gepubliceerd op 07 maart 2007
Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzaam beheer van stikstof in de landbouw
15 FEBRUARI 2007. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzaam beheer van stikstof in de landbouw
De Waalse Regering, Gelet op Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, inzonderheid op de artikelen D.177, R.188 tot en met R.232, R.459 en R.460;
Gelet op het advies van de "Commission consultative de l'eau" (Commissie van advies voor water), uitgebracht op 25 oktober 2006;
Gelet op het advies uitgebracht door de "S.P.G.E." op 30 oktober 2006;
Gelet op het gunstig advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 8 september 2006;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 14 september 2006;
Gelet op advies 41/694/4 van de Raad van State, uitgebracht op 18 december 2006;
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 22 september 2005 waarbij België veroordeeld wordt wegens tekortkomingen aan de verplichtingen die het heeft krachtens Richtlijn 91/676/EEG;
Gelet op het openbaar onderzoek dat plaatsvond van 1 december 2006 tot en met 15 januari 2007;
Gelet op de 98 opmerkingen die tijdens het openbaar onderzoek geuit zijn door 43 verschillende interveniënten;
Overwegende dat ze in overweging zijn genomen maar dat geen enkele daarvan een ontwerpswijziging teweegbrengt, tenzij dat het meetpunt vanaf waar het over 6 meter geldende spreidingsverbod aan de rand van een oppervlaktewater ingaat, nauwkeuriger geformuleerd dient te worden;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Dit besluit zet richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen om.
Art. 2.Hoofdstuk IV van Titel VII van Deel II van het regelgevend deel van het Waterwetboek, met als opschrift "Duurzaam stikstofbeheer in de landbouwö, wordt vervangen door hoofdstuk IV, luidend als volgt : "TITEL IV. - Duurzaam stikstofbeheer in de landbouw Afdeling 1. - Begripsbepalingen en doelstellingen
Art. R.188. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "landbouwbestuur" : het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest;2° "landbouwer" : de natuurlijke of rechtspersoon of de groepering van natuurlijke en/of rechtspersonen wiens bedrijf zich in België bevindt en die een landbouwactiviteit uitoefent;3° "jaar" : het kalenderjaar;4° "uitgevoerde stikstof" : de organische stikstof voortgebracht door de dieren van het landbouwbedrijf en die tijdens één jaar het bedrijf verlaten via een transactie die onder een spreidingscontract valt;5° "ingevoerde stikstof" : de organische stikstof die niet door het bedrijf voortgebracht wordt en en die tijdens één jaar in het bedrijf binnenkomt in de vorm van een organische meststof;6° "voortgebrachte stikstof" : de organische stikstof die tijdens één jaar door de dieren van het landbouwbedrijf voortgebracht wordt;7° "potentieel uitspoelbare stikstof" : hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem tijdens de herfst, die tijdens de winter uit de wortelzone kan worden gespoeld;8° "stikstofverbinding" : elke stikstof (N) bevattende stof, met uitzondering van gasvormige moleculaire stikstof (N2).Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen : a) "minerale stikstof" (Nmin.) : de stikstof in de vorm van een minerale meststof; b) "organische stikstof" (Norg.) : de stikstof in de vorm van een organische meststof; c) "totale stikstof" : de som van de organische stikstof en van de minerale stikstof;9° "spreidingscontract" : contract waarbij het overbrengen van organische meststoffen van een landbouwer naar een derde geregeld wordt;10° "nitraat vasthoudend gewas" : bodembedekkende beplanting zonder peulgewassen die dankzij de opname van nitraten door de wortels voorkomt dat de nitraten op het akkerland waarop de lentegewassen aangebracht zullen worden, tijdens het herfst- en het winterseizoen in de ondergrond percolleren.Bedoelde bodembedekkende beplanting wordt zo spoedig mogelijk na de voorafgaande oogst aangebracht en bedekt de bodem op voldoende wijze (minstens 75 % bodembedekking op een bepaald tijdstip in de groei, behalve bij uitzonderlijke weersomstandigheden); 11° "oppervlakteaangifte" : het formulier bepaald door het bestuur, zoals omschreven in artikel 1, 8°, van het besluit van de Waalse Regering van 23 december 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;12° "richtlijn" : de Europese richtlijn nr.91/676/EG van de Europese Gemeenschappen inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen; 13° "dierlijke mest" : organische meststoffen uit de landbouw, namelijk dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere samenstellende delen zoals stalstro, zelfs na verwerking.Onder dierlijke mest wordt inzonderheid verstaan : a) "mest" : een vast mengsel van stalstro, urine en dierlijke uitwerpselen, met uitzondering van aalt van pluimvee;b) "zachte mest" : mest waarvan de hoop opgesteld is in een ruimte zonder enige hindernis, die gemiddeld niet hoger mag reiken dan meer dan 65 centimeter, ongeacht de neergelegde hoeveelheid.Onder gemiddelde hoogte wordt de hoogte van de hoop in de vorm van zwad verstaan; c) "aalt" : een mengsel van feces en urine, in vloeibare of brijachtige vorm;d) "gier" : uitsluitend urine, al dan niet verdund, die uit de verblijfplaats van de dieren of uit de mestvaalt wegvloeit;e) "aalt van pluimvee" : pluimveemest en -uitwerpselen;f) "pluimveemest" : uitwerpselen van pluimvee, gemengd met stalstro (meer bepaald houtkrullen of stro);g) "zuivere pluimveemest" : zuivere uitwerpselen van pluimvee;h) "mestcompost" : mest die op een geschikte wijze mechanisch is verlucht, waardoor de aërobe afbraak mogelijk wordt;mest wordt als gecomposteerd beschouwd zodra de mesttemperatuur, na meer dan 60 °C te hebben bereikt, opnieuw onder de 35 oC daalt; 14° "eutrofiëring" : een verrijking van het water door inzonderheid stikstofverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een verstoring van de normale werking van het aquatisch ecosysteem en een verslechtering van de waterkwaliteit;15° "landbouwbedrijf" of "bedrijf" : geheel van productie-eenheden, gelegen op het geografische grondgebied van Wallonië, zelfstandig beheerd door één en dezelfde landbouwer;16° "meststof" : elke stof die één of meer stikstofverbindingen inhoudt en bestemd is voor de bemesting van de gewassen;de meststoffen worden onderverdeeld in organische meststoffen en minerale meststoffen : a) "organische meststof" : elke meststof die verkregen wordt vanuit organische grondstoffen, met uitzondering van overblijfselen van gewassen die na de oogst op het veld zijn blijven liggen;de organische meststoffen zijn onderverdeeld in twee categorieën : - "organische meststoffen met een snelle werking" : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een hoog stikstofaandeel dat na spreiding snel beschikbaar is; het betreft meer bepaald aalt, gier, aalt van pluimvee en afvloeisel; - "organische meststoffen met een trage werking" : organische meststoffen die gekenmerkt worden door een laag stikstofaandeel op het ogenblik waarop ze gespreid worden; het betreft meer bepaald runder- en varkensmest, alsmede mestcompost.
De producten die onder geen van beide bovenvermelde categorieën vallen, worden al naargelang in één van beide categorieën ondergebracht door het landbouwbestuur; b) "minerale meststof" : elke meststof die niet-organisch is;ureum wordt gelijkgesteld met een minerale stikstof; 17° "vochtige pluimveemest" : pluimveemest waarvan het droge stofgehalte lager is dan of gelijk is aan 35 pct.; 18° "mestvaalt" : van een betonlaag voorziene en waterdichte mestbewaarplaats, met uitzondering van de stallen en de verblijfplaats van de dieren;19° "opname" : de handeling die erin bestaat een meststof in de bodem in te graven, zodat bedoelde verbinding volledig met het substraat wordt vermengd en zodat enkel nog een overschot van bedoelde verbinding op de bodemoppervlakte blijft liggen;20° "afvloeisel" : vloeistof uit de landbouwbedrijvigheid, met uitzondering van gier en aalt, die een aandeel zou kunnen hebben in de verontreiniging van het water door nitraat en die afvloeit uit diens productie- of bewaarplaats;regenwater wordt niet als afvloeisel beschouwd; 21° "Minister" : de Minister bevoegd voor het Waterbeleid;22° "Ministers" : de Ministers bevoegd voor het Waterbeleid en/of het Landbouwbeleid;23° "nitraatverontreiniging" : het rechtstreeks of onrechtstreeks lozen van stikstofverbindingen uit agrarische bronnen in het aquatisch milieu, waardoor de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, de levende rijkdommen en het aquatisch ecosysteem kunnen worden geschaad;24° "blijvende weide" : land dat dient voor de productie van gras en andere vaste grasachtige voedergewassen die niet deel uitmaken van de wisselbouw sinds vijf jaar of meer;25° "stikstofprofiel" : meting van de hoeveelheid nitraatstikstof in de bodem, uitgevoerd volgens een methode waarbij de potentieel uitspoelbare stikstof gemeten kan worden als het profiel in de herfst wordt opgesteld;26° "bevroren bodem" : bodem waarvan de aan de oppervlakte gemeten temperatuur negatief is tijdens minstens 24 uur zonder onderbreking;27° "stalhouding" : wijze waarop de dieren in de gebouwen gehuisvest worden;daaronder wordt inzonderheid verstaan : a) de "stalhouding op een roostervloer of gekluisterde stalhouding op roosters" : het huisvesten van de dieren zonder stalstro, gekenmerkt door het inzamelen in een daartoe voorziene tank van alle zuivere dierlijke uitwerpselen in vorm van aalt;b) de "gekluisterde stalhouding met strobed" : wijze waarop de dieren op een strobed gehuisvest worden, gekenmerkt door het kluisteren ervan, het inzamelen van mest en afvloeisel uit de stal dat met gier gelijk wordt gesteld;c) de "stalhouding met halve strobedekking" : wijze waarop de dieren niet gekluisterd gehuisvest worden met een voederruimte waarin aalt voortgebracht wordt en een ligruimte waarin mest voortgebracht wordt;d) de "stalhouding op een strobed of op stalstro" : wijze waarop de niet gekluisterde dieren in een van stalstro voorziene stal gehuisvest worden, gekenmerkt door het inzamelen van droge mest opgehoopt door het verblijf van de dieren;28° "opslag op de hoeve" : opslagplaats die dichtbij de productieplaats of de gebouwen van de hoeve ligt;29° "opslag op het veld" : opslagplaats die verwijderd is van de productieplaats of van de gebouwen van de hoeve, zodat vervoer nodig is;30° "gebruikte landbouwoppervlakte" : de totale oppervlakte ingenomen door akkerland, blijvende weiden en weiden, de oppervlakten voor de blijvende gewassen en de gezinstuin;31° "grondgebondenheidscijfer" (LS) : breukgetal waarmee voor een landbouwbedrijf de verhouding over één jaar uitgedrukt wordt tussen de organische-stikstofbewegingen en de maximumhoeveelheden organische stikstof die op de gronden van het bedrijf gespreid kunnen worden.In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt tussen : het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LSI of LS-Interne), waarbij de in het bedrijf voortgebrachte stikstof in rekening genomen wordt; het globale grondgebondenheidscijfer (LSG of LS-Global) waarbij alle organische-stikstofverbindingen die op het bedrijf binnenkomen of die het bedrijf verlaten, zoals de spreidingscontracten tussen landbouwers, de in de landbouw gevaloriseerde organische stoffen in rekening gebracht worden; het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden (LSZv of LS-Zone vulnérable); 32° "gehalte aan droge stof" : verhouding tussen het gewicht van de stof na droging tegen 105 oC en het gewicht van de verse stof, verkregen volgens een in een laboratorium gebruikte methode;33° "grond" : het geheel aan weide- en akkerland. Art. R.189. Dit hoofdstuk beoogt : 1° de waterverontreiniging door of ten gevolge van nitraten uit agrarische bronnen te verminderen;2° elke nieuwe verontreiniging door bedoelde stof te voorkomen;3° een duurzaam beheer van stikstof en van humus in de bodem te begunstigen in de landbouw. Afdeling 2. - Kwetsbare gebieden en actieprogramma
Art. R.190. Om het water tegen de nitraatverontreiniging te beschermen, wijst de Minister op het grondgebied van het Waalse Gewest kwestbare gebieden aan.
Art. R.191. De kwetsbare gebieden worden volgens hiernavolgende criteria bepaald : 1° voor het oppervlaktewater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de maatregelen bepaald in artikel R.192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld oppervlaktewater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen; 2° voor het grondwater dat een nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dat hoger ligt dan 50 milligram per liter als de maatregelen bepaald in artikel R.192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoeld grondwater door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen; 3° voor de natuurlijke zoetwatermeren en de andere zoetwaterlichamen, de estuaria en de kust- of zeewateren die geëutrofieerd zijn of in een nabije toekomst geëutrofieerd dreigen te worden als de maatregelen bepaald in artikel R.192 niet worden getroffen, gaat het om de delen van het grondgebied die de verontreiniging van bedoelde natuurlijke zoetwatermeren of andere zoetwaterlichamen, estuaria en kust- of zeewateren door nitraten veroorzaken of daartoe bijdragen.
Bij de toepassing van de criteria bedoeld in lid 1 houdt de Minister eveneens rekening met : 1° de fysische en milieukenmerken van het water, de bodem en de ondergrond;2° de huidige kennisstand inzake het gedrag van de stikstofverbindingen in het water, de bodem en de ondergrond; 3° de huidige kennisstand inzake de impact van de maatregelen getroffen overeenkomstig artikel R.192.
Art. R.192. § 1. Het actieprogramma is van toepassing op de bedrijven en delen van bedrijven die zich in een kwetsbaar gebied bevinden.
Het bestaat erin, de voorwaarden die van toepassing zijn op het beheer van stikstof in de landbouwbeoefening in kwetsbare gebieden overeenkomstig dit hoofdstuk na te leven. § 2. Het actieprogramma wordt minstens om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen en indien nodig herzien. Bij bedoelde herzieningen die verricht worden overeenkomstig artikel R.226, kunnen verschillende programma's vastgesteld worden voor verschillende kwetsbare gebieden of delen ervan. § 3. Voor elk kwetsbaar gebied stelt de Minister een situatie-overzicht van het actieprogramma vast waarmee de doeltreffendheid ervan beoordeeld wordt. Dat overzicht wordt jaarlijks aangevuld door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en het landbouwbestuur, die het jaarlijks tegen 30 juni aan de Minister overmaken.
Dat situatie-overzicht bestaat minstens uit volgende gegevens : 1) de opslag van organische meststoffen;2) de grondgebondenheidscijfers van de bedrijven;3) de spreidingscontracten en de meststoffenbewegingen;4) de potentieel uitspoelbare stikstof, de evolutie van de waterverontreiniging door nitraten en de eutrofiëring. Afdeling 3. - Voorwaarden geldend voor het beheer van stikstof in de
landbouw op het gehele grondgebied van het Waalse Gewest Onderafdeling 1. - Opslag en hantering van meststoffen, dierlijke mest, plantaardige stoffen en afvloeisel in het Waalse Gewest Art. R.193. Elke rechstreekse lozing van meststoffen en afvloeisel in de ondergrond, in een openbare riool of in oppervlaktewater is verboden.
Art. R.194. Het eventuele afvloeisel van opgeslagen plantaardig materiaal mag noch de riolering, noch het grond- of oppervlaktewater bereiken en dient ofwel opgeslagen te worden ofwel door middel van een absorberende stof te worden opgevangen.
Art. R.195. De opslag van mest op het veld voldoet aan volgende voorwaarden : 1° met uitzondering van de mest waarvan in bijlage XXII vermeld is dat hij rechtstreeks op het veld opgeslagen kan worden, wordt mest vooraf opgeslagen op de mestvaalt, overeenkomstig artikel R.197.De capaciteit van die mestvaalt maakt de opslag tijdens een minimumperiode van drie maanden mogelijk; 2° elke mestopslagplaats die niet ingericht is overeenkomstig artikel R.197 moet na afloop van een maximumperiode van acht maanden worden geruimd; 3° de mestopslag is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;4° er mag geen elke mestbewaarplaats op het veld worden aangelegd op het laagste punt van een glooiing, noch op minder dan twintig meter van oppervlaktewater, noch van een aansluitpunt voor waterwinning, noch van een piëzometer, noch van een inlaat van de openbare riolering;die afstand mag tot tien meter worden teruggebracht indien het afvloeisel wegens de topografie van de plaats of een specifieke voorziening onmogelijk naar die punten af kan vloeien; 5° het eventuele afvloeisel uit bedoelde bewaarplaats mag noch het oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer noch een inlaat van de openbare riolering bereiken;6° op het veld kan de dierlijke mest eveneens op een mestvaalt worden opgeslagen. Art. R.196. Indien er geen opslagaccommodatie op het veld is aangelegd overeenkomstig artikel R.198, voldoet de opslag van de aalt van pluimvee op het veld aan volgende voorwaarden : 1° de opslag op het veld van aalt van pluimvee die gekenmerkt is door een gehalte aan droge stoffen dat lager is dan 55 %, is verboden; 2° elke opslagplaats voor pluimvee die niet ingericht is overeenkomstig artikel R.200 moet na afloop van een maximumperiode van acht maanden worden geruimd; 3° elke opslagplaats voor zuivere pluimveemest wordt geruimd na afloop van een maximumperiode van één maand;4° de opslag van aalt van pluimvee is verboden op een oppervlakte die sinds minder dan één jaar is geruimd, en op minder dan tien meter van de uiterste limiet van bedoelde oppervlakte;5° er mag geen elke bewaarplaats voor aalt van pluimvee op het veld worden aangelegd op het laagste punt van een glooiing, noch op minder dan twintig meter van oppervlaktewater, noch van een aansluitpunt voor waterwinning, noch van een piëzometer, noch van een inlaat van de openbare riolering;die afstand mag teruggebracht worden tot tien meter als het afvloeisel wegens de topografie van de plaats of een specifieke voorziening onmogelijk naar die punten af kan vloeien; het eventuele afvloeisel uit bedoelde bewaarplaats mag noch het oppervlaktewater, noch een aansluitpunt voor waterwinning, noch een piëzometer noch een inlaat van de openbare riolering bereiken; 6° op het veld kan de aalt van pluimvee eveneens worden opgeslagen op een van een betonlaag voorziene waterdichte oppervlakte zoals nader bepaald in artikel R.198.
Art. R.197. § 1. Op de hoeve wordt de dierlijke mest opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte en uitgerust met een voldoende, waterdichte opslagtank zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. § 2. Op geen enkel ogenblik mag meer dan 3 m3 dierlijke mest per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 3. Indien de mestvaalt volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat er op geen enkel ogenblik meer dan 4 m3 dierlijke mest per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 4. De afmetingen van de oppervlakte van de mestvaalt worden bepaald op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. § 5. Voor de opvang van afvloeisel uit mestvaalten is een capaciteit van 220 liter per m2 mestvaalt vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. Die capaciteit kan verminderd worden tot 150 liter per m2 als er in de stal een terugwinningsysteem voor gier bestaat overeenkomstig artikel R.199. § 6. De opslagplaats voor gier en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit bedoelde mestvaalten worden zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 7. De afmetingen bepaald in de paragrafen 4 en 5 kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt bij het landbouwbestuur ingediend bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.
Bedoeld verzoek tot wijziging kan gegrond zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten stallingswijzen, op de soorten voortgebrachte mest, op de hantering van de dierlijke mest, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweerbekkens, van procédés voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.
Het landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de vijftien dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van lid 1. Het verzoek wordt behandeld en het landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in lid 2, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.
Indien hij de beslissing van het landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van 3 maanden bedoeld in lid 3, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven verzoeken om over zijn verzoek te beslissen.
De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het landbouwbestuur heeft gericht.
Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw, richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld. § 8. Zachte mest mag enkel op de mestvaalt opgeslagen worden indien er een andere soort mest bij wordt gevoegd. Zoniet wordt er een voorziening aangelegd om de vloeibare en de vaste fase te scheiden en op te slaan, met de vereiste volumes. § 9. Zachte mest die niet overeenkomstig § 8 wordt opgeslagen, wordt in een tank opgeslagen.
Art. R.198. § 1. Op de hoeve wordt de aalt van pluimvee opgeslagen op een waterdichte, van een betonlaag voorziene mestvaalt met een voldoende oppervlakte. Die opslagruimte moet uitgerust zijn met een waterdichte opslagtank met voldoende capaciteit, zonder overlooppijp, bestemd voor het opvangen en het tegenhouden van afvloeisel. § 2. Indien vochtige en zuivere pluimveemest wordt opgeslagen, dient de opslagplaats helemaal overdekt te zijn. § 3. Op geen enkel ogenblik mag meer dan 3 m3 aalt van pluimvee per m2 mestvaalt worden opgeslagen. § 4. Indien de opslagplaats volledig overdekt is, kan de nodige opslagoppervlakte met één kwart worden verminderd, zodat er op geen enkel ogenblik meer dan 4 m3 aalt van pluimvee per m2 opslagplaats wordt opgeslagen. § 5. De afmetingen van de oppervlakte van de opslagruimte worden bepaald op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. § 6. Voor de opvang van afvloeisel uit opslagplaatsen is een capaciteit van 220 liter per m2 opslagplaats vereist als de oppervlakte niet helemaal overdekt is. § 7. De opslagplaats voor aalt van pluimvee en de tanks voor de opvang van afvloeisel uit bedoelde plaatsen worden zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt. § 8. De afmetingen bepaald in de paragrafen 5 en 6 kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt bij het landbouwbestuur ingediend bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.
Dat verzoek tot wijziging kan gegrond zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte aalt, op de hantering ervan, op de eventuele verwerking ervan en op het eventuele gebruik van een onweersbekken, van procédés voor de zuivering van afvloeisel of de opslag op het veld.
Het landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de vijftien dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van lid 1. Het verzoek wordt behandeld en het landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in lid 2, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.
Indien hij de beslissing van het landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van drie maanden bedoeld in lid 3, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven verzoeken om over zijn verzoek te beslissen.
De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het landbouwbestuur heeft gericht.
Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld.
Art. R.199. § 1. De opslag van aalt en gier voldoet aan volgende voorwaarden : 1° zij worden opgeslagen in waterdichte accommodaties met een voldoende capaciteit, zonder overlooppijp zodat zij niet afvloeien naar de externe omgeving;2° de opslagaccommodatie wordt zodanig ingericht dat het onbeheersbare binnensijpelen van afvloeiend hemel- of dakwater voorkomen wordt; 3° om de spreidingsperiodes bedoeld in artikel R.205 vlot na te kunnen leven, dient de opslagaccommodatie voor aalt en gier de opslag tijdens minstens zes maanden mogelijk te maken. § 2. De afmetingen van die accommodatie wordt bepaald op grond van de gegevens vermeld in de tabel van bijlage XXII. § 3. De afmetingen bepaald in vorige paragraaf kunnen gewijzigd worden, na een schriftelijke en met redenen omkleed verzoek van de betrokken landbouwer. Dat verzoek wordt bij het landbouwbestuur ingediend bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.
Dat verzoek tot wijziging dient gegrond te zijn op de plaatselijke klimaatomstandigheden, de samenstelling en de omvang van het veebestand, op de soorten huisvesting, op de soorten voortgebrachte dierlijke mest, op de hantering ervan en op de eventuele verwerking ervan.
Het landbouwbestuur richt zijn beslissing waarbij over de volledigheid van het verzoek wordt beslist aan de verzoeker binnen de vijftien dagen vanaf de dag waarop het verzoek is ingediend, in toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt behandeld en het landbouwbestuur treft een met redenen omklede beslissing op grond van de criteria vermeld in lid 2, binnen de drie maanden na kennisgeving van de beslissing waarbij verklaard wordt dat het dossier volledig is.
Indien hij de beslissing van het landbouwbestuur niet gekregen heeft binnen de termijn van 3 maanden bedoeld in lid 3, kan de verzoeker de Minister van Landbouw bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt, verzoeken om over zijn verzoek te beslissen.
De verzoeker voegt bij zijn schrijven een afschrift van het dossier dat hij aanvankelijk aan het landbouwbestuur heeft gericht.
Binnen de drie maanden na aanhangingmaking van het verzoek bij de Minister van Landbouw richt laatstgenoemde zijn beslissing aan de verzoeker, bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt.
Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld.
Art. R.200. § 1. Alle opslagaccommodatie voor dierlijke mest moet waterdicht zijn. § 2. De waterdichtheid van elke opslagaccommodatie bedoeld bij dit hoofdstuk en waarvan de bouw ondernomen wordt na 29 november 2002 dient door geschikte systemen vlot en constant controleerbaar te worden gemaakt. De technische voorschriften die de waterdichtheid waarborgen, worden nader bepaald door de Minister van Landbouw. § 3. Indien er twijfels bestaan omtrent de waterdichtheid van de opslagaccommodatie voor dierlijke mest, kan het bestuur ze bij elk middel dat het nuttig acht aan een verificatie onderwerpen.
Art. R.201. De artikelen R.197, R.198, R.199 en R.200 zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning. Afdeling 2. - Spreiding van de meststoffen
Art. R.202. § 1. Het spreiden van meststoffen is verboden op minder dan zes meter van oppervlaktewater. Die afstand van zes meter wordt berekend vanaf de hoge oever of het talud dat aan dat oppervlaktewater grenst. § 2. Het spreiden van meststoffen is verboden : 1° op een besneeuwde bodem;2° op een waterverzadigde bodem;3° op zuivere peulgewassen (fabaceae);4° tijdens de tussenteelt die voorafgaat aan of volgt op het inzaaien of aanplanten van peulgewassen;behalve als voor de spreiding een bemestingsadvies wordt opgesteld op grond van stikstofprofielen.
Art. R.203. § 1. Onverminderd artikel R.217 is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking en van minerale meststoffen verboden op een besneeuwde bodem. § 2. Onverminderd artikel R.218 is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking verboden op grond die niet bedekt is met planten, ongeacht de helling, behalve als de dierlijke mest opgenomen wordt binnen de 24 uur nadat hij aangebracht is. § 3. Op akkerland is het spreiden van organische meststoffen verboden op bodems met een hellingsgraad van meer dan 15 pct.
Art. R.204. § 1. De spreiding wordt verricht door middel van geschikt en goed werkend materieel. § 2. Met het oog op het bereiken van de doelstellingen bedoeld in artikel R.189 kan de Regering bijzondere spreidingsvoorwaarden bepalen voor minerale meststoffen.
