gepubliceerd op 18 april 2005
Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de intensieve visteelt
10 MAART 2005. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de intensieve visteelt
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 6, 7, 8 en 9;
Gelet op de beraadslaging van de Regering betreffende het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen een termijn van dertig dagen;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 37.451/2/V, gegeven op 19 juli 2004, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving Artikel. 1. Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de intensieve visteelt bedoeld in de rubrieken 05.02.01.01 en 05.02.01.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Art. 2.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder : 1° intensieve visteelt : visteelt die meer dan 10 kg vis per are en per jaar voortbrengt en/of de opslaginstallaties voor vissen die per jaar meer dan 1 T geconcentreerde voedingsmiddelen gebruiken;2° geconcentreerde voedingsmiddelen : voedingsmiddelen samengesteld uit verschillende ingrediënten;3° viskweekvijver : natuurlijke of kunstmatige watervlakte voorbehouden aan intensieve visteelt;4° dierlijke bijproducten : dode vissen en producten uit het doden van vissen;5° decanteer- of bezinkingsbekken : bekken waar het water van de viskweekvijvers een deel van zijn gesuspendeerde stoffen kwijtraakt door bezinking op de bodem;6° zuiveringsafvoer : bezinkingsslib en/of producten uit filtratie;7° bestaande inrichting : inrichting die behoorlijk vergund is vóór de inwerkingtreding van dit besluit of waarvan de aanvraag tot vergunning ingediend is tussen de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw
Art. 3.De viskweekvijver wordt aangelegd bij de afleiding van een waterloop, behalve in geval van bevoorrading met boor-, distributie- of bronwater.
Art. 4.De bouw van damvijvers is verboden, behalve in het geval van bronvijvers die de grens van het hydrografische netwerk vormen.
Art. 5.De waterwin- en waterlozingspunten van de inrichtingen van viskweekvijvers bevinden zich zo dicht mogelijk bij elkaar.
Art. 6.Een minimumdebiet gelijk aan twee derde van het debiet van de laagwaterstand is voorbehouden aan de waterloop.
Art. 7.Tijdens inrichtingen worden maatregelen genomen om te voorkomen dat het oppervlaktewater verontreinigd wordt met bezinksel of afval van bouwmaterialen.
Art. 8.De exploitant laat stroomopwaarts en -afwaarts van de inrichting een roostersysteem aanbrengen om te voorkomen dat gekweekte vis naar het natuurlijk milieu vlucht en dat wilde vissen in de viskweekvijver terechtkomen.
Art. 9.Ter hoogte van de waterwinning wordt ervoor gezorgd dat de vissen vrij verkeer in de waterloop hebben.
Art. 10.De voedingsinstallaties, met name de voederautomaten, bestaan uit harde, onafbreekbare, waterdichte en makkelijk afwasbare materialen.
Art. 11.Aan de ingangen van de inrichting wordt een ontsmettingsvoetbad geplaatst. HOOFDSTUK III. - Exploitatie Afdeling 1. - Algemeen
Art. 12.De inrichting wordt voortdurend goed onderhouden en rein gehouden. Afdeling 2. - Hygiëne en preventie
Art. 13.Bij het invoeren van vissen in de inrichting voorkomt de exploitant de verspreiding van pathogenen in de hydrografische bekkens.
Art. 14.De exploitant houdt zich stipt aan de federale wetgeving inzake diergeneeskunde.
Art. 15.Ontsmettings- en diergeneeskundige producten worden in geschikte afgesloten plaatsen opgeslagen om elke accidentele lozing in het natuurlijke milieu te voorkomen.
Art. 16.De exploitant bestrijdt rioolratten (Rattus rattus en Rattus norvegicus ) en muskusratten (Ondatra zibethicus ) zodra hij hun aanwezigheid vaststelt of zodra hij hiervan kennis krijgt.
Elke exploitant is verplicht deel te nemen aan de uitroeiingscampagnes. Hij laat fuiken, klemmen, bestrijdingsmiddelen toe in zijn inrichting en verleent hulp aan de officiële rattenverdelgers of de gespecialiseerde ondernemingen.
Art. 17.De voedervoorraden voor visvoeding bevinden zich in een overdekt lokaal of in weerbestendige silo's. Afdeling 3. - Waterkwaliteit
Art. 18.Buiten de periodes van overstromingen en uitzonderlijke weersomstandigheden voldoet het water uit de intensieve visteelt aan de emissievoorwaarden vermeld in de tabellen van bijlage I.
Art. 19.De zuiveringsafvoer in de viskweekvijvers wordt bij het ledigen slechts schoongekrabd als hij afgeleid wordt naar een decanteerbekken of een soortgelijke installatie. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie
Art. 20.Vóór de tenuitvoerlegging van het project en vóór elke wijziging van de plaats en/of de bedrijfsomstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot een wijziging van het gevaar voor brand en brandverspreiding, wint de exploitant via de burgemeester het advies in van de territoriaal bevoegde brandweerdienst i.v.m. de te treffen maatregelen en de inzake brand- en ontploffingspreventie en -bestrijding aan te brengen apparatuur, met inachtneming van de bescherming van publiek en milieu.
Art. 21.Het brandbestrijdingsmaterieel is in goede staat van werking, vorstbestendig, goed aangegeven, toegankelijk en over de inrichting verspreid.
Bedoeld materieel wordt jaarlijks gecontroleerd en de exploitant ziet toe op de kwaliteit van de brandblusproducten. HOOFDSTUK VI. - Lucht
Art. 22.Er worden maatregelen genomen om geur- en stankhinder voor de buurt te voorkomen en met het oog op de beperking van de uitstoot in de lucht van elke stof waarvan de aard en/of de geloosde hoeveelheden gevaar of hinder zouden kunnen veroorzaken. HOOFDSTUK VI. - Controle en toezicht
Art. 23.Elke exploitant van een intensieve visteelt ziet toe op de vlotte werking ervan.
Art. 24.De toezichthoudende ambtenaar kan nagaan of voldaan wordt aan de in bijlage I bedoelde emissievoorwaarden door toepassing van de volgende maatregelen : 1° bemonsteringen en analyses van de twee eerste parameters bedoeld in bijlage I [totaal ammoniak (NH3+NH4) en totaal fosfaat (P)] worden door de exploitant of een door hem aangeduide derde minstens één keer per maand tussen 1 mei en 30 september tijdens de eerste week van de maand uitgevoerd.De resultaten worden bijgehouden in een register dat ter inzage ligt van de toezichthoudende ambtenaar; 2° bemonsteringen en analyses van gesuspendeerde stoffen worden jaarlijks door de exploitant of een door hem aangewezen laboratorium uitgevoerd tijdens de maand van het jaar waarin het debiet van de waterloop die de lozingen ontvangt het laagst is. HOOFDSTUK VII. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 25.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 26.Dit besluit is van toepassing op de inrichtingen die op 1 januari 2007 in bedrijf zijn.
Art. 27.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 10 maart 2005.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
BIJLAGE. - EMISSIEVOORWAARDEN Om rekening te houden met de gevoeligheid van het ontvangend milieu vallen de emissievoorwaarden onder de viscategorie van de ontvangende waterloop bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 15 december 1994 tot vaststelling van de algemene immissienormen van viswater. 1°) Viswaterzones (zalmachtigen en karperachtigen) : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Als de toezichthoudende ambtenaar een overschrijding vaststelt, wordt een tweede analyse over een gemiddelde van 24 uur uitgevoerd op een monster genomen door een automatische bemonsteringsapparatuur. 2° Niet-viswaterzones, voorzover het debiet van de lozing niet meer dan 10 % van de waterstand van de ontvangende waterloop vertegenwoordigt : Als het debiet van de lozing 10 % hoger ligt dan de waterstand van de ontvangende waterloop, worden de emissievoorwaarden van de viswaterlopen toegepast (zalmachtigen en karperachtigen). Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Als de toezichthoudende ambtenaar een overschrijding vaststelt, wordt een tweede analyse over een gemiddelde van 24 uur uitgevoerd op een monster genomen door een automatische bemonsteringsapparatuur.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 10 maart 2005 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de intensieve visteelt.
Namen, 10 maart 2005.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN