Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 15 maart 2007
gepubliceerd op 26 april 2007

Besluit van de Waalse Regering tot herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm en tot goedkeuring van het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een leiding, een reserveringsomtrek, een beschermingsomtrek, twee gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en de onttrekking aan hun bestemming van woongebieden met een landelijk karakter om de aanleg mogelijk te maken van nieuwe leidingen voor vloeibaar aardgas langs het VTN-tracé Raeren - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Visé, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N)

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2007201282
pub.
26/04/2007
prom.
15/03/2007
ELI
eli/besluit/2007/03/15/2007201282/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 MAART 2007. - Besluit van de Waalse Regering tot herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm en tot goedkeuring van het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een leiding, een reserveringsomtrek, een beschermingsomtrek, twee gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en de onttrekking aan hun bestemming van woongebieden met een landelijk karakter om de aanleg mogelijk te maken van nieuwe leidingen voor vloeibaar aardgas langs het VTN-tracé Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Visé, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N)


De Waalse Regering, Gelet op het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, inzonderheid op de artikelen 22, 23, 25, 28, 37, 40 en 41 tot 46;

Gelet op de koninklijke besluiten van 23 januari 1979 en 20 november 1981 en op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 26 november 1987 tot vaststelling van de gewestplannen Verviers-Eupen, Hoei-Borgworm en Luik;

Gelet op de aanvraag ingediend door FLUXYS in maart 2006, ertoe strekkende de leiding "Vervoersnet - Uitbreiding" (VTN)-1 Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk uit te breiden met een nieuwe VTN-2-leiding voor het vervoer van rijk vloeibaar aardgas, met een nominale diameter van 1200 mm en een lengte van 41 kilometer in het Waalse Gewest;

Gelet op de omvang van de aardgasreserves van de Russische Federatie;

Overwegende dat de vraag naar Russisch gas in het Verenigd Koninkrijk meer dan waarschijnlijk zal toenemen;

Overwegende dat het tracé Oost (Eynatten) - Noord-West (Zeebrugge) een as is die tot een dergelijke doorvoer bijdraagt;

Gelet op de voorname rol van de Hub van Zeebrugge op de internationale korte-termijnmarkt voor aardgas;

Overwegende dat de twee ingangspunten door de aansluiting op de leidingen TENP van Ruhrgas en WEDAL van Wingas strategische verbindingspunten zijn voor de bronnen van Russisch aardgas;

Overwegende dat die as andere types doorvoerverkeer mogelijk maakt, in het bijzonder dankzij de koppeling aan het Nederlands net Gastransport Services via het strategische verbindingspunt van Zelzate;

Overwegende dat de versterking van een dergelijke as voor toevoer van vloeibaar aardgas ertoe bijdraagt de centrale positie van België in die aangelegenheid te verstevigen;

Overwegende dat de Belgische vraag naar aardgas volgens een modellisering van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas gemiddeld met ongeveer 3 % per jaar zal toenemen tegen 2014;

Overwegende dat het relatieve belang van Eynatten voor de bevoorrading van de Belgische markt met vloeibaar aardgas volgens die vooruitzichten tussen 2004 en 2014 van 7 naar 17 % zou springen;

Overwegende dat de wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie voor industriële elektriciteitsproductie waarschijnlijk zal bijdragen tot een verhoging van de binnenlandse vraag naar aardgas voor de elektriciteitsproductie;

Overwegende dat de binnenlandse vraag naar rijk aardgas eveneens zou moeten toenemen, rekening houdend meer bepaald met de wil om de klanten geleidelijk van arm gas over te laten schakelen op rijk gas;

Overwegende dat op de capaciteiten van VTN-1 (8 tot 10 miljard m3 per jaar) helemaal is ingeschreven door shippers voor de lange-termijndoorvoer en dat reeds gedeeltelijk is ingeschreven op de capaciteiten van het VTN-2-project voor de lange-termijndoorvoer Eynatten-Zeebrugge;

Overwegende dat het daarnaast noodzakelijk is een capaciteit ter grootte van 3 tot 4 miljard m3 per jaar te waarborgen voor de bevoorrading van de Belgische markt vanuit Eynatten;

Overwegende dat het, om de verder bijkomende capaciteit aan te kunnen, nodig zal zijn de leiding te verlengen vanaf Opwijk richting Zeebrugge;

Overwegende dat de ingangscapaciteit in Eynatten met de volledige aanleg van de VTN-2-leiding tot in Zeebrugge ongeveer 18 miljard m3 per jaar zal bereiken, wat de behoeften zou moeten dekken tot na het jaar 2020;

Overwegende dat het tot een verdubbeling van de totale capaciteit voor het vervoer van aardgas van het Oosten naar het Noord-Westen zou komen;

Overwegende dat de aanleg van een tweede leiding de veiligheid van de doorvoer en de bevoorrading zou kunnen waarborgen door in een oplossing te voorzien bij een tijdelijk oponthoud wegens onderhoudswerken of een technisch incident aan de eerste VTN-1-leiding;

Overwegende dat de aanleg van een tweede leiding een soepeler vervoer van gas van verschillende kwaliteit mogelijk zal maken;

Overwegende dat de verhoging van het vervoerde volume bij zal dragen tot een verlaging van de aardgasprijs in België;

Overwegende dat die investering de operationale opslag voor de binnenlandse markt zal kunnen verhogen;

Overwegende dat de VTN-1-leiding niet alleen bijdraagt tot het internationale gasvervoer, maar eveneens tot de versterking van de bevoorradingscapaciteit van de Belgische en de Waalse markt dankzij de afnames die plaatsvinden in Berneau, Zomergem en Wachtebeke;

Gelet op de bestaande koppeling tussen VTN-1 en het openbare verdelingsnet van ALG, de leidingen naar Verviers, de provincie Luxemburg en de toevoeras SEGEO;

Gelet op de voorziene koppelingen tussen VTN-1 en het VTN-2-project;

Overwegende dat die versterking, dankzij de belangrijke vertakking van ons vervoersnet van aardgas, een duidelijke troef is om de veiligheid van de bevoorrading te vrijwaren;

Overwegende dat de investering volgens operator Fluxys tussen 350 en 400 miljoen euro zou schommelen;

Overwegende dat die vennootschap reeds in juni 2005 een "Informatie Memorandum" opgezet heeft om naar de belangstelling van de markt voor de reservering van doorvoercapaciteit op lange termijn op die as te peilen;

