Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 10 juni 1999
gepubliceerd op 14 augustus 1999

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de lijst van handelingen en werken waarvoor de stedenbouwkundige vergunning, het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar en de medewerking van een architect niet vereist zijn

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
1999027632
pub.
14/08/1999
prom.
10/06/1999
ELI
eli/besluit/1999/06/10/1999027632/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JUNI 1999. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de lijst van handelingen en werken waarvoor de stedenbouwkundige vergunning, het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar en de medewerking van een architect niet vereist zijn


De Waalse Regering, Gelet op de wet van 20 februari 1939 over de bescherming van de titel en het beroep van architect, inzonderheid op artikel 4, derde lid;

Gelet op het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, inzonderheid op artikel 84, § 2;

Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne" (Hoge Raad van Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest), met datum van 1 juni 1999;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gewettigd door de inwerkingtreding van het decreet van 6 mei 1999 tot wijziging van voornoemd wetboek, waarin overgangsbepalingen beoogd worden die van toepassing zijn op de werking van de gemeentelijke adviescommissies voor ruimtelijke ordening die goedgekeurd werden vóór de inwerkingtreding van het decreet van 27 november 1997 tot wijziging van hetzelfde wetboek; aangezien de adviescommissies voor ruimtelijke ordening een wezenlijke schakel zijn in de decentralisering van de procedure voor de toekenning van stedenbouwkundige en verkavelingsvergunningen, verdient het aanbeveling om de mogelijkheden van bovenvermeld artikel 84, § 2 onverwijld te verruimen;

Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Uitrusting en Vervoer, Besluit :

Artikel 1.Hoofdstuk IV van titel I van boek IV van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, waarin de artikelen 262 tot en met 265 opgenomen zijn, wordt vervangen door volgende tekst : « HOOFDSTUK IV. - Handelingen en werken waarvoor de stedenbouwkundige vergunning, het eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar en de medewerking van een architect niet vereist zijn.

Handelingen en werken waarvoor de stedenbouwkundige vergunning niet vereist is.