Art. R.205. De spreidingsperiodes zoals voorgesteld in bijlage XXIII worden op volgende wijze gereglementeerd : 1° op akkerland. Het spreiden van minerale meststoffen, van organische meststoffen met een snelle werking en van zachte mest is verboden van 16 oktober tot 15 februari.
Van 1 juli tot en met 15 oktober is de spreiding van organische meststoffen enkel toegelaten op percelen bestemd voor wintergewassen die in de herfst zijn aangeplant of voor "nitraat vasthoudende" gewassen die vóór 15 september worden aangeplant en die na 30 november worden vernietigd, of op ingegraven stro tot maximum 80 kg stikstof per hectare; 2° op weideland. Het spreiden van minerale meststoffen, van organische meststoffen met een snelle werking, uitgezonderd teruggave aan de bodem door het vee tijdens het weiden, en van zachte mest is verboden van 16 oktober tot 31 januari.
Indien de weersvoorspellingen de inachtneming van de artikelen R.202 en R.203 mogelijk maken, is de spreiding van organische meststoffen met een snelle werking en van zachte mest evenwel toegelaten van 16 januari tot 31 januari tot maximum 80 kg stikstof per hectare. Afdeling 3. - Maximumhoeveelheden spreidbare stikstof
Art. R.206. De spreiding van meststoffen wordt enkel toegelaten voor het dekken van de fysiologische stikstofbehoeften van de planten, waarbij erover gewaakt wordt dat het verlies van nutriënten beperkt wordt.
Art. R.207. § 1. Op weideland mag de totale stikstofaanbreng over één jaar nooit 350 kg per hectare overschrijden, met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt. § 2. Met het oog op verificatie door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of het landbouwbestuur is elk landbouwbedrijf ertoe verplicht de documenten te bewaren met betrekking tot de aankoop of de levering van minerale meststoffen vanaf 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het lopende kalenderjaar. § 3. De maatregelen bedoeld in § 2 van dit artikel zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.
Art. R.208. § 1.De aanbreng van minerale meststoffen op akkerland wordt zodanig beperkt dat de totale hoeveelheid aangebrachte stikstof over één jaar, rekening houdend met de stikstofaanbreng door organische meststoffen, 250 kg per hectare akkerland als gemiddelde voor één bedrijf, niet overschrijdt. § 2. Met het oog op verificatie door het bestuur is elk landbouwbedrijf ertoe verplicht de documenten te bewaren met betrekking tot de aankoop of de levering van minerale meststoffen vanaf 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het lopende kalenderjaar. § 3. De maatregelen bedoeld in § 2 van dit artikel zijn niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning.
Art. R.209. Onverminderd de inachtneming van artikel R.213, § 1, mag de aanbreng van organische stikstof over één jaar en voor de gehele aangegeven landbouwoppervlakte van het bedrijf al naar gelang zijn bestemming als akker- of weideland het gemiddelde van 115 kg per hectare akkerland en het gemiddelde van 230 kg per hectare weideland met inbegrip van de teruggave aan de bodem door het vee dat zich op de weide bevindt, niet overschrijden.
Art. R.210. § 1. Op een gegeven perceel en onverminderd de inachtneming van artikel R.209 worden de organische meststoffen in dusdanige verhoudingen gespreid dat de gemiddelde aanbreng van organische stikstof over de twee tot vijf opeenvolgende jaren waarin bedoeld perceel in bedrijf is als akker- of weideland, volgende waarden over één jaar niet overschrijdt : a) 115kg kg per hectare akkerland;b) 230 kg per hectare weideland. § 2. De maximumaanbreng van organische stikstof per perceel akkerland over één jaar wordt bepaald op 230 kg organische stikstof per hectare.
Onderafdeling 4. - Grondgebondenheidscijfer Art. R.211. § 1. Het bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer (LSI of LS-Interne) wordt volgens hiernavolgende formule berekend : LS-Interne = Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.)/(+). § 2. Jaarlijks tegen 30 april worden de landbouwers op grond van de meest recente beschikbare gegevens door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu ingelicht over de waarde van hun bedrijfsinterne grondgebondenheidscijfer. § 3. Zodra het bedrijf een intern grondgebondenheidscijfer laat optekenen dat hoger is dan de eenheid, is de landbouwer ertoe verplicht één spreidingscontract of spreidingscontracten te sluiten overeenkomstig artikel R.212 of elke daad te stellen waardoor het interne grondgebondenheidscijfer opnieuw aan de eenheid gelijk wordt of onder de eenheid daalt.
Onderafdeling 5. - Spreidingscontracten Art. R.212. § 1. Elke overdracht van organische meststoffen naar een landbouwbedrijf maakt het voorwerp uit van een spreidingscontract. § 1. De landbouwer kan spreidingscontracten aangaan met derden om zich te schikken naar artikel R.211, § 3, voor zover het globale grondgebondenheidscijfer van zijn bedrijf (LSG of LS-Global) onder de eenheid of gelijk aan de eenheid blijft. De contracten dienen ten minste over één jaar te lopen. § 3. Het globale grondgebondenheidscijfer van het bedrijf wordt volgens hiernavolgende formule berekend : LS-Global = (Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.))/) + [akkerlandoppervlakte van het bedrijf (ha) X 115(kgNorg./ha]). § 4. Jaarlijks tegen 30 april worden de betrokken landbouwers op grond van de meest recente beschikbare gegevens door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu ingelicht over de waarde van het globale grondgebondenheidscijfer van hun bedrijf. § 5. In de valoriseringscontracten worden minstens volgende uitvoeringswijzen opgenomen : a) de verbintenis door de contractpartners om alle voorschriften die hen betreffen inzake het stikstofbeheer na te leven;b) de hoeveelheid organische stikstof die in het contract wordt bepaald (en diens equivalent in hoeveelheden organische meststoffen), evenals de duur van het contract;c) de modaliteiten die bepaald zijn bij contractbreuk, bij niet-naleving van het contract of in geval van geschil tussen de partijen;d) de bijwerking en terbeschikkingstelling van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, tegen 30 april van elk jaar door de contractpartners, van een boekhouding van de overdrachten voor het afgelopen landbouwjaar.Voor de boekhouding van de overdrachten wordt een document opgemaakt dat door de bij het of de contracten betrokken partijen ondertekend wordt en waarin de informatie over de verrichte overdrachten is opgenomen. § 6. De Minister kan de modaliteiten nader bepalen voor de uitvoering van de valoriseringscontracten. § 7. Elk spreidingscontract wordt in drie exemplaren opgemaakt, één voor de landbouwer, één voor de derde en één voor het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, dat door de cedent wordt overgemaakt, uiterlijk één maand na ondertekening ervan.
