Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 10 juni 1999
gepubliceerd op 09 september 1999

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
1999027671
pub.
09/09/1999
prom.
10/06/1999
ELI
eli/besluit/1999/06/10/1999027671/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JUNI 1999. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden


De Waalse Regering, Gelet op de richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, gewijzigd bij de richtlijnen 91/156/EEG van 18 maart 1991 en 91/692/EEG van 23 december 1991, en bij de beslissing 96/350/EG van de Commissie van 24 mei 1996;

Gelet op het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, zoals gewijzigd bij het programmadecreet van 19 december 1996 houdende verschillende maatregelen inzake financiën, tewerkstelling, milieu, gesubsidieerde werken, huisvesting en sociale actie, bij het decreet van 27 november 1997 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, bij het programmadecreet van 17 december 1997 houdende verschillende maatregelen inzake belastingen, taksen en retributies, huisvesting, onderzoek, milieu, plaatselijke besturen en vervoer, en gedeeltelijk vernietigd bij het arrest van het Arbitragehof nr. 81/97 van 17 december 1997;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 april 1999;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 29 april 1999;

Gelet op het advies van de Afvalcommissie;

Gelet op het advies van de « Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne » (Hoge Raad van Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest);

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat in het belang van de economische ontwikkeling van het Gewest zo spoedig mogelijk baggerwerken uitgevoerd moeten worden op sommige waterloopgedeelten (met name het gedeelte van het kanaal Charleroi-Brussel tussen het hellend vlak van Ronquières en het Vlaamse Gewest) waarvan het gewone onderhoud niet verzekerd kon worden op grond van sommige bepalingen van de geldende wetgeving;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, Besluit :

Artikel 1.Hoofdstuk I van het besluit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden, wordt vervangen als volgt : « HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving en algemene beginselen

Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;2° afvalstof : afvalstof zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet;3° exogene afvalstof : macroscopisch herkenbare vaste afvalstof zoals hinderlijke voorwerpen, hout, schroot, plastiek;4° waterlopen : bevaarbare en onbevaarbare stromen, rivieren, beken en kanalen, alsook havenwateren en toegangsgeulen;5° onbevaarbare waterlopen : rivieren en beken die de Regering niet als bevaarbare waterwegen erkent;6° watervlakken : natuurlijke of kunstmatige meren en vijvers;7° bijbehorende kunstwerken : sloten, bermsloten, hevels, doorstroomopeningen en andere hydraulische kunstwerken die noodzakelijk zijn voor het beheer van waterlopen en -vlakken;8° bagger- en ruimingswerken : werkzaamheden voor de verwijdering van stoffen, afzettingen of voorwerpen uit de bedding en de oevers van waterlopen en -vlakken;9° installatie : elke installatie in de zin van artikel 2, 17°, van het decreet;10° "Office" : "Office wallon des déchets" (Waalse dienst voor afvalstoffen);11° technisch ambtenaar : de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest of zijn afgevaardigde;12° met het toezicht belaste ambtenaar : de ambtenaren en personeelsleden bedoeld in artikel 1 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 23 december 1992 tot aanwijzing van de ambtenaren bevoegd voor het opsporen en vaststellen van overtredingen inzake de milieubescherming;13° beheerder : publiekrechtelijke rechtspersoon of privaatrechtelijke persoon die instaat voor het beheer van de waterloop of het watervlak : 14° Minister : de Minister van Leefmilieu.

Art. 2.De stoffen die d.m.v. bagger- en ruimingswerken worden verwijderd uit de bedding, de oevers en de bijbehorende kunstwerken van waterlopen en -vlakken, worden beheerd overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

Art. 3.Vooraleer bagger- en ruimingswerken uit te voeren in een waterloop of in de bijbehorende kunstwerken ervan, moet de beheerder : 1° een monsterneming en een analyse van de te verwijderen stoffen laten uitvoeren door een krachtens artikel 40 erkend laboratorium, overeenkomstig de bepalingen van bijlage I; 2° de technisch ambtenaar een dossier overmaken met : a) een situatie op 1/10.000 van de waterloopgedeelten waar de werken uitgevoerd zullen worden; b) de lijst van de uit te voeren werken;c) het plan van de monsterneming en de resultaten van de analyse bedoeld in 1°; d) het rapport bedoeld in punt 2.2. van bijlage I; e) zijn conclusies betreffende de categorie waaronder de te verwijderen stoffen vallen;f) de geplande wijze(n) van bestemming van de te verwijderen stoffen. De beheerder moet de in het vorige lid bedoelde verplichtingen slechts nakomen in de gevallen waarin artikel 4, § 2, van dit besluit niet toegepast kan worden.

Art. 4.§ 1. Behalve de exogene afvalstoffen, worden de stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken worden verwijderd uit de bedding, de oevers of de bijbehorende kunstwerken van waterlopen en Bvlakken op grond van de in bijlage I vermelde criteria in twee categorieën ingedeeld, met name « categorie A » en « categorie B ».

De stoffen waarvoor een overschrijding van de in bijlage I vermelde normen is vastgesteld die uitsluitend toe te schrijven is aan de natuurlijke geochemische bodem van het geheel of een gedeelte van het stroomgebied, vallen evenwel onder categorie A. § 2. De stoffen die uit de bedding, de oevers of de bijbehorende kunstwerken van waterlopen en -vlakken worden verwijderd, vallen niet onder de bepalingen van bijlage I en worden ambtshalve bij categorie A ingedeeld als rechtstreeks of stroomopwaarts van de geplande werken niet rechtstreeks of onrechtstreeks afvalwater wordt geloosd uit installaties van de in bijlage II bij dit besluit bedoelde sectoren.