Overwegende dat de vaste inschrijvingen tot op heden voldoen om de investering in de aanleg van een nieuwe leiding te verantwoorden;

Gelet op de gesprekken tussen Fluxys en de gasleveranciers;

Overwegende dat het VTN-2-project opgenomen is in de lijst "Trans-European Energy Networks"-projecten, goedgekeurd op 17 juli 2006 door het Europese Parlement,;

Gelet op het belang voor de Europese Unie, België en het Waalse Gewest om hun portefeuille in de import van energie te diversifiëren;

Overwegende dat de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas aanbeveelt om initiatieven te nemen om een grotere hoeveelheid aardgas via het oosten van het land in te voeren;

Overwegende dat het overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas aangewezen is om een voldoende beschikbare capaciteit te waarborgen zowel voor de doorvoer als voor het binnenlandse vervoer van aardgas;

Overwegende dat de voor de Belgische markt beschikbare vervoerscapaciteit gelijk is aan de bruikbare ingangscapaciteit, verminderd met de vervoerscapaciteit waarop voor de doorvoer ingeschreven is;

Overwegende dat het in het bijzonder aangewezen is een voldoende binnenlandse vervoerscapaciteit voor te behouden om de leveranciers van aardgas in staat te stellen om aan de groeiende vraag tegemoet te komen door hun klanten tegen competitieve prijzen te bevoorraden;

Overwegende dat het bijgevolg eveneens aangewezen is om de capaciteit waarop voor de doorvoer ingeschreven is te beperken en dat de vervoersoperator Fluxys bijstandsovereenkomsten aangaat met de doorvoerbevrachters;

Overwegende dat aardgas, per geleverde warmtehoeveelheid, het minst vervuilend is (emissies van Sox, Nox, deeltjes,...) en minder koolstofdioxide uitstoot dan alle andere niet-hernieuwbare energieën, ongeacht of het om stookolie of steenkool gaat;

Gelet op het bestaan van de aardgasleiding Oost-Noord-West VTN-1 Eynatten - Zeebrugge, in dienst genomen in 1998;

Overwegende dat het tracé van die leiding gekozen is om de milieuhinder en de moeilijkheden in de aanleg en het gebruik ervan maximaal te beperken;

Overwegende dat het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan, aangenomen door de Waalse Regering op 27 mei 1999, bepaalt dat nieuwe gasleidingen zo dicht mogelijk bij de bestaande infrastructuren aangelegd moeten worden en dat die samenbrenging in overeenstemming moet gebeuren met de wettelijke en de veiligheidsnormen;

Overwegende dat een ligging van een nieuwe leiding langs een bestaand tracé a priori de beste ligging is vanuit het oogpunt van de ruimtelijke ordening, om zoveel mogelijk de druk op de ligging van de andere functies van het grondgebied te beperken;

Overwegende dat de plaatsing van de leiding parallel aan de eerste leiding eveneens de meest geschikte oplossing is voor de uitbater, meer bepaald om de bewaking makkelijker te maken;

Overwegende dat dat tracé een voldoende afstand in acht dient te nemen tussen beide leidingen om elk veiligheidsprobleem te voorkomen;

Overwegende dat alle maatregelen getroffen worden sinds het ongeluk in Gellingen om de veiligheid van de omwonenden van gasleidingen te versterken;

Gelet op het preventiebeleid inzake de schade veroorzaakt bij graafwerken, en meer bepaald op het Federaal kabel- en leidinginformatiemeldpunt;

Gelet op de evaluatienota inzake milieueffecten van het VTN-1-project, uitgevoerd door Tractebel consulting in 1995;

Overwegende dat het tracé door gebieden voert bestemd voor bebouwing, namelijk 700 meter woongebied met een landelijk karakter, 775 meter industriële bedrijfsruimte, 1760 meter gebied met een industrieel karakter waarvan de bestemming nog niet vaststaat en 500 meter ontginningsgebied;

Overwegende dat ongeveer 70 gebouwen gevestigd zijn op minder dan 50 meter van het tracé;

Overwegende dat het huidige tracé van het VTN-2-project door Natura 2000-gebieden loopt: "Vallée de la Gueule en aval de Kelmis", "Vallée de la Gueule en amont de Kelmis", "Basse vallée du Geer" en "Basse Meuse et Meuse mitoyenne" over een totale lengte van 2 600 meter;

Gelet op het advies van 22 augustus 2006 van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu waarbij verzocht wordt een nauwkeurige biologische inventaris op te maken en waarbij erop gewezen wordt dat, afhankelijk van de resultaten van dat onderzoek, er eventueel compenserende en verzachtende maatregelen getroffen dienen te worden;

Overwegende dat er een effectenonderzoek voor een gewestplan uitgevoerd moet worden;

Overwegende dat een nauwkeurige biologische inventaris van de Natura 2000-gebieden waardoor de leiding zal lopen, uitgevoerd zal worden in het kader van het effectenonderzoek voor een gewestplan;

Overwegende dat de VTN-2-leiding, net als de VTN-1, via het grenspunt, het meetstation Raeren (Eynatten), het station Raeren (Hauset), het compressiestation Dalhem (Berneau) en de knoop Oupeye (Haccourt) zal lopen;

Overwegende dat het meetstation Raeren (Eynatten) versterkt zal moeten worden en dat het bijgevolg aangewezen is de gronden gelegen rond het bestaande station, met een oppervlakte van 0,7 ha bosgebied en 1,1 ha landbouwgebied, en de uitbreiding ervan, met een oppervlakte van 1,3 ha landbouwgebied en 0,3 ha woongebied met een landelijk karakter, op te nemen als gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen;

Overwegende dat de meest geschikte bestemming voor het meetstation Dalhem (Berneau) en voor de mogelijke Noord-Westuitbreiding ervan het gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen is in plaats van de industriële bedrijfsruimte van 9,0 ha;

Overwegende dat het effectenonderzoek voor een gewestplan meer bepaald zal moeten oordelen of het behoud van de mogelijkheid tot Noord-Westuitbreiding van het meetstation Dalhem (Berneau) geschikt is;

Overwegende dat het aangewezen is die beide gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen voor te behouden voor de technische uitrustingen voor het beheer van de stromen vloeibaar gas;

Overwegende dat 0,2 ha woongebied met een landelijk karakter op het grondgebied van Wezet, 1,5 en 0,3 ha op het grondgebied van Oupeye en 0,5 ha op het grondgebied van Juprelle feitelijk niet bebouwbaar zijn aangezien de leiding VTN-1 en het project voor de VTN-2-leiding er dwars doorheen lopen en dat voor de gebieden in Wezet en Oupeye de bestemming als groengebied het meest geschikt is, rekening houdend met hun integratie in het woongebied, en de bestemming als landbouwgebied voor het gebied in Juprelle rekening houdend met de bezetting ervan door de landbouw en de nabijheid van het landbouwgebied;

Gelet op artikel 46, § 1, lid 2, 3°, van het Wetboek dat het volgende bepaalt: "De opneming van een nieuw bebouwingsgebied wordt gecompenseerd door een gelijkwaardige wijziging van een bestaand bebouwingsgebied in een niet-bebouwingsgebied of door een alternatieve compensatie bepaald door de Regering.";

Overwegende dat de onttrekking van 2,5 ha woongebied met een landelijk karakter aan zijn bestemming de opneming van 3,1 ha nieuw gebied voor bebouwing gedeeltelijk compenseert;

Overwegende dat de bij artikel 183 van het Wetboek bedoelde stijving van het Fonds voor daadwerkelijke ruimtelijke ordening door de maatschappij Fluxys de alternatieve compensatie vormt voor de 0,6 ha van de nog te compenseren restoppervlakte;

Overwegende dat de raming van het te storten bedrag overeenstemt met het waardeverschil van een grond van 0,6 ha gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen ten opzichte van de bestemming ervan als landbouwgebied;

Overwegende dat het Aankoopcomité Luik aangesproken zal worden om dat bedrag te ramen;

Overwegende dat de vordering van de gasmarkt de noodzaak op middellange termijn niet uitsluit (na 2020) om een derde leiding aan te leggen naast VTN-1 en het VTN-2-project;

Overwegende dat het reeds nu aangewezen is om voldoende ruimte van minimum 5 meter aan weerskanten van het tracé-ontwerp voor te behouden om mogelijks een derde leiding aan te leggen;

Overwegende dat de tweede leiding op het merendeel van het tracé op ongeveer 8 meter aan de ene kant van VTN-1 zou moeten liggen en dat de eventuele derde leiding aan de andere kant ervan zou moeten liggen, op ongeveer 8 meter van VTN-1, of aan dezelfde kant op ongeveer 17 meter van VTN-1;

Overwegende dat het daarnaast noodzakelijk is om minstens 5 meter aan weerskanten van de tracé-ontwerpen voor te behouden om hun aanleg te mogelijk te maken;

Overwegende dat het dus, om de aanleg van de VTN-2-leiding en eventuele andere leidingen mogelijk te maken, aangewezen is een reserveringsomtrek van 25 meter op te nemen aan weerskanten van de VTN-1-leiding;

Overwegende dat het effectenonderzoek voor een gewestplan er meer bepaald toe zal strekken het nauwkeurige tracé te onderzoeken van VTN-2 en eventueel VTN-3, meer bepaald op grond van technische elementen die Fluxys moet bezorgen;

Overwegende dat het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium vereist dat het gewestplan beschermingsomtrekken inhoudt voor de ondergrondse vervoersnetten voor vloeistoffen en energie waar enkel de handelingen en werken van algemenen nutte of erop betrekking hebbende toegelaten kunnen worden;

Overwegende dat die beschermingsomtrek overeenstemt met het begrip reserveringsomtrek in de zin van het koninklijk besluit van 24 januari 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen;

Overwegende dat de breedte van de beschermingsomtrek van een tracé niet leesbaar is op de schaal van opmaking en bekendmaking van het gewestplan; dat een beschermingsomtrek per definitie niet opgenomen kan worden op projecten voor leidingen waarvan het tracé op dit ogenblik niet nauwkeurig en definitief vastligt; dat de beschermingsomtrek in de reserveringsomtrek opgenomen is; dat hij niet grafisch op het gewestplan aangebracht moet worden; dat evenwel in de beschermingsomtrek voorzien moet worden met inachtneming van de letterlijke voorschriften van dit besluit;

Overwegende dat de bestaande VTN-1-leiding niet in het gewestplan opgenomen is;

Overwegende dat de afbeelding op het gewestplan van de bestaande leiding de leesbaarheid van het plan verbetert in die zin dat men daardoor de aard van de infrastructuur die de reservingsomtrek vormt, kan kennen; dat de opneming van de vier mogelijke tracés het plan weinig leesbaar zou maken;

Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Besluit :

Artikel 1.De Regering beslist tot de herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm om de aanleg van een tweede leiding voor vloeibaar aardgas mogelijk te maken volgens het tracé VTN Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge.

Art. 2.Zij neemt het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm aan (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N) die overeenkomstig de kaart in bijlage de opneming omvat : - van het tracé van een bestaande leiding en een reserveringsomtrek op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm; - van een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, gemerkt met de overdruk * R.1.7 op het grondgebied van de gemeente Raeren (Eynatten); - van een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, gemerkt met de overdruk * R.1.7 op het grondgebied van de gemeente Dalhem (Berneau); - van een groengebied op het grondgebied van de gemeente Wezet; - van twee groengebieden op het grondgebied van de gemeente Oupeye; - van een landbouwgebied op het grondgebied van de gemeente Juprelle.

Art. 3.De gebieden gemerkt met de overdruk * R.1.7 worden voorbehouden voor de technische uitrustingen voor het beheer van de stroom vloeibaar gas.

Art. 4.De leidingen voor het vervoer van aardgas waarvan dit voorontwerp voorziet in de vestiging omvatten een beschermingsomtrek in de zin van artikel 23, lid 1, 3°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium.

Die beschermingsomtrek stemt overeen met het reserveringsgebied bepaald bij het koninklijk besluit van 24 januari 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen.

Art. 5.De Regering belast de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling ermee, de ontwerp-inhoud van het effectenonderzoek voor een gewestplan uit te werken, hem ter advies voor te leggen aan de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening)" en aan de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling) en het haar nadien opnieuw voor te leggen voor aanneming ervan.

Art. 6.De Regering belast de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling ermee een aanvraag tot raming van de meerwaarde voortvloeiend uit een verandering van de bestemming van landbouwgeboed naar gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen door het Aankoopcomité Luik bij het Ministerie van Financiën in te dienen.

Namen, 15 mei 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

Bijlage 1 bij het bestek Voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een leiding, een reserveringsomtrek, een beschermingsomtrek, twee gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en de onttrekking aan hun bestemming van woongebieden met een landelijk karakter om de aanleg mogelijk te maken van nieuwe leidingen voor vloeibaar aardgas langs het VTN-tracé Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Visé, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N).

Inhoud van het effectenonderzoek. 1. Het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers - Eupen, Luik en Hoei - Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N), aangenomen bij het besluit van de Waalse Regering van..., omvat de opneming : ? van het tracé van een bestaande leiding en een reserveringsomtrek op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm; ? van een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, gemerkt met de overdruk * R.1.7 op het grondgebied van de gemeente Raeren (Eynatten); ? van een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, gemerkt met de overdruk * R.1.7 op het grondgebied van de gemeente Dalhem (Berneau); ? van een groengebied op het grondgebied van de gemeente Wezet; ? van twee groengebieden op het grondgebied van de gemeente Oupeye; ? van een landbouwgebied op het grondgebied van de gemeente Juprelle.

De gebieden gemerkt met de overdruk * R.1.7 worden voorbehouden voor de technische uitrustingen voor het beheer van de stroom vloeibaar gas.

De leidingen voor het vervoer van aardgas waarvan dit voorontwerp voorziet in de vestiging omvatten bovendien een beschermingsomtrek in de zin van artikel 23, lid 1, 3°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium.

Die beschermingsomtrek stemt overeen met het reserveringsgebied bepaald bij het koninklijk besluit van 24 januari 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen.

Ten slotte omvat hij een voorstel tot alternatieve compensatie van geldelijke aard. Daartoe belast de Regering de Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ontwikkeling ermee een aanvraag tot raming van de meerwaarde voortvloeiend uit een verandering van de bestemming van landbouwgebied naar een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen door het Aankoopcomité Luik bij de Minister van Financiën in te dienen. 2. Omvang van het effectenonderzoek en nauwkeurigheidsgraad van de gegevens (artikel 42, lid 2, van het WWROSP). 2.1. Omvang.

De opneming van drie groengebieden en een landbouwgebied als planologische compensatie voor de opneming van het nieuwe gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen voorbehouden voor de technische uitrustingen voor het beheer van de stroom vloeibaar gas (artikel 46, § 1, lid 2, 3° van het WWROS) strekt er toe bebouwbare gebieden niet te ontsluiten die opgenomen zijn in de vigerende gewestplannen en de feitelijke toestand in stand te houden.

De omschakeling van de industriële bedrijfsruimte Dalhem (Berneau) naar een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen voorbehouden voor de technische uitrustingen voor het beheer van de stroom vloeibaar gas vormt een eenvoudige aanpassing van het gewestplan aan de feitelijke bestemming van het zuidelijk en oostelijk deel van het gebied.

Hetzelfde geldt voor het noordelijk deel van het ontwerp van het gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen van Raeren (Eynatten).

Die gegevens zijn niet van die aard dat ze een niet-verwaarloosbaar effect op het leefmilieu zouden kunnen hebben. Hetzelfde geldt voor de financiële, alternatieve compensatie. Het is dus niet noodzakelijk dat daarvoor een milieu-effectenbeoordeling opgesteld wordt. Er wordt daarvoor bijgevolg enkel een geschiktheidsanalyse uitgevoerd.

De milieu-effectenbeoordeling zal dus betrekking hebben op : ? de opneming van het tracé van een bestaande leiding en een reserveringsomtrek op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm; ? de opneming van het noordwestelijk deel die de uitbreiding mogelijk maakt van het huidige station, van een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, gemerkt met de overdruk * R.1.7 op het grondgebied van de gemeente Dalhem (Berneau); ? de opneming van het zuidelijk deel die de uitbreiding mogelijk maakt van het huidige station, van een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, gemerkt met de overdruk * R.1.7 op het grondgebied van de gemeente Raeren (Eynatten). 2.2. Nauwkeurigheidsgraad van de gegevens.

Het hieronder overwogen bestek is een standaarddocument waarvan de precisiegraad geacht wordt voldoende te zijn wat betreft artikel 42 van het Wetboek.

Het onderzoek naar de menselijke, sociaal-economische en milieueigenschappen wordt verricht op de schaal van het algemene grondgebied (punt C.2.) en op microgeografische schaal van het onderzochte grondgebied in termen van kwetsbare milieu- en drukfactoren (punt D ).

Ten slotte worden de wijzigingsfactoren van de omgeving en de bestanddelen die de feitelijke en de rechtstoestand vormen, in de bijlage geïnventariseerd; in dat geval moeten de auteurs van het milieueffectenonderzoek slechts de relevante factoren in overweging nemen.

Er wordt bijzondere aandacht besteed aan het probleem van de veiligheid van de personen.

Fase I. - Analyse van het grondgebied wat betreft de geschiktheid en de ligging van het wijzigingsvoorontwerp van plan.

A. Omschrijving en analyse van het doel, van de doelstellingen en motiveringen van het wijzigingsvoorontwerp van plan.

A.1. Omschrijving.

Hier moeten alleen het doel, de doelstellingen en de motiveringen van de Waalse Regering zoals ze worden vermeld in het besluit tot goedkeuring van het wijzigingsvoorontwerp van plan en zonder kritische analyse omschreven en bepaald worden. (Stemt overeen met punt 1° partim van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek 2 van het Wetboek).

A.1.1. Doel van de herziening.

Omschrijving van de in het gewestplan aangebrachte wijziging (bestemmingsgebieden, hoofdzakelijke infrastructuren en omtrekken) en de daaraan gebonden cartografie.

Omschrijving van de bijkomende voorschriften (artikel 23, tweede lid, 2°) en andere inrichtingsmaatregelen (artikel 2°, tweede lid, 3°) bedoeld in het voorontwerp (zie bijlage A ), met inbegrip van de voorgestelde alternatieve compensaties.

A.1.2. Identificatie en explicitatie van de doelstellingen van het voorontwerp.

Onder doelstellingen van het voorontwerp worden verstaan de doelstellingen die de Waalse Regering nastreeft door het wijzigingsvoorontwerp van het gewestplan.

