Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 15 mei 2003
gepubliceerd op 01 juli 2003

Besluit van de Waalse Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2003027543
pub.
01/07/2003
prom.
15/05/2003
ELI
eli/besluit/2003/05/15/2003027543/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 MEI 2003. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal


De Waalse Regering, Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 mei 1968 houdende inrichting van de keuring van uitgangsmateriaal en teeltmateriaal van bosbouwsoorten;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 september 1973 houdende reglementering van de handel in teeltmateriaal van bosbouwsoorten;

Gelet op de richtlijn 1999/105/EG van de Raad van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal;

Gelet op het overleg tussen de gewestelijke Regeringen en de federale overheid van 5 mei 2003;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de bepalingen van voornoemde richtlijn onverwijld moeten worden omgezet en uiterlijk 1 januari 2003;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.In de zin van dit besluit verstaat men onder : 1° bosbouwkundig teeltmateriaal : teeltmateriaal van boomsoorten en van kunstmatige hybriden daarvan die in de gehele Gemeenschap of in een deel daarvan voor de bosbouw van belang zijn en met name die welke in bijlage I zijn opgenomen;2° teeltmateriaal : a) zaadeenheden : zijnde kegels, vruchtgestellen, vruchten en zaden bestemd voor de productie van plantgoed;b) plantendelen : zijnde houtstekken, blad- en wortelstekken, explantaten of embryo's voor microvermeerdering, knoppen, afleggers, wortels, enten, poten en plantendelen die voor de productie van plantgoed bestemd zijn;c) plantgoed : zijnde uit zaadeenheden, uit plantendelen of uit natuurlijke zaailingen geteelde planten;3° uitgangsmateriaal : a) zaadbron, zijnde de bomen in een gebied waar zaad wordt verzameld;b) opstand, zijnde een afgebakende, wat samenstelling betreft voldoende uniforme populatie bomen;c) zaadgaarde, zijnde een aanplanting van geselecteerde klonen of families die wordt afgeschermd of beheerd teneinde bestuiving door externe stuifmeelbronnen te voorkomen of te beperken en die wordt beheerd om veelvuldige, overvloedige en gemakkelijke zaadoogsten te verkrijgen;d) ouderplanten van een familie, zijnde bomen die ter verkrijging van nakomelingschap worden gebruikt door gecontroleerde of vrije bestuiving van één geïdentificeerde, als moederplant fungerende ouderplant met het stuifmeel van één ouderplant ("full-sib"-nakomelingschap) respectievelijk van een aantal al dan niet geïdentificeerde ouderplanten ("half-sib"-nakomelingschap);e) kloon : zijnde een groep individuen (ramets) die door vegetatieve vermeerdering, bijvoorbeeld door stekken, microvermeerdering, enten, afleggen of delen, van één oorspronkelijke uitgangsplant (ortet) zijn afgeleid;f) mengsel van klonen : zijnde een mengsel van geïdentificeerde klonen in welbepaalde verhoudingen;4° autochtoon en inheems : a) autochtone opstand of zaadbron, een opstand of zaadbron waarvan de vernieuwing normaliter door continue natuurlijke regeneratie is geschied.De opstand of zaadbron mag kunstmatig zijn vernieuwd met behulp van teeltmateriaal dat uit dezelfde opstand of zaadbron of uit autochtone opstanden of zaadbronnen in de nabije omgeving is verkregen; b) inheemse opstand of zaadbron : een autochtone opstand of zaadbron of een opstand of zaadbron die kunstmatig is geteeld uit zaad waarvan de oorsprong in hetzelfde herkomstgebied gelegen is;5° oorsprong : voor een autochtone opstand of zaadbron, de plaats waar de bomen groeien.Voor een niet-autochtone opstand of zaadbron, de plaats van waar de zaden of planten oorspronkelijk zijn geïntroduceerd. De oorsprong van een opstand of zaadbron kan onbekend zijn; 6° herkomst : de groeiplaats van een opstand;7° herkomstgebied : voor een soort of ondersoort, het gebied of de groep gebieden waar voldoende uniforme ecologische omstandigheden heersen en waar opstanden of zaadbronnen met soortgelijke fenotypische of genetische kenmerken worden aangetroffen, zo nodig rekening houdend met de hoogtegrenzen;8° productie : alle stadia van het voortbrengen van de zaadeenheden, de omzetting van de zaadeenheden in zaad en de teelt van plantgoed uit zaden en plantendelen;9° in de handel brengen : tentoonstellen met het oog op verkoop, te koop aanbieden, verkopen of leveren aan een andere persoon, met inbegrip van levering in het kader van een dienstverleningscontract;10° leverancier : een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich uit hoofde van zijn beroep bezighoudt met het in de handel brengen of invoeren van bosbouwkundig teeltmateriaal;11° Minister : de Minister bevoegd voor de controle op het in de handel brengen en/of de kwaliteit van boskundig teeltmateriaal;12° Dienst : de Directie Productenkwaliteit van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest. Bosbouwkundig teeltmateriaal wordt in de volgende categorieën verdeeld : a) van bekende origine : zijnde teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal bestaande uit een binnen één herkomstgebied gelegen zaadbron of opstand, en dat aan de eisen van bijlage II voldoet;b) geselecteerd : zijnde teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit een binnen één enkel herkomstgebied gelegen opstand, dat op populatieniveau aan fenotypische selectie is onderworpen en dat aan de eisen van bijlage III voldoet;c) gekeurd : zijnde teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit een zaadtuinen, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen, waarvan de componenten individueel aan fenotypische selectie zijn onderworpen en die aan de eisen van bijlage IV voldoen.Een toetsing van het teeltmateriaal behoeft niet beslist te zijn begonnen of te zijn voltooid; d) getest : zijnde teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit opstanden, zaadtuinen, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen.De hoge kwaliteit van het teeltmateriaal dient te zijn aangetoond door middel van vergelijkende tests of door een kwantitatieve schatting van de hoge kwaliteit van het teeltmateriaal, berekend op basis van de genetische waardebepaling van de componenten van het uitgangsmateriaal. Het teeltmateriaal dient aan de eisen van bijlage V te voldoen.

Art. 2.Een gewestelijk Overlegcomité voor bosbouwkundig teeltmateriaal, hierna "het Comité" genoemd, wordt ingesteld. Het Comité bestaat uit : 1° twee personeelsleden van de Dienst, die het voorzitterschap en het secretariaat waarneemt;2° twee personeelsleden van de Afdeling Natuur en Bossen (Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu);3° één personeelslid van het Centrum voor Natuur-, Bos- en Houtonderzoek. Het Comité maakt zijn eigen huishoudelijk reglement op.

Het Comité kan elke persoon uitnodigen die het noodzakelijk acht.

Art. 3.§ 1. Wat betreft de soorten en kunstmatige hybriden die niet vermeld zijn in bijlage I bij dit besluit, kan de Minister, op advies van het Comité en onverminderd de bepalingen van artikel 5, dergelijke of minder strenge maatregelen nemen voor het grondgebied van het Waalse Gewest. § 2. De in dit besluit vervatte maatregelen zijn niet van toepassing op bosbouwkundig teeltmateriaal in de vorm van plantgoed of plantendelen waarvan wordt aangetoond dat deze voor andere doeleinden dan bosbouw bestemd zijn.

In dat geval gaat het materiaal vergezeld van een etiket of een ander document, overeenkomstig andere communautaire, nationale of regionale bepalingen die op dat materiaal voor het beoogde doel van toepassing zijn. Indien die bepalingen ontbreken, en een leverancier zowel materiaal voor bosbouwdoeleinden als aantoonbaar niet voor bosbouwdoeleinden bestemd materiaal onder zich heeft, gaat de laatstgenoemde soort materiaal vergezeld van een etiket met de volgende tekst : "niet voor bosbouwdoeleinden". § 3. De in dit besluit vervatte maatregelen zijn niet van toepassing op bosbouwkundig teeltmateriaal waarvan wordt aangetoond dat het voor uitvoer of wederuitvoer buiten de Europese Unie bestemd is. HOOFDSTUK II. - Toelating van uitgangsmateriaal

Art. 4.§ 1. Voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal wordt uitsluitend toegelaten uitgangsmateriaal gebruikt. § 2. Uitgangsmateriaal wordt alleen toegelaten door de Dienst op voorstel van het Comité : 1° indien het voldoet aan de eisen van bijlage II, III, IV of V, naar gelang het geval, bij dit besluit;2° door verwijzing naar een zogeheten "toegelaten eenheid".Iedere toegelaten eenheid wordt met een specifieke vermelding in het register opgenomen. § 3. De toelating wordt ingetrokken indien niet langer aan de eisen van de richtlijn wordt voldaan;

Het uitgangsmateriaal dat voor de productie van teeltmateriaal van de categorieën "geselecteerd", "gekeurd" en "getest" wordt gebruikt, wordt na de toelating op regelmatige tijdstippen opnieuw onderzocht. § 4. In het belang van het behoud van de genetische plantenrijkdommen die in de bosbouw worden gebruikt, als vermeld in de speciale voorwaarden die door de Europese Commissie worden vastgesteld om rekening te houden met de ontwikkelingen op het gebied van de instandhouding van genetische plantenrijkdommen in hun natuurlijke omgeving en het duurzame gebruik daarvan door middel van het telen en in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal van oorsprong dat van nature aangepast is aan de lokale en regionale omstandigheden en bedreigd wordt door genetische erosie, mag de Minister afwijken van de voorschriften van paragraaf 2 en van de bijlagen II, III, IV en V. § 5. De Dienst mag voor een periode van ten hoogste tien jaar op het grondgebied van het Waalse Gewest of op een gedeelte daarvan uitgangsmateriaal voor de productie van getest teeltmateriaal toestaan indien op basis van de voorlopige resultaten van de in bijlage V bedoelde genetische waardebepaling of vergelijkende tests mag worden verondersteld dat dat uitgangsmateriaal, wanneer de tests zullen zijn voltooid, aan de toelatingseisen van dit besluit zal voldoen.

Art. 5.Indien het in artikel 4, paragraaf 1, bedoelde uitgangsmateriaal bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme in de zin van artikel 2, punten 1 en 2, van Richtlijn 2001/18/EG van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, kan het alleen worden aanvaard indien het veilig is voor de menselijke gezondheid en het milieu.

Art. 6.§ 1. In het geval van uitgangsmateriaal dat voor de productie van teeltmateriaal van de categorieën "van bekende origine" en "geselecteerd" is bestemd, worden de herkomstgebieden door de Dienst voor de relevante soorten afgebakend. § 2. Op advies van het Comité stelt de dienst kaarten op die hij publiceert, waarop de afbakening van de herkomstgebieden is aangegeven. De kaarten worden de Commissie en de andere paragraafstaten toegezonden.

Art. 7.§ 1. De Dienst stelt een nationaal register op van het uitgangsmateriaal dat in het Waalse Gewest is toegelaten. In dit register moeten, naast de specifieke vermelding, uitvoerige gegevens betreffende iedere toegelaten eenheid worden opgenomen. § 2. De Dienst dient een samenvatting van het register op te stellen en die op verzoek ter beschikking van de Commissie en de andere paragraafstaten te stellen. De lijst moet worden opgesteld volgens een gemeenschappelijk model voor iedere toegelaten eenheid. Voor de categorieën "van bekende origine" en "geselecteerd" is een samenvatting van het uitgangsmateriaal op basis van de herkomstgebieden toegestaan. De volgende gegevens moeten worden verstrekt : 1°de botanische naam; 2° de categorie;3° de beoogde toepassing;4° het type uitgangsmateriaal;5° de vermelding in het register of, in voorkomend geval, de samenvatting dan wel de individuele code van het herkomstgebied;6° de ligging : in voorkomend geval een bondige aanduiding, alsmede de volgende bijzonderheden : a) voor de categorie "van bekende origine" : het herkomstgebied en het geografische lengte- en breedte-interval;b) voor de categorie "geselecteerd" : het herkomstgebied en de geografische ligging ervan, als bepaald door de lengte- en breedtecoördinaat of door het lengte- en breedte-interval;c) voor de categorie "gekeurd" : de exacte geografische ligging van de plaats(en) waar het uitgangsmateriaal wordt gehouden, d) voor de categorie "getest" : de exacte geografische ligging van de plaats(en) waar het uitgangsmateriaal wordt gehouden;7° de hoogteligging of het hoogte-interval;8° de oppervlakte : omvang van de zaadbron(nen), opstand(en) of zaadtuin(en);9° de oorsprong : aangegeven moet worden of het uitgangsmateriaal al dan niet autochtoon/inheems is, dan wel of de oorsprong ervan onbekend is.Voor niet-autochtoon/niet-inheems uitgangsmateriaal moet, indien bekend, de oorsprong worden aangegeven; 10° voor de categorie "getest" : indien het om genetisch gemodificeerd materiaal gaat, vermelding daarvan. § 3. De Dienst neemt de noodzakelijke maatregelen met het oog op de periodieke bekendmaking van een gewestelijke en/of nationale catalogus van het toegelaten uitgangsmateriaal. § 4. De in paragraaf 2 bedoelde lijst wordt opgesteld overeenkomstig de bepalingen van de Verordening (EG) nr. 1597/2002 van de Commissie van 6 september 2002 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad inzake de vorm van de nationale lijsten van uitgangsmateriaal van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Art. 8.De Minister kan, op het geheel van het grondgebied van het Waalse Gewest of op gedeelte daarvan en op advies van het Comité, de toelating beperken van uitgangsmateriaal bestemd voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie "van bekende origine".

Art. 9.Wat betreft de voorwaarden bedoeld in de bijlagen II tot V en in bijlage VII, kan de Minister, op advies van het Comité, bijkomende of strengere vereisten opleggen voor de toelating van uitgangsmateriaal en de productie van teeltmateriaal op het grondgebied van het Waalse Gewest. HOOFDSTUK III. - Het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal

Art. 10.§ 1. Wat betreft het van toegelaten uitgangsmateriaal afgeleide bosbouwkundig teeltmateriaal, zijn de volgende maatregelen van toepassing : 1° het materiaal afgeleid van de in bijlage I genoemde soorten mag niet in de handel worden gebracht tenzij het tot de categorieën "van bekende origine", "geselecteerd", "gekeurd" of "getest" behoort en voldoet aan de eisen van respectievelijk bijlage II, III, IV of V;2° het materiaal afgeleid van de in bijlage I genoemde kunstmatige hybriden mag niet in de handel worden gebracht tenzij het tot de categorieën "geselecteerd", "gekeurd" of "getest" behoort en voldoet aan de eisen van respectievelijk bijlage III, IV of V;3° het materiaal afgeleid van de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden die vegetatief worden vermeerderd, mag niet in de handel worden gebracht tenzij het tot de categorieën "geselecteerd", "gekeurd" of "getest" behoort en voldoet aan de eisen van respectievelijk bijlage III, IV of V.Teeltmateriaal van de categorie "geselecteerd" mag slechts in de handel worden gebracht indien het massaal uit zaad is geteeld; 4° het materiaal afgeleid van de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden dat geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat, mag slechts in de handel worden gebracht als het tot de categorie "getest" behoort en voldoet aan de eisen van bijlage V. § 2. De categorieën waarin teeltmateriaal, verkregen uit de diverse type uitgangsmateriaal, in de handel mag worden gebracht, zijn die van de tabel in bijlage VI. § 3. Bosbouwkundig teeltmateriaal van de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden wordt niet in de handel gebracht tenzij het aan de relevante eisen van bijlage VII voldoet.

Plantendelen en plantgoed mogen niet in de handel worden gebracht tenzij zij voldoen aan de eisen van internationale normen. § 4. De leveranciers van bosbouwkundig teeltmateriaal moeten officieel worden geregistreerd bij de Dienst. De reeds krachtens het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organisme geregistreerde leveranciers worden voor de doeleinden van deze richtlijn geregistreerd. Die leveranciers moeten aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen. § 5. Niettegenstaande paragraaf 1 mag de Dienst, op advies van het Comité, de leveranciers op hun grondgebied toestemming verlenen voor het in de handel brengen van passende hoeveelheden : 1° bosbouwkundig teeltmateriaal, bestemd voor tests, wetenschappelijke doeleinden, veredelingsactiviteiten of de instandhouding van genetisch materiaal, alsmede;2° zaadeenheden waarvan duidelijk wordt aangetoond dat zij niet voor bosbouwdoeleinden bestemd zijn. § 6. De voorwaarden voor het verlenen van de in paragraaf 5 bedoelde toestemming, kunnen door de Minister worden vastgesteld overeenkomstig de door de Europese Unie bepaalde procedure. § 7. Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1 en overeenkomstig de door de Europese Unie vastgestelde voorwaarden, kan de Minister het in de handel brengen van teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal dat niet aan alle in dezelfde paragraaf genoemde eisen voor de geëigende categorie voldoet, toestaan. § 8. Overeenkomstig de door de Europese Unie vastgestelde voorwaarden, kan de Minister bijzondere bepalingen vaststellen voor het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal dat geschikt is voor organische productie, teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen op dat gebied.

Art. 11.§ 1. Voor alle van toegelaten uitgangsmateriaal afgeleid teeltmateriaal wordt door de Dienst na de oogst een basiscertificaat met de specifieke registervermelding afgegeven dat de in bijlage VIII genoemde relevante gegevens bevat. § 2. Wanneer verdere vegetatieve vermeerdering wordt toegestaan, overeenkomstig artikel 12, paragraaf 2, wordt een nieuw basiscertificaat afgegeven. § 3. Wanneer overeenkomstig artikel 12, paragraaf 3, punten 1°, 2°, 3° of 5°, menging plaatsvindt, dragen de paragraafstaten er zorg voor dat de registervermeldingen van de componenten van het mengsel identificeerbaar blijven, en wordt voor het mengsel een nieuw basiscertificaat of een ander document ter identificatie van het mengsel afgegeven.

Art. 12.§ 1. Teeltmateriaal wordt in alle stadia van de productie gescheiden gehouden naar individuele toegelaten eenheden. Iedere partij teeltmateriaal wordt geïdentificeerd aan de hand van : 1° de code en het nummer van het basiscertificaat;2° de botanische naam;3° de categorie;4° de beoogde toepassing;5° het type uitgangsmateriaal;6° de vermelding in het register of de individuele code van het herkomstgebied;7° het herkomstgebied voor teeltmateriaal van de categorieën "van bekende origine" en "geselecteerd" en, indien passend, voor ander teeltmateriaal;8° zo nodig, de vermelding of de oorsprong van het materiaal autochtoon/inheems dan wel niet-autochtoon/niet-inheems is, dan wel of de oorsprong ervan onbekend is;9° in het geval van zaadeenheden, het rijpingsjaar;10° de leeftijd en het type van het uit zaailingen of stekken bestaande plantgoed en de vermelding of het afgepende, verspeende of in een container verpakte exemplaren betreft;11° de vraag of het al dan niet genetisch gemodificeerd materiaal betreft. § 2. Onverminderd de bepalingen van paragraaf 1 en artikel 10, paragraaf 1, punt 3°, mag in verdere vegetatieve vermeerdering van één enkele toegelaten eenheid in de categorieën "geselecteerd", "gekeurd" en "getest" worden voorzien. In dergelijke gevallen wordt het materiaal gescheiden gehouden en als zodanig geïdentificeerd. § 3. Onverminderd paragraaf 1 en met inachtneming van de bepalingen van de controleregeling wordt bepaald dat : 1° binnen één enkel herkomstgebied menging van teeltmateriaal dat is afgeleid van twee of meer tot de categorie "van bekende origine", respectievelijk "geselecteerd" behorende toegelaten eenheden is toegestaan;2° wanneer binnen één enkel herkomstgebied menging plaatsvindt van teeltmateriaal dat verkregen is uit zaadbronnen en opstanden van de categorie "van bekende origine", de nieuwe gecombineerde partij als "teeltmateriaal afgeleid van een zaadbron" wordt gecertificeerd;3° wanneer menging plaatsvindt van teeltmateriaal dat van niet-autochtoon of van niet-inheems uitgangsmateriaal van bekende oorsprong is afgeleid met teeltmateriaal dat uit uitgangsmateriaal van onbekende oorsprong is verkregen, de nieuwe gecombineerde partij als "van onbekende oorsprong" wordt gecertificeerd;4° wanneer menging plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in de punten 1°, 2° en 3° hierboven, de individuele code van het herkomstgebied mag worden gebruikt in plaats van de in paragraaf 1, punt 6°, bedoelde vermelding in het register;5° menging van teeltmateriaal dat in verschillende rijpingsjaren van één enkele toegelaten eenheid is afgeleid, is toegestaan;6° wanneer menging plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in punt 5°, de werkelijke rijpingsjaren alsmede het relatieve aandeel van het materiaal van de respectieve rijpingsjaren moeten worden geregistreerd.

Art. 13.§ 1. Teeltmateriaal mag slechts in de handel worden gebracht in partijen die aan het bepaalde in artikel 12 voldoen en vergezeld gaan van een etiket of een ander document van de leverancier ("het etiket of document van de leverancier") met naast de in artikel 13 vereiste gegevens de volgende gegevens : 1° het (de) nummer(s) van het (de) overeenkomstig artikel 11 afgegeven basiscertifica(a)t(en) of een verwijzing naar het in artikel 11, paragraaf 3, bedoelde andere document;2° de naam van de leverancier;3° de geleverde hoeveelheid;4° in het geval van teeltmateriaal van de categorie "getest" waarvan het uitgangsmateriaal krachtens artikel 4, paragraaf 5, werd toegelaten, de woorden : "voorlopig toegelaten";5° of het materiaal vegetatief vermeerderd is. § 2. In het geval van zaden dient het in paragraaf 1 bedoelde etiket of document van de leverancier eveneens de volgende aanvullende gegevens te bevatten, die voorzover mogelijk met internationaal aanvaarde beoordelingstechnieken verkregen moeten zijn : 1° de zuiverheid : het gewichtspercentage zuiver zaad, ander zaad en inert materiaal in het als een partij zaad in de handel gebrachte product;2° het kiempercentage van het zuivere zaad of, indien het kiempercentage niet of niet gemakkelijk te bepalen is, het aan de hand van een nader genoemde methode bepaalde percentage levensvatbare zaden;3° het duizendkorrelgewicht van het zuivere zaad;4° het aantal kiemkrachtige zaden per kilogram als zaad in de handel gebracht product, of, indien het aantal kiemkrachtige zaden niet of niet gemakkelijk kan worden bepaald, het aantal levensvatbare zaden per kilogram. § 3. Teneinde ervoor te zorgen dat het zaad van het lopende seizoen spoedig beschikbaar komt, kan toestemming worden gegeven 41 voor het in de handel brengen tot en met de eerste koper, al is het onderzoek betreffende het kiemen, bedoeld in paragraaf 2, punt 2°, niet afgesloten. De leverancier dient zo spoedig mogelijk te verklaren dat voldaan is aan de voorwaarden van paragraaf 2, punten 2° en 4°. § 4. Voor geringe hoeveelheden zaad is de in paragraaf 2, onder punten 2° en 4°, genoemde informatie niet vereist.De Verordening (EG) nr 2301/2002 van de Commissie van 20 december 2002 van de Raad houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad met betrekking tot de definitie van geringe hoeveelheden zaad, is van toepassing. § 5. In het geval van Populus spp. mogen plantdelen slechts in de handel worden gebracht, indien op het etiket of in het document van de leverancier het EG-classificatienummer overeenkomstig bijlage VII, deel c, punt 2, onder b) , wordt vermeld. § 6. Indien voor enige categorie bosbouwkundig teeltmateriaal een gekleurd etiket of document wordt gebruikt, dient de kleur van het etiket of van het document van de leverancier geel te zijn in het geval van teeltmateriaal "van bekende origine", groen in het geval van "geselecteerd" teeltmateriaal, roze in het geval van "gekeurd" teeltmateriaal en blauw in het geval van "getest" teeltmateriaal. § 7. In het geval van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal dat uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat, dienen alle officiële en andere etiketten en documenten voor de partij zulks duidelijk te vermelden.

Art. 14.Zaadeenheden mogen uitsluitend in gesloten verpakkingen in de handel worden gebracht. Het sluitingsmechanisme moet zodanig zijn dat het bij het openen van de verpakking onbruikbaar wordt.

Art. 15.§ 1. Op advies van het Comité draagt de Dienst, door middel van een controleregeling, er zorg voor dat het van de individuele toegelaten eenheden of partijen afgeleide teeltmateriaal duidelijk identificeerbaar blijft gedurende het hele proces van oogst tot aflevering aan de eindgebruiker. Bij geregistreerde leveranciers worden geregeld inspecties verricht door de Dienst. § 2. In het kader van de wederzijdse administratieve bijstand tussen lidstaten ter verkrijging van passende informatie, om de goede werking van dit besluit te waarborgen, met name wanneer bosbouwkundig teeltmateriaal van de ene lidstaat naar de andere wordt overgebracht, moet de Dienst de Verordening (EG) nr. 1598/2002 van de Commissie van 6 september 2002 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad inzake de wederzijdse administratieve bijstand tussen officiële instanties, toepassen. § 3. De leveranciers verstrekken de Dienst registers met nadere gegevens over alle in hun bezit zijnde en in de handel gebrachte zendingen. § 4. De Minister neemt de nodige maatregelen om voor de naleving van de bepalingen van dit besluit zorg te dragen door passende regelingen te treffen voor officiële controle van bosbouwkundig teeltmateriaal gedurende de productie met het oog op het in de handel brengen en tijdens het in de handel brengen. § 5. Deskundigen van de Commissie kunnen in samenwerking met de Dienst controles ter plaatse uitvoeren in zoverre zulks nodig is om de eenvormige toepassing van voornoemde richtlijn 1999/105/EG te waarborgen. Zij kunnen met name nagaan of het bosbouwkundig teeltmateriaal aan de eisen van dit besluit voldoet. Wanneer een controle wordt uitgevoerd op het grondgebied van het Waalse Gewest, verleent de Dienst de deskundigen de nodige medewerking bij de uitvoering van hun taken. De Commissie kan de lidstaten van de resultaten van het onderzoek in kennis stellen.

Art. 16.§ 1. De Minister draagt er zorg voor dat teeltmateriaal dat overeenkomstig dit besluit in de handel wordt gebracht aan geen andere beperkingen ten aanzien van zijn kenmerken, eisen inzake onderzoek en inspectie, etikettering en sluiting van de verpakking wordt onderworpen dan die waarin dit besluit voorziet. § 2. De Minister wordt er echter toe gemachtigd op het gehele grondgebied van het Waalse Gewest of een gedeelte daarvan het verkopen van gespecificeerd teeltmateriaal aan de eindgebruiker met het oog op zaaien of planten te verbieden op voorwaarde dat de Verordening (EG) nr. 1602 van de Commissie van 9 september 2002 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad inzake de machtiging van lidstaten om het verkopen van gespecificeerd bosbouwkundig teeltmateriaal aan de eindgebruiker te verbieden, wordt toegepast. § 3. Onverminderd paragraaf 1, mag de Minister, wat bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie "van bekende origine" betreft, artikel 8 ten uitvoer heeft gebracht, de verkoop van dergelijk materiaal verbieden.

Art. 17.Indien de Europese Commissie machtiging verleent om voor een door haar vast te stellen tijdvak bosbouwkundig teeltmateriaal van één of meer soorten dat aan minder stringente eisen voldoet, tot de handel toe te laten, vermelden de krachtens artikel 13, paragraaf 1, vereiste etiketten of documenten van de leverancier dat het betrokken materiaal aan minder stringente eisen voldoet.

Art. 18.De Dienst zorgt ervoor dat bosbouwkundig teeltmateriaal dat geproduceerd is in een derde land en dat ingevoerd is met het oog op het in de handel brengen, in alle opzichten garanties biedt die gelijkwaardig zijn aan die van bosbouwkundig teeltmateriaal dat in de Gemeenschap is geproduceerd overeenkomstig de richtlijn 1999/105/EG en de toepassingsmaatregelen genomen door de Europese Unie, met name de Beslissing 2003/122/EG van de Commissie van 21 februari 2003 houdende machtiging van de lid-Staten om op grond van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad besluiten te nemen inzake in derde landen voortgebracht bosbouwkundig teeltmateriaal.

In het bijzonder moet zulk ingevoerd materiaal vergezeld gaan van een door het land van oorsprong afgegeven basiscertificaat of officieel certificaat en van registers met nadere gegevens over alle voor uitvoer bestemde zendingen, te verstrekken door de leverancier in het derde land.

Art. 19.Bosbouwkundig teeltmateriaal dient, waar van toepassing, te voldoen aan de fytosanitaire voorwaarden bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 3 mei 1994.

Art. 20.De eventueel in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke of technische kennis in de bijlagen aan te brengen wijzigingen worden vastgesteld door de Minister op advies van het Comité en dit, overeenkomstig de door de Europese Unie genomen maatregelen.

Art. 21.Overeenkomstig de door de Europese Unie vastgestelde procedures kan het Waalse Gewest de toepassing van het geheel van de bepalingen van dit besluit of gedeelte daarvan schorsen wat betreft bepaalde boomsoorten die in het Waalse Gewest van geen belang zijn voor bosbouwdoeleinden, behalve wanneer zulks in strijd zou zijn met artikel 16, paragraaf 1. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 22.De overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld, verbolgd en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt.

Art. 23.Het koninklijk besluit van 17 mei 1968 houdende inrichting van de keuring van uitgangsmateriaal en teeltmateriaal van bosbouwsoorten, wordt opgeheven.

Het koninklijk besluit van 14 september 1973 houdende reglementering van de handel in teeltmateriaal van bosbouwsoorten, wordt opgeheven.

Art. 24.§ 1. Gedurende een overgangsperiode die eindigt op 31/12/2012, mag de Dienst met het oog op de toelating van uitgangsmateriaal voor de productie van getest teeltmateriaal waarop Richtlijn 66/404/EEG niet eerder van toepassing was, de resultaten gebruiken van vergelijkende tests die niet aan de eisen van bijlage V beantwoorden.

Deze tests moeten vóór 1 januari 2003 zijn begonnen en moeten hebben aangetoond dat het van het uitgangsmateriaal afgeleide teeltmateriaal van hoge kwaliteit is. § 2. Gedurende een overgangsperiode die eindigt op 31 december 2012, mag de Dienst met het oog op de toelating van uitgangsmateriaal voor de productie van getest teeltmateriaal van alle onder deze richtlijn vallende soorten en kunstmatige hybriden de resultaten gebruiken van tests ter bepaling van de genetische waarde die niet aan de eisen van bijlage V beantwoorden.

Deze tests moeten vóór 1 januari 2003 zijn begonnen en moeten hebben aangetoond dat het van het uitgangsmateriaal afgeleide teeltmateriaal van hoge kwaliteit is. § 3. In het geval van nieuwe soorten en kunstmatige hybriden die naderhand aan bijlage I kunnen worden toegevoegd, wordt de in paragrafen 1 en 2 bedoelde overgangsperiode vastgesteld door de Dienst overeenkomstig de door de Europese Unie genomen maatregelen. § 4. Het gebruik van de resultaten van vergelijkende tests en tests ter bepaling van de genetische waarde kan door de Minister worden toegestaan nog na afloop van de overgangsperiode, overeenkomstig de door de Europese Unie genomen maatregelen.

Art. 25.De voorraden bosbouwkundig teeltmateriaal die vóór 1 januari 2003 gevormd zijn, mogen volledig in de handel worden gebracht.

Art. 26.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 27.De Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 15 mei 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE I LIJST VAN BOOMSOORTEN EN KUNSTMATIGE HYBRIDEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2003 betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Namen, 15 mei 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE II MINIMUMEISEN VOOR DE TOELATING VAN UITGANGSMATERIAAL BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE VAN ALS "VAN BEKENDE ORIGINE" TE CERTIFICEREN TEELTMATERIAAL Het uitgangsmateriaal dient een binnen één herkomstgebied gelegen zaadbron of opstand te zijn. De Dienst kan voor elk geval afzonderlijk bepalen of een formele inspectie is vereist, met dien verstande dat een formele inspectie moet worden uitgevoerd indien het materiaal voor een specifieke bosbouwtoepassing is bestemd.

De zaadbron of opstand moet beantwoorden aan de door het Waalse Gewest vastgestelde criteria.

Het herkomstgebied alsmede de geografische ligging en de hoogteligging of het hoogteinterval van de plaats(en) waar het teeltmateriaal wordt geoogst, moeten worden aangegeven.

Aangegeven moet worden of het uitgangsmateriaal : a) autochtoon, niet autochtoon of van onbekende oorsprong is, en b) inheems, niet-inheems of van onbekende oorsprong is. In het geval van niet-autochtoon of niet-inheems uitgangsmateriaal moet de oorsprong voorzover bekend, worden aangegeven.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2003 betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Namen, 15 mei 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE III MINIMUMEISEN VOOR DE TOELATING VAN UITGANGSMATERIAAL BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE VAN ALS "GESELECTEERD" TE CERTIFICEREN TEELTMATERIAAL Algemeen De opstanden moeten worden beoordeeld in het licht van de aangegeven specifieke toepassing waarvoor het teeltmateriaal bestemd is; daarbij moet, rekening houdend met die specifieke toepassing, passend belang worden gehecht aan de onder 1 tot en met 10 omschreven eisen. De selectiecriteria worden door de Dienst op advies van het Comité vastgesteld en de toepassing wordt in het register vermeld. 1. Oorsprong Aan de hand van historische gegevens of op een andere passende wijze moet worden bepaald of de opstand al dan niet autochtoon, al dan niet inheems of van onbekende oorsprong is;voor niet-autochtoon/niet-inheems uitgangsmateriaal moet de oorsprong, voorzover bekend, worden aangegeven. 2. Afzondering De opstanden moeten voldoende ver verwijderd zijn van minderwaardige opstanden van dezelfde soort en van opstanden van verwante soorten en variëteiten waarmee de betrokken soort kan hybridiseren.Aan deze eis moet bijzondere aandacht worden besteed wanneer autochtone/inheemse opstanden door niet-autochtone of niet-inheemse opstanden of door opstanden van onbekende oorsprong worden omringd. 3. Effectieve populatieomvang De opstanden moeten bestaan uit één of meer groepen bomen die goed verspreid en voldoende talrijk zijn om adequate kruisbestuiving te garanderen.Om de ongunstige effecten van inteelt te vermijden, moeten de geselecteerde opstanden een voldoende aantal dicht bij elkaar staande bomen omvatten. 4. Leeftijd en ontwikkelingsstadium De opstanden moeten bestaan uit bomen die een zodanige leeftijd, en ontwikkelingsstadium hebben bereikt dat een duidelijke beoordeling in het licht van de te hanteren selectiecriteria mogelijk is.5. Homogeniteit De opstanden moeten een normale mate van individuele morfologische variatie vertonen.Indien nodig moeten minderwaardige bomen worden verwijderd. 6. Aangepastheid De bomen moeten klaarblijkelijk aan de in het herkomstgebied heersende ecologische omstandigheden aangepast zijn.7. Gezondheid en werstandsvermogen De bomen in de opstanden mogen in het algemeen niet door schadelijke organismen zijn aangetast, en moeten bestand zijn tegen de ongunstige klimaat- en omgevingsfactoren, afgezien van aantasting door milieuverontreiniging, van de standplaats.8. Houtmassaproductie Voor de toelating van geselecteerde opstanden moet de houtmassaproductie ervan normaliter hoger zijn dan het algemeen aanvaarde gemiddelde in vergelijkbare ecologische en beheerstechnische omstandigheden.9. Houtkwaliteit De kwaliteit van het hout moet in ieder geval in aanmerking worden genomen en kan in sommige gevallen een hoofdcriterium zijn.10. Groeivorm of habitus De bomen in de opstanden dienen bijzonder gunstige morfologische kenmerken te vertonen, met name rechtheid en rolrondheid van de stam, een gunstig vertakkingspatroon, fijnheid van de takken en een goede natuurlijke takafstoting.Voorts moet het percentage gevorkte bomen en bomen met draaigroei gering zijn.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2003 betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Namen, 15 mei 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE IV MINIMUMEISEN VOOR DE TOELATING VAN UITGANGSMATERIAAL BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE VAN ALS "GEKEURD" TE CERTIFICEREN TEELTMATERIAAL 1. ZAADGAARDEN a) Type, doel, kruisingsschema en inrichting van de percelen, componenten, mate van afzondering en locatie, alsmede alle wijzigingen daarvan, moeten door de Dienst op advies van het Comité worden goedgekeurd en in een register worden opgenomen;b) De klonen of families die deel uitmaken van een zaadgaarde worden geselecteerd om hun voortreffelijke eigenschappen;bijzondere aandacht wordt geschonken aan de eisen, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 van bijlage III; c) De klonen of families die deel uitmaken van een zaadgaarde, worden of zijn aangeplant volgens een schema dat door de Dienst op advies van het Comité is goedgekeurd en zodanig is opgezet dat iedere component identificeerbaar is;d) De in de zaadgaarden uitgevoerde dunningen worden beschreven;die beschrijvingen worden, met de daarbij toegepaste selectiecriteria, door de Dienst op advies van het Comité in een register opgenomen; e) De zaadgaarden worden op zodanige wijze beheerd, en het zaad op zodanige wijze geoogst, dat de doelstellingen van de zaadgaarden worden behaald.Indien een zaadgaarde bestemd is voor de productie van een kunstmatige hybride, moet het percentage hybride exemplaren in het teeltmateriaal aan de hand van een verificatiestest worden bepaald. 2. OUDERPLANTEN VAN FAMILIES a) De ouderplanten worden geselecteerd om hun voortreffelijke eigenschappen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de eisen 4, 6, 7, 8, 9 en 10 van bijlage III, dan wel geselecteerd om hun combineerbaarheid;b) Doel, kruisingsschema en bestuivingssysteem, componenten, mate van afzondering en locatie, alsmede alle significante wijzigingen daarvan, moeten door de Dienst op advies van het Comité worden goedgekeurd en in een register worden opgenomen;c) De identiteit van de ouderplanten alsmede de absolute en relatieve aantallen daarvan in een mengsel moeten door de Dienst op advies van het Comité worden goedgekeurd en in een register worden opgenomen;d) Indien de ouderplanten bestemd zijn voor de productie van een kunstmatige hybride, moet het percentage hybride exemplaren in het teeltmateriaal aan de hand van een verificatietest worden bepaald.3. KLONEN a) Klonen dienen identificeerbaar te zijn aan de hand van onderscheidende kenmerken die door de Dienst op advies van het Comité zijn goedgekeurd en in een register zijn opgenomen;b) De waarde van de individuele klonen wordt bepaald op basis van eerder opgedane ervaring of wordt aangetoond aan de hand van experimenteel onderzoek van voldoende lange duur;c) De voor de productie van de klonen gebruikte ortets worden geselecteerd om hun voortreffelijke eigenschappen;er wordt bijzondere aandacht geschonken aan de eisen 4, 6, 7, 8, 9 en 10 van bijlage III; d) De toelating wordt door de Dienst op advies van het Comité beperkt tot een maximum aantal jaren of een maximum aantal geproduceerde ramets. 4. MENGSELS VAN KLONEN a) Mengsels van klonen dienen te voldoen aan de eisen van de punten 3.1, 3.2, en 3.3; b) De identiteit van de klonen die deel uitmaken van een mengsel, het aantal klonen en het relatieve aandeel daarvan in een mengsel, alsmede de selectiemethode en het basismateriaal moeten door de Dienst op advies van het Comité worden goedgekeurd en in een register worden opgenomen.De genetische diversiteit van ieder mengsel dient toereikend te zijn; c) De toelating wordt door de Dienst op advies van het Comité beperkt tot een maximum aantal jaren of een maximum aantal geproduceerde ramets. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2003 betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Namen, 15 mei 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE V MINIMUMEISEN VOOR DE TOELATING VAN UITGANGSMATERIAAL BESTEMD VOOR DE PRODUCTIE VAN ALS "GETEST" TE CERTIFICEREN TEELTMATERIAAL 1. EISEN DIE VOOR ALLE TESTS GELDEN 1.1 Algemene opmerkingen Het uitgangsmateriaal moet voldoen aan de desbetreffende eisen van bijlage III of bijlage IV. De tests met het oog op de toelating van uitgangsmateriaal moeten worden voorbereid, opgezet en uitgevoerd, en de resultaten ervan geïnterpreteerd, overeenkomstig internationaal aanvaarde procedures.

Bij vergelijkende tests moet het geteste teeltmateriaal met één of bij voorkeur verscheidene toegelaten uitgangsmaterialen c.q. voorgeselecteerde standaarden worden vergeleken. 1.2 Te onderzoeken eigenschappen (a) De tests moeten worden opgezet met het oog op de evaluatie van specifieke eigenschappen;die eigenschappen moeten voor iedere test worden aangegeven. (b) Er moet in passende mate belang worden gehecht aan aanpassing, groei en aan de rol van belangrijke biotische en abiotische factoren. Bovendien moeten andere eigenschappen die met het oog op de beoogde specifieke toepassing van belang worden geacht, worden geëvalueerd in het licht van de ecologische omstandigheden die heersen in het gebied waar de test wordt uitgevoerd. 1.3 Documentatie Een beschrijving van de testlocaties, met inbegrip van de ligging, het klimaat, de bodemgesteldheid, het gebruik dat daarvan voorheen is gemaakt, de inrichting en het beheer alsmede eventuele schade als gevolg van abiotische/biotische factoren, moet worden opgenomen in een register dat ter beschikking van de Dienst op advies van het Comité wordt gesteld. De gegevens betreffende de leeftijd van het materiaal en de op het moment van de evaluatie verkregen resultaten moeten bij de Dienst op advies van het Comité worden neergelegd. 1.4 Opzet van de tests (a) Voor zover het type plantenmateriaal zulks toelaat, moet ieder monster van het teeltmateriaal op identieke wijze worden opgekweekt, geplant en verzorgd;(b) Ieder experiment moet volgens een geldig statistisch schema worden opgezet met een voldoende aantal bomen om de individuele eigenschappen van iedere onderzochte component te kunnen evalueren. 1.5 Analyse en geldigheid van de resultaten (a) De experimentele gegevens moeten worden geanalyseerd met behulp van internationaal aanvaarde statistische methoden;voor iedere onderzochte eigenschap moeten de resultaten worden gepresenteerd; (b) De bij de test toegepaste methodiek en alle verkregen resultaten moeten openbaar worden gemaakt;(c) Een verklaring betreffende het gebied (in het land waar de test wordt uitgevoerd) waaraan het materiaal waarschijnlijk is aangepast, alsmede de eigenschappen die de bruikbaarheid van de resultaten kunnen beperken, is eveneens vereist. 2. EISEN TEN AANZIEN VAN DE GENETISCHE EVALUATIE VAN DE COMPONENTEN VAN HET UITGANGSMATERIAAL 2.1 De componenten van de volgende types uitgangsmateriaal kunnen aan een genetische waardebepaling worden onderworpen : zaadgaarden, ouderplanten van families, klonen en mengsels van klonen. 2.2 Documentatie Voor de toelating van uitgangsmateriaal zijn de volgende aanvullende gegevens vereist : (a) De identiteit, oorsprong en afstamming van de beoordeelde componenten;(b) Het kruisingsschema dat werd gebruikt ter verkrijging van het teeltmateriaal dat in het kader van de tests wordt geëvalueerd. 2.3 Testprocedures Aan de volgende eisen moet worden voldaan : (a) De genetische waarde van iedere component moet worden bepaald op twee of meer testlocaties, waarvan ten minste één moet worden gekenmerkt door milieuomstandigheden die relevant zijn voor de toepassing waarvoor het teeltmateriaal is bedoeld;(b) Op basis van deze genetische waarden en het specifieke kruisingsschema wordt de geschatte mate van superioriteit van het teeltmateriaal dat in de handel zal worden gebracht, berekend;(c) De tests waarop de evaluatie wordt gebaseerd alsmede de genetische berekeningen moeten door de Dienst op advies van het Comité worden goedgekeurd. 3. EISEN BETREFFENDE DE VERGELIJKENDE TESTS VAN TEELTMATERIAAL 3.1 Bemonstering van het teeltmateriaal (a) Het voor vergelijkende tests bestemde monster teeltmateriaal moet werkelijk representatief zijn voor het teeltmateriaal dat wordt afgeleid van het uitgangsmateriaal waarvoor toelating moet worden verleend;(b) Het voor vergelijkende tests bestemde teeltmateriaal dat langs geslachtelijke weg werd verkregen, moet : - in jaren van goede bloei en goede vrucht-/zaadzetting zijn geoogst; er mag gebruik zijn gemaakt van kunstmatige bestuiving, - geoogst zijn volgens methoden die garanderen dat de verkregen monsters representatief zijn. 3.2 Standaarden (a) Van de standaarden die in de tests als vergelijkingsmateriaal worden gebruikt, moeten de prestaties in de streek waar de test wordt gepland, indien mogelijk, reeds voldoende lang bekend zijn.De standaarden bestaan in principe uit materiaal dat op het moment waarop de test wordt begonnen, zijn deugdelijkheid voor de bosbouw heeft bewezen in de ecologische omstandigheden waarvoor het te testen teeltmateriaal moet worden gecertificeerd. Zij moeten zoveel mogelijk afkomstig zijn van opstanden die aan de hand van de criteria van bijlage III werden geselecteerd, of van uitgangsmateriaal dat officieel voor de productie van getest materiaal werd toegelaten; (b) Indien kunstmatige hybriden aan vergelijkende tests worden onderworpen, moeten beide oudersoorten, voor zover mogelijk, deel uitmaken van de standaarden;(c) Er moeten indien mogelijk verscheidene standaarden worden gebruikt.Wanneer zulks nodig is en te verantwoorden valt, mag in plaats van de standaarden het meest geschikte van de geteste materialen of het gemiddelde van de geteste materialen worden gebruikt; (d) Dezelfde standaarden worden in alle tests in een zo breed mogelijk spectrum van plaatselijke omstandigheden gebruikt. 3.3 Interpretatie (a) Voor ten minste één belangrijke eigenschap moet een statistisch significante superioriteit ten opzichte van de standaarden worden aangetoond;(b) Indien er eigenschappen van economisch of ecologisch belang zijn waarvoor bij het geteste materiaal significant minder goede resultaten worden vastgesteld dan bij de standaarden, moet zulks duidelijk worden gerapporteerd, en moeten de effecten daarvan door de gunstige eigenschappen worden gecompenseerd.4. VOORWAARDELIJKE TOELATING Een voorlopige evaluatie van de resultaten van proeven in de beginfase, kan de basis vormen van een voorwaardelijke toelating. Beweringen betreffende de superioriteit van enig materiaal die op een dergelijke vroege evaluatie berusten, moeten na ten hoogste tien jaar worden getoetst. 5. VERKENNENDE TESTS Tests in kwekerijen, kassen en laboratoria kunnen door de Directeur-generaal met het oog op voorwaardelijke toelating of definitieve toelating worden aanvaard indien kan worden aangetoond dat er een nauwe correlatie bestaat tussen de in die omstandigheden gemeten eigenschappen en de eigenschappen die normaliter in het kader van de evaluatie van opstanden in situ worden beoordeeld.Het materiaal moet, wat de overige te testen eigenschappen betreft, voldoen aan de eisen van punt 3.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2003 betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Namen, 15 mei 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE VI CATEGORIE"N WAARONDER TEELTMATERIAAL DAT VAN DE DIVERSE TYPEN UITGANGSMATERIAAL IS AFGELEID, IN DE HANDEL MAG WORDEN GEBRACHT Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2003 betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Namen, 15 mei 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

BIJLAGE VII DEEL A Eisen voor partijen vruchten en zaden van de in bijlage I genoemde soorten 1. Een partij vruchten of zaden van de in bijlage I genoemde soorten mag niet in de handel worden gebracht, tenzij ze voor ten minste 99 %soortzuiver is.2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 moet in het geval van nauwverwante soorten van bijlage I, met uitzondering van kunstmatige hybriden, de soortzuiverheid van de partij vruchten of zaden worden vermeld indien die minder dan 99 % bedraagt. DEEL B Eisen voor partijen plantendelen van de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden Plantendelen van de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden moeten van deugdelijke handelskwaliteit zijn. Of plantendelen van deugdelijke handelskwaliteit zijn, wordt vastgesteld op basis van hun algemene kenmerken, gezondheidstoestand en bezit van de passende afmetingen. Bij Populus spp. mag opgegeven worden dat aan de aanvullende eisen van deel C is voldaan.

DEEL C Minimumeisen inzake de normen voor de uitwendige kwaliteit van door middel van houtstekken of poten vermeerderde Populus spp. 1. Houtstekken a) Houtstekken worden niet beschouwd als zijnde van deugdelijke handelskwaliteit indien zij een van de volgende gebreken vertonen : i) het hout is meer dan twee jaar oud; ii) zij dragen minder dan twee goed ontwikkelde knoppen; iii) zij vertonen necrosen of sporen van aantasting door schadelijke organismen; iv) zij vertonen tekenen van uitdroging, oververhitting, schimmel of rot; b) Minimumafmetingen voor houtstekken : - minimumlengte : 20 cm, - minimumdiameter van de top : klasse EG 1 : 8 mm klasse EG 2 : 10 mm.2. Poten a) Poten worden niet beschouwd als zijnde van deugdelijke handelskwaliteit indien zij een van de volgende gebreken vertonen : - het hout is meer dan drie jaar oud, - zij dragen minder dan vijf goed ontwikkelde knoppen, - zij vertonen necrosen of sporen van aantasting door schadelijke organismen, - zij vertonen tekenen van uitdroging, oververhitting, schimmel of rot, - zij vertonen andere wonden dan snoeisneden, - zij hebben meer dan één stam, - zij vertonen buitensporige stamkromming.b) Grootteklassen voor poten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld DEEL D Eisen voor plantgoed van de in de lijst van bijlage I opgenomen soorten en kunstmatige hybriden Plantgoed moet van deugdelijke handelskwaliteit zijn.Of plantgoed van deugdelijke handelskwaliteit is, wordt vastgesteld aan de hand van de algemene kenmerken, gezondheidstoestand, vitaliteit en fysiologische kwaliteit ervan.

DEEL E Eisen voor plantgoed, bestemd voor verkoop aan de eindgebruiker in gebieden met een mediterraan klimaat Plantgoed mag slechts in de handel worden gebracht, indien 95 % van iedere partij van deugdelijke handelskwaliteit is. 1. Plantgoed wordt geacht niet van deugdelijke handelskwaliteit te zijn indien het een van de volgende tekortkomingen vertoont : a) andere beschadigingen dan snoeisneden of beschadigingen ten gevolge van het rooien;b) het ontbreken van knoppen die kunnen uitgroeien tot hoofdloot;c) zij hebben meer dan één stam;d) een vervorm stelsel van wortels;e) tekenen van uitdroging, oververhitting, schimmel, rot of aantasting door andere schadelijke organismen;f) de configuratie van de planten is onevenwichtig.2. Grootte van de planten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3.Grootte van de eventueel gebruikte container Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2003 betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Namen, 15 mei 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^