Art. 262.Voor zover de hierna vermelde handelingen en werken geen afwijking van de wettelijke, decretale of regelgevende bepalingen inhouden, is de stedenbouwkundige vergunning niet vereist : 1° het optrekken van voorlopige bouwwerken voor de infrastructuur van bouwwerven die betrekking hebben op toegelaten handelingen en werken, waaronder met name eetzalen, logeerruimtes, sanitaire ruimtes en onthaalbalies, tijdens de duur van de werken en voor zover de uitvoering ervan zonder onderbreking verloopt;2° het plaatsen van sanitaire, electriciteits-, verwarmings-, isolatie- of ventilatievoorzieningen binnenshuis;3° het uitvoeren van binnenhuis- of buitenhuisinrichtingen die de draagstructuur van het gebouw niet in gevaar brengen of die het gebouwde volume of de architectuur ervan niet wijzigen, met inbegrip van het uitvoeren van instandhoudings- en onderhoudswerken, op voorwaarde dat de stabiliteit van het gebouw niet bedreigd wordt;4° het optrekken van bijgebouwen zonder verdieping achter een behoorlijk toegelaten gebouw, als belendend pand of zonder dat het tegen het hoofdgebouw leunt, waarbij volgende voorwaarden nageleefd moeten worden : a) er mag slechts één bijgebouw per eigendom worden gebouwd;b) het bijgebouw mag slechts een oppervlakte van 12 vierkante meter beslaan, niet hoger zijn dan 2,50 meter aan de dakgoot en dan 3,50 meter aan de nok, waarbij de hoogte gemeten wordt vanaf het natuurlijke niveau van de bodem;c) het bijgebouw moet op minstens 1 meter van de gemeenschappelijke of in medeëigendom opgetrokken afscheiding staan;d) de buitenbedekking van de opgaande muren moet bestaan uit baksteen, natuursteen, pleisterkalk, hout, fijnkorrelig beton of glas;e) het volume, de buitenbedekking van de opgaande muren en de bestemming van het gebouw moeten zo geconcipieerd zijn dat ze een harmonisch geheel vormen met de onmiddellijke omgeving;5° het verrichten van volgende werken op binnenpleinen en in de tuinen : a) het plaatsen van sierelementen op binnenpleinen en in tuinen en, voor zover het bodemreliëf niet gevoelig gewijzigd wordt, het inrichten van die binnenpleinen en tuinen, met name door het aanleggen van paden, terrassen, het plaatsen van plantenbakken, het aanleggen van sierfonteinen, vijvers en zwembaden die een grondoppervlakte van niet meer dan 10,00 vierkante meter beslaan;b) het plaatsen van tuinmeubilair zoals banken, tafels, stoelen, open haarden of barbecues, vuilnisbakken, compostbakken of zuilen voor zover ze een totale hoogte van 2,50 meter niet overschrijden en op minstens 1 meter van de gemeenschappelijke afscheiding staan;c) het plaatsen van kandelaberzuilen en verlichtingspalen zonder dat de door de grond weerkaatste lichtbundel verder mag reiken dan de gemeenschappelijke afscheiding;d) het plaatsen van de toestellen die strikt noodzakelijk zijn voor het beoefenen van sport en spel, waarbij de aard van de sporttoestellen en de voorwaarden voor het plaatsen ervan vastgelegd zijn bij ministerieel besluit;geen enkel toestel mag de hoogte van 3,50 meter overschrijden; e) het plaatsen van een volière die niet meer dan 12,00 vierkante meter beslaat en die niet hoger reikt dan 2,50 meter aan de goot en 3,50 aan de nok, waarbij die afstanden vanaf het natuurlijke niveau van de bodem worden berekend;f) het plaatsen van schuilplaatsen voor dieren, voor zover : - de maximumoppervlakte, in voorkomend geval opgeteld, niet meer bedraagt dan 12,00 vierkante meter per eigendom; - ze op minstens 1,00 meter van de gemeenschappelijke of in medeëigendom opgetrokken afscheidingen staan; - ze op minstens 20,00 meter van naburige woningen staan; - ze niet hoger zijn dan 2,50 meter aan de goot en 3,50 meter aan de nok, waarbij die afstanden vanaf het natuurlijke niveau van de bodem worden berekend; - de buitenbedekking van de opgaande muren bestaan uit baksteen, natuursteen, pleisterkalk, hout, traliewerk of fijnkorrelig beton; g) het plaatsen van bijenkorven of huizen op minstens 20,00 meter van woningen of van het openbaar domein of op minstens 10 meter indien er tussen de bijenkorven of huizen en de woningen of het openbaar domein een volle wand of dergelijke staat;h) het plaatsen, onverminderd artikel 263, 7, van hoogstens 1,50 meter hoge afsluitingen bestaande uit ofwel heggen met inheemse struiken ofwel paaltjes die onderling verbonden zijn door middel van één of twee dwarsbalkjes, ijzerdraad of breedmazig traliewerk dat in voorkomend geval steunt op een betonplaat of een muurtje met een hoogte van hoogstens 30 cm;i) het graven van draineersloten, zinkputten, sterfputten, greppels, inspectieputten, septische putten, het aanleggen van platen, ondergrondse leidingen of elk ander individueel systeem voor waterzuivering, voor zover ze verband houden met de infrastructuur die nodig is voor de inrichting van het (de) eigendom(men);6° het plaatsen van radio- of televisie-antennes of paraboolantennes die : a) niet meer dan 1,00 vierkante meter beslaan;b) aan de grond vastgehecht, op een ophoging of dak geplaatst zijn en vanaf het openbaar domein niet zichtbaar zijn;c) op een minimumafstand van 3,00 meter van de gemeenschappelijke afscheiding opgesteld zijn;7° het plaatsen van windgeneratoren, voor zover er maar één per eigendom opgesteld wordt en ze beantwoorden aan de technische kenmerken zoals vastgelegd bij ministerieel besluit;8° het plaatsen van telecomantennes, alsook het bouwen van het technisch lokaal of van het daarmee verbonden « outdoor »-rek, voor zover : a) de antennes vastgemoerd zijn op een bestaande, behoorlijk toegelaten mast die daardoor echter niet in hoogte toeneemt;b) het technisch lokaal of het daarmee verbonden « outdoor »-rek in een enkelvoudig bouwvolume gevestigd zijn dat een maximale grondoppervlakte van 12,00 meter beslaat, zonder verdieping, waarvan de hoogte aan de goot niet meer bedraagt dan 2,50 meter en aan de nok niet meer dan 3,50 meter, berekend vanaf het natuurlijke niveau van de bodem, waarvan het zadeldak bestaat uit twee gelijk aflopende delen en waarvan de opgaande muren bedekt zijn met natuurlijk, streekgebonden bouwmateriaal;9° het optrekken van gebouwen op militaire domeinen, op voorwaarde dat die gebouwen van strategisch belang zijn en waarvan de lijst van een visum is voorzien door een protocol tussen de Minister van Landsverdediging en de Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening;10° de afbraak van losstaande of belendende bijgebouwen bij een behoorlijk toegelaten hoofdgebouw, voor zover : a) de oppervlakte van die bijgebouwen minder bedraagt dan 12,00 vierkante meter;b) ze niet op de rooilijn staan;11° het plaatsen van installaties met een sociaal, cultureel, sportief of recreatief doel voor een maximumduur van zestig dagen;12° het verrichten van volgende werken op het domein van de openbare weg : a) voor rijwegen die niet breder zijn dan 7,00 meter en voor zover de grondslag van die rijwegen niet verbreed en de wezenskenmerken van het dwarsprofiel niet gewijzigd worden, het vernieuwen van de funderingen en van de bedekking van de rijwegen, bermen, straatboorden en trottoirs, behalve het wijzigen van de wegbedekking indien die uit natuursteen bestaat;b) zonder de wezenskenmerken van het dwarsprofiel te wijzigen, het vernieuwen, het verplaatsen of het wegnemen van bijkomende elementen zoals brugleuningen, vangrails, schampranden, met uitzondering van steunmuren en geluidswerende panelen;c) het aanleggen of wegnemen van waterafvoersystemen zoals greppels, sterfputten, platen, riolen en watervergaarbakken die minder dan 1,25 meter hoog zijn;d) het aanleggen, vernieuwen of verplaatsen van kabels, buizen en leidingen in het openbaar domein;e) het voorlopig inrichten van wegen met een maximale duur van twee jaar;f) het uitvoeren van werken ter inrichting en voor plaatselijke verruiming van zones voor voetgangers, personen met verminderde beweeglijkheid of fietsers, alsook werken ter verfraaiing of beveiliging van bedoelde zones;g) het uitvoeren van werken ter inrichting van zones voor aanplantingen;h) het plaatsen, verplaatsen of wegnemen van volgende systemen of voorwerpen : - de verkeerstekens, met uitzondering van de verkeersportalen, maar met inbegrip van beschermende omhulsels, maar met uitzondering van omhulsels die meer dan 2,00 vierkante meter beslaan; - vastgehechte of verplaatsbare verkeerstekens voor het inperken van het verkeer of de parkeerplaatsen; - controletoestellen op parkeerplaatsen zoals parkeermeters of parkeerautomaten; - parkeerstangen voor tweewielers; - buisleidingen voor al dan niet ondergrondse technische installaties zoals elektrische schakelkasten voor verkeerslichten of openbare verlichting, praatpalen, waterkranen, schakelkasten voor telediffusie; i) het plaatsen, verplaatsen of wegnemen van straatverlichting;j) het plaatsen, verplaatsen of wegnemen van hierna vermelde reclame- en aanplakzuilen : - reclamezuilen waarvan de schacht een diameter van hoogstens 1,20 meter heeft en niet hoger is dan 3,50 meter; - reclameborden die niet hoger zijn dan 2,50 meter en niet breder dan 1,70 meter en waarvan de nuttige oppervlakte 4,00 vierkante meter per zijde bedraagt; k) het plaatsen of het wijzigen van de grondmarkering;l) het plaatsen, het verplaatsen of het wegnemen van verkeersdrempels;m) het plaatsen, het wegnemen of het vernieuwen van systemen voor de exploitatie van sporen en lijnen voor openbaar vervoer zoals bovenleidingsmasten, tekens, portalen, seinhuizen of kasten;13° het plaatsen van wildkansels in bosgebieden zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 9, van het decreet van 14 juli 1994 tot wijziging van de jachtwet van 28 februari 1882;14° het aanplanten van boomsoorten in woongebieden met een landelijk karakter en in landbouwgebieden : a) indien het goed geheel of gedeeltelijk een siertuin is dat aan een woning aangrenst;b) indien het gaat om lage, hoge of vrije hagen;c) indien het gaat om beplante linten die gemeten vanaf de buitenranden 10 meter breed zijn of minder. Handelingen en werken waarvoor het eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar niet vereist is.