A.1.3. Identificatie en explicitatie van de motiveringen van het voorontwerp.

Onder motiveringen van het voorontwerp worden verstaan de redenen waarvoor de opmaking van het voorontwerp door de Waalse Regering als noodzakelijk beschouwd wordt respectievelijk noodzakelijk is voor de realisatie van de doelstellingen.

A.2. Analyse.

Doel is hier over te gaan tot een eerste analyse van de coherentie van de doelstellingen van het wijzigings voorontwerp van het gewestplan ten opzichte van de gewestelijke opties.

Op te merken valt dat de kritische analyse van de motiveringen van het voorontwerp in dit stadium onmogelijk is. Ze zal worden gevoerd als algemene conclusie (punt E ) wanneer alle beoordelingselementen beschikbaar zullen zijn.

A.2.1. Onderzoek van de overeenstemming van de doelstellingen van het voorontwerp met de gewestelijke opties.

Hier moet worden nagegaan of de doelstellingen van het voorontwerp verenigbaar zijn met de in de gewestelijke oriëntatiedocumenten voorgestelde opties : - het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan : project van ruimtelijke structuren en inrichtingsprinciepen; - het milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling; - de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië; - de gewestelijke beleidsverklaring...

Dit punt legt een verband tussen het voorontwerp van plan en de andere relevante plannen en programma's (artikel 42, tweede lid, 1° partim van het Wetboek) en identificeert de relevante doelstellingen van de milieubescherming ten opzichte van het voorontwerp (artikel 42, tweede lid, 7° partim van het Wetboek).

A.2.2. Validering van het type zonering/infrastructuur opgenomen in het voorontwerp.

Er moet worden nagegaan of het type gebied of infrastructuur opgenomen in het voorontwerp aangepast is aan de door de Waalse Regering nagestreefde doelstellingen.

A.2.3. Onderzoek van de overeenstemming van het voorontwerp met de vigerende reglementeringen.

Er moet worden nagegaan of het voorontwerp met de vigerende reglementeringen en in het bijzonder artikel 46 van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium overeenstemt.

A.2.4. Synthese.

Het benadrukken van de doelstellingen van het voorontwerp ten opzichte van hun verenigbaarheid met de gewestelijke uitdagingen en conclusies over het referentiegrondgebied.

B. Verantwoording van de noodzaak om een nieuwe aardgasleiding aan te leggen (en verwante installaties op te richten).

De gebruikte methode wordt telkens als het nodig is, omschreven. (Beantwoordt aan punt 12° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek).

B.1. Perspectieven in de evolutie van de vraag naar vervoer van aardgas (doorvoer en binnenlandse vraag, uitbreiding van de vraag naar energie en wijziging van de marktaandelen, inoverwegingname van milieuoverwegingen,...).

B.2. Rol van de nieuwe leiding in het vervoersnet op verschillende relevante schalen (Europees, federaal, gewestelijk en zelfs plaatselijk).

B.3. Bewijsvoering inzake de onmogelijkheid (of de mogelijkheid) om tegemoet te komen aan de doelstellingen aangeduid onder A.1.2. zonder aanleg van een nieuwe aardgasleiding (nuloptie).

C. Reflectie over de inrichting van potentiële liggingsalternatieven (en de bepaling van de ligging van de verwante installaties). (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek - zie ook fase D en E).

De gebruikte methode wordt telkens als het nodig is, omschreven. (beantwoordt aan punt 12° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek).

C.1. Afbakening van de relevante grondgebiedscontext voor het zoeken naar potentiële tracé-alternatieven (en naar de bepaling van de ligging van de verwante installaties) in functie van de doelstellingen aangeduid onder A.1.2. (Punt 5° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek) (punt 6° partim van artikel 42, lid 2, van het Wetboek).

C.2. Analyse van de grondgebiedscontext bepaald onder C.1.

Op "meso"-niveau worden de menselijke, de sociaal-economische en leefmilieukenmerken van het grondgebied, in overweging genomen onder C.1., bepaald. De nadruk wordt gelegd op zijn potentialiteiten (troeven en opportuniteiten) en drukfactoren (zwakheden en bedreigingen) voor de opneming van de nieuwe gasleiding. (Stemt overeen met punt 3° partim van artikel 42, tweede lid van het Wetboek).

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG. C.3. Identificatie van de potentiële alternatieven voor het tracé (en voor de ligging van de verwante installaties) in functie van de doelstellingen aangeduid onder C.1. en met inachtneming van de doelstellingen aangeduid onder A.1.2.

Als het studiebureau van mening is dat het zoeken naar liggingsvarianten niet gerechtvaardigd is, moet het zijn positie ernstig motiveren.

C.4. Identificatie van de alternatieven voor de ligging van de verwante installaties in functie van de analyse uitgevoerd onder C.1. en met inachtneming van de doelstellingen aangeduid onder A.1.2.

Als het studiebureau van mening is dat het zoeken naar liggingsvarianten niet gerechtvaardigd is, moet het zijn positie ernstig motiveren.

C.5. Bewijsvoering inzake de geschiktheid van de gekozen planologische compensaties en de relevantie van hun ligging.

Afronding van fase I : Verantwoording van het voorontwerp t.o.v. artikel 1, § 1, van het Wetboek.

Doel van die conclusie is, een eerste kritische conclusie te formuleren over het voorontwerp van plan ter zake van de geschiktheid ervan en van het gekozen tracé.

Het voorontwerp en de eventuele alternatieve tracés worden nauwgezet getoetst aan alle analysecriteria die artikel 1, § 1, impliceert, namelijk : ? de duurzame tegemoetkoming aan de sociaal-economische behoeften; ? het spaarzame gebruik van de bodem en diens rijkdommen; ? het kwalitatief beheer van de leefomgeving; ? de vrijwaring en de ontwikkeling van het cultureel, het natuurlijk en het landschappelijk erfgoed.

Fase II. - Milieu-effectengeoordeling.

D. Validering van de afbakening en van de ontsluiting.

Op microschaal dienen het tracé, de afbakening van de gebieden en de ontsluitingsvoorwaarden verfijnd te worden zowel voor het voorontwerp als voor elk potentieel alternatief van het tracé ten gevolge van de gedetailleerde analyse van de studieomtrek. Als verschillende liggingsvarianten voor het tracé aan het einde van punt C in overweging worden genomen, moet punt D herhaald worden voor elk van de liggingsvarianten. De studieomtrek is het gebied dat bij het voorontwerp of een variant voor het tracé betrokken zou kunnen zijn of dat drukfactoren zou kunnen vertonen voor de geplande aanleg. Hij kan dus verschillend zijn naar gelang van het overwogen element van de bestaande toestand aangezien hij afhankelijk is van de aard van het overwogen omgevingselement (min of meer gevoelig voor de aan het project inherente wijzigingsfactoren van de omgeving) of van de overwogen drukfactor. (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek - zie ook punten C en E ) D.0. Omschrijving van de gekozen methode (beantwoordt aan punt 12° van artikel 42, lid 2, van het Wetboek).

D.1. Identificatie van de aan het project inherente wijzigingsfactoren van de omgeving.

De componenten van het project die de omgeving zouden kunnen storen, worden geïdentificeerd en gerangschikt (volgens 3 graden bij voorbeeld : hoge, gemiddelde en kleine verstoring) volgens de omvang van deze storingen in drie stadia : - de aanlegfase van de leiding en de verwante installaties; - de werkingsfase; - de meest in de toekomst gelegen saneringsfase van de site.

De te onderzoeken storende componenten van de omgeving worden in bijlage D.1 vermeld zonder volledigheid na te streven. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan het probleem van de veiligheid van de personen.

D.2. Omschrijving van de bestaande rechtstoestand.

De in overweging te nemen elementen van de bestaande rechtstoestand zijn degene die (punt 42 van artikel 2, tweede lid, van het Wetboek) drukfactoren vormen voor de geplande aanleg.

Ze moeten het voorwerp uitmaken van een cartografie.

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/40/EG en 92/43/EG. (punt 5°van artikel 42, tweede lid van het Wetboek.

Bijlage D.2. stelt een onvolledige inhoud van een bestaande rechtstoestand voor.

D.3. Omschrijving van de bestaande feitelijke toestand.

De elementen van de bestaande feitelijke toestand die in overweging genomen moeten worden zijn degene die de gevolgen dreigen te ondergaan van de wijzigingsfactoren van het leefmilieu zoals opgesomd in D.1. die als "kwetsbare leefmilieufactoren" bekend zijn (punt 4° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek) of die drukfactoren op de voorziene aanleg uitmaken. Ze moeten het voorwerp uitmaken van een cartografie.

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/40/EG en 92/43/EG. (punt 5° van artikel 42, tweede lid van het Wetboek).

Bijlage D.3. stelt een onvolledige inhoud van een bestaande rechtstoestand voor.

D.4. Voorstelling van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten.

Doel is vanuit de in D.2. en D.3. bepaalde kwetsbare en drukfactoren over te gaan tot een eerste identificatie van afbakenings- of ontsluitingsvarianten van het voorontwerp en, in voorkomend geval, van de aan het einde van punt C overwogen liggingsvarianten. De varianten hebben met name als doel de milieueffecten te beperken en de liggingsverplichtingen in aanmerking te nemen. Een gelijkwaardige denkoefening zal in punt D.6. uitgevoerd worden na beoordeling van de milieueffecten van de hier geïdentificeerde varianten.

De afbakeningsvarianten zijn kleine wisseloplossingen voor de omtrek van de gebieden.

De ontsluitingsvarianten omvatten de bijkomende voorschriften of de andere denkbare inrichtingsmaatregelen (zie bijlage A ).

D.5. Beoordeling van de waarschijnlijke niet-verwaarloosbare effecten bij de verschillende stappen voor de uitvoering van de afbakenings- en ontsluitingsvarianten. (Stemt overeen met de punten 8° en 9° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

Doel is de storende componenten van de in punt D.4. bepaalde varianten in verband te brengen met de in D.2. en D.3. bedoelde kwetsbare factoren van de omgeving om de waarschijnlijke niet-verwaarloosbare effecten (cumulatieve secundaire synergische, korte-, middelange- en langetermijneffecten, permanente en tijdelijke zowel positieve als negatieve effecten) op het leefmilieu alsmede op de landbouw- en bosactiviteit duidelijk te maken.

Deze analyse moet in drie stadia gevoerd worden : - de aanlegfase van de leiding en de verwante installaties; - de werkingsfase; - de meest in de toekomst gelegen saneringsfase van de site.

Met deze analyse moet worden vastgesteld of de in het voorontwerp (of in het potentiële alternatief voor het onderzochte tracé en zijn afbakeningsvarianten of de ontsluiting) voorgestelde inrichting belangrijke effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van de aangrenzende Gewesten met het oog op de eventuele toepassing van de bepalingen van artikel 43, § 2, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005.

D.5.1. Identificatie van de voornaamste milieueffecten.

De te onderzoeken milieueffecten worden opgesomd in bijlage D.5.

Er zal een bijzondere aandacht besteed moeten worden aan de veiligheid van de personen.

D.5.2. Vergelijking van de varianten.

Opmaking van een synoptische tabel voor de vergelijking van de verschillenden afbakenings- en ontsluitingsvarianten naar gelang van hun effecten op de omgeving.

D.6. Onderzoek van de maatregelen die moeten worden genomen om de negatieve effecten van de afbakenings- en ontsluitingsvarianten te beperken. (Stemt overeen met punt 10° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

D.6.1. Voorstelling van de te nemen maatregelen.

Doel is de maatregelen die moeten worden genomen om de negatieve effecten van de in D.4. bepaalde verschillende afbakenings- en ontsluitingsvarianten te beperken, te identificeren.

Het kan gaan om : - een aanpassing van aangrenzende zoneringen; - bijkomende voorschriften; - andere inrichtingsmaatregelen.

D.6.2. Doeltreffendheid van de maatregelen en schatting van de (niet-reduceerbare) residuele effecten van elke variant.

D.6.3. Vergelijking van de verschillende varianten.

D.7. Waarschijnlijke evolutie van de leefmilieutoestand als het plan niet wordt uitgevoerd (nuloptie).

E. Synthese van de evaluatie. (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

Opmaking van een vergelijkende tabel van voor- en nadelen van de toestand zonder ontsluiting van het plan en van de in punt D bepaalde verschillende afbakenings- en uitvoeringsvarianten voor het voorontwerp en de in punt C in overweging genomen eventuele potentiële liggingsvarianten.

Bespreking van deze tabel ten opzichte met name van de naleving van artikel 1, § 1, van het Wetboek (punt 2° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek) en van de inachtneming van de in punt A.2.1 (punt 7, partim van artikel 42, tweede lid van het Wetboek) bepaalde doelstellingen van de milieubescherming met inbegrip van de kritische analyse van de motiveringen van het voorontwerp.

Die synthese dient om te beslissen of het gepast is om het plan te wijzigen op grond van een vollediger wetenschappelijke analyse dan die waarop het voorontwerp van herziening gegrond was en, mocht dat het geval zijn, om te opteren voor een inrichting die verenigbaar is met artikel 1, § 1, van het Wetboek. Zij maakt een validering mogelijk van de motiveringen van het voorontwerp, aangeduid in punt A.1.3.

Met deze synthese moet worden vastgesteld of de in het voorontwerp van plan en zijn eventuele potentiële liggingsvarianten (met inbegrip van de afbakenings- en/of ontsluitingsvarianten) voorgestelde inrichting belangrijke effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van de aangrenzende Gewesten met het oog op de eventuele toepassing van de bepalingen van artikel 43, § 2bis, van het Wetboek, zoals ingevoerd bij het decreet van 3 februari 2005.

F. In het vooruitzicht gestelde maatregelen voor de opvolging van de belangrijke milieueffecten van de uitvoering van het wijzigingsvoorontwerp van gewestplan. (Punt 13° van artikel 42, tweede lid).

Doel is om in een vroegtijdig stadium de onvoorziene negatieve effecten te onderkennen, om de geschikte correctiemaatregelen te kunnen treffen.

Zaak is, de lijst op te maken van de niet-verwaarloosbare effecten, opvolgingsindicatoren voor die effecten voor te stellen, berekeningswijze ervan, de gebruikte gegevens en hun bron, evenals hun grenswaarden.

G. Aanvullingen.

G.1. Omschrijving van de ontstane problemen. (Punt 12° van artikel 42, tweede lid).

Doel is de gerezen problemen aan te duiden, die met name tijdens de verzameling van gegevens en de methodes voor de schatting van de behoeften ondervonden zijn.

G.2. Grenzen van het onderzoek.

Het betreft de punten van het onderzoek die in de milieueffectbeoordelingen diepgaand onderzocht zouden moeten worden, die op de concrete projecten uitgevoerd zullen worden.

H. Niet-technisch samenvatting (maximum 30 bladzijden + illustraties).

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 15 maart 2007 tot herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm en tot goedkeuring van het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een leiding, een reserveringsomtrek, een beschermingsomtrek, twee gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en de onttrekking aan hun bestemming van woongebieden met een landelijk karakter om de aanleg mogelijk te maken van nieuwe leidingen voor vloeibaar aardgas langs het VTN-tracé Raeren (Eynatten)-Oupeye (Haccourt)- Opwijk-Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Visé, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N).

Namen, 15 maart 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

Bijlage A Bijkomende voorschriften en andere inrichtingsmaatregelen.

De in artikel 23, tweede lid, 2° van het Wetboek bedoelde bijkomende voorschriften worden bepaald in artikel 41 en kunnen met name betrekking hebben op : 1° de bepaling van de bestemming van de gebieden;2° de fasering van hun bezetting;3° de omkeerbaarheid van de bestemmingen;4° de dichtheid van de gebouwen of woningen;5° de verplichting om een gemeentelijk plan van aanleg voorafgaand aan hun uitvoering uit te werken;6° de verplichting om een voorafgaand gemeentelijk stedenbouwkundig reglement op te maken of nog op elk andere type voorschrift inzake stedenbouw of planologie. De in artikel 23, tweede lid, 3° van het Wetboek bedoelde andere inrichtingsmaatregelen omvatten met name : ? de in of buiten de site geplande uitrustingen (infrastructuren voor vervoer, water-, gas-, elektriciteitaanvoer, riolering/zuivering); ? de voorzieningen voor het milieubeheer en voor de vermindering van de effecten (zuiveringsstation, vergaarkom); ? de maatregelen voor landschapsintegratie.

Bijlage D.1.

Storende componenten van de omgeving.

Storende componenten gebonden aan de mobilisatie of de consumptie van natuurlijke hulpbronnen. ? Immobilisatie van de bodem en de ondergrond (winning uit de grond en de ondergrond ten opzichte van andere bestaande en potentiële menselijke activiteiten); ? Waterconsumptie.

Storende componenten gebonden aan de lozingen en emissies van de activiteiten. ? Geluidshinder. ? Vaste, vloeibare en gasachtige lozingen, afvalstoffen.

Storende componenten of risico's gebonden aan de opslag van producten. ? Grondstoffen, processtoffen, producten, bijproducten, afvalstoffen,...

Storende componenten gebonden aan de mobilisatie van de infrastructuren en openbare uitrustingen binnen en buiten de site. ? Mobilisatie van de wegen-verkeer. ? Mobilisatie van de parkeerplaatsen. ? Mobilisatie van de aanvoeruitrustingen (rechtverkrijgenden : water, elektriciteit, pijpleidingen,..). ? Mobilisatie van de infrastructuren voor opvang en zuivering van afvalwater.

Bijlage D.2.

Bestaande rechtstoestand.

De volgende elementen moeten overwogen worden : ? De omtrekken en de reglementaire inrichtingsgebieden : gedecentraliseerde gemeenten en/of gemeenten die een gemeentelijk stedenbouwkundig reglement hebben goedgekeurd, omtrekken van gemeentelijke plannen van aanleg, gemeentelijk rioleringsplan, omtrekken vastgesteld in toepassing van het algemeen reglement op de bouwwerken in landelijk gebied,...; ? De territoriale elementen onderworpen aan een bijzondere regelgeving : juridisch statuut van het wegennet en van de verbindingswegen; juridisch statuut van de bossen en wouden, autonoom net voor traag verkeer... ? De vergunningsomtrekken met beperking van het burgerlijk recht : omtrekken van de bestaande verkavelingen, omtrekken waarvoor het rampfonds is tegemoetgekomen, onroerende goederen onderworpen aan het recht van voorkoop, onroerende goederen onderworpen aan de onteigening ten algemenen nutte... ? De omtrekken gebonden aan de beleidsvormen inzake operationele inrichting : herverkavelingsomtrekken, stadheroplevingsomtrekken, stadsvernieuwingsomtrekken, bevoorrechte initiatiefgebieden... ? De erfgoedomtrekken en -sites : beschermde monumenten en sites met inbegrip van de archeologische opgravingen, het monumentale erfgoed van België, lijst van de waardevolle bomen en hagen... ? de omtrekken van milieudrukfactoren. ? Landschappelijk waardevolle omtrekken : afbakening van de landschappelijk waardevolle omtrekken zoals opgenomen in het gewestplan.

Bijlage D.3.

Bestaande feitelijke toestand.

De biofysische omgeving : ? Lucht en klimaat (w.o. windrichting). ? Oppervlakte en grondwater. ? Bodem en ondergrond (w.o. het reliëf en de identificatie van te beschermen afzettingen met grote economische of erfgoedwaarde). ? Biotopen. ? Natuurrisico's en geotechnische drukfactoren waaraan de studieomtrek onderworpen is : ? overstromingen; ? karstverschijnselen; ? mijnbouwrisico; ? afschuiving; ? grondverschuiving; ? aardbevingsgevaar. ? Landschappelijk waardevolle omtrekken (in functie van de krachtlijnen van het landschap en van de actuele sector De menselijke omgeving : ? Geluids- en geuromgeving. ? Ligging van de woongebieden, stedenbouwkundige structuur en architecturale vorm van het bebouwd gedeelte en van de openbare ruimten. ? culturele en natuurlijke erfgoederen. ? Landschap en visuele omgeving. ? Infrastructuren en uitrustingen. ? Het verkeer van de langzame vervoermiddelen. ? Aanwezigheid van onroerende goederen of van een beschermde site. ? Net van openbare vervoersmiddelen en frequenties - bereikbaarheidskaarten.

De menselijke activiteiten : ? Aard en eigenschappen van de huidige en potentiële activiteiten (in het kader van het huidige gewestplan). ? Gevoelige sociaal-culturele uitrustingen. ? Andere menselijke bezigheden gevoelig voor de storende activiteiten. ? Landbouwactiviteiten. ? Andere economische activiteiten.

Bijlage D.5.

Milieueffecten.

Effecten op lucht en klimaat : ? Eventuele verstoring van het microklimaat door hoge gebouwen (schaduw, turbulentie aan de voet van hoogbouw...); ? Eventuele deelneming aan de mistvorming door de emissie van stoffen in de lucht onder gunstige spreidingsvoorwaarden.

Effecten op het oppervlakte- en grondwater : ? Wijziging van het hydrogeologische stelsel van de waterhoudende en hydrologische lagen van de waterlopen gebonden aan de impregnatie van de gronden door de gebouwen en inrichtingen in de bodem (wegen en parkeerplaatsen). ? Wijziging van de chemische en microbiologische kwaliteit en van de troebelheid van de waterlopen gebonden aan de lozingen van regen- en gezuiverd water. ? Wijziging van het stelsel van de waterlopen gebonden aan de lozingen van regen- en gezuiverd water. ? Gevaar voor toevallige verontreiniging gebonden met name aan de opslag van producten of afvalstoffen. ? Mogelijk gebruik van plaatselijke watervoorraden door het putten. ? Karststelsel en instortingen door de bronbemaling van de lagen.

Effecten op de grond en ondergrond : ? Onomkeerbare immobilisatie van de grond en ondergrond gebonden aan de ligging van de gebouwen en aan inrichtingen van de bodem door de wegen en parkeerplaatsen. ? Gevaar voor toevallige verontreiniging gebonden met name aan de opslag van producten of afvalstoffen. ? Kaarst- en/of mijninstortingen met hoge risico's.

Effecten op de fauna en de flora : ? Verwoesting en/of opdeling van de biotopen gebonden aan de ligging van de gebouwen, aan de inrichtingen van de bodem en aan de wijziging van het bodemreliëf. ? Verslechtering van de ecotopen door gasachtige, vloeibare of vaste verontreinigende stoffen. ? Verstoring van de fauna gebonden aan de activiteiten (geluid, bewegingen,...). ? Effect op de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG (behoud van de vogelstand) en 92/43/EG (instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna = Natura 2000-netwerk).

Effecten op de menselijke gezondheid en veiligheid : ? Verslechtering van de gezondheid wegens geluidshinder door verkeerstoename. ? Verslechtering van de gezondheid gebonden aan de emissie van atmosferische verontreinigende stoffen. ? Inbreuk op de veiligheid gebonden aan de toename van het verkeer van motorfietsen, wagens, vrachtwagens op het wegennet. ? Trillingen te wijten aan de processen van de ondernemingen (zeven, stamp- en breekmachines...).

Effecten op aangenaam leefklimaat : ? Verslechtering van de geuromgeving door de emissie van gasachtige verontreinigende stoffen en zelfs afvalstoffen. ? Verslechtering van de geluidsomgeving door de luidruchtige activiteiten en de toename van het verkeer. ? Verslechtering van de visuele kwaliteit gebonden aan de volumetrie of aan de architecturale en stedenbouwkundige samenstelling van de toekomstige gebouwen alsmede aan de vermoedelijke wijzigingen van het bodemreliëf om ze te bouwen.

Effecten op de materiële en patrimoniale goederen : ? Beschadiging van de patrimoniale onroerende goederen door de atmosferische emissies van enkele verontreinigende industrieën. ? Schade aan eventuele archeologische plaatsen.

Effecten op mobiliteit, verkeersnetten en infrastructuren : ? Scheiding van het verkeer per vervoersmiddel. ? Ongeschikte mobilisatie van de verkeersinfrastructuren verantwoordelijk voor de gevolgen op de vlotte doorstroming van het verkeer. ? Verstoring door een ongeschikte last op het netwerk voor bruikbaarheid en zuivering van water. ? Overbelasting van de elektriciteits-, gas- en communicatienetten.

Effecten op de activiteiten : ? Effect op de primaire activiteiten (landbouw, bosbouw) die aanwezig zijn op de site van het voorontwerp gebonden aan de mobilisatie van de grond en ondergrond ? Effect op enkele gebruiken van de bodem en voortdurende of toevallige gevoelige activiteiten (woonplaatsen, toerisme...) gebonden aan eventuele geluids- of reukshinder.

^