Onderafdeling 6. - Beheer van de stikstof in kwetsbare gebieden Art. R.213. § 1. In de kwetsbare gebieden mag de aanbreng van organische stikstof op de betrokken oppervlakten van het bedrijf over één jaar en voor de gehele gebruikte landbouwoppervlakte van het bedrijf het gemiddelde van 170 kg per hectare gebruikt akkerland niet overschrijden. § 2. Voor de bedrijven die minstens één perceel in een kwetsbaar gebied bezitten, wordt het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden van het bedrijf (LSZv) volgens deze formule berekend : LS-Zone vulnérable = (Voortgebrachte organische stikstof (kgNorg.) + Ingevoerde organische stikstof (kgNorg.) - - Uitgevoerde organische stikstof (kgNorg.))/(/( + [akkerlandoppervlakte van het bedrijf buiten kwetsbare gebieden (ha) x 115(kgNorg./ha)]). § 3. Het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden moet lager zijn dan of gelijk zijn aan een eenheid. § 4. Jaarlijks tegen 30 april worden de betrokken landbouwers op grond van de meest recente beschikbare gegevens door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu ingelicht over de waarde van het grondgebondenheidscijfer in kwetsbare gebieden van hun bedrijf.
Art. R.214. Voor de bedrijven die minstens één perceel in kwetsbare gebieden bezitten, bepalen de Ministers de voorwaarden waaronder een opvolging kan plaatsvinden die potentieel uitspoelbare stikstofmaatregelen kan inhouden.
Art. R.215. § 1. Tegen 15 september wordt er in kwetsbare gebieden een bodembedekkend wintergewas, bestaande uit maximum 50 % peulgewassen, aangeplant in een verhouding van minstens 75 % van het akkerland waarop de oogst plaats heeft gevonden vóór 1 september en waarop een gewas aangeplant zal worden na 1 januari van het daarop- volgende jaar, vlas en erwt uitgezonderd.
Dat bodembedekkend gewas mag niet vernietigd worden vóór 1 december. § 2. In kwetsbare gebieden kunnen de Ministers voor een beperkt grondgebied en beperkte duur en bij specifieke dwingende weers-, landbouw- of leefmilieufactoren of -toestanden, bijzondere voorwaarden bepalen voor de bodembekkende gewassen.
Art. R.216. § 1. In kwetsbare gebieden kunnen de blijvende weidelanden enkel tussen 1 februari en 31 mei bewerkt worden. § 2. Tijdens de eerste twee jaren na de bewerking wordt de bewerkte oppervlakte ingezaaid met bodembedekkende gewassen of een opeenvolging ervan zonder peulgewassen of bodembedekkende gewassen die peulgewassen inhouden. Wordt er een bodembedekkend gewas voor weidelanden ingezaaid, dan zijn peulgewassen evenwel toegelaten. § 3. De spreiding van minerale meststoffen is verboden op de betrokken oppervlakte tijdens het eerste jaar volgend op de bewerking van de bodem. § 4. De spreiding van organische meststoffen is verboden op de betrokken oppervlakte tijdens de eerste twee jaar volgend op de bewerking van de bodem.
Art. R.217. In kwetsbare gebieden is de spreiding van meststoffen verboden op een bevroren bodem.
Art. R.218. § 1. In kwetsbare gebieden is het spreiden van organische meststoffen met een snelle werking verboden op grond die niet bedekt is met planten boven op een helling van 10 %, behalve als de dierlijke mest opgenomen wordt de dag zelf nadat hij aangebracht is. § 2. In kwetsbare gebieden is het op een perceel met gewassen waarvan meer dan 50 pct. van de oppervlakte of meer dan 50 are een hellingsgraad bezit gelijk aan of hoger dan 10 % verboden minerale meststoffen te spreiden op gronden voor hakvruchten of daarmee gelijkgestelde gewassen zoals maïs, voederbieten, voederwortelen, aardappelen, suikerbieten, chicorei en groenteteelt in volle grond, behalve als er een zes meter brede grasstrook aangelegd wordt in het perceel, op het deel ervan dat onderaan de helling en aan de rand van het perceel gelegen is.
Dat verbod geldt niet : 1° als de aan elkaar grenzende percelen, gelegen onderaan het perceel waarop erosiegevaar dreigt, ofwel weideland zijn of enkel grasachtige gewassen dan wel een mengeling ervan met peulgewassen, ofwel braakland ter bescherming van de fauna of bosaanplantingen, voorzover de bedekking van die percelen plaatsgevonden heeft vóór 30 november van het voorgaande jaar;2° als geen enkele kant van het risico inhoudend perceel op minder dan 30 m van oppervlaktewater gelegen is. Onderafdeling 7. - Afwijkingsbepalingen Art. R.219. Voor duidelijk afgebakende gebieden en voor een beperkte duur bepalen de Ministers de voorwaarden waaronder een afwijking van de maximumhoeveelheden aan spreidbare stikstof, bepaald in artikel R.209, toegelaten kan worden.
Art. R.220. In kwetsbare gebieden bepalen de Ministers, onverminderd de inachtneming van artikel R.209 en mits inachtneming van de inlichtings- en onderzoeksprocedure voor het verkrijgen van een afwijking overeenkomstig bijlage III, § 2, lid 3, van de richtlijn, en overeenkomstig de desbetreffende beslissing van de Europese Commissie, de voorwaarden voor de toekenning van een afwijking van artikel R.213, § 1. De afwijkingen worden individueel toegekend aan de landbouwers die erom verzoeken. Afdeling 4. - Evaluatie van de per dier voortgebrachte
stikstofhoeveelheden, van het stikstofgehalte van de dierlijke mest en andere meststoffen Art. R.221. § 1. De per dier en per jaar voortgebrachte stikstofhoeveelheden opgenomen in bijlage XXVI vormen de waarden gebruikt voor de berekening van de organische stikstof voortgebracht bij de bepaling van de grondgebondenheidscijfers.
De organische stikstof voortgebracht in de bepaling van de grondgebondenheidscijfers kan berekend worden op grond van een stikstofbalans bij de uitscheiding die het behoorlijk verantwoorde en door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R.224, §§ 2 en 3, goedgekeurde verschil vormt tussen de opgenomen stikstof en de stikstof vervat in de dierlijke producties. De verliezen van gasachtige stikstof nodig voor de bepaling van de balans worden forfaitair berekend door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R.224, §§ 2 en 3, waarbij meer bepaald rekening wordt gehouden met de voeding, de samenstelling en de omvang van het veebestand, de soorten huisvesting van de dieren, de soorten voortgebrachte dierlijke mest en de hantering ervan. § 2. De Ministers bepalen de voorwaarden waaronder de stikstofbalans bedoeld in § 1 van dit artikel doorgevoerd wordt. § 3. De Ministers kunnen de hoeveelheden per dier en per jaar voortgebrachte stikstof bepalen voor de categorieën dieren die niet opgenomen zijn in bijlage XXVI, op grond van een behoorlijk gemotiveerd verslag van de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R.224, §§ 2 en 3. § 4. Het stikstofgehalte van de dierlijke mest die als referentie gebruikt wordt, inzonderheid voor de berekening van de ingevoerde en uitgevoerde organische stikstof bij de bepaling van de grondgebondenheidscijfers, is opgenomen in bijlage XXVII. Landbouwers wier bedrijfszetel evenwel in het Waalse Gewest gevestigd is, kunnen afwijkende waarden verantwoorden op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de dierlijke mest, indien behoorlijk verantwoord en goedgekeurd door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R.222, §§ 2 en 3. § 5. Het stikstofgehalte van andere meststoffen kan door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpstoffen en Leefmilieu bepaald worden als het niet gewaarborgd wordt krachtens andere vigerende regelgevingen. Landbouwers wier bedrijfszetel evenwel in het Waalse Gewest gevestigd is, kunnen afwijkende waarden verantwoorden op grond van resultaten van regelmatige analyses die representatief zijn voor de dierlijke mest, indien behoorlijk verantwoord en goedgekeurd door de begeleidingsstructuur bedoeld in artikel R.222, §§ 2 en 3. § 6. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpstoffen en Leefmilieu beslist over de productievolumes en over het stikstofgehalte zoals voorgesteld door de landbouwer in toepassing van de §§ 1, 4 en 5. Dat bestuur licht de landbouwer per aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt in uiterlijk drie maanden na indiening van diens verzoek. Indien er binnen bedoelde termijn geen beslissing wordt verstuurd, wordt dat met een beslissing tot weigering gelijkgesteld.
Om ontvankelijk te zijn, wordt het verzoek van de landbouwer verstuurd per aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan de zending verleend wordt en wordt het geviseerd door de begeleidingsstructuur waarvan sprake in artikel R.224, §§ 2 en 3. Afdeling 5. - Terbeschikkingstelling van inlichtingen
Art. R.222. Elke landbouwer is verplicht om op verzoek van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of van het landbouwbestuur de bij dit hoofdstuk vereiste inlichtingen over te maken.
De inlichtingen worden overgemaakt binnen de maand volgend op het verzoek van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen of het landbouwbestuur.
Artikel R.230 is van toepassing in geval van niet-naleving van dit artikel. Afdeling 6. - Begeleiding en coördinatie
Art. R.223. Met het oog op de bevordering van een duurzaam stikstofbeheer in de landbouw organiseren de Ministers in het Waalse Gewest een informatieprogramma waarbij zij inzonderheid de landbouwers uitnodigen om de verplichtingen opgelegd bij dit hoofdstuk uit te voeren.
Zij organiseren eveneens specifieke communicatiecampagnes voor de kwetsbare gebieden.
Art. R.224. § 1. De Ministers organiseren de coördinatie van het regelsysteem en de begeleiding van de landbouwers wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest gevestigd is. § 2. Daartoe vertrouwen zij op grond van een overeenkomst begeleidings- en coördinatie-opdrachten toe aan één of verschillende instellingen die in dit hoofdstuk onder het begrip "begeleidingsstructuur" vallen.
In ieder geval treedt de begeleidingsstructuur op : 1° in het kader van de eventueel overeenkomstig de artikelen R.219 en R.220 toegekende afwijkingen; 2° in het kader van artikel R.221.
De begeleidingsstructuur kan eveneens de landbouwers helpen wier bedrijfszetel in het Waalse Gewest is gevestigd, bij het beheren van het milieurisico voortvloeiend uit hun landbouwbedrijvigheid, wat betreft de nitraatverontreiniging van het water. § 3. De begeleidingsstructuur komt bij voorrang tussenbeide in de kwetsbare gebieden. Afdeling 7. - Evaluatie en bewaking
Art. R.225. Als uit de ervaring opgedaan bij de uitvoering van een actieprogramma in een kwetsbaar gebied blijkt dat de daarin vervatte maatregelen niet aangepast zijn of niet voldoen om in het betrokken gebied de doelstellingen bedoeld in artikel R.189 te bereiken, treft de Regering alle maatregelen of acties die zij noodzakelijk acht.
Bij de keuze van bedoelde maatregelen of acties wordt rekening gehouden met hun doeltreffendheid en hun kostprijs, in verhouding tot andere denkbare maatregelen.
Art. R.226. § 1. Om de kwetsbare gebieden aan te wijzen, de vastgestelde lijst ervan te herzien en de doeltreffendheid van de algemene maatregelen van de daarop betrekking hebbende programma's te evalueren, wordt door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu een algemene bewaking van het nitraatgehalte van het water, "survey nitrate" genaamd, georganiseerd, op volgende wijze : 1° het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu stelt een meetnet vast voor nitraat in het oppervlaktewater en in het grondwater, dat wordt aangevuld met de door de waterproducenten verstrekte inlichtingen;2° onverminderd de bepalingen van afdeling 2) van deel II van bijlage IV van het Waterwetboek, met als opschrift "bewaking van de chemische toestand van het grondwater", verrichten de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar grondwater met een frequentie zoals voorzien in de tabel in bijlage XXVIII, de analyse van representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses over één jaar aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, uiterlijk op 31 maart van het daarop volgende jaar en
de door de Minister opgelegde vorm; 3° de exploitanten van aansluitpunten voor tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater verrichten met een frequentie zoals voorzien in afdeling 5) van deel I van bijlage IV van het Waterwetboek de analyse van de representatieve monsternemingen van het ruwe water die betrekking hebben op volgende parameters : ammoniumstikstof, nitriet en nitraat (resultaten uitgedrukt in, respectievelijk, mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter);zij verstrekken de resultaten van de analyses over één jaar aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, Afdeling Water, uiterlijk op 31 maart van het daarop volgende jaar en de door de Minister opgelegde vorm. § 2. De lijst van de kwetsbare gebieden wordt minstens om de vier jaar opnieuw onderzocht en indien nodig herzien en aangevuld, om rekening te houden met de veranderingen en factoren die op het ogenblik van de voorgaande aanwijzing niet te voorzien waren.
Art. R.227. De nitraatconcentraties in het water wordt gemeten via spectrofotometrie van moleculaire absorptie of via enige andere meetmethode die door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu is aanvaard en waarmee vergelijkbare resultaten gehaald kunnen worden.
Art. R.228. Jaarlijks bepalen de Ministers de referentiewaarden voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen, aan de hand waarvan de impact van de ondernomen acties geëvalueerd en de maatregelen uitgevoerd met het oog op de bestrijding van de nitraatverontreiniging van het water bijgesteld kunnen worden. Bedoelde waarden worden inzonderheid bepaald op grond van volgende bestanddelen : 1° de weersomstandigheden die het betrokken jaar overwegend hebben gekenmerkt;2° de resultaten van de stikstofprofielen verspreid in een netwerk van respresentatieve meetpunten, "survey surfaces agricoles" genaamd.De Minister kan de wijze van doorvoering van de "survey surfaces agricoles" bepalen; 3° het soort gewassen;4° de ligging en de bodemkundige voorwaarden. Art. R.229. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu gaat na of de verplichtingen die op de landbouwers rusten krachtens dit hoofdstuk, nageleefd worden.
In geval van twijfel over de niet-naleving van bedoelde verplichtingen licht het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu de landbouwer bij aangetekend schrijven of op enige andere wijze waarop een vaste dagtekening aan een zending wordt verleend, daarover in, waarbij laatstgenoemde uitgenodigd wordt om de opmerkingen van dat bestuur van antwoord te voorzien. Daarvoor beschikt hij over een termijn van één maand. Binnen een termijn van drie maanden vanaf voornoemd aangetekend schrijven of enig ander schrijven waarmee een vaste dagtekening wordt verleend aan voornoemde zending, bepaalt het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of er sprake is van niet-naleving van de verplichtingen. In dat geval is artikel R.230 van toepassing.
Art. R.230. De bepalingen van de artikelen D.407 tot en met D.410 zijn van toepassing op de uitvoering van dit hoofdstuk. » .
Art. 3.Artikel R.459 van het Waterwetboek wordt opgeheven.
Art. 4.Artikel R.460 van het Waterwetboek wordt vervangen door volgende bepaling : "Art. R.460. § 1. De opslagaccommodatie dient in overeenstemming te zijn met de artikelen R.197 tot en met R.199 uiterlijk : 1) op 31 december 2008 voor alle bedrijven waarvan het veebestand in de loop van het jaar 2005 meer dan 5.000 kilogram stikstof heeft voortgebracht. Die hoeveelheden worden bepaald op grond van de gegevens opgenomen in bijlage XXVI; 2) op 31 december 2009 voor alle bedrijven waarvan het veebestand in de loop van het jaar 2005 tussen 2.500 en 5.000 kilogram stikstof heeft voortgebracht. Die hoeveelheden worden vastgesteld op grond van de gegevens opgenomen in bijlage XXVI; 3) op 31 december 2010 voor alle andere bedrijven, de bedrijven aangewezen in de §§ 3 en 4 uitgezonderd;4) op 31 december 2010 voor alle bedrijven die toebehoren aan landbouwers die verklaren geen overnemer te hebben voor hun veehouderij-accommodatie uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn toegelaten in de punten 1 tot en met 3 van § 1, en die de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt op datum van 28 november 2002. Indien die accommodatie overgenomen wordt vóór 2013 wordt de verklaring beschouwd als een opzettelijke fout ten opzichte van de randvoorwaarden en alle onverschuldigd verkregen premies ten aanzien van hoofdstuk IV zullen terugbetaald moeten worden. § 2. Voor wat betreft de bestaande opslagaccommodatie die niet in overeenstemming is met de artikelen R.197 tot en met R.199 op 1 januari 2007, treden de artikelen R.197 tot en met R.199 en de beperkingen betreffende de in artikel R.205 bepaalde winterse spreidingsperiodes van organische meststoffen in werking zodra de bestaande opslagaccommodatie in overeenstemming is met de artikelen R.197 tot en met R.199, en uiterlijk op de data bepaald in § 1. § 2. Dit artikel is niet van toepassing op de bedrijven die niet ingedeeld zijn krachtens de regelgeving betreffende de milieuvergunning. § 4. In afwijking van § 1 kan de vervaldatum door de Minister opgeschoven worden bij overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. »
Art. 5.De bijlagen XXI, XXIV en XXV van het Waterwetboek worden opgeheven.
Art. 6.De bijlagen XXII, XXIII, XXVI, XXVII en XXVIII van het regelgevende deel van het Waterwetboek worden vervangen door, respectievelijk, de bijlagen I tot en met V van dit besluit.
Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 januari 2007.
Art. 8.De Minister tot wiens bevoegdheden het waterbeleid behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 15 februari 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
BIJLAGE I "Bijlage XXII Overeenstemmingstabel met betrekking tot de productie van dierlijke mest (Gemiddeld productievolume van dierlijke mest over zes maanden)
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Stallen voor de runderteelt met mest die rechtstreeks op het veld opslagen kan worden Enkel de mest uit de geelgekleurde ruimtes kan rechtstreeks op het veld opslagen worden.
STALHOUDING MET HALVE STROBEDEKKING
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
STALHOUDING MET STROBEDEKKING EN STALHOUDING MET STROBEDEKKING EN SCHOONGEVEEGD MET TUSSENTIJDEN LANGER DAN 5 DAGEN
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
STALHOUDING MET STROBEDEKKING, SCHOONGEVEEGD MET TUSSENTIJDEN LAGER DAN OF GELIJK AAN 5 DAGEN
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 15 februari 2007 tot wijziging van Boek II van het Leefmilieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzaam beheer van stikstof in de landbouw.
Namen, 15 februari 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
BIJLAGE II "Bijlage XXIII Spreidingsperiodes voor meststoffen Overzichtstabel voor de spreidingsperiodes van organische meststoffen
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 15 februari 2007 tot wijziging van Boek II van het Leefmilieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzaam beheer van stikstof in de landbouw.
Namen, 15 februari 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
BIJLAGE III "Bijlage XXVI Tabel voor de jaarlijkse stikstofproductie per dierencategorie na aftrek van het opslagverlies en rekening houdend met de leegstandperiodes voor varkensachtigen en pluimvee :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 15 februari 2007 tot wijziging van Boek II van het Leefmilieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzaam beheer van stikstof in de landbouw.
Namen, 15 februari 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
Bijlage IV "BIJLAGE XXVII Tabel van de gemiddelde stikstofsamenstelling van dierlijke mest
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
. " Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 15 februari 2007 tot wijziging van Boek II van het Leefmilieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzaam beheer van stikstof in de landbouw.
Namen, 15 februari 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
Bijlage V "BIJLAGE XXVIII Tabel voor de frequentie van de analyses van nitraat, nitriet en ammoniumstikstof op de plaatsen van monsterneming in het bewakingsnet
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
NB : de analyses worden zoveel mogelijk over het jaar gespreid. » Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 15 februari 2007 tot wijziging van Boek II van het Leefmilieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzaam beheer van stikstof in de landbouw.
Namen, 15 februari 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN