gepubliceerd op 09 september 2019
Besluit van de Waalse Regering betreffende het verlagen van de emissies van sommige luchtverontreinigende stoffen
11 APRIL 2019. - Besluit van de Waalse Regering betreffende het verlagen van de emissies van sommige luchtverontreinigende stoffen
De Waalse Regering, Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, artikel 1, 6°, ingevoegd bij het decreet van 27 oktober 2011;
Gelet op Boek I van het Milieuwetboek, inzonderheid op artikel D.20.16., ingevoegd bij het decreet van 16 maart 2006 en gewijzigd bij het decreet van 24 oktober 2013;
Gelet op het klimaatdecreet van 20 februari 2014, inzonderheid op de artikelen 12 tot 15 en 17;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 13 november 2002 tot vastlegging van emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 25 maart 2004 houdende programma voor de geleidelijke vermindering van de uitstoot van SO2, NOx, fotVOS en NH3;
Gelet op het verslag van 12 november 2018 opgesteld overeenkomstig artikel 3, 2°, van het decreet van 11 april 2014 houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 november 2018;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 22 november 2018;
Gelet op het verzoek om adviesverlening binnen een termijn van dertig dagen, gericht aan de Raad van State op 27 november 2018, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het gebrek aan adviesverlening binnen die termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat dit besluit ertoe strekt, vooruitgang te boeken in de richting van luchtkwaliteitsniveaus die geen aanzienlijke negatieve gevolgen of risico's voor de menselijke gezondheid en het leefmilieu teweegbrengen;
Overwegende dat dit besluit de Waalse verbintenissen opneemt betreffende de verlaging van anthropogene emissies in de atmosfeer inzake zwaveldioxide (SO2), stikstofoxides (NOx), vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan (COVNM), ammoniak (NH3) en fijne deeltjes (PM2,5) en in de opstelling, de aanneming, de bewaking en de aangifte van de emissies van deze verontreinigende stoffen en andere verontreinigende stoffen als bedoeld in bijlage 1 voorziet, evenals van hun effecten;
Overwegende dat dit besluit eveneens bijdraagt tot de verwezenlijking van: 1° de luchtkwaliteitsdoelstellingen vastgesteld in het besluit van de Waalse Regering van 15 juli 2010 betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit, en de vooruitgang die geboekt dient te worden voor de langetermijndoelstelling, namelijk luchtkwaliteitsniveaus bereiken die aangepast zijn aan de richtsnoeren inzake luchtkwaliteit van de Wereldgezondheidsorganisatie;2° de doelstellingen inzake bescherming van de biodiversiteit en van de ecosystemen overeenkomstig het zevende Europees actieprogramma voor het leefmilieu;3° een verbeterde wederzijdse afstemming van het luchtkwaliteitsbeleid en de andere relevante beleidsopties, in het bijzonder klimaat- en energiebeleid; Overwegende dat de verbintenissen inzake verlaagde emissies die België zijn toegewezen door enerzijds het protocol van Göteborg inzake vermindering van verzuring, eutrofiëring en ozon op leefniveau, zoals aangepast in 2012, en anderzijds Richtlijn (EU) 2016/2284, tussen de bevoegde entiteiten verdeeld via politieke akkoorden zijn vastgelegd in twee in uitwerking zijnde samenwerkingsakkoorden die door het Parlement van elk betrokken entiteit goedgekeurd zullen moeten worden;
Overwegende dat dit besluit de inachtneming door het Gewest beoogt van de inspanningen waartoe het zich in deze politieke akkoorden verbonden heeft;
Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Voorwerp, toepassingsgebied en begripsomschrijvingen
Artikel 1.Dit besluit is een omzetting van Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG.
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de emissies van de verontreinigende stoffen bedoeld in bijlage 1 uit alle bronnen aanwezig op het grondgebied van het Gewest.
Art. 3.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder: 1° emissie: lozing van een substantie in de atmosfeer uit een punctuele of diffuse bron;2° anthropogene emissies: emissies van verontreinigende stoffen in de atmosfeer verbonden aan de menselijke activiteit;3° ozonprecursoren: stikstofoxiden, vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan, methaan en koolmonoxide;4° luchtkwaliteitsdoelstellingen: de grenswaarden, streefwaarden en blootstellingsconcentratieverplichtingen voor de luchtkwaliteit zoals vastgesteld in het besluit van de Waalse Regering van 15 juni 2010 betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit;5° zwaveldioxide of SO2: alle zwavelverbindingen, uitgedrukt in zwaveldioxode, met inbegrip van zwaveltrioxide (SO3), zwavelzuur (H2SO4) en beperkte zwavelverbindingen zoals waterstofsulfide (H2S), mercaptanen en dimethylsulfide;6° stikstofoxide of NOx: stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt als stikstofdioxide;7° de vluchtige organische stoffen, met uitzondering van methaan: alle andere organische verbindingen dan methaan, die onder invloed van de zonnestraling fotochemische oxidansen kunnen voortbrengen in reactie met stikstofoxiden;8° fijne stof of PM2,5: deeltjes met aerodynamische diameter kleiner dan of gelijk aan 2,5 microemeter of µm;9° carbon black: lichtabsorberende roetdeeltjes;10° gewestelijke verbintenis tot reductie van de emissies: de verplichting, aan het Gewest opgelegd, om de emissies van een stof te beperken tijdens een doelkalenderjaar, uitgedrukt in een hoeveelheid kiloton per jaar die niet overschreden mag worden;11° landings- en opstijgingscyclus: cyclus met het taxiën bij vertrek en aankomst, het opstijgen, de klim, het naderen, het landen en alle overige verrichtingen van het luchtvaartuig op een lagere hoogte dan 3000 voet;12° Verdrag van Genève : het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, aangenomen te Genève op 13 november 1979;13° Agentschap: het "Agence wallonne de l'Air et du Climat" (Waals Agentschap voor Lucht en Klimaat);14° de Minister : de Minister van Leefmilieu. HOOFDSTUK II. - Gewestelijke verbintenissen tot verlaging van de emissies
Art. 4.Tot en met 31 december 2019 mogen de jaarlijkse antropogene emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden, vluchtige organische verbindingen uit stationaire bronnen van het Gewest volgende maxima, uitgedrukt in kiloton/jaar, niet overschrijden:
SO2
NOx
VOS
NH3
Stationaire bronnen
29
46
28
28,76
Voor wat de vervoersector betreft, draagt het Gewest bij tot de nationale inspanning met het oog op de verlaging van de emissies voor het bereiken het emissieplafond van deze sector voor België, uitgedrukt in kiloton/jaar:
SO2
NOx
VOS
NH3
Vervoer
2
68
35,6
/
Art. 5.Van 2020 tot 2029 beperkt het Gewest zijn jaarlijkse antropogene emissies van zwaveldioxide, stikstofoxide, vluchtige organische verbindingen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijne deeltjes overeenkomstig zijn gewestelijke verbintenis tot verlaging van de emissies, uitgedrukt in kiloton/jaar:
SO2
NOx
NMVOS
NH3
PM2,5
Alle bronnen, vervoer inbegrepen
25,9
68,0
35,8
25,3
7,6
Emissies Waals Gewest 2005
44,4
114,9
45,0
26,3
10,7
Art. 6.Vanaf 2030 beperkt het Gewest zijn jaarlijkse antropogene emissies van zwaveldioxide, stikstofoxide, vluchtige organische verbindingen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijne deeltjes overeenkomstig zijn gewestelijke verbintenis tot verlaging van de emissies, uitgedrukt in kiloton/jaar:
SO2
NOx
NMVOS
NH3
PM2,5
Alle bronnen, vervoer inbegrepen
15,6
49,6
32,5
19,4
8,8
Emissies Waals Gewest 2005
44,6
122,8
46,9
22,8
15,4
Art. 7.De gewestelijke verbintenis tot verlaging van de emissies, bedoeld in de artikelen 5 en 6, wordt berekend ten opzichte van het referentiejaar 2005 en kan op grond van de formule bedoeld in bijlage 2 worden aangepast.
Art. 8.Te rekenen van 2025 beperkt het Gewest zijn antropogene emissies van zwaveldioxide, stikstofoxide, organische verbindingen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijne stofdeeltjes om een indicatief niveau te bereiken, bepaald door een lineair reductietraject tussen de emissieniveaus vastgesteld in de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor 2020 en de emissieniveaus vastgesteld in de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor 2030.
Er kan een niet-lineair reductietraject worden gevolgd als dit uit economisch en technisch oogpunt slagkrachtiger is en als het lineair reductietraject vanaf 2025 geleidelijk ingehaald wordt zonder de verbintenissen tot de verlaging van de emissies tegen 2030 in gevaar te brengen. Dit reductietraject en de redenen om het te volgen worden omschreven in gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging bedoeld in artikel 14.
Als de emissies in 2025 boven de emissies van het reductietraject liggen, wordt het differentieel door het Agentschap in de overeenkomstig artikel 17 opgestelde latere inventarisverslagen uiteengezet, samen met de maatregelen om de emissies opnieuw op dit spoor te krijgen.
Art. 9.Met het oog op de inachtneming van artikel 4 worden de emissies van luchtvaartuigen buiten de landings- opstijgingscyclus om, niet in overweging genomen.
Met het oog op de inachtneming van de artikelen 5 tot 8 worden de emissies niet in overweging genomen: 1° van de luchtvaartuigen buiten de landings- en opstijgingscyclus om;2° van stikstofoxiden en vluchtige organische substanties met uitzondering van methaan, uit het beheer van dierlijke mest en landbouwbodems. Het beheer van dierlijke mest en landbouwbodems beantwoorden respectievelijk aan de activiteitscategorieën 3B en 3D van de nomenclatuur voor de kennisgeving van de gegevens 2014, omschreven in het Verdrag van Genève. HOOFDSTUK III. - Flexibiliteiten
Art. 10.Het Gewest kan overeenkomstig bijlage 4, deel 4, de gewestelijke inventarissen van de jaarlijkse emissies aanpassen voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, vluchtige organische verbindingen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijne deeltjes wanneer de toepassing van verbeterde inventarismethodes van de emissies, bijgewerkt in functie van de evoluerende wetenschappelijke kennis, de niet-inachtneming van de gewestelijke verbintenissen tot reductie van de emissies als gevolg zou hebben.
Art. 11.Als het Gewest, voor een gegeven jaar, wegens een buitengewoon koude winter of een buitengewoon droge zomer, zijn verbintenissen tot verlaging van de emissies niet kan nakomen, kunnen deze verbintenissen ingevuld worden door het gemiddelde van de gewestelijke jaarlijkse emissies te berekenen voor het betrokken jaar, het jaar daarvoor en het jaar daarna behalve als dat gemiddelde hoger komt te liggen dan het niveau van de jaarlijkse gewestelijke emissies bepaald door de reductieverbintenis toegezegd door het Gewest.
Art. 12.Het Gewest wordt geacht zijn verplichtingen ten titel van de artikelen 5 tot 9 te hebben nageleefd voor een maximumduur van drie jaar als de niet-inachtneming van zijn verbintenissen tot verlaging van de emissies voor de relevante verontreinigende stoffen voortvloeit uit een redelijkerwijs niet te voorziene, plotse en buitengewone onderbreking of capaciteitsdaling in het energie- of warmtedistributie- of productienet voor zover volgende voorwaarden zijn vervuld: 1° alle redelijke inspanningen, met inbegrip van de uitvoering van nieuwe en beleidsmaatregelen, worden geleverd om de verbintenissen na te komen, en om ervoor te zorgen dat de periode van niet-nakoming zo kort mogelijk is;en 2° de uitvoering van maatregelen en beleidsmaatregelen die boven op die bedoeld onder 1° komen, zou disproportionele kosten tot gevolg hebben, zou een significant gevaar vormen voor de nationale energieveiligheid of zou een substantieel risico op energieonzekerheid voor een aanzienlijk deel van de bevolking inhouden.
Art. 13.Het Agentschap gaat na, of het voor een gegeven jaar nodig is flexibiliteit in te roepen en, in voorkomend geval, of het Gewest de voorwaarden vervult om voor flexibiliteit in aanmerking te komen en stelt het aanpassingsvoorstel bedoeld in bijlage 4, deel 4, vast. HOOFDSTUK IV. - Gewestelijke programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging
Art. 14.Het Lucht Klimaat Energie Plan-ontwerp dat de Regering uitwerkt overeenkomstig artikel 13 van het klimaatdecreet van 20 februari 2014 dekt het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging.
Het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging omvat de elementen en maatregelen voor de reductie van de emissies bedoeld in bijlage 3, delen 1, 2 en 3.
Art. 15.Op grond van de voorstellen van de Waalse Overheidsdienst zorgt de Regering om de vier jaar, en wanneer de verplichtingen van hoofdstuk 2 volgens de gegevens van de laatste inventaris van de emissies of van de laatste emissieprojecties niet nageleefd worden of dreigen te worden, voor een bijwerking van het gewestelijk programma van de bestrijding van de luchtverontreiniging, binnen een termijn van achttien maanden na het voorleggen van deze gegevens.
Het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging omvat de elementen bedoeld in bijlage 3, deel 2.2.
Art. 16.De Minister deelt het gewestelijk programma uiterlijk op 1 april 2019 en de bijgewerkte versies binnen een termijn van twee maanden aan de Europese Commissie mee. HOOFDSTUK V. - Gewestelijke inventarissen van de emissies, gewestelijke projecties van de emissies en inventarisverslagen
Art. 17.§ 1. Jaarlijks worden de gewestelijke inventarissen van de emissies voor de verontreinigende stoffen, opgenomen in tabel A van bijlage 1, overeenkomstig de daarin verwoorde vereisten door het Agentschap uit- en bijgewerkt.
Om de vier jaar worden de gewestelijke inventarissen van de in de ruimte verspreide emissies en van de inventarissen van de grote punctuele bronnen, en om de twee jaar worden de gewestelijke projecties van de emissies voor de verontreinigende stoffen, opgegeven in tabel B van bijlage 1, overeenkomstig de daarin verwoorde vereisten door het Agentschap uit- en bijgewerkt.
Er wordt door het Agentschap een inventarisverslag opgesteld, dat wordt gevoegd bij de gewestelijke inventarissen van de emissies en de gewestelijke projecties van de emissies bedoeld in de leden 1 en 2, overeenkomstig de vereisten verwoord in tabel C van bijlage 1.
Wanneer het Gewest voor een flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 10 tot 12 opteert, laat het Agentschap de informatie waaruit blijkt dat het inroepen van deze flexibiliteit de relevante voorwaarden vervult, in het inventarisverslag van het betrokken jaar opnemen. § 2. De gewestelijke inventarissen van de emissies, met inbegrip van, in voorkomend geval, de aangepaste gewestelijke inventarissen van de emissies, de gewestelijke projecties van de emissies, de gewestelijke inventarissen van de in de ruimte verspreide emissies en de inventarissen van de grote punctuele bronnen en de daarbij gevoegde inventarisverslagen worden overeenkomstig bijlage 4 door het Agentschap uit- en bijgewerkt. § 3. De gegevens bedoeld in dit artikel worden overeenkomstig het samenwerkingsakkoord van 18 mei 1994 tussen het Brusselse, Vlaamse en Waalse Gewest inzake het toezicht op emissies in de lucht en op de structurering van de gegevens aan IRCEL medegedeeld. HOOFDSTUK VI. - Toezicht op de gevolgen van de luchtverontreiniging
Art. 18.§ 1. De Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en het Agentschap oefenen een toezicht uit op de negatieve effecten van de luchtverontreiniging op de ecosystemen, daarbij aan de hand van een kostenefficiënte en risico-gefocuste aanpak steunend op een representatief bewakingsnet van soorten natuurlijke en semi-natuurlijke zoetwaterhabitats en bosecosystemen.
Daartoe wordt de coördinatie gegarandeerd met andere bewakingsprogramma's, opgesteld krachtens hoofdstuk III van het besluit van de Waalse Regering van 15 juli 2010 betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit, artikel D.19 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en artikel 4 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud en, in voorkomend geval, het Verdrag van Genève.
De Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en het Agentschap maken in voorkomend geval gebruik van de gegevens, ingezameld met het oog op deze programma's, en van de toezichtsindicatoren vernoemd in bijlage 5. § 2. De methodes opgenomen in het Verdrag van Genève en de desbetreffende handboeken voor programma's van internationale samenwerking kunnen worden gebruikt voor de inzameling en de mededeling van de informatie vernoemd in bijlage 5. § 3. Uiterlijk op 1 juli 2018 en vervolgens om de vier jaar worden de plaats waar de bewakingssites gelegen zijn en de daarmee samenhangende bewakingsgegevens in verband met de luchtverontreiniging en, uiterlijk op 1 juli 2019 en vervolgens om de vier jaar worden de bewakingsgegevens bedoeld in paragraaf 1 door de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en het Agentschap overeenkomstig artikel 7 van het samenwerkingsakkoord van 18 mei 1994 het samenwerkingsakkoord van 18 mei 1994 tussen het Brusselse, Vlaamse en Waalse Gewest inzake het toezicht op emissies in de lucht en op de structurering van de gegevens aan IRCEL overgemaakt. HOOFDSTUK VII. - Toegang tot de informatie
Art. 19.Worden bekendgemaakt op de website van het Agentschap: 1° het gewestelijke programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging en de eventuele bijgewerkte versies ervan;2° de gewestelijke inventarissen van de emissies, met inbegrip van, in voorkomend geval, de aangepaste gewestelijke inventarissen van de emissies, de gewestelijke projecties van de emissies, de gewestelijke inventarissen van de in de ruimte verspreide emissies en de inventarissen van de grote punctuele bronnen en de inventarisverslagen, zoals bedoeld in artikel 17;3° de gegevens betreffende het toezicht op de effecten van de luchtverontreiniging als bedoeld in artikel 18. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 20.Het besluit van de Waalse Regering van 13 november 2002 tot vastlegging van emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen en het besluit van de Waalse Regering van 25 maart 2004 houdende programma voor de geleidelijke vermindering van de uitstoot van SO2, NOx, fotVOS en NH3 worden opgeheven.
Art. 21.De artikelen 10 en 13 treden in werking op 31 december 2016.
Art. 22.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 11 april 2019.
Voor de Regering : De Minister-President, W. BORSUS De Minister van Leefmilieu, Ecologische Overgang, Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken, Mobiliteit, Vervoer, Dierenwelzijn en Industriezones, C. DI ANTONIO De Minister van Begroting, Financiën, Energie, Klimaat en Luchthavens, J.-L. CRUCKE
BIJLAGE 1. - Toezicht op en aangifte van de emissies in de atmosfeer Tabel A. Vereisten inzake de jaarlijkse aangifte van de emissies bedoeld in artikel 16, § 1, lid 1.
Element
...] V0 {}VERONTREINIGENDE STOFFEN
Chronologische reeks
Aangiftedatums
Nationale emissies, totaal per bronnencategorie (1) van de NKG (2)
- SO2, NOx, COVNM, NH3, CO - zware metalen (Cd, Hg, Pb) (3) - POP (4), HAP (5) totalen, benzo (a)pyreen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, indeen (1,2,3-cd)pyreen, dioxines/furanen, PCB (6), HCB (7) - andere zware metalen (As, Cr, Cu, Ni, Se en Zn en hun verbindingen) (8)
Jaarlijkse aangifte, van 1990 tot aangiftejaar min 2 (X-2)
15 februari (11)
Totale nationale emissies per bronnencategorie van de NKG (2)
- PM2,5, PM10 (9) en, indien beschikbaar, CS - PTS (10)
Jaarlijkse aangifte, van 2000 tot aangiftejaar min 2 (X-2)
15 februari (11)
(1) De natuurlijke emissies worden aangegeven overeenkomstig de methodes vastgesteld in het Verdrag van Genève en de EMEP/AEE guidebook over de inventaris van de emissies van luchtverontreinigende stoffen.Zij zijn niet geïntegreerd in de nationale totalen en maken het voorwerp uit van een afzonderlijke aangifte. (2) Nomenclatuur voor de kennisgeving van de gegevens (NKG), omschreven in het Verdrag van Genève.(3) Cd (cadmium), Hg (kwik), Pb (lood).(4) POP (Persistente Organische Verontreinigende Stoffen).(5) HAP (polycyclische aromatische koolwaterstoffen).(6) PCB (Polychloorbifenylen).(7) HCB (hexachlorobenzeen).(8) As (arseen), Cr (chroom), Cu (koper), Ni (nikkel), Se (seleen), Zn (zink).(9) Onder "PM10" worden stofdeeltjes verstaan, met een aerodynamische diameter kleiner dan of gelijk aan 10 micrometres ofte -m.(10) PTS (Totale stofdeeltjes in suspensie).(11) Bij fouten worden de gegevens opnieuw medegedeeld binnen een termijn van uiterlijk vier weken, en de ingevoerde wijzigingen dienen duidelijk te worden uiteengezet. Tabel B. Vereisten voor de aangifte van de emissies en de projecties bedoeld in artikel 16, § 1, lid 2.
Element
Verontreinigende stoffen
Chronologische reeks/ Doeljaren
Aangiftedatums
Vermaasde gegevens van de emissies per bronnencategorie (NKG vermazing)
- SO2, NOx, COVNM, CO, NH3, PM10, PM2,5 - zware metalen (Cd, Hg, Pb) - POP (totale HAP, HCB, PCB, dioxines/furanen) - CS (indien beschikbaar)
Om de vier jaar voor het aangiftejaar min 2 (X-2) Vanaf 2017
1 mei (1)
Grote punctuele bronnen, per bronnencategorie (NKG vermazing)
- SO2, NOx, COVNM, CO, NH3, PM10, PM2,5 - zware metalen (Cd, Hg, Pb) - POP (totale HAP, HCB, PCB, dioxines/furanen) - CS (indien beschikbaar)
Om de vier jaar voor het aangiftejaar min 2 (X-2) Vanaf 2017
1 mei (1)
Projecties van de emissies, geagregeerd volgens NKG
- SO2, NOx, NH3, COVNM, PM2,5 en, indien beschikbaar, CS
Om de twee jaar ter dekking van de projectiejaren 2020, 2025, 2030 en, indien beschikbaar, 2040 en 2050 Vanaf 2017
15 maart
(1) Bij fouten worden de gegevens opnieuw medegedeeld binnen een termijn van uiterlijk vier weken, en de ingevoerde wijzigingen dienen duidelijk te worden uiteengezet. Tabel C. Vereisten voor de jaarlijkse aangifte van de inventarisverslagen bedoeld in artikel 16, § 1, lid 3
Element
Verontreinigende stoffen
Chronologische reeks/ Doeljaren
Aangiftedatums
Inventarisverslag
- SO2, NOx, COVNM, NH3, PM2,5, PM10 - zware metalen (Cd, Hg, Pb) en CS - POP [HAP totalen, benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, indeno (1,2,3-cd)pyreen, dioxines/furanen, PCB, HCB] - andere zware metalen (As, Cr, Cu, Ni, Se en Zn en hun verbindingen) en PTS
Ieder jaar (zoals opgegeven in de tabellen A en B)
15 maart
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 11 april 2019 betreffende het verlagen van de emissies van sommige luchtverontreinigende stoffen.
Namen, 11 april 2019.
Voor de Regering : De Minister-President, W. BORSUS De Minister van Leefmilieu, Ecologische Overgang, Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken, Mobiliteit, Vervoer, Dierenwelzijn en Industriezones, C. DI ANTONIO De Minister van Begroting, Financiën, Energie, Klimaat en Luchthavens, J.-L. CRUCKE
BIJLAGE 2. - Aanpassing van de verbintenissen tot verlaging Wanneer het Gewest zijn raming voor de emissies van het jaar 2005 herziet en de absolute doelstelling inzake emissies voor België zodoende aangepast wordt, wordt de aboslute doelstelling van het Waalse Gewest aangepast volgens de formule: waar : : emissieplafond voor het Waalse Gewest voor de verontreinigende stof x voor 2020 of 2030 (kt/j) : emissieplafond voor het Waalse Gewest voor de verontreinigende stof x voor 2020 of 2030 zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 6 (kt/j) : bijwerking emissies voor 2005 voor verontreinigende stof x in het Waalse Gewest (kt/j) : emissies voor 2005 in het Waalse Gewest van de verontreinigende stof x zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 6 (kt/j) : Verplichting tot verlaging van de emissies voor de verontreinigende stof x voor België zoals vastgesteld in Richtlijn 2016/2284 en opgenomen in onderstaande tabel in de vorm van een percentage.
SO2
NOx
COVNM
NH3
PM2,5
2020
43
41
21
2
20
2030
66
59
35
13
39
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 11 april 2019 betreffende het verlagen van de emissies van sommige luchtverontreinigende stoffen.
Namen, 11 april 2019.
Voor de Regering : De Minister-President, W. BORSUS De Minister van Leefmilieu, Ecologische Overgang, Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken, Mobiliteit, Vervoer, Dierenwelzijn en Industriezones, C. DI ANTONIO De Minister van Begroting, Financiën, Energie, Klimaat en Luchthavens, J.-L. CRUCKE
BIJLAGE 3. - Gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging Deel 1. Algemene vereisten Bij het vaststellen, het aannemen en het uitvoeren van het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging wordt door de Minister: 1° de mate geëvalueerd waarin de gewestelijke emissiebronnen een effect zouden kunnen hebben op de luchtkwaliteit op het grondgebied, in het Vlaams Gewest en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in de naburige lidstaten, waarbij in voorkomend geval gesteund wordt op de gegeven en de methodes van EMEP ofte Programma voor samenwerking inzake de bewaking en de evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa krachtens het protocol bij het Verdrag van Genève voor de langetermijnfinanciering van het EMEP programma voor het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa;2° rekening gehouden met noodzaak om de emissies van luchtverontreinigers te verlagen met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen inzake luchtkwaliteit op het grondgebied en, in voorkomend geval, in de naburige gewesten en lidstaten;3° voorrang verleend aan de maatregelen voor de verlaging van de emissies van black carbon wanneer maatregelen worden genomen ter naleving van de verbintenissen tot verlaging van de emissies van fijne stofdeeltjes;4° toegezien op de samenhang met andere relevante plannen en programma's, opgesteld krachtens wetgevende bepalingen. Deel 2. Inhoud van het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging 1. Het initieel gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging dekt: a) het gewestelijk actiekader voor de luchtkwaliteit en de bestrijding van de luchtverontreiniging die als grondslag voor het programma heeft gediend, met name: i) de actieprioriteiten en hun verband met de prioriteiten vastgesteld in andere relevante actiegebieden, met inbegrip van de klimaatverandering en, in voorkomend geval, landbouw, industrie en vervoer; ii) de verantwoordelijkheden van de nationale, gewestelijke en plaatselijke overheden; iii) de vooruitgang die geboekt wordt dankzij het vigerend beleid en de vigerende maatregelen op de plannen voor de verlaging van de emissies, de verbetering van de luchtkwaliteit en de graad van overeenstemming met de gewestelijke verplichtingen; iv) de verwachte evolutie, ervan uitgaande dat de reeds aangenomen (beleids)maatregelen niet zouden worden gewijzigd; b) de opties die in overweging worden genomen voor de naleving van de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor de periode tussen 2020 en 2029 en vanaf 2030 en de tussenliggende emissieniveaus vastgelegd voor 2025 en ter verdere verbetering van de luchtkwaliteit, evenals de analyse van deze opties, met inbegrip van de analysemethode;in voorkomend geval, de individuele of gecombineerde impact van de (beleids)maatregele op de verlagingen van emissies, op de luchtkwaliteit en het leefmilieu en de daarmee gepaard gaande onzekerheden; c) de gekozen (beleids)maatregelen met het oog op het aannemen ervan, met inbegrip van het tijdspad voor de aanneming, de uitvoering en de herziening ervan, en de verantwoordelijke bevoegde overheden;d) in voorkomend geval, een uiteenzetting van de redenen waarom de indicatieve emissieniveaus voor 2025 niet nageleegd kunnen worden zonder maatregelen die tot disproportionele kosten zouden leiden;e) in voorkomend geval, een verslag van het gebruikmaken van de flexibiliteiten bedoeld in de artikelen 10 tot 12 en de eventuele gevolgen daarvan voor het milieu;f) een evaluatie van de wijze waarop de gekozen (beleids)maatregelen de compatibiliteit waarborgen met de plannen en programma's, ingevoerd in andere relevante actiegebieden.2. Het bijgewerkt initieel gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging dekt: a) de evaluatie van de vooruitgang geboekt in de uitvoering van het programma, evenals inzake de verlaging van de emissies en de vermindering van de concentraties;b) iedere belangrijke wijziging in de politieke context, de analyses, het programma of het tijdspad van uitvoering ervan. Deel 3. De maatregelen voor de verlaging van de emissies van ammoniak, stofdeeltjes en black carbon Het programma houdt rekening met het relevant beleidsoriënterend document voor ammoniak en doet een beroep op de best beschikbare technieken overeenkomstig Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging).
A. Maatregeln met oog op de beperking van ammoniakemissies 1. DGO3 voert een indicatieve code van goede landbouwpraktijken in ter beperking van ammoniakemissies, rekening houdend met de kadercode van goede landbouwpraktijken ter beperking van ammoniakemissies, vastgesteld in 2014 in het kader van EEG-UNO waarbij minstens volgende aspecten worden gedekt: a) stikstofbeheer, rekening houdend met de volledige stikstofcyclus;b) veevoederstrategieën;c) spreidingstechnieken voor dierlijke mest met een laag emissieniveau;d) opslagsystemen voor dierlijke mest met een laag emissieniveau;e) dierenhuisvestingssystemen met een laag emissieniveau;f) mogelijkheden tot beperking van ammoniakemissies uit het gebruik van minerale meststoffen. 2. DGO3 kan een stikstofbalans vaststellen om de evolutie van het globaal reactie stikstofverlies uit landbouwbronnen op te volgen, meer bepaald voor ammoniak, stikstofprotoxide, ammonium, nitraten en nitrieten, volgens de beginselen verwoord in het beleidsoriënterend document van EEG-UNO over de nationale stikstofbalansen overeenkomstig Europees besluit 2012/10, ECE/EB.AIR/113/Ad.d. 1. 3. Het gebruik van meststoffen met ammoniumcarbonaat.4. Ammoniakemissies uit kunstmest kan teruggedrongen onder toepassing van volgende principes: a) vervanging van mest uit ureum door mest uit ammoniumnitraat;b) wanneer mest uit ureum verder toegepast worden, methodes gebruiken waaruit blijkt dat ze de ammoniakemissies terug kunnen dringen met minstens 30 % in verhouding tot de resultaten uit de referentietechniek nader omschreven in het beleidsoriënterend document over ammoniak;c) bevordering van de vervanging van kunstmest door organische mest en wanneer verder gebruik wordt gemaakt van kunstmest, deze spreiden in functie van de uitgerekende stikstof- en fosforbehoeften van ontvangend akker- en weiland, daarbij ook rekening houdend met het bestaande bodemnutriëntengehalte en de toevoer van nutriënten uit andere meststoffen.5. Ammoniakemissies uit dierlijk mest kan teruggedrongen worden onder toepassing van volgende principes: a) beperking van emissies uit gier- en mestspreiding op akker- en weiland via methodes tot vermindering van de emissies met minstens 30 % in verhouding tot de referentiemethode omschreven in het beleidsoriënterend document over ammoniak en middels de inachtneming van volgende voorwaarden: i) spreiding van gier en mest enkel in functie van de uitgerekende stikstof- en fosforbehoeften van ontvangend akker- en weiland, daarbij ook rekening houdend met het bestaande bodemnutriëntengehalte en de toevoer van nutriënten uit andere meststoffen; ii) geen enkele spreiding van gier en mest op ontvangende grond bij watersaturatie, overstroming, vorst of een sneeuwlaag; iii) spreiding van gier op weiland met een rijenbemester met slangen of een zodenbemester of door ingraving op min of meer grote diepte; iv) ingraving van mest en gier, gespreid over akkerland, binnen de vier uur na spreiding; b) vermindering van de emissies door opslag van dierlijke mest buiten de dierenhuisvestingsplaatsen door toepassing van volgende principes: i) bij gieropslagtanks gebouwd na 1 januari 2022, gebruikmaking van opslagsystemen of -technieken met een laag emissieniveau waaruit blijkt dat de ammoniakemissie met minstens 60 % verlaagd wordt ten opzichte van de referentiemethode omschreven in het beleidsoriënterend document over ammoniak;voor bestaande gieropslagtanks moet de verlaging minstens 40 % bedragen; ii) afdekken van mestopslagtanks; iii) erop toezien dat landbouwbedrijven over een voldoende opslagcapaciteit beschikken om het spreiden enkel te verrichten tijdens gewasgroeiperiodes; c) verlaging van de emissies uit dierenhuisvestingsplaatsen middels systemen waaruit blijkt dat ammoniakemissies met minstens 20 % verlaagd worden ten opzichte van de referentiemethode omschreven in beleidsoriënterend document over ammoniak;d) verlaging van de emissies uit dierlijke mest door voederstrategieën met een laag proteïnegehalte waaruit blijkt dat ammoniakemissies met minstens 10 % verlaagd worden ten opzichte van de referentiemethode omschreven in beleidsoriënterend document over ammoniak. B. Maatregelen voor de verlaging van de emissies van stofdeeltjes en black carbon 1. Onverminderd bijlage II bij de randvoorwaarden van Verordening (EU) nr.1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan het verbranden van landbouwafvalstoffen, bosbouwresten en oogstresten worden verboden.
Iedere afwijking van het verbod wordt beperkt tot de preventieve programma's tot voorkoming van wildvuur, bestrijding van plaagorganismen of vrijwaring van biodiversiteit. 2. DGO3 kan een indicatieve code van goede praktijen opstellen voor een zorgvuldig beheer van oogstresten, berustend op volgende beginselen: a) een verbeterde bodemstructuur dankzij ingraving van oogstresten;b) gebruik van verbeterde ingravingstechnieken voor oogstresten;c) alternatief gebruik van oogstresten;d) verbeterd nutriëntengehalte en bodemstructuur door ingraving van dierlijke mest als behoefte voor optimale plantengroei, waarbij het verbranden van dierlijke mest (hoeve- en stalstromest). C. Kleine landbouwbedrijven vrijwaren Bij het nemen van de maatregelen bepaald in afdelingen A en B ziet DGO3 erop toe dat volop rekening gehouden wordt met de weerslag daarvan op kleine en micro-landbouwbedrijven.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 11 april 2019 betreffende het verlagen van de emissies van sommige luchtverontreinigende stoffen.
Namen, 11 april 2019.
Voor de Regering : De Minister-President, W. BORSUS De Minister van Leefmilieu, Ecologische Overgang, Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken, Mobiliteit, Vervoer, Dierenwelzijn en Industriezones, C. DI ANTONIO De Minister van Begroting, Financiën, Energie, Klimaat en Luchthavens, J.-L. CRUCKE
BIJLAGE 4. - Methodes voor uit- en bijwerken van de gewestelijke inventarissen van de emissies, de gewestelijke projecties van de emissies, de inventarisverslagen en de aangepaste de gewestelijke inventarissen bedoeld in artikel 16 Wat de verontreinigende stoffen betreft, bedoeld in bijlage 1, worden door het Agentschap uitgewerkt, de inventarissen van de emissies, de in voorkomend geval aangepaste inventarissen van de emissies, de projecties van de emissies, de inventarissen van dein de ruimte verdeelde emissies, de inventarissen uit grote punctuele bronnen en de inventarisverslagen met behulp van de methodes aangenomen door de verdragsluitende partijen van het Verdrag van Genève, namelijk de EMEP richtlijnen voor het overmaken van de emissiegegevens en wordt gebruik gemaakt van de EMEP/AEE handleiding over de inventaris van de emissies van luchtveronreinigende stoffen, hierna EMEP/AEE handleiding genoemd, die daarin wordt vermeld. Daarnaast wordt aanvullende informatie, in het bijzonder de activiteitsgegevens, nodig voor de analyse van de inventarissen van de emissies en projecties van de emissies overeenkomstig dezelfde richtlijnen vastgesteld.
De toepassing van de EMEP richtlijnen voor de communicatie van de emissiegegevens gebeurt onverminderd de bijkomende modaliteiten nader bepaald in huidige bijlage en de vereisten inzake de nomenclatuur voor de kennisgeving van de gegevens, de chronologische reeksen en de aangiftedatums nader omschreven in bijlage 1.
DEEL 1. Inventarissen van de jaarlijkse emissies 1. De inventarissen van de emissies zijn transparant, coherent, vergelijkbaar, volledig en juist.2. De emissies van de geïnventariseerde hoofdcategorieën worden berekend volgens methodes omschreven in de EMEP/AEE handleiding, met het oog op de toepassing van een methode van niveau 2 of hoger en gedetailleerder. Het Agentschap kan andere, wetenschappelijk verantwoorde en compatibele methodes gebruiken om de gewestelijke inventarissen van de emissies vast te stellen op voorwaarde dat die methodes meer nauwkeurige ramingen opleveringen dan de standaardmethodes van de EMEP/AEE handleiding. 3. Wat de emissies door het vervoer betreft, worden de emissies berekend en aangegeven overeenkomstig de nationale energiebalansen, overgemaakt aan Eurostat.4. De emissies uit wegvervoer worden berekend en aangegeven op grond van de hoeveelheid verkochte brandstof.De emissies uit wegvervoer kunnen ook aangegeven worden op grond van de hoeveelheid verbruikte brandstoffen of het afgelegd kilometertal. 5. De jaarlijkse emissies worden aangegeven in de toepasselijke eenheid, die opgegeven staat in de kennisgeving NKG van het Verdrag van Genève. DEEL 2. Projecties van de emissies 1. De projecties van de emissies zijn transparant, coherent, vergelijkbaar, volledig en juist, en de overgemaakte informatie bevat minstens: a) een duidelijke omschrijving van de aangenomen en voorziene (beleids)maatregelen, vervat in deze projecties;b) in voorkomend geval, de resultaten van de gevoeligheidsanalyse, uitgewerkt voor deze projecties;c) een omschrijving van de methodes, modellen, basishypotheses en in- en uitgaande hoofdparameters.2. De projecties van de emissies worden geraamd en geagregeerd voor de betrokken bronnensectoren.Een projectie "met maatregelen" (aangenomen maatregelen) en, in voorkomend geval, een projectie "met bijkomende maatregelen" (voorziene maatregelen) wordt voor iedere verontreinigende stof verstrekt, overeenkomstig de oriëntaties verstrekt in de EMEP/AEE handleiding. 3. De projecties van de emissies zijn coherent met de inventaris van de jaarlijkse emissies voor het jaar x-3 en voor de projecties, medegedeeld in het kader van Verordening (EU) nr.525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG. DEEL 3. Inventarisverslag De inventarisverslagen worden uitgewerkt overeenkomstig de EMEP richtlijnen voor het overmaken van de emissiegegevens, en aangegeven middels het model-inventarisverslag dat daarin nader is uitgewerkt.
Het inventarisverslag bevat: 1° de omschrijvingen, referenties en informatiebronnen, hypotheses, de specifiek gebruikte emissiefactoren en activiteitsgegevens, evenals de redenen waarom ze in overweging zijn genomen;2° een omschrijving van de hoofdcategorieën van emissiebronnen;3° informatie over de onzekerheden, de kwaliteitsbewaking en de verificatie;4° een omschrijving van de voorziene institutionele bepalingen voor het uitwerken van de inventarissen;5° de nieuwe berekeningen en de voorziene verbeteringen;6° in voorkomend geval, informatie over het inzetten van de flexibiliteiten als voorzien in de artikelen 10 tot 12;7° in voorkomend geval, uitleg over de het verschil met het verlagingstraject als bepaald in artikel 8 en de maatregelen die genomen zijn om opnieuw op dit traject terecht te komen;8° een samenvatting. DEEL 4. Aanpassing van de inventarissen van de emissies 1. Het voorstel tot aanpassing van de inventaris van de emissies overeenkomstig artikel 10 houdt in: a) het bewijs dat de betrokken verbintenis(sen) tot verlaging van de emissies niet nageleefd is/zijn;b) de bewijsvoering voor de mate waarin de aanpassing van de inventaris van de emissies de niet-naleving terugdringt en bijdraagt tot de naleving van de betrokken verbintenis(sen) tot verlaging van de emissies;c) een schatting van de datum waarop de betrokken verbintenis(sen) tot verlaging van de emissies in voorkomend geval verondersteld worden bereikt te zijn, op grond van de projecties van de emissies bij uitblijven van een aanpassing;d) het bewijs dat de aanpassing verenigbaar is met één of meerdere van de drie volgende omstandigheden.Er kan in voorkomend geval verwezen worden naar de vroegere relevante aanpassingen: i) in het geval van nieuwe categorieën van emissiebronnen: - het bewijs dat de nieuwe categorie van emissiesbronnen aangetoond wordt in de wetenschappelijke literatuur of de EMEP/AEE handleiding; - het bewijs dat deze bronnencategorie niet vervat is in de betrokken inventaris van de historische emissies op het ogenblik waarop de verbintenis tot verlaging van de emissies is vastgesteld; - het bewijs dat de emissies uit een nieuwe bronnencategorie er mee voor zorgen dat het Gewest zijn verbintenissen tot verlaging van de emissies niet kan halen, ondersteund door een omstandige omschrijving van de methode, de gegevens en de emissiefactoren gebruikt voor het bereiken van deze conclusie; ii) in het geval waarin emissiefactoren met significante verschillen zijn gebruikt om de emissies uit bepaalde bronnencategorieën te bepalen; - een omschrijving van de initiële emissiefactoren, met inbegrip van een omstandige omschrijving van de wetenschappelijke grondslag voor het bepalen van de emissiefactoren; - het bewijs dat de initiële emissiefactoren gebruikt zijn om de verlaging van de emissies te bepalen op het ogenblik waarop deze verlagingen zijn vastgelegd; - een omschrijving van de bijgewerkte emissiefactoren, met inbegrip van een omstandige omschrijving van de wetenschappelijke grondslag voor het bepalen van de emissiefactoren; - een vergelijking van de ramingen van de verkregen emissies door het gebruiken van de initiële emissiefactoren en de bijgewerkte emissiefactoren, waarbij aangetoond wordt dat de wijziging van de emissiefactoren er mee voor zorgt dat het Gewest zijn verbintenissen tot verlaging ervan niet kan halen; - de gevolgde redenering om te bepalen of de wijziging van de emissiefactoren substantieel is; iii) in het geval waarin methodes met significante verschillen zijn gebruikt om de emissies uit bepaalde bronnencategorieën te bepalen; - een omschrijving van de initiel gebruikte methode, met inbegrip van een omstandige omschrijving van de wetenschappelijke grondslag voor het bepalen van de emissiefactoren; - het bewijs dat de initiële methode gebruikt is om de verlaging van de emissies te bepalen op het ogenblik waarop deze verlagingen zijn vastgelegd; - een omschrijving van de gebruikte bijgewerkte methode, met inbegrip van een omstandige omschrijving van de wetenschappelijke grondslag of de referentie die voor het afstellen ervan is gebruikt; - een vergelijking van de ramingen van de emissies verkregen door de initiële methode en de bijgewerkte methode, waaruit blijkt dat de methodewijziging er mee voor zorgt dat het Gewest zijn verlagingsverbintenissen niet kan halen; - de gevolgde redenering om te bepalen of de wijziging van de emissiefactoren substantieel is. 2. De Regering kan dezelfde informatie mededelen ondersteund met aanpassingsprocedures die op vergelijkbare vroegere voorwaarden berusten voor zover de overeenkomstig paragraaf 1 vereiste specifieke informatie getoond wordt.3. Het Agentschap herberekent de aangepaste emissies om voor zover als mogelijk de samenhang te waarborgen van de chronologische reeksen voor elk jaar waarvoor één of meerdere aanpassingen zijn opgesteld.4. Om te bepalen of de relevante voorwaarden van paragraaf 1 vervuld zijn, worden de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor de jaren 2020 tot 2029 beschouwd als vastgesteld op 4 mei 2012.5. Vanaf 2025 zijn de volgende bijkomende voorwaarden van toepassing op de aanpassingen in het geval waarin er emissiefactoren of gebruikte methodologieën zouden bestaan om de emissies te bepalen uit sommige bronnencategorieën die significante verschillen vertonen met die welke verwacht worden van de uitvoering van een bepaalde norm of regel van de Europese wetgeving inzake de bestrijding van de luchtverontreiniging krachtens paragraaf 1, d) ii) en iii);a) Na rekening te hebben gehouden met de resultaten van inspectie- en uitvoeringsprogramma's ter controle van de doeltreffendheid van de Europese wetgeving inzake de bestrijding van de luchtverontreiniging aan de bron, toont het Gewest aan dat de emissiefactoren die significante verschillen vertonen niet voortvloeien uit de uitvoering of de implementering van deze wetgeving;b) De Minister heeft de Commissie ingelicht over het significante verschil van de emissiefactoren. Voor lid 1 wordt verstaan onder "Europese wetgeving inzake de bestrijding van de luchtverontreiniging aan de bron": wetgeving van de Europese Unie met het oog op de verlaging van de emissies van de luchtverontreinigende stoffen als bedoeld in bijlage 1 door het nemen van mitigatiemaatregelen aan de bron.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 11 april 2019 betreffende het verlagen van de emissies van sommige luchtverontreinigende stoffen.
Namen, 11 april 2019.
Voor de Regering : De Minister-President, W. BORSUS De Minister van Leefmilieu, Ecologische Overgang, Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken, Mobiliteit, Vervoer, Dierenwelzijn en Industriezones, C. DI ANTONIO De Minister van Begroting, Financiën, Energie, Klimaat en Luchthavens, J.-L. CRUCKE
BIJLAGE 5. - Facultatieve indicatoren voor de bewaking van de effecten van de luchtverontreiniging als bedoeld in artikel 17 1. Voor de zoetwaterecosystemen: bepaling van de omvang van biologische schade, met inbegrip van gevoelige receptoren (microfyten, macrofyten en diatomeeën), en vermindering van de visbestanden of populaties ongewervelden; Sleutelindicator voor de zuurneutralisatiecapaciteit (ANC) en bijkomende zuurtegraadindicatoren (pH), opgeloste sulfaten (SO4), nitraten (NO3) en opgeloste organische koolstof: Staalafnamefrequentie: jaarbasis (herfstcirculatie in meren) tot maandbasis (waterlopen). 2. Voor de terrestrische ecosystemen: evaluatie van de bodemzuurtegraad, verlies aan nutritionele elementen in de bodem, van de stikstofbalans en het biodiversiteitsverlies: a) sleutelindicator van de bodemzuurtegraad: wisselbare deeltjes van kationen (basale saturatie) en wisselbaar aluminium in de bodems: Staalafnamefrequentie : om de tien jaar; Bijkomende indicatoren: pH, sulfaten, nitraten, basiskationen, aluminiumconcentraties in een bodemoplossing;
Staalafnamefrequentie: ieder jaar (in voorkomend geval); b) sleutelindicator voor de spoeling van de nitraten in de bodem (NO3, lixivatie): Staalafnamefrequentie: ieder jaar;c) sleutelindicator voor de verhouding koolstof/stikstof (C/N) en bijkomende indicator totale stikstof in de bodem (Ntot): Staalafnamefrequentie : om de tien jaar;d) sleutelindicator voor de balans van nutriëntensubstanties in blad (N/P, N/K, N/Mg): Staalafnamefrequentie : om de vier jaar;3. Voor de terrestrische ecosystemen: bepaling van de groeischade aan de beplanting en biodiversiteitsverlies door ozon: a) sleutelindicator voor plantengroei en bladschade en bijkomende indicator koolstofflux (Cflux): Staalafnamefrequentie: jaarlijks;b) sleutelindicator voor de overschrijding van de kritische niveaus in termen van flux: Staalafnamefrequentie: ieder jaar tijdens groeiperiode. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 11 april 2019 betreffende het verlagen van de emissies van sommige luchtverontreinigende stoffen.
Namen, 11 april 2019.
Voor de Regering : De Minister-President, W. BORSUS De Minister van Leefmilieu, Ecologische Overgang, Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken, Mobiliteit, Vervoer, Dierenwelzijn en Industriezones, C. DI ANTONIO De Minister van Begroting, Financiën, Energie, Klimaat en Luchthavens, J.-L. CRUCKE