De grens van het voor de toepassing van het vorige lid in aanmerking te nemen stroomopwaarts liggende deel bevindt zich in voorkomend geval op het naaste punt waar een vorige analyse heeft aangetoond dat de stoffen onder categorie A vallen, voor zover na die analyse geen afvalwater uit de in bijlage II bedoelde sectoren is geloosd.

Art. 5.Het is verboden afstand te doen van de in artikel 4 bedoelde stoffen, tenzij ze op één van de volgende wijzen beheerd worden : 1° stoffen van categorie A worden : a) hetzij gebruikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van het decreet;b) hetzij afgevoerd naar een verzamelinstallatie met het oog op hun toekomstig gebruik, valorisatie of verwijdering;c) hetzij ondergewerkt in een centrum voor technische ingraving. De uit een onbevaarbaar watervlak of waterloop verwijderde stoffen van categorie A mogen echter beheerd worden overeenkomstig hoofdstuk IV van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen.

De stoffen die ondanks uitsluitend aan de natuurlijke geochemische bodem toe te schrijven normoverschrijdingen onder categorie A vallen, mogen slechts gevaloriseerd worden in een zone met dezelfde geochemische bodem als de valorisatie afzettingen aan of opnemingen in de bodem tot gevolg heeft; 2° stoffen van categorie B worden : a) hetzij afgevoerd naar een voorbehandelingsinstallatie en daar behandeld om te voldoen aan de criteria op grond waarvan ze bij categorie A kunnen worden ingedeeld;b) hetzij afgevoerd naar een verzamelinstallatie met het oog op hun latere valorisatie of verwijdering;c) hetzij ondergewerkt in een centrum voor technische ingraving van stoffen die verwijderd worden uit de bedding en de oevers van waterlopen en -vlakken, zoals bedoeld in artikel 20, § 2, derde lid, van het decreet.3° de exogene afvalstoffen verzameld na bagger- of ruimingswerken worden beheerd overeenkomstig het decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan. De afvalstoffen die voortkomen uit het onderhoud van vergaarkommen worden beheerd zoals de in artikel 4, § 2, bedoelde stoffen, met uitzondering van exogene afvalstoffen. »

Art. 2.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden een tweede en een derde lid ingevoegd, luidend als volgt : « De beheerder van de waterlopen en -vlakken en van de in artikel 4 en artikel 5, eerste lid, 2°, bedoelde afvalstoffen mag zonder onderscheid tegen betaling gebruik maken van de door het Ministerie van het Waalse Gewest of het Ministerie van Uitrusting en Vervoer geëxploiteerde verzamelinstallaties, voor zover een overeenkomst wordt aangegaan waarbij met name de toegang tot die installaties en het toezicht op de conformiteit van de toegelaten stoffen worden geregeld.

Het te betalen bedrag mag niet hoger zijn dan de werkelijke beheerskosten van de bedoelde installatie. De « Office » mag de exploitant verzoeken om elk gegeven of bewijsstuk terzake. »

Art. 3.In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « De termijn waarvoor de vergunning wordt verleend, mag niet langer zijn dan twintig jaar, onverminderd de verlenging van de vergunning. »

Art. 4.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 5.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 6.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Als een verzamelcentrum ertoe gemachtigd wordt zowel stoffen van categorie A als stoffen van categorie B op te vangen, worden de opslagplaatsen voor beide categorieën stoffen gescheiden. »

Art. 7.De artikelen 12 tot 14 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : «

Art. 12.De artikelen 14, tweede lid, 14/3, 14/10, 14/11 en 14/12 zijn niet toepasselijk op verzamelinstallaties voor stoffen van categorie A. De bevoegde overheid kan op eensluidend advies van de « Office » afwijken van de artikelen 14/2, 14/5 tot 14/8, 14/13, 14/15, 14/18, tweede lid, en 14/20.

Art. 13.Een beëdigde landmeter-expert plaatst vier palen op de bedrijfsruimte volgens de drie assen van de LAMBERT-coördinaten zodat een topografische opmeting d.m.v. luchtfotogrammetrie kan worden uitgevoerd. Ze steken minimum 20 cm boven de grond uit en hebben een doorsnede van 15 x 15 cm. De coördinaten worden omgezet in breedte/lengte-coördinaten.

Het proces-verbaal betreffende de plaatsing van die palen wordt overgemaakt aan de « Office » en aan de met het toezicht belaste ambtenaar.

De exploitant mag de plaats van de palen niet wijzigen zonder de technisch ambtenaar en de met het toezicht belaste ambtenaar bij ter post aangetekende brief te verwittigen.

Art. 14.De verzamelinstallatie en elk van haar opslagruimten worden zodanig ingericht dat het gevaar voor besmetting van het gewonnen of te winnen grondwater tot een minimum wordt beperkt.

De bodem en de wanden van de opslagruimten worden waterdicht gemaakt d.m.v. een dichtheidscomplex en een systeem waardoor het water dat in contact met de stoffen is gekomen, op efficiënte wijze wordt afgevoerd.

Art. 14/1.Het percolatiewater en het water dat in contact met de stoffen is gekomen, worden geloosd met inachtneming van de in de lozingsvergunning vermelde normen.

Dat water wordt zo nodig behandeld.

Art. 14/2.Om besmetting door contact met de stoffen te voorkomen wordt elke opslagruimte voorzien van een systeem van geleidelijk aangelegde perifere draineerbuizen om het water op te vangen dat buiten het verzamelcentrum of buiten de lege opslagruimten vloeit. Dat systeem mag in geen geval de drainage van de naburige percelen verhinderen.

Het wordt regelmatig geruimd en gereinigd om efficiënt te blijven. Het op die wijze opgevangen water wordt buiten de bedrijfsruimte geloosd.

Art. 14/3.Om grondwatermonsters te kunnen nemen wordt in voorkomend geval rondom de installatie het nodige aantal piëzometrische putten gegraven zodat de waterlaag bereikt kan worden.

Deze putten worden van een slot voorzien. De sleutels worden in de installatie bewaard en ter beschikking gesteld van de « Office » en van de met het toezicht belaste ambtenaar.

Art. 14/4.Alleen gemachtigde personen hebben toegang tot het verzamelcentrum. Daartoe wordt de toegang bemoeilijkt op de hele perimeter en niet alleen op het geëxploiteerde gedeelte. Bij gebrek aan een natuurlijke hindernis die de technisch ambtenaar voldoende acht, wordt de bedrijfsruimte afgesloten met een omheining van ten minste twee meter hoog waarvan het bovengedeelte van prikkeldraad voorzien wordt.

De in- en uitgangen van de bedrijfsruimte worden voorzien van deuren om de toegang tot het verzamelcentrum te ontzeggen tijdens de sluitingsuren. Die deuren worden alleen opengehouden als de exploitant of zijn afgevaardigde aanwezig is.

Art. 14/5.De binnenwegen worden ingericht zodat de wielen van de voertuigen niet in contact komen met modder of afvalstoffen bij het verlaten van de installatie.

Langs de binnenwegen worden verkeersborden geplaatst voor de voertuigen die zich naar de lozingszones begeven of die de installatie verlaten.

Art. 14/6.De verzamelinstallatie beschikt over toestellen die aan haar afmetingen aangepast zijn.

Een geschikte machine egaliseert de stoffen, legt een tussenliggende deklaag aan, voert de grondwerken van de exploitatie uit en onderhoudt de eventuele greppels.

Art. 14/7.Vlakbij de ingang van de verzamelinstallatie bevindt zich een diensten- en controlecomplex.

Dat complex beschikt over water, elektriciteit en telefoon en over ten minste één lokaal om een kantoor, een eetzaal en sanitaire voorzieningen met douches voor het personeel in te richten.

Art. 14/8.Bij de ingang staat ten minste één geijkte weegbrug die voorzien is van een automatisch registreerapparaat of van een ander gelijkwaardig toestel. De weegbrug en de ijking worden gecontroleerd overeenkomstig de geldende wetgeving. De plaats is zodanig ingericht dat de in- en uitrijdende voertuigen verplicht over de weegbrug of het gelijkwaardige toestel moeten rijden. Deze laatste zijn voortdurend in werking tijdens de openingsuren.

Art. 14/9.Bij de ingang van de verzamelinstallatie staat een paneel van ten minste 1 m2 oppervlakte waarop op zijn minst de volgende gegevens duidelijk voorkomen : 1° de melding « verboden ingang » in hoofdletters van 10 cm hoog;2° de identificatie en het adres van de installatie;3° het adres en het telefoonnummer van de exploitant of zijn afgevaardigde;4° het adres en het telefoonnummer van de met het toezicht belaste ambtenaar;5° de normale openingsuren voor de opvang van de stoffen;6° het telefoonnummer van de in geval van brand of ongeval op te roepen dienst;7° de toegelaten stoffen.

Art. 14/10.§ 1. Een laboratorium, erkend overeenkomstig artikel 19 van het decreet van 30 april 1990 betreffende de bescherming en de exploitatie van het grondwater en het tot drinkwater verwerkbaar water, neemt vóór de inwerkingstelling van de installatie en daarna twee keer per jaar watermonsters in de in artikel 15 bedoelde piëzometrische putten. De monsters worden genomen in aanwezigheid van de met het toezicht belaste ambtenaar en de exploitant.

De monsternemingen worden voortgezet gedurende minimum één jaar na de gezamenlijke stoffenafvoer. § 2. Voor elke monsterneming wordt gedurende minimum één uur een voldoende hoeveelheid grondwater gepompt zodat het gemeten geleidingsvermogen gestabiliseerd kan worden. § 3. De monsters worden geanalyseerd door het erkende laboratorium bedoeld in § 1.

De door het erkende laboratorium uitgevoerde analysen betreffen de volgende parameters : statisch niveau, temperatuur in situ, pH in situ, geleidingsvermogen in situ, COT, As, Cd, Cr, Cu, Co, Hg, Ni, Pb, Zn, F-, CN- en apolaire koolwaterstoffen. Het erkende laboratorium zorgt bovendien voor de kwalitatieve evaluatie van de aanwezige organische verbindingen d.m.v. een gaschromatograaf die gekoppeld is aan een massaspectrometer of een gelijkwaardig toestel. § 4. De monsters worden genomen en geanalyseerd volgens een techniek die zodanig ontworpen is dat ze rekening houdt met de verschijnselen van segregatie van verontreinigende stoffen in de waterlaag. § 5. De vergunning kan voorzien in een mechanisme om de in §§ 1 tot 3 bedoelde verplichtingen geleidelijk te beperken.

Art. 14/11.Het percolatiewater stroomopwaarts van het zuiveringsstation wordt vanaf de inwerkingstelling van de installatie één keer per jaar geanalyseerd door een laboratorium dat erkend is overeenkomstig artikel 19 van het decreet van 30 april 1990 betreffende de bescherming en de exploitatie van het grondwater en het tot drinkwater verwerkbaar water.

De door het erkende laboratorium uitgevoerde analysen betreffen de volgende parameters : temperatuur in situ, pH in situ, geleidingsvermogen in situ, COT, As, Cd, Cr, Cu, Co, Hg, Ni, Pb, Zn, F-, CN- en apolaire koolwaterstoffen.

Art. 14/12.De data en uren waarop de monsters worden genomen, worden ten minste vijf werkdagen op voorhand door de exploitant per fax meegedeeld aan : 1° de technisch ambtenaar;2° de met het toezicht belaste ambtenaar;3° de leidend ambtenaar van de Directie Grondwater van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;4° de overheid van de gemeente op het grondgebied waarvan de installatie gelegen is. De resultaten worden uiterlijk veertig dagen na de monsternemingen door de exploitant meegedeeld aan de in het eerste lid bedoelde personen.

De analysen worden voortgezet tot het einde van de periode die op de afdanking van de bedrijfsruimte volgt en gedurende welke de installatie onder het toezicht en de controle van de exploitant moet blijven.

Deze periode duurt minimum drie jaar.

Art. 14/13.Tijdens de lostijden zijn ten minste twee personen in de installatie aanwezig om te zorgen voor de administratieve formaliteiten, om na te gaan of de stoffen conform zijn, om de vervoerders de weg te wijzen en de machines te besturen.

Art. 14/14.De exploitant houdt een register van de aankomsten.

Dat register is een ingebonden boek waarvan de bladzijden doorlopend genummerd zijn en per reeks van 200 bladzijden geparafeerd en gedateerd worden door de met het toezicht belaste ambtenaar.

De exploitant neemt er dagelijks de volgende gegevens in op : 1° het aantal vervoersdocumenten, met vermelding van de weigeringen. De documenten worden bij het register gevoegd; 2° de metingen uitgevoerd d.m.v. de in de vergunningsakte opgelegde meetinstrumenten; 3° elk ongewoon voorval en/of elk voorval waardoor de milieubescherming in het gedrang zou kunnen komen. De protocolen betreffende de voorgeschreven analysen en controles worden bij het register gevoegd.

De exploitant moet de bij zijn register gevoegde documenten bewaren gedurende vijf jaar na de opstelling ervan.

Art. 14/15.Elk voertuig dat stoffen naar de verzamelinstallatie brengt, is voorzien van een vervoersdocument, behalve voor een buitengewone lossing.

In geval van buitengewone lossing wordt een vervoersdocument aan de ingang van de verzamelinstallatie ingevuld.

Bij de lossing worden de volgende gegevens via een computer op het vervoersdocument opgenomen : 1° het gewicht, het volume, de tarra, de herkomst en, in voorkomend geval, het nummer van de weegbon;2° de handtekening van de vervoerder en het nummer van zijn identiteitskaart;3° de naam en de handtekening van de persoon die de exploitant ermee belast heeft na te gaan of de stoffen conform zijn;4° de identiteit van de exploitant;5° de datum en het uur van de lossing;6° een code betreffende het exploitatieplan, waarbij de losplaats wordt vermeld;7° in voorkomend geval, de redenen waarom de stoffen niet aanvaard worden en de melding « geweigerd ». Een exemplaar van het document wordt in het kantoor van de verzamelinstallatie bewaard en bij het in artikel 14/14 bedoelde register gevoegd; de andere exemplaren worden aan de vervoerder overhandigd.

Art. 14/16.De stoffen mogen niet langer dan drie jaar opgeslagen worden in de verzamelinstallatie.

Art. 14/17.De exploitant houdt een register van de uitgangen.

Dat register is een ingebonden boek waarvan de bladzijden doorlopend genummerd zijn en per reeks van 200 bladzijden geparafeerd en gedateerd worden door de met het toezicht belaste ambtenaar.

De exploitant neemt er dagelijks de volgende gegevens in op : 1° het gewicht en het volume van de afgevoerde stoffen;2° de oorspronkelijke herkomst van de stoffen;3° hun eindbestemming.

Art. 14/18.Het droogtegehalte van de stoffen mag niet lager zijn dan 10 %.

De stoffen worden in de opslagplaatsen geloosd en zo spoedig mogelijk geëffend.

Art. 14/19.Als de stoffen hinderlijke geuren ontwikkelen, kan de met het toezicht belaste ambtenaar de volgende verplichtingen opleggen : 1° de bedekking van de stoffen met een tussenliggende deklaag of met gespecialiseerde producten; 2° de inwerkingstelling van een systeem voor geurbeperking of Babsorptie d.m.v. producten en technieken waarvan de exploitant de onschadelijkheid en de efficiëntie moet bewijzen.

De verzakkingen, scheuren of spleten in een eventuele tussenliggende deklaag waardoor afvalstoffen weer zichtbaar worden, worden meteen opgevuld na vaststelling ervan.

Art. 14/20.De exploitant bezorgt de « Office » binnen zestig dagen na de kennisgeving van de vergunning drie exemplaren van een exploitatieplan dat voldoet aan de bepalingen van de vergunningsakte.

Dat plan bevat op zijn minst : 1° het bevel tot storting en tot verwijdering van de stoffen uit elke opslagplaats, met vermelding van datum en plaats;2° de dikte van de laag stoffen vóór hun afvoer;3° het plan voor het waterbeheer, met het schema, de organisatie en de uitvoering van de maatregelen terzake. Het exploitatieplan wordt binnen dertig dagen door de « Office » geviseerd en vervolgens naar de exploitant teruggestuurd. De exploitant moet zich naar het plan schikken en het bijhouden naar gelang de werkzaamheden i.v.m de lozing of de afvoer van de stoffen vorderen.

Het plan wordt bewaard in de installatie en kan ingezien worden door de met het toezicht belaste ambtenaar.

Art. 14/21.Binnen drie maanden vóór de definitieve stopzetting van de exploitatie van de verzamelinstallatie bezorgt de exploitant de « Office » in vier exemplaren een project van globale herinrichting van de bedrijfsruimte, met inbegrip van de vegetatie.

Het bestuur brengt wijzigingen aan in het project daar waar het zulks noodzakelijk acht en keurt het goed binnen negentig dagen na ontvangst ervan.

Het bepaalt binnen welke termijn de herstelwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. »

Art. 8.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Bij de vergunningsaanvraag worden de volgende gegevens en documenten gevoegd : 1° het exacte voorwerp van de aanvraag, met inbegrip van de beschrijving van de betrokken stoffen en de nominale capaciteiten van het verzamelcentrum;2° de identiteit, de woonplaats, de maatschappelijke en administratieve zetel van de aanvrager;3° de bewijsstukken betreffende de aard van de rechten van de aanvrager op het terrein, de gebouwen en de uitrusting;4° de beschrijving van de bedrijfsruimte waarvoor de vergunning aangevraagd wordt, met de volgende gegevens : - de categorie(ën) stoffen waarvoor de bedrijfsruimte bestemd is; - een technische beschrijving en een overzicht van de toe te passen procédés; - een uitvoerig onderzoek waarbij elk gevaar voor besmetting van de bodem en van het oppervlakte- en grondwater wordt vastgesteld; - de approximatieve hoeveelheden te hergebruiken stoffen en de voorwaarden waaronder ze opslagen worden; - een diagram van de stoffenstroom, met vermelding van de voorzienbare herkomst van de verzamelde stoffen; - een situatie van de installatie op een schaal van 1/10.000; - een uittreksel uit de kadastrale legger van de percelen of perceelgedeelten gelegen binnen een straal van 100 m rondom de percelen waarop het centrum gevestigd is; - een plan op een schaal van minimum 1/200, met de schikking van de units van de installatie; - de dwarsprofielen. 5° de maatregelen voor de beperking van de hinder die de buurt zou kunnen ondervinden inzake luchtverontreiniging, lozingen in het water, geluid, trillingen en wegverkeer;6° de maatregelen voor de regelmatige afvoer van de stoffen naar valorisatie- of verwijderingsinstallaties;7° de veiligheidsmaatregelen, met inbegrip van de maatregelen voor de valorisatie van de stoffen als de installatie buiten dienst is;8° de voor de inwerkingstelling vastgelegde termijn;9° de identiteit en de kwalificaties van de door de aanvrager aangewezen personen die zullen toezien op de inachtneming van de wetgeving inzake leefmilieu en van de in de vergunning bedoelde exploitatievoorwaarden;10° de werkingstijden van de installatie;11° de gebruikelijke routes voor het vervoer van de stoffen naar de installatie en na lossing;12° een afschrift van de verzekeringspolissen die de burgerlijke aansprakelijkheid van de installatie dekken, behalve als de aanvraag uitgaat van het Waalse Ministerie van Uitrusting en Vervoer of van het Ministerie van het Waalse Gewest;13° de afwijkingen aangevraagd op grond van artikel 14, tweede lid, alsook de rechtvaardiging van de aanvraag;14° een inventaris van het dossier.»

Art. 9.In de artikelen 6, 8, 17 en 23 van hetzelfde besluit wordt het woord « centrum » vervangen door het woord « installatie ».

Art. 10.In het opschrift van hoofdstuk III van hetzelfde besluit, alsook in de artikelen 18, 19, § 1, eerste lid, 20, 21, 22 en 24 wordt het woord « stortplaats » vervangen door de woorden « centrum voor technische ingraving ».

Art. 11.Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 12.In artikel 26 van hetzelfde besluit worden de woorden « - en erkennings » en « van 5 juli 1985 betreffende de afvalstoffen » geschrapt.

Art. 13.Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De exploitatie als verzamelinstallaties van de bedrijfsruimtes die vóór de inwerkingtreding van dit besluit gebruikt worden voor het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bevaarbare waterlopen worden verwijderd, mag alleen voortgezet worden als de exploitant binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag om regularisatie bij de bestendige deputatie indient.

Behalve de vereiste gegevens en documenten waarvan sprake in artikel 16, vermeldt de aanvraag al naar gelang het geval : 1° de resterende duur van de geplande exploitatie;2° de voor het herstel van de bedrijfsruimte aanbevolen maatregelen en, in het algemeen, alle maatregelen tot beperking van de nadelige gevolgen voor de bodem, de flora, de fauna, de lucht of het water, alsook voor het leefmilieu en de gezondheid van de mens;3° de krachtens artikel 14 aangevraagde afwijkingen van de exploitatievoorwaarden die wegens de bijzondere kenmerken van de bedrijfsruimte onuitvoerbaar zouden zijn. De technisch ambtenaar gaat na of de aanvraag volledig is en betekent zijn beslissing m.b.t. de ontvankelijkheid van het dossier.

Op grond van het rapport van de technisch ambtenaar spreekt de bestendige deputatie zich uit binnen 185 dagen na de betekening van de in het vorige lid bedoelde beslissing waarbij de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard, en bepaalt binnen welke termijn moet worden voldaan aan de opgelegde verplichtingen. Die termijn mag niet langer zijn dan twee jaar, te rekenen van de datum van de beslissing. »

Art. 14.De bijlage bij hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : « BIJLAGE I Normen voor de monsterneming en de analyse en procedures voor de indeling van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken verwijderd worden uit de bedding, de oevers en bijbehorende kunstwerken van waterlopen en -vlakken 1. Algemene beginselen De stoffen worden bij de categorieën A en B ingedeeld met inachtneming van de procedure en de parameters waarvan sprake in deze bijlage. Als de kenmerken van de stoffen van een zone waar werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, reeds bij de uitvoering van vroegere werken overeenkomstig deze bijlage vastgesteld zijn, kan de technisch ambtenaar een vereenvoudigde monsternemingsprocedure toestaan. 2. Monsterneming 2.1. Aantal representatieve monsters Het minimumaantal te nemen representatieve monsters wordt vastgelegd op grond van het volume van de d.m.v. bagger- of ruimingswerken te verwijderen stoffen, zoals weergegeven in tabel 1 hieronder : Tabel 1 : Minimumaantal representatieve monsters te nemen op grond van het te verwijderen volume Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De monsternemingszones worden vastgesteld om rekening te houden met de oppervlakte en de dichtheid van de uit het watervlak of waterloopgedeelte te verwijderen laag stoffen. Om een goede representativiteit van de monsterneming te verzekeren, moeten volgende elementen opgenomen worden bij de vaststelling van de monsternemingszones en -punten : - het bestaan van waterwinningsgebieden; - de plaatselijke afwateringsomstandigheden; - de rechtstreekse of onrechtstreekse, diffuse of geconcentreerde inbrengen veroorzaakt door het afvloeiende water of het afvalwater, ongeacht de aard of de herkomst; - alle inlichtingen ingewonnen bij vroegere karakteriseringen. 2.2. Monsterneming Het monster dat representatief is voor een monsternemingszone is het resultaat van het gewogen mengsel van minimum vier individuele monsternemingen uitgevoerd over de gehele dichtheid van de te verwijderen stoffen en oordeelkundig verdeeld over de zone.

Elke individuele monsterneming wordt in een register opgenomen en is het voorwerp van een macroscopische beschrijving waarin o.a. de volgende gegevens voorkomen : - de kleur, de geur (waterstofsulfide, koolwaterstoffen, Y); - de textuur en de vastheid van de stof; - de homogeniteit of de stratificatie van de afzetting; - de aanwezigheid van grove elementen (blokken, grind, Y); - de aanwezigheid van kenmerkende bestanddelen : levende organismen, verse of rottende planten, schelpen, veelsoortige afval, Y Het rapport vermeldt eveneens de plaats, de diepte en de dichtheid van elke individuele monsterneming.

Het eindvolume van het representatieve monster wordt vastgesteld op grond van de granulometrie van het materiaal.

Het moet ten minste 15 dm3 fijne stoffen bevatten (afmeting van korrels van minder dan 2 mm).

Als de kenmerken van de afzetting het toelaten, worden de monsternemingen uitgevoerd d.m.v. een monsternemer met verticale indringing overeenkomstig de voorschriften van de norm ISO-4364 (1977) betreffende de monsterneming op materialen uit de bedding.

In geval van samenhangende afzettingen of grove stoffen (grind, kiezels of blokken), is het wenselijk een kernboormachine of een grijper te gebruiken; insgelijks mag een zwikboor worden gebruikt in een aan de oppervlakte komende zone.

Als de monsterneming verhinderd wordt door grove materialen (rotsen, blokken, grind), worden in overeenstemming met de technisch ambtenaar maatregelen getroffen om monsters van het fijne gedeelte te kunnen nemen. 2.3. Vervoer en bewaring De recipiënten voor de opslag van monsters zijn voorzien van een brede opening en zijn vlot hanteerbaar. De bestanddelen van het mengsel mogen in geen geval aangetast worden door het materiaal van het recipiënt. Het vat is hermetisch gesloten zijn, beschut tegen licht en wordt op een koele plaats bewaard (idealiter 2 tot 4°C). De analyse moet zo spoedig mogelijk na de monsterneming beginnen. 3. Behandeling van het ruwe monster Zodra het monster in het laboratorium aankomt, wordt het geanalyseerd, gehomogeniseerd en opgedeeld in twee identieke representatieve gedeelten die volstaan voor latere analytische vaststellingen. Eén van de delers is bestemd voor analysen waarvoor een niet gedroogd ruw materiaal moet worden gebruikt. De andere wordt gewogen, vervolgens buiten bereik van de laboratoriumdampen en Bstoffen in het gepaste recipiënt gelegd en in een geventileerde droogstoof gedroogd op een maximumtemperatuur van 60°C totdat een constante massa wordt verkregen.

Bij de bewaring van elke deler wordt alles in het werk gesteld om elke wijziging te voorkomen die een nadelige invloed zou kunnen hebben op latere analytische vaststellingen.

Van het gedroogde materiaal wordt gedurende minimum 6 maanden een bewijsmonster bewaard.

De geanalyseerde monsters zijn hoe dan ook representatief voor de afval in de beheersfilière. 4. Controleprocedure : voorbereiding en analysen 4.1. Voorbereiding Een deler van de droge stof wordt ontbonden in een porseleine mortel terwijl de grove elementen (grind, kiezels, concreties, organische stoffen, Y) behouden worden. Het verkregen product wordt gezift met een zeef van 2 mm. Alleen het gezifte deel wordt geanalyseerd. Sommige chemische analysen vereisen een fijner gemaald materiaal dat met een zeef van 0,5 mm gezift kan worden; in dit geval wordt een gepaste breekinstallatie gebruikt. 4.2. Analyse Het laboratorium stelt vervolgens de volgende parameters en doseringen vast voor de geschikte delen : a) de stof die droog is op 105 °C+/-2 °C, het gehalte aan organische stoffen, de pH en het elektrische geleidingsvermogen van de waterige oplossing 1/10 tot 20 °C, het gehalte aan zuurbestendige stoffen, de zeefrest met een zeef van 2 mm;b) anorganische elementen en verbindingen : totaal As, Cr, Cd, Co, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn, F-, CN-. c) organische verbindingen : alifatische koolwaterstoffen (C10 - C40), monocyclische aromatische koolwaterstoffen, gehalogeneerde oplosmiddelen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (P.A.H.'s van Borneff), polychloorbifenylen (PCB's van Ballschmieter) en organische chloorpesticiden.

De dosering van die organische verbindingen wordt slechts uitgevoerd als hun aanwezigheid aan het licht gebracht wordt door een aftasting in gas -of vloeistofchromatografie gekoppeld aan een massaspectrometer (GC/MS).

De technisch ambtenaar kan een bijkomende vaststelling van anorganische elementen of verbindingen of van organische verbindingen vragen, hetzij al naar gelang de specifieke plaatselijke omstandigheden, hetzij op grond van hun aanwezigheid in de waterzuil. 4.3. Interpretatie De te verwijderen stoffen worden ingedeeld als volgt : 1° als de werken uitgevoerd worden om minder dan 25.000 m3 stoffen te verwijderen onder categorie A als de in de tabellen 2 en 3 bedoelde normen door geen enkel van de in die tabellen opgenomen elementen of verbindingen overschreden worden.

Tabel 2 : Toegelaten maximumgehalten aan anorganische elementen en verbindingen (in mg per kg droge stoffen) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Tabel 3 : Toegelaten maximumgehalten aan organische verbindingen (in mg per kg droge stoffen) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Benzeen, tolueen, ethylbenzeen, m-xyleen, p-xyleen, o-xyleen, styreen (2) Methyleenchloride, trans-1,2-dichloroethyleen, 1,1-dichloroethaan, cis-1,2-dichloroethyleen, chloroform, 1,1,1-trichloroethaan, 1,2-dichloroethaan, koolstoftetrachloride, 1,2-dichloropropeen, trichloroethyleen, bromodichloromethaan, cis-1,3-dichloropropyleen, trans-1,3-dichloropropyleen, 1,1,2-trichloroethaan, dibromochloromethaan, tetrachloroethyleen, chlorobenzeen, bromoform (3) Onder P.A.H.'s verstaat men het onderzoek van volgende verbindingen : acenafteen, acenaftyleen, antraceen, benzo (a) antraceen, dibenzo (a, h) antraceen, chryseen, fluorantheen(*), benzo (b) fluorantheen (*), benzo (k) fluorantheen (*), fluoreen, naftaleen, fenanthreen, pyreen, benzo (a) pyreen (*), indeno 1, 2, 3 (c, d) pyreen (*) en benzo (g, h, i) peryleen (*). De beslissing betreft de som van de 6 verbindingen van Borneff (*). (4) Onder P.C.B.'s verstaat men de som van de P.C.B.'s 28, 52, 101, 118, 138, 153 en 180. (5) Onder organische chloorpesticiden verstaat men de som van de H.C.B.'s, namelijk hexachlorobenzeen, aldrine, dieldrine, endrine, isodrine, lindaan, heptachlorepoxyde, 4,4 DDE, 2,4 DDT en 4,4 DDT. (*) Die concentraties worden berekend op grond van de concentraties gemeten in mg/l in de drie opeenvolgende eluaten. (**) Laagste concenntratie onderzocht aan de hand van de in tabel 7 vermelde analytische methode. onder categorie B als ten minste één element of verbinding het in de tabellen 4 en 5 vastgelegde gehalte overschrijdt.

Tabel 4. Veiligheidsgehalten voor de anorganische elementen en verbindingen (in mg/kg droge stoffen) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Tabel 5. Veiligheidsgehalten voor de organische verbindingen (in mg/kg droge stoffen) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld c) Als ten minste één element of verbinding het in de tabellen 2 en 3 vastgelegde gehalte overschrijdt met een concentratie die lager is dan het in de tabellen 4 en 5 vastgelegde veiligheidsgehalte, wordt een elutieproef uitgevoerd op een deler van elk representatief monster betreffende het watervlak of het waterloopgedeelte waar men van plan is de werken uit te voeren. Elutieproef De elutieproef dient om kwalitatieve inlichtingen te verstrekken over de samenstelling van het doorsijpelingswater en de aard van potentieel gevaarlijke stoffen in beweging. De elutieproef wordt door het laboratorium uitgevoerd volgens de methode DIN 38414-S4, aangevuld of vereenvoudigd door de « Office wallon des Déchets » (Waalse Dienst voor Afvalstoffen) in bijlage III bij de administratieve omzendbrief van 23 december 1992, en zoals omschreven in geval van vaste of dikke monsters.

Op dezelfde deler worden drie opeenvolgende eluties uitgevoerd en de na elke elutie verkregen resultaten worden opgeteld, behalve voor de pH en het geleidingsvermogen.

De eluaten worden systematisch onderworpen aan de volgende analysen : a) algemene kenmerken : pH, geleidingsvermogen;b) anorganische elementen en verbindingen : As, Cd, Cr, Cu, Co, Hg, Ni, Pb, Zn, F-, CN-. Alleen de organische verbindingen waarvan het in tabel 3 vastgelegde maximumgehalte overschreden is bij de voorafgaande analyse van elk representatief monster, zijn het voorwerp van een analytische vaststelling op de eluaten.

De massaconcentratie van de uitgeloogde stoffen per kg in het monster aanwezige droge stof, dient als basis voor een nieuwe indeling van de stoffen.

Voor zware metalen moet ook de uitlogingsgraad opgegeven worden, namelijk de verhouding in % van het uitgeloogde stofgedeelte tot het globale gehalte ervan in het droge monster.

De toegelaten maximale massaconcentraties zijn opgenomen in tabel 6.

Tabel 6 : toegelaten maximale massaconcentraties in de afzettingen in mg per kg droge stoffen () Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Als de massaconcentratie van elk element of verbinding voor elk van de uit de representatieve monsters voortkomende delers lager is dan de maximale toegelaten massaconcentratie vastgelegd in tabel 6, valt het geheel van de stoffen die verwijderd moeten worden uit het watervlak of waterloopgedeelte waar de werken gepland zijn, onder categorie A. Als daarentegen ten minste één element of verbinding de toegelaten maximale massaconcentratie overschrijdt voor één of meer representatieve monsters, vallen de uit de overeenstemmende monsternemingszone(s) te verwijderen stoffen onder categorie B. De uit de monsternemingszones te verwijderen stoffen waarvan de representatieve monsters voldoen aan de in tabel 6 vastgelegde normen, kunnen evenwel d.m.v. een mechanische afscheiding beheerd worden als stoffen van categorie A. 2° Als de werken uitgevoerd worden om meer dan 25.000 m3 stoffen te verwijderen : a) als elk van de representatieve monsters voldoet aan de in de tabellen 2 en 3 vastgestelde criteria, valt het geheel van de stoffen die moeten verwijderd worden uit het watervlak of waterloopgedeelte waar de werken gepland zijn, onder categorie A. b) Als één of meer representatieve monsters voor ten minste één van de elementen of verbindingen de in de tabellen 2 en 3 vastgelegde gehalten overschrijden terwijl de concentraties lager blijven dan de in de tabellen 4 en 5 vastgelegde veiligheidsgehalten, wordt voor het geheel van de representatieve monsters, het rekenkundige gemiddelde berekend van het gehalte van elk van die elementen of verbindingen, alsook de standaardafwijking t.o.v. het gemiddelde. b.1) Als de som van het gemiddelde en van de standaardafwijking van het gehalte van die elementen of verbindingen lager is dan het in de tabellen 2 en 3 vastgelegde gehalte, valt het geheel van de te verwijderen stoffen onder categorie A. b.2) Als de som van het gemiddelde en van de standaardafwijking van het gehalte van die elementen of verbindingen hoger is dan het in de tabellen 4 en 5 vastgelegde gehalte, valt het geheel van de te verwijderen stoffen onder categorie B. b.3) Als die som hoger is dan het in de tabellen 2 en 3 vastgelegde gehalte en lager blijft dan het in de tabellen 4 en 5 vastgelegde veiligheidsgehalte, wordt, overeenkomstig de voorschriften bedoeld in punt 1° hierboven, een elutieproef uitgevoerd op een deler voortkomend uit het of de representatieve monster(s) dat/die één of meer overschrijdingen van de in de tabellen 2 en 3 vastgelegde gehalten vertoonde(n). De massaconcentratie van de in punt b) bedoelde elementen of verbindingen wordt op grond van de eluaten vastgesteld. c.1) Als de massaconcentratie van die elementen of verbindingen voor elk van de delers lager is dan de toegelaten maximale massaconcentratie bedoeld in tabel 6, valt het geheel van de te verwijderen stoffen onder categorie A. c.2) In het tegenovergestelde geval wordt de elutieproef uitgevoerd op het geheel van de representatieve monsters en wordt op het geheel van de delers het rekenkundige gemiddelde berekend van de massaconcentratie van de elementen of verbindingen die een overschrijding van de toegelaten maximale massaconcentratie vertoonden, alsook hun standaardafwijking t.o.v. dat gemiddelde. Als de som van het gemiddelde en van de standaardafwijking van de massaconcentratie van elk van die elementen of verbindingen lager blijft dan de in tabel 6 vastgelegde toegelaten maximale massaconcentratie, valt het geheel van de stoffen onder categorie A. In het tegenovergestelde geval valt het geheel van de te verwijderen stoffen onder categorie B. De stoffen die overeenstemmen met de monsternemingszones waaruit de delers voortkomen die voldoen aan de in tabel 6 vastgelegde normen, kunnen evenwel d.m.v. een mechanische afscheiding beheerd worden als stoffen van categorie A. 5. Analytische methoden Tabel 7 : Aanbevolen analytische methoden Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld BIJLAGE 2 Artikel 4, § 2, eerste lid, is van toepassing op lozingen van afvalwater uit de onderstaande sectoren : 1.sectoren bedoeld in de hiernavermelde koninklijke besluiten tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de lozing van afvalwater in het oppervlaktewater en in de openbare riolen, Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Industriesectoren waarvan het afvalwater de volgende gevaarlijke stoffen bevat in de zin van richtlijn 76/464/EEG en van richtlijn 86/280/EEG en de opeenvolgende wijzigingen daarvan, zoals bedoeld in de besluiten van de Waalse Gewestexecutieve van 11 februari 1993 : - DDT, pentachlorofenol, aldrine, dieldrine, endrine en isodrine - koolstoftetrachloride, chloroform, 1,2-dichloroethaan, trichlorethyleen, perchlorethyleen, trichlorobenzeen, hexachlorobenzeen en hexachlorobutadieen. De beheerder kan inlichtingen over de vergunningen voor lozingen uit de in voorliggende bijlage bedoelde sectoren verkrijgen bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest, Afdeling Water, Directie Oppervlaktewater. »

Art. 15.Artikel 7, derde lid, 2°, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 oktober 1991 tot uitvoering van het decreet van 11 september 1985 houdende organisatie van de milieu-effectbeoordeling in het Waalse Gewest, wordt gewijzigd als volgt : « de vergunningen die vereist zijn voor de oprichting en de exploitatie van gecontroleerde stortplaatsen en van verzamelinstallaties voor de stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken worden verwijderd uit de bedding, de oevers en de bijbehorende kunstwerken van waterlopen en watervlakken, overeenkomstig het decreet van 5 juli 1985 betreffende de afvalstoffen; ».

Art. 16.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 10 juni 1999.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O's, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN

^