werking dertig dagen na kennisgeving aan de bewoners en/of aan hun vertegenwoordigers. 1.2. Een exemplaar van het huishoudelijk reglement, gedagtekend door de directeur, wordt afgegeven tegen getekend ontvangstbewijs dat geldt als kennisneming door elke bewoner en/of zijn vertegenwoordiger voor de ondertekening van de huisvestingsovereenkomst en, zover mogelijk, voor de datum voorzien voor de opname van de bewoner in de opvangcentrum. 1.3. Het huishoudelijk reglement vermeldt de naam van de beheerder, alsook het nummer van de werkingsvergunning van de opvangcentrum. 1.4. Het huishoudelijk reglement vermeldt uitdrukkelijk : - de modaliteiten voor de organisatie van de verpleegzorgen, alsook de modaliteiten voor de organisatie van de aan de bewoners geboden zorgen die door het paramedisch en/of kinesitherapeutisch personeel verleend worden; - de modaliteiten voor de organisatie van de medische activiteit, met dien verstande dat de bewoner zijn huisarts zelf mag kiezen. 1.5. Het huishoudelijk reglement vermeldt bovendien : - de openingsdagen en -uren van de opvangcentrum, dat minstens vijf dagen per week en dagelijks op zijn minst tussen acht en achttien uur toegankelijk moet zijn; - de eventuele openingsdagen en -uren van het avond- en/of nachtopvangcentrum; - de mogelijkheid om minstens één warme maaltijd per dag te nemen en de mogelijkheid om de andere maaltijden te nemen; - de dagelijkse organisatie van activiteiten en animaties ter bevordering van het behoud of van de recuperatie van het hoogst mogelijke autonomieniveau van de bewoners. - de naam van de directeur aan wie alle opmerkingen, bezwaren en klachten van de bewoners of van hun vertegenwoordigers gericht kunnen worden; de directeur is daartoe beschikbaar op afspraak; - dat het privéleven van de bewoners gerespecteerd moet worden; - dat de bewoners het recht hebben om de bezoekers van hun keuze te ontvangen; - dat de bewoner er belang bij heeft een verzekering inzake burgerlijke aansprakelijkheid aan te gaan; - het adres en het telefoonnummer van de dienst van de administratie waar klachten ingediend kunnen worden; - het adres en het telefoonnummer van de burgemeester om klachten in ontvangst te nemen. 1.6. Het huishoudelijk reglement bevat de modaliteiten volgens welke de bewoner of zijn vertegenwoordiger aan het leven van de opvangcentrum kan deelnemen, o.a. in het kader van de raad van de bewoners indien de opvangcentrum op de lokatie van een rusthuis gevestigd is. 1.7. Het ontvangstbewijs, dat als kennisneming van het huishoudelijk reglement en van elke desbetreffende wijziging geldt, wordt gevoegd bij het dossier bedoeld in punt 3 van dit hoofdstuk. 1.8. Elke clausule in strijd met bovenbedoelde voorschriften wordt geacht nietig te zijn. 2. Overeenkomst tussen de beheerder en de bewoner 2.1. Er wordt een overeenkomst in twee exemplaren gesloten tussen de opvangcentrum en de bewoner of diens vertegenwoordiger; ze moet door beide partijen gedagtekend worden.
Het exemplaar dat voor de bewoner of zijn vertegenwoordiger bestemd is moet hem tegen ontvangstbewijs afgegeven worden.
Het exemplaar dat voor de opvangcentrum bestemd is en het ontvangstbewijs moeten gevoegd worden bij het individuele dossier bedoeld in punt 3 van deze bijlage.
Elke wijziging in deze overeenkomst is het voorwerp van een aanhangsel in twee exemplaren, ook gedagtekend en bij de overeenkomst gevoegd.
De volgende gegevens moeten in deze overeenkomst vermeld worden : 2.1.1. De algemene en bijzondere opvangvoorwaarden. 2.1.2. De maandelijkse opvangprijs en de diensten waarop hij betrekking heeft.
Onder maandelijkse opvangprijs wordt verstaan de door de bewoner of zijn vertegenwoordiger te betalen prijs, samengekoppeld met een geheel van onkosten waarvan geacht wordt dat ze in verband staan met de normale taken van de inrichting.
Die prijs mag geenszins hoger zijn dan de laagste basishuisvestingsprijs gevraagd door het rusthuis of het rust- en verpleeghuis waarin de opvangcentrum gevestigd is of waarmee het in verband staat.
Alleen de dagen, avonden of nachten die daadwerkelijk in de opvangcentrum worden doorgebracht mogen gefactureerd worden.
Die prijs dekt o.a. : - het gebruik van de opvangcentrum; - het gebruik en het onderhoud van de sanitaire, privatieve of gemeenschappelijke installaties; - het gebruik van de gemeenschappelijke delen, liften inbegrepen, overeenkomstig het huishoudelijk reglement; - het grote onderhoud van het erfgoed, het lopend onderhoud en de reiniging van de gemeenschappelijke delen, materiaal en producten inbegrepen; de herstelwerken een normaal gebruik; - het meubilair en het onderhoud van de gemeenschappelijke delen - de wegruiming van de afval; - de verwarming, het onderhoud van de installaties en elke wijziging aan de verwarmingsapparatuur; - het stromend water, koud en warm, en het gebruik van elke sanitaire uitrusting; - de elektrische installaties, het onderhoud ervan en elke wijziging die ze ondergaan en het stroomverbruik van de gemeenschappelijke delen; - de toezichtsinstallaties, de brandbeveiligingsvoorzieningen en de interfonieapparatuur; - de terbeschikkingstelling van televisie, radio en ander audiovisueel materiaal in de gemeenschappelijke lokalen; - allerlei administratieve kosten i.v.m. de opvang van de bewoner of inherent aan de werking van de opvangcentrum; - de verzekeringen inzake burgerlijke aansprakelijkheid, de brandverzekering, alsook alle verzekeringen gesloten door de beheerder overeenkomstig de wetgeving, met uitzondering van elke persoonlijke verzekering gesloten door de bewoner; - de eventuele plaatselijke heffingen; - de animatie-, vrijetijds- en therapeutische activeringsactiviteiten wanneer ze binnen de inrichting georganiseerd worden; - de gemeenschappelijke keukeninstallaties, het onderhoud ervan, de wijzigingen die ze ondergaan ingevolge de evolutie van de wetgeving, de aanvoer en de opslag van de stoffen; - de bereiding en de verdeling van de maaltijden, de inachtneming van de dieetvoorschriften, de lichte maaltijden en dranken die systematisch buiten de maaltijden verdeeld worden. De vervangingsmaaltijden worden slechts ten belope van de prijs van een normale maaltijd in aanmerking genomen; - de terbeschikkingstelling, het onderhoud en de vernieuwing van het beddengoed : matrassen, dekens, spreien, lakens, slopen, bedzeiltjes, alsook gordijnen, overgordijnen en meubileringstextiel; - de terbeschikkingstelling van slabbetjes en van tafelservetten; - de bescherming van het beddengoed in geval van incontinentie; - het incontinentiemateriaal; - het stroomverbruik, de verlichtings- en verwarmingstoestellen voor het individuele gebruik van de bewoners; - de reiniging van de lokalen en van het meubilair en het materieel die zich erin bevinden; - desgevallend, de prestaties van het verpleeg- en verzorgingspersoneel; - desgevallend, de door de verzekeringsinstellingen gedekte prestaties van het paramedisch en kinesitherapeutisch personeel; - desgevallend, de aanvoer, het beheer, de opslag en de distributie van de medicijnen, met dien verstande dat de bewoner vrij is om de apotheker te kiezen; - de terbeschikkingstelling van een kamerstoel wanneer de toestand van de bewoner het eist; - het meubilair; - het bedwingingsmaterieel; - de heffingen en belastingen betreffende de inrichting; - het wassen en de pressing van het niet persoonlijke linnen; - de onbeperkte terbeschikkingstelling van warm en koud drinkwater. 2.1.3. De modaliteiten tot aanpassing van de maandelijkse opvangprijs overeenkomstig de normen opgenomen in hoofdstuk VII van deze bijlage. 2.1.4. De volledige en uitvoerige opsomming van de toeslagen die de bewoner aangerekend kunnen worden, de prijs en de berekeningswijze ervan, alsook elke regel voor de berekening van de eventuele verhoging ervan. 2.1.4.1. De bewoner mag geen toeslag aangerekend worden die niet opgenomen is op de bij de overeenkomst gevoegde lijst.
Alleen de goederen en diensten die vrij gekozen worden door de bewoner of zijn vertegenwoordiger kunnen het voorwerp uitmaken van toeslagen.
De hoofdmaaltijd mag niet het voorwerp uitmaken van een toeslag. 2.1.4.2. Wanneer de bewoner in geval van opvang in een dagverpleegcentrum niet voldoende gedekt is door de ziekte- en invaliditeitsverzekering, vermeldt de overeenkomst, in afwijking van 2.1.4.1. hierboven, de voorwaarden betreffende de tenlasteneming door de bewoner van het kleine verpleegmateriaal, de prestaties van het verpleeg- en verzorgingspersoneel en van het paramedisch en kinesitherapeutisch personeel.
Het bedrag dat van de bewoner gevorderd wordt mag niet hoger zijn dan de tegemoetkoming die het Riziv voor hem aan de inrichting gestort zou hebben. 2.1.5. Er mag geen borgsom geëist worden. 2.2. Voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst 2.2.1. De overeenkomst wordt voor onbepaalde duur gesloten, met dien verstande dat de eerste dertig dagen als proefperiode dienen. 2.2.2. Tijdens die proefperiode kunnen beide partijen de overeenkomst opzeggen, mits inachtneming van een opzeggingstermijn van zeven dagen. 2.2.3. Na afloop van die proefperiode kan de overeenkomst opgezegd worden, mits inachtneming van een opzeggingstermijn van minstens één maand in geval van opzegging door de beheerder en van vijftien dagen in geval van opzegging door de bewoner.
Elke door de beheerder gegeven opzegging is behoorlijk met redenen omkleed. Zo niet, wordt de opzegging geacht niet te zijn gegeven.
Indien de bewoner de inrichting verlaat tijdens de termijn van de door de beheerder gegeven opzegging, is hij niet tot enige opzegging gehouden. 2.2.4. De opzegging moet schriftelijk meegedeeld worden, hetzij bij ter post aangetekend schrijven, hetzij tegen bericht van ontvangst. 2.2.5. In geval van overlijden, van vertrek om medische redenen of van opname in een rusthuis, rust- en verpleeghuis of serviceflat, is er geen verplichting tot betaling meer. 2.3. De korting die eventueel door de apotheker wordt toegekend, moet volledig aan de bewoner afgestaan worden. 2.4. De overeenkomst vermeldt de termijn waarover de bewoner of zijn vertegenwoordiger beschikt om de facturen aan te vechten. Die termijn bedraagt minstens één maand, te rekenen van de datum van ontvangst van de factuur. 2.5. De overeenkomst vermeldt het feit dat elk geschil betreffende haar uitvoering onder de bevoegdheid van de burgerlijke rechtbanken valt. Het adres van het Vredegerecht en van de Rechtbank van eerste aanleg die territoriaal bevoegd zijn wordt nader bepaald. 2.6. Elke clausule in strijd met bovenbedoelde voorschriften wordt geacht nietig te zijn. 2.7. Een door de FOD Economie toegelaten prijsverhoging conform de prijsaanpassing bedoeld in hoofdstuk VII wordt niet beschouwd als een wijziging van de overeenkomst. 3. Individueel dossier van de bewoner 3.1. Bij de opname van elke bewoner wordt een individueel dossier aangelegd. Het moet voortdurend bijgewerkt worden.
Het wordt minstens twee jaar na het vertrek van de bewoner in de inrichting bewaard. 3.1.1. De gegevens die er in opgenomen worden, worden ingezameld en verwerkt overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 3.1.2. Dat dossier ligt voortdurend ter inzage van de personeelsleden van het Waalse Gewest die met de controle belast worden. 3.1.3. Er wordt een lijst bijgehouden van de personeelsleden die dat dossier mogen inkijken, overeenkomstig artikel 16, § 1, 4°, van genoemde wet. 3.1.4. De inhoud van het dossier wordt door het beroepsgeheim gedekt. 4. Informatietabel 4.1. In de hal of in de verblijfzaal bestemd voor de opvang, de recreatieactiviteiten en de restauratie staat een tabel waarop de volgende gegevens vermeld worden : - de naam van de beheerder en, indien het om een rechtspersoon gaat, de rechtsvorm ervan en de natuurlijke persoon die hem vertegenwoordigt; - de naam van de directeur van de opvangcentrum en de uren waarop hij doorgaans aanwezig is, alsook de naam van zijn plaatsvervanger in geval van afwezigheid; - het nummer van en elk gegeven betreffende de werkingsvergunning en, desgevallend, elk gegeven betreffende een opschorting van de werkingsvergunning, een weigering of een intrekking ervan, alsook een sluiting; - de instemming, desgevallend, met het handvest betreffende de kwaliteit en elk gegeven over de eventuele intrekking ervan; - wanneer de opvangcentrum binnen een rusthuis gevestigd is, de gegevens betreffende de raad van de bewoners; - het adres en het telefoonnummer van de bevoegde administratie en van de burgemeester; - het menu van de lopende week en van de volgende week; - de activiteiten en animaties die door de inrichting georganiseerd worden of waaraan de bewoners mogen deelnemen. 4.2. De directeur zal alles in het werk stellen opdat leesbare, voor allen toegankelijke en voortdurend bijgewerkte informatie aangeplakt zou worden. 4.3. Wanneer de opvangcentrum binnen een rusthuis gevestigd is, kan de informatietabel gemeenschappelijk zijn aan het rusthuis en aan de opvangcentrum voor zover ze vlot toegankelijk is voor de bewoners van de opvangcentrum. HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de hygiëne, het eten en de gezondheidszorgen 5. Hygiëne en eten 5.1. De eventuele algemene diensten van de opvangcentrum, o.a. de keuken en het washok, worden georganiseerd en gevestigd zodat de bewoners geen hinder ondervinden van geuren, damp en geluid. 5.2. De keukens, de lokalen waar voeding wordt bewaard, de eetkamer, de verpleeglokalen en de lokalen waar medicijnen bereid worden zijn niet toegankelijk voor de dieren die overeenkomstig het huishoudelijk reglement toegelaten worden. 5.3. De vaste afvalstoffen worden in dichte vuilniszakken afgevoerd, met inachtneming van de geldende afvalregelgeving. 5.4.1. De maaltijden worden volgens de strengste hygiënenormen bereid en uitgedeeld overeenkomstig de voorschriften van het Federale Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. De serviceflat houdt zich aan de kwaliteitsregels betreffende de voeding van bejaarde personen. De door de huisarts voorgeschreven dieetregimes worden in acht genomen. 5.4.2. De inrichting bezorgt de administratie desgevallend een afschrift van de toestemming van het Federale Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. 5.4.3. Er wordt een register bijgehouden waarin minstens de lijst van de menus van de afgelopen maand voorkomt. Dat register ligt voortdurend ter inzage van de personeelsleden van het Waalse Gewest die met de controle belast worden. 5.4.4. De opvangcentrum moet de nodige hulp verlenen aan de bewoners die moeite hebben om alleen te eten of te drinken. 6. Gezondheidszorgen, oproepregister en animatie 6.1. Voor elke bewoner wordt een geïndividualiseerd zorgdossier aangelegd.
Dat dossier ligt voortdurend ter inzage van de bewoner of van zijn vertegenwoordiger, die er een afschrift van kunnen krijgen tegen betaling van de kostprijs. 6.1.1. Het geïndividualiseerde dossier bevat de medische, verpleegkundige en paramedische richtlijnen en, dagelijks, de melding van de uitvoering ervan, de opmerkingen en waarnemingen van het personeel dat die richtlijnen heeft uitgevoerd, alsook alle andere verleende zorgen. Het gaat uit van de regels opgelegd door het Rijksinstituut ziekte- en invaliditeitsverzekering. 6.1.2. Dat geïndividualiseerde dossier vermeldt desgevallend ook de datum van het bezoek van de arts, de voorgeschreven medicijnen, alsook de desbetreffende posologie, de geëiste zorgverlening, de aangevraagde onderzoeken en de eventuele dieet. 6.1.3. De gegevens die er in opgenomen worden, worden ingezameld en verwerkt overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. 6.1.4. Het geïndividualiseerde zorgdossier wordt gedurende minstens twee jaar na het vertrek van de bewoner in de opvangcentrum bewaard. 6.2. Bij een eventuele ploegwijziging geeft de zorgverantwoordelijke schriftelijk kennis van de gegevens betreffende de noemenswaardige evenementen die zich tijdens de afgelopen periode hebben voorgedaan. 6.3. Desgevallend wordt de individuele bereiding van de medicijnen door een verpleegkundige uitgevoerd volgens de geldende regels. De medicijnen mogen niet meer dan zeven dagen op voorhand bereid worden.
Medicijnen in vloeibare vorm worden extemporaneus bereid.
De medicijnen worden bewaard in een daartoe bestemd en afgesloten meubel of lokaal. 6.4. Telkens als de gezondheidstoestand van de bewoner het eist, zal een beroep op een arts van zijn keuze gedaan moeten worden.
Indien de bewoner of zijn vertegenwoordiger niet in staat is te kiezen en bij afwezigeheid van zijn arts of van diens plaatsvervanger, wiens personalia te vinden zijn in het geïndividualiseerde dossier waarvan sprake in hoofdstuk 3 van deze bijlage, doet de zorgverantwoordelijke een beroep op een arts van zijn keuze. 6.5. De directeur moet alle voorzorgsmaatregelen treffen om besmettelijke ziektes te voorkomen. 6.5.1. Meer bepaald wat de steriele zorgen betreft, moet hij er voor zorgen dat alle nodige maatregelen genomen worden, namelijk het gebruik van materiaal voor eenmalig gebruik.
De inrichting moet het personeel voortdurend vloeibare zeep en papieren servetjes ter beschikking stellen, alsook over het nodige materiaal beschikken met het oog op de organisatie van de afzondering van bewoners die door een besmettelijke ziekte getroffen zijn. Daartoe wordt voorzien in zorgprocedures.
De gemeenschapsinspectie van de hygiëne wordt om advies verzocht in alle geschilgevallen. 6.5.2. Het personeelslid dat van dienst is vermeldt zowel overdag als 's nachts in het eventueel elektronische oproepregister het gevolg gegeven aan de oproepen van de bewoners en, o.a., de richtlijnen die het gegeven heeft.
Het moet onmiddellijk een beroep doen op de persoon wiens tussenkomst nodig is, al naar gelang van de omstandigheden.
Het register wordt dagelijks getekend door de verantwoordelijken van de zorgdienst.
Op de eerste pagina van het register moeten de telefoonnummers van de artsen, verplegers, brandweer- en politiediensten, ziekenhuizen en ambulances vermeld staan.
Het register ligt ter inzage van de personeelsleden van het Waalse Gewest die met de controle belast worden. 6.6. Dagelijks moet een programma met het oog op de animatie en de activering van de bewoners georganiseerd worden. Het wordt opgemaakt zodat ingespeeld kan worden op de socioculturele behoeften van de bewoners. Wanneer de opvangcentrum binnen een rusthuis gevestigd is, kan het animatie- en activeringsprogramma gemeenschappelijk georganiseerd worden. HOOFDSTUK III. - Normen betreffende het aantal personeelsleden, hun indeling, kwalificatie en zedelijkheid 7. Het personeel 7.De directeur en het personeel van de opvangcentrum scheppen een sfeer die gunstig is voor de levenskwaliteit van de bewoners. Zorg dragen bij tot het behoud van hun autonomie en ontplooiing. Ze trachten hen een vlotte toegang tot een dynamischer maatschappelijk leven te verlenen, hun creatieve potentialiteiten te mobiliseren en de communicatie tussen elkaar binnen de inrichting te verbeteren.
Elk opvangcentrum beschikt over drie personeelscategorieën : het directie- en administratiepersoneel, het hotelpersoneel en het zorgpersoneel.
Elk personeelslid draagt voortdurend een identificatiebadge waarop zijn naam, voornaam en functie binnen de opvangcentrum leesbaar vermeld staan. 7.1. Overdag moet minstens één personeelslid binnen de opvangcentrum aanwezig zijn.
Wanneer het personeel zowel in de opvangcentrum als in het rusthuis of rust- en verpleeghuis en/of in de serviceflat aangesteld is, wordt het personeel dat diensten in de opvangcentrum verleent duidelijk geïdentificeerd en wordt de tijd die ieder personeelslid aan die taken besteedt in voltijds equivalent geëvalueerd. s' Avonds of s'nachts kan de wachtdienst van een opvangcentrum waargenomen worden door het personeel van het rusthuis of van het rust- en verpleeghuis waar de opvangcentrum gevestigd is, voor zover geen afbreuk gedaan wordt aan de minimumnorm van het nachtpersoneel van het rusthuis of rust- en verpleeghuis. 7.2. Met uitzondering van de permanence bedoeld in punt 7.1., kan de opvangcentrum het geheel of een deel van zijn taken vervullen met de hulp van buitendiensten of van zelfstandige dienstverleners, met wie hij krachtens een overeenkomst gebonden moet zijn. 7.3. In elk opvangcentrum wordt het dagelijkse beheer waargenomen door een directeur die rechtsreeks verantwoording moet afleggen aan de beheerder. 7.3.1. De directeur van de opvangcentrum kan de directeur zijn van het rusthuis of van het rust- en verpleeghuis waar de opvangcentrum gevestigd is of waarmee het in functioneel verband staat, of van de serviceflat die op dezelfde lokatie gevestigd is. Wat de beoordeling van zijn prestaties betreft, wordt het aantal plaatsen in een opvangcentrum toegevoegd aan het aantal bedden van het rusthuis en van de lokaties die ervan afhangen en, desgevallend, aan het aantal woningen in een serviceflat. De directeur kan desnoods weer teruggeroepen worden. In geval van langdurige afwezigheid duidt hij een personeelslid aan dat het dagelijkse beheer zal waarnemen tijdens de duur van zijn afwezigdheid. 7.3.2. De directeur van een opvangcentrum moet voldoen aan de opleidingsvoorwaarden die toepasselijk zijn in de rusthuizen. 7.4. Het personeel 7.4.1. Register van de prestaties en tabel van het personeel De directeur houdt een register, eventueel elektronisch, waarin melding gemaakt wordt van de kwalificatie van het personeel van de opvangcentrum en van de data en uren van de diensten die door iedereen verleend worden.
De dagelijkse werkrooster wordt aangeplakt.
Die documenten, die voortdurend bijgehouden worden, liggen ter inzage van de personeelsleden van het Waalse Gewest die met de controle belast worden en die er altijd een afschrift van mogen opeisen. 7.4.2. Dossiers van het personeel. 7.4.2.1. Voor elk personeelslid, directeur inbegrepen, wordt een - eventueel elektronisch - dossier aangelegd met de volgende stukken : - het exemplaar bestemd voor de inrichting of een afschrift van het indienstnemingscontract of van de benoemingsakte of van de overeenkomst; - een afschrift van het diploma of van de getuigschriften inzake opleiding of nuttige ervaring; - een uittreksel uit het strafregister van type 1; - het formulier voor de gezondheidsbeoordeling (bijlage II bij het koninklijk belsuit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers), in voorkomend geval. 7.4.2.2. Dat dossier, alsook het afschrift van de RSZ-lijsten voor het statutaire personeel of voor het personeel onder indienstnemingscontract, worden ter inzage gelegd van de met de controle belaste personeelsleden van de administratie, die elk ogenblik kunnen eisen dat ze overgelegd worden. 7.4.2.3. Wanneer de opvangcentrum binnen een rusthuis gevestigd is, kunnen de dossiers van het personeel gemeenschappelijk zijn aan het rusthuis en aan de opvangcentrum. HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende het gebouw 8.1. Het gebouw in het algemeen 8.1.1. De opvangcentrum beschikt op zijn minst over de volgende lokalen : - een verblijfzaal voor de opvang, de vrijetijdsbesteding en eventueel de restauratie indien de maaltijden niet opgediend worden in het restaurant van het rusthuis of het rust- en verzorgingstehuis; dat lokaal beschikt over minstens één leunstoel per bewoner en over voldoende relaxstoelen; - een aparte rustzaal waar de bewoners zich kunnen afzonderen en uitrusten, met minstens één bed voor 5 plaatsen waarvoor een werkingsvergunning is afgegeven en minstens één bed per bewoner die s'nachts wordt opgevangen. Daarnaast moet elke maatregel genomen worden opdat de bewoners in de grootste intimiteit verzorgd kunnen worden; - een lift indien het dagopvangcentrum zich op een ander niveau dan het toegangsniveau bevindt; de lift moet voldoen aan de toegankelijkheidsnormen voor personen in een rolsstoel.
Wat betreft de opvangcentra in werking vanaf 1 januari 2015, moet de oppervlakte van het geheel van de lokalen die specifiek voor het opvangcentrum bestemd zijn minstens 12 m2 bedragen per plaats waarvoor een werkingsvergunning afgegeven wordt. 8.1.2. Het opvangcentrum beschikt over een telefoon die toegankelijk is voor de bewoners en over een televisie die op het teledistributienet aangesloten is.
Opdat de bewoners e-mails zouden kunnen verzenden en ontvangen en Internet zouden kunnen raadplegen, dient een computer te hunner beschikking te worden gesteld op een geschikte plek, eventueel in het rusthuis of in het rust- en verzorgingstehuis op de lokatie waarvan het opvangcentrum gevestigd is. 8.1.3. Het aantal kleerkasten dat het opvangcentrum ter beschikking stelt van de bewoners strookt met het aantal gelijktijdig opgevangen bewoners. 8.1.4. Onderhoud, verwarming, verlichting. 8.1.4.1. De gebouwen worden regelmatig onderhouden en beschermd tegen vocht of insijpelingen. 8.1.4.2. In normale weersomstandigheden moet in alle lokalen van het opvangcentrum een minimumtemperatuur van 22° bereikt kunnen worden gedurende de aanwezigheidsuren van de bewoners.
In geval van hitte moeten de bewoners toegang kunnen krijgen tot een lokaal met airconditioning; dat lokaal kan gemeenschappelijk zijn aan het rusthuis wanneer het opvangcentrum op dezelfde lokatie gevestigd is. 8.1.4.3. De plaatsen die voor de bewoneren toegankelijk zijn moeten voldoende verlicht zijn. De verlichting wordt aan de behoeften aangepast, al naar gelang van de activiteiten die in de lokalen plaatsvinden.
De gangen en sanitaire installaties moeten voldoende verlicht zijn opdat de bewoners zich veilig zouden kunnen verplaatsen. 8.1.4.4. De natuurlijke verlichting van de lokalen is gewaarborgd over minstens een zesde van de netto-grondoppervlakte van die lokalen. 8.2 Oproepsysteem, inrichting van de gangen en trappenhuizen. 8.2.1. De gangen en de trappenhuizen zijn breed genoeg en aan weerskanten voorzien van trapleuningen of steunliggers.
De eerste en de laatste traptreden, alsook de geïsoleerde treden, zijn op hun rand voorzien van een gekleurde reep die met de bedekking contrasteert. 8.2.2. De verblijflokalen, alsook de wc's en badkamers, zijn uitgerust met een oproepsysteem dat elk ogenblik in werking gesteld kan worden.
In de slaapkamers is dat systeem toegankelijk vanaf het bed.
Het oproepsysteem is technisch ontworpen zodat de oproepen die zowel overdag als 's nachts snel beantwoord moeten worden, voortdurend gelokaliseerd kunnen worden. Uiterlijk 1 januari 2012 moet het onmogelijk zijn om een oproep te betalen buiten de plaats waar hij gedaan werd. 8.2.3. In de gebouwen die na 1 januari 1999 opgetrokken zijn, moet aan de hand van het systeem bedoeld in punt 8.2.2. de termijn waarin een oproep wordt beantwoord geregistreerd kunnen worden. 8.3. Sanitaire installaties. 8.3.1. Voor de bewoners en het personeel wordt voorzien in voldoende aangepaste sanitaire installaties die van de rustzaal gescheiden zijn. 8.3.2. De sanitaire installaties omvatten minstens één wc per volledige schijf van 5 plaatsen, waarvan minstens één toegankelijk is voor bewoners in een rolstoel. 8.3.3. Alle wc's zijn vlot toegankelijk voor de bewoners. Ze beschikken over een goede rechtstreekse verluchting of over een goede luchtverversing en de deur kan niet naar binnen geopend worden. Ze zijn uitgerust met hellende steunstangen en met een kleerhaak. 8.3.4. Elke wc is uitgerust met een vuilnisbak, hellende steunstangen, een kleerhaak en wc-papier. 8.3.5. Desnoods moeten systemen ter beschikking gesteld worden om de wc-brillen te verhogen voor gehandicapte personen. 8.3.6. Elke wc of groep van sanitairen is uitgerust met een wasbakje, alsook met een systeem dat vloeibare zeep en papieren servetjes verdeelt met inachtneming van de hygiënemaatregelen. 8.3.7. De sanitaire installaties beschikken op zijn minst over een douche of een badkuip die de bewoners een maximale autonomie waarborgt en die toegankelijk is voor bewoners in een rolstoel; beide moeten met antislipvoorzieningen en steunstangen uitgerust zijn. 8.3.8. De sanitaire installaties bedoeld in punt 8.3.7. kunnen gemeenschappelijk zijn aan het dagopvangcentrum en aan het rusthuis of aan het rust- en verzorgingstehuis wanneer ze zich in hetzelfde gebouw bevinden, voor zover voldaan wordt aan de vereiste van het functioneel geheel bedoeld in artikel 2., d, tweede lid, van het decreet. Hun aantal moet dan volstaan om te voldoen aan de gecumuleerde normen van die diensten. HOOFDSTUK VI. - Financieel beheer 9.1. De opvangcentra houden voor elke bewoner een individuele rekening die uitvoerig melding maakt van de ontvangsten en uitgaven, alsook van de leveringen en diensten die hem verleend werden. Die individuele rekening ligt voortdurend ter inzage van de bewoner of van zijn vertegenwoordiger. 9.2. De balans van de verschuldigde sommen en van de ontvangsten wordt uitvoerig vermeld in een maandelijkse factuur. Die factuur wordt samen met alle bewijsstukken aan de bewoner of aan zijn vertegenwoordiger afgegeven. 9.3. De individuele rekeningen van de bewoners en de boekhouding van het opvangcentrum moeten ter inzage gelegd worden van de met de controle belaste personeelsleden van het Waalse Gewest, die ze ter plaatse moeten kunnen inkijken. HOOFDSTUK VII. - Aanpassing van de opvangprijs 1 0. Onverminderd de federale bepalingen tot regeling van de prijsverhogingsaanvragen, mag de verhoging van de maandelijkse opvangprijs over een kalenderjaar niet meer bedragen dan 5 % boven de indexering van de consumptieprijzen die sinds de laatste prijsverhoging plaatsgevonden heeft. De prijsverhoging wordt meegedeeld aan de opgevangen personen of aan hun vertegenwoordigers en aan de administratie.
Ze treedt in werking op de dertigste dag na de kennisgeving ervan. HOOFDSTUK VIII. - Modaliteiten voor een functionele verbinding met een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis en met één of verschillende coördinatiecentra voor thuishulp en -verpleging 1 1.1. Het opvangcentrum moet een overeenkomst sluiten met een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis gelegen op minder dan 10 km over de weg, indien het niet gevestigd is op de lokatie van een rusthuis of van een rust- en verzorgingstehuis. 11.2. Die overeenkomst voorziet op zijn minst in de verplichting voor het rusthuis of het rust- en verzorgingstehuis om bij voorrang huisvesting te verlenen aan de bewoners van het dagopvangcentrum die het wensen.
Wanneer het personeel zijn diensten ook in een rusthuis of in een rust- en verzorgingstehuis presteert, wordt de tijd van de prestaties duidelijk geïdentificeerd voor elke dienst. 11.3. Het opvangcentrum moet een overeenkomst sluiten met één of verschillende coördinatiecentra voor thuishulp en -verpleging dat (die) het grondgebied bedient (bedienen) waarop hij gevestigd is.
Die overeenkomst voorziet op zijn minst in de modaliteiten voor de thuisverzorging van de bewoners die het wensen en in de overdracht van de informatie.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 2009 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2009 betreffende de huisvesting en de opvang van bejaarde personen.
Namen, 15 oktober 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. E. TILLIEUX
Bijlage VI Op de gezinsopvang toepasselijke normen 1. Begeleiding van de gezinsopvang 1.1. De gezinsopvang mag niet georganiseerd worden zonder de begeleiding van een gemeentelijke, intercommunale of provinciale maatschappelijke dienst, van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of van een instelling zonder winstoogmerk die door de Minister volgens de door hem bepaalde modaliteiten erkend is.
Die begeleiding heeft als opdracht als tussenpersoon op te treden tussen het opvanggezin, het bestuur en de bewoner(s). Daartoe worden de opvangpersonen en de bewoners tijdens de hele duur van het verblijf begeleid. 1.2. De begeleidingsdienst is belast met de volgende taken : - de selectie van de opvanggezinnen; - de voorlichting en de vorming van de opvangpersonen; - de begeleiding en de opvolging van de opvangpersonen; - de controle op de naleving van de wederzijdse verbintenissen; - de contacten met het bestuur alsmede het opstellen van een jaarlijks activiteitsverslag. 1.3. De door de begeleidingsdienst gebruikte selectiecriteria rusten op de volgende princiepen : - de ervaring in de relatie met de bejaarde personen, hetzij door een beroepspraktijk in verband met de bejaarde personen, hetzij door een betrokkenheid als vrijwilliger bij een vereniging die activiteiten uitoefent ten gunste van de handhaving en de ontwikkeling van het welzijn van de bejaarde personen, hetzij door de opvang van een (over)grootouder; - de werkelijke beschikbaarheid van de opvangpersoon, namelijk een zo goed als voortdurende aanwezigheid op zijn woonplaats en de verplichting, in voorkomend geval, om zicht te laten vervangen door een persoon voor wie ze instaat en die bekend is door de begeleidingsdienst; - het zedelijk gedrag van de opvangpersoon en zijn psychosociale bekwaamheid om deze rol te vervullen alsmede zijn motiveringen; - de architecturale kwaliteit van de woning en van de lokalen die specifiek door de gezinsopvang worden gebruikt, met name de naleving van de Waalse Huisvestingscode, de terbeschikkingstelling van een individuele kamer per bewoner of, in voorkomend geval per echtpaar, de aanpassing van de sanitaire installaties en van de gemeenschappelijke ruimten. 1.4. De begeleidingsdienst zorgt voor de organisatie van de oorspronkelijke vorming en de permanente vorming van de opvangpersonen. 1.4.1. De vóór de eerste opvang vereiste vorming van minstens 40 uur zal betrekking op de volgende aangelegenheden : - de kennis van de bejaarde persoon en zijn psychologie; de relationele bekwaamheid; de bijstand aan de bewoner in de handelingen van het dagelijkse leven; - de voorkoming van de mishandeling van de bejaarde personen; - de kennis van de hulp- en zorgcircuits; - het reglementaire kader van de gezinsopvang. 1.4.2. De permanente vorming van een dag per jaar zal voornamelijk bestaan in een ervaringenuitwisseling en in het bijhouden van de kennis. 1.5. Aan het begin van de gezinsopvang en bij de aankomst van een nieuwe bewoner komt de maatschappelijk werker van de begeleidingsdienst regelmatig op bezoek. later zal een driemaandelijkse opvolging uitgevoerd worden. Die bezoeken gebeuren in aanwezigheid van de opvangpersoon en van de bewoner(s). 1.6. Als de maatschappelijk werker tijdens zijn bezoeken een verslechtering van de betrekkingen binnen de gezinsopvang en/of een niet-naleving van de werkingsregels vaststelt, stelt hij de oplossing voor die hij de meest geschikte acht, en stelt hij het bestuur, indien nodig, de intrekking van de werkingsverguning van de gezinsopvang voor. 2. Overeenkomst tussen de begeleidingsdienst, de opvangpersoon en de bewoner. 2.1. De Minister bepaalt het model van de standaardovereenkomst waarin de wederzijdse rechten en plichten van de begeleidingsdienst, van de opvangpersoon en van de bewoner worden vastgelegd. Het eerste luik van de overeenkomst bepaalt de algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke opvang en het tweede luik stelt de voor de overwogen opvang specifieke bepalingen vast.
De overeenkomst dient door de drie partijen gedateerd en ondertekend te worden. 2.1.1. Het eerste luik van de overeenkomst bepaalt de rechten en plichten van de opvangpersonen en van de bewoner die gegrond zijn op de zo grote mogelijke vrijheid voor de bewoner alsmede op de naleving van diens privéleven en diens overtuigingen.
Ze voorziet ook in de verplichting om zich aan te passen aan de bepalingen inzake veiligheid.
Ze voorziet in de eerbied voor de vrije keuze door de bewoner van de huisarts, van de verpleegkundige, paramedische en kinesitherapiediensten en van elke andere dienst waarmee de opvangpersoon niet belast is.
Ze voorziet in de modaliteiten van de opvolging van de opvang door de begeleidingsdienst.
Ze vermeldt de wijze waarop een wachtdienst binnen de gezinsopvang wordt verzekerd.
Ze maakt gewag van het feit dat geen enkele waarborg kan worden vereist.
Bovendien vermeldt ze : - het adres en het telefoonnummer van de met de begeleiding van de gezinsopvang belaste dienst; - het adres en het telefoonnummer van de burgemeester voor het indienen van de klachten en het telefoonnummer waarop hij kan worden bereikt; het adres en het telefoonnummer van de dienst van het bestuur waarbij de klachten kunnen worden ingediend; - het belang voor de bewoner om een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en een verzekering tegen brandrisico en waterschade te genieten.
In die overeenkomst staat te lezen dat de bewoner een vrije toegang dient te hebben tot de eetkamer, het salon en de keuken van de opvangpersoon en, in voorkomend geval, tot het terras of de tuin. 2.1.2. Het tweede luik vermeldt de maandelijkse huisvestingprijs, namelijk de financiële bijdrage betaald door de bewoner (of zijn vertegenwoordiger) aan de opvangpersoon in ruil voor diensten die hij geniet (huisvesting, maaltijdservice, onderhoud, permanentie van de opvangpersoon).
Die prijs kan veranderen naar gelang van de bijzondere architecturale elementen en van de eigenschappen van de bewoonde kamer.
In die prijs worden inbegrepen : - de bewoning van de kamer en de levensruimten van de gezinsopvang; - de maaltijden, namelijk minstens het ontbijt, de lunch en de avondmaaltijd alsmede de dranken die daarbij worden geserveerd; - warm en koud stromend water; - het verschaffen van het beddengoed en het onderhoud ervan zo vaak als mogelijk en minstens één keer om de twee weken; - het onderhoud van het persoonlijk wasgoed en het linnengoed; - het elektriciteitsverbruik; - het gebruik van de gemeenschappelijke lokalen; - het groot onderhoud van de goederen, het gewone onderhoud en de reiniging, de herstellingen voortvloeiend uit een normaal gebruik; - het weghalen van het meubilair van de kamer; - de lozing van de afvalstoffen; - de verwarming; - de installaties voor bio-monitoring, voor brandbescherming en interfonie; - de verzekeringen burgerlijke aansprakelijkheid, de brandverzekering alsmede alle verzekeringen aangegaan door de gezinsopvang overeenkomstig de wetgeving, met uitzondering van elke persoonlijke verzekering aangegaan door de bewoner; - de lasten gebonden aan de organisatie van de wachtdienst.
Het tweede luik vermeldt ook de voorwaarden voor de opzegging van de overeenkomst met inachtneming van de volgende voorschriften. 2.1.3. De overeenkomst wordt voor onbepaalde duur gesloten. Ze kan opgezegd worden door elke van de partijen mits een opzegging van drie maanden.
Elke opzegging van de gezinsopvang wordt met redenen omkleed. Zo niet wordt het verlof geacht niet toegekend te zijn.
Als de bewoner de gezinsopvang gedurende de opzeggingsperiode gegeven door gezinsopvang verlaat, wordt hem geen enkele opzegging opgelegd.
De opzegging wordt bij ter post aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs schriftelijk betekend. De begeleidingsdienst wordt rechtstreeks over de toestand ingelicht.
Bij overlijden of vertrek om medische redenen blijft de verplichting tot betaling van de maandelijkse huisvestingsprijs van toepassing zolang de kamer niet ontruimd wordt. 2.1.4. De omstandige plaatsbeschrijving van de door de bewoner bewoonde kamer wordt bij de overeenkomst gevoegd. Ze wordt door de opvangpersoon, de bewoner en door de begeleidingsdienst gedateerd en ondertekend. Als er geen omstandige plaatsbeschrijving vóór de opname wordt opgemaakt, wordt de bewoner geacht de kamer ontvangen te hebben in de staat waarin die zich op het moment van zijn vertrek bevindt en mag niet verantwoordelijk worden gesteld voor de eventuele schade. 2.1.5. In voorkomend geval vermeldt het tweede luik ook de voorwaarden volgens welke huisdieren in de gezinsopvang aanvaard worden. 2.1.6. Elke clausule die met de hierbovenvermelde voorschriften strijdig is, wordt geacht nietig te zijn. 3. Individueel dossier 3.1. De begeleidingsdienst maakt een individueel dossier bij de opvang van elke bewoner op. Dat dossier moet voortdurend bijgewerkt worden. 3.1.1. De verzameling van de erin vermelde gegevens en de behandeling ervan wordt uigevoerd overeenkomst de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. 3.1.3. De inhoud van dat dossier wordt gedekt door het beroepsgeheim. 4. Normen m.b.t. hygiëne, voeding en permanentie van de diensten 4.1. Het onderhoud van de voor de bewoner toegankelijke lokalen wordt regelmatig en zo vaak als nodig en minstens één keer per week uitgevoerd. 4.2. De voorbereiding van de maaltijden grijpt terug op de regels vastgesteld door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen met inachtneming van de smaken en gewoonten van de bewoner. Ze leeft de kwaliteitsregels betreffende de voeding van de bejaarde personen na. De door de huisarts voorgeschreven diëten worden in acht genomen. 4.3. Behalve uitdrukkelijke beslissing van de bewoner worden de maaltijden aan de tafel van de opvangpersoon genomen. 4.4. De continuïteit van de tenlasteneming wordt voortdurend binnen de gezinsopvang gewaarborgd. De opvangpersoon kan evenwel afwezig zijn van de gezinsopvang a rato van hoogstens vier uur per dag voor zover de bewoner hem indien nodig onverwijld kan bereiken via een bio-monitoringssysteem. 5. Normen m.b.t. de opvangpersoon 5. De opvangpersoon en diens eventuele omgeving scheppen een voor de levenskwaliteit van de bewoners gunstig klimaat.Ze dragen tot de instandhouding van hun autonomie en hun ontplooiing bij. Ze hebben als doel hun toegang tot een dynamischer sociaal leven te bevorderen, hun scheppingsvermogen te ontwikkelen en de communicatie tussen de bewoners te verbeteren. 6. Normen m.b.t. het gebouw 6.1. De woning waarin de gezinsopvang tot stand komt, moet voldoen aan de minimale woon- en gezondheidsnormen bedoeld in de Waalse Huisvestingscode. Die overeenstemming wordt bewezen door het overleggen van een attest ter rechtvaardiging van de naleving van de kwaliteitsnormen van de woningen zoals vastgesteld in het besluit van de Waalse Regering van 20 juli 1995 tot uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de kwaliteitsnormen van de woningen.
Het gebouw wordt regelmatig onderhouden en tegen vochtigheid of insijpelingen beschermd. 6.2. De slaapkamer van de bewoner moet gelegen zijn in hetzelfde gebouw als dat van de opvangpersoon; die kamer moet een minimale nuttige oppervlakte van 12 m2 voor een alleenstaand persoon en 18 m2 voor een echtpaar hebben; de sanitaire installaties, namelijk het toilet en de badkamer of de douche moeten gemakkelijk toegankelijk zijn. Er mag niet meer dan één verdieping liggen tussen de leefruimten en de kamer(s) van de bewoners. 6.3. Er moet een minimale temperatuur van 22° in de slaapkamers en in alle lokalen waartoe de bewoner toegang heeft, heersen. 6.4. De slaapkamers en de voor de opgevangen persoon toegankelijke lokalen moeten voorzien zijn van vensters, waarbij een normaal gezicht van het buitenmilieu mogelijk wordt gemaakt. Er dient voorzien te worden in een verlichtingssysteem bereikbaar vanuit het bed. 6.5. De kamer wordt uitgerust met een autonome branddetector. De woning is voorzien van een poederblusser « ABC 6 kilo ». 6.6. De opgevangen persoon richt zijn kamer naar eigen goeddunken en, in voorkomend geval, met zijn persoonlijk meubilair in.
Bij gebrek hiervan omvat de kamer minstens : - een bed met een voldoende hoogte per bewoner; - een nachttafeltje; - een relaxfauteuil; - een tafel; - een stoel per bewoner; - een kleerkast per bewoner. 6.7. De bewoner moet een vrije toegang hebben tot de eetkamer, het salon en de keuken van de opvangpersoon en, in voorkomend geval, tot het terras of de tuin. 6.8. Er moet worden voorzien in een systeem, waarbij de bewoner vanuit zijn kamer om hulp kan vragen. 7. Huisvestingprijs en aanpassing ervan 7.De overeengekomen huisvestingsprijs kan volgens de ontwikkeling van de gezondheidsindex aangepast worden. 8. Voorwaarden voor een functionele verbinding met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening 8.Via de begeleidingsdienst moet de gezinsopvang voor een samenwerking met één of verschillende centra voor de coördinatie van thuiszorg en thuisdienstverlening en een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis zorgen.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 2009 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2009 betreffende de opvang en de huisvesting van bejaarde personen.
Namen, 15 oktober 2009.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. E. TILLIEUX