Art. 263.Onverminderd de toepassing van de gewestelijke stedenbouwkundige reglementen bedoeld in artikel 76 van het Wetboek is voor de hierna vermelde handelingen en werken vrijgesteld van het eensluidend advies van de gemachtigd ambtenaar niet vereist: 1° de handelingen en werken die overeenkomstig zijn aan de voorschriften van een behoorlijk goedgekeurd gemeentelijk stedenbouwkundig reglement, voor zover de gemeentelijke commissie bedoeld in artikel 7 van het Wetboek behoorlijk is goedgekeurd;2° de handelingen en werken waarvoor bij een behoorlijk goedgekeurd gemeentelijk stedenbouwkundig reglement een stedenbouwkundige vergunning vereist is, voor zover de handelingen en werken niet bedoeld zijn in artikel 262;3° het optrekken van al dan niet overdekte bijgebouwen zonder verdieping die een oppervlakte van meer dan 12,00 vierkante meter beslaan, achter een behoorlijk gebouw en voor zover : a) er slechts één bijgebouw per eigendom wordt opgetrokken;b) het bijgebouw opgetrokken wordt op minstens 1,00 meter van de gemeenschappelijke of in medeëigendom opgetrokken afscheidingen;c) de opgaande muren en het dak bestaan uit bouwmaterialen die een harmonisch geheel vormen met het behoorlijk toegelaten hoofdgebouw of uit doorzichtig of doorschijnend glas;d) de venster- en deuropeningen vooral een verticale dimensie krijgen en één of meerdere glaswanden vormen over de gehele hoogte van een gootmuur of puntgevel;e) de oppervlakte niet meer dan 30,00 vierkante meter beslaat indien het bijgebouw tegen het hoofdgebouw leunt en door de opgaande muren en het dak een op architectonisch vlak harmonisch verlengstuk van het hoofdgebouw vormt;f) de oppervlakte niet meer beslaat dan 20,00 vierkante meter indien het bijgebouw niet tegen het behoorlijk toegelaten hoofdgebouw leunt, het bijgebouw niet hoger reikt dan 2,50 meter aan de goot en 3,50 meter aan de nok, berekend vanaf het natuurlijke niveau van de bodem;4° het uitvoeren van hierna vermelde werken, indien de op of achter de rooilijn gebouwde opgaande muur en het hieraan beantwoordende dakschild niet worden gewijzigd : a) het plaatsen van deuren en vensters of het wijzigen van glaswanden in daken op hoogstens één verdieping, waarbij de wijzigingen een oppervlakte van niet meer dan een kwart van de lengte van de betrokken opgaande muur mogen beslaan;b) het plaatsen van deuren en vensters of het wijzigen van glaswanden in opgaande muren, voor zover ze een verticale dimensie krijgen en gebruik wordt gemaakt van hetzelfde bouwmateriaal als waarin de opgaande muur is opgetrokken;c) het opvullen van glaswanden in het dak of in de opgaande muur voor zover daarvoor hetzelfde bouwmateriaal wordt gebruikt als waarin het dak of de opgaande muur is opgetrokken.5° het optrekken van duivenhokken, op voorwaarde dat de grondoppervlakte niet meer beslaat dan 30,00 vierkante meter, dat ze op minstens 3,00 meter van de gemeenschappelijke afscheidingen staan en dat ze niet hoger zijn dan 2,70 meter aan de goot en 3,70 meter aan de nok, berekend vanaf het natuurlijke niveau van de bodem;6° het aanleggen van een vijver of een openluchtzwembad, voor zover : a) de oppervlakte van het watervlak niet meer beslaat dan 75,00 vierkante meter;b) de afstand tot de gemeenschappelijke afscheidingen minstens 3,00 meter bedraagt;c) de boorden van vijver op hoogstens 0,60 meter van het natuurlijke niveau van de bodem liggen en de berm om de natuurlijke bodem te bereiken niet meer dan een kwart bedraagt;7° het optrekken van scheidingsmuren of steunmuren langs het openbaar domein of tussen het openbaar domein en elk gebouw;8° het optrekken van scheidingsmuren of afsluitingen tussen aangrenzende eigendommen, behalve scheidingsmuren of afsluitingen bedoeld in artikel 262, 10°, g;9° het aanleggen van parkeerplaatsen voor minder dan tien voertuigen;10° het aanleggen van een terrein voor minder dan vijf afgedankte wagens of minder dan 60,00 kubieke meter schroot, materiaal of afval, voor zover het geheel niet zichtbaar is vanaf het openbaar domein;11° het plaatsen van één of meerdere reclameborden of één of meerdere reclamezuilen of -panelen, met inbegrip van verlichte borden en lichtreclame;12° het plaatsen van reclameborden of -plakkaten van hoogstens 10,00 vierkante meter op een gemeenschappelijke muur die nog geen gemeenschappelijke bestemming heeft gekregen, op afsluitingen van bouwwerven of op afsluitingen van terreinen, buiten het openbaar domein;13° de afbraak van bijgebouwen die al dan niet tegen het hoofdgebouw leunen en opgetrokken zijn op de rooilijn of waarvan de oppervlakte minder bedraagt dan 12,00 vierkante meter;14° het aanleggen van één niet overdekt sportterrein per eigendom, voor zover de afstand tot de gemeenschappelijke afscheiding minstens 3,00 meter bedraagt en de afmetingen van het sportterrein niet meer bedragen dan 45,00 x 25,00 meter;15° het uitvoeren van handelingen en werken die in overeenstemming zijn met de normale bestemming van binnenpleinen en tuinen en het plaatsen van opslagtanks voor brandstof of materiaal die niet meer beslaan dan 12,00 vierkante meter, voor zover die handelingen en werken niet bedoeld zijn in artikel 262, 5;16° het bebossen en ontbossen;17° het plaatsen van zonnecollectoren voor het opwarmen van sanitair leidingwater, voor zover de totale oppervlakte niet meer beslaat dan 20,00 vierkante meter en ze in het dakvlak van een bestaand gebouw worden geplaatst;18° het opstellen van verplaatsbare containers;19° het plaatsen van één of meerdere vaste of verplaatsbare installaties die niet aaneengebouwd of in elkaar gepast moeten worden;20° het optrekken van antennes, met inbegrip van paraboolantennes, masten, windgeneratoren en andere gelijkaardige structuren, voor zover : a) die handelingen en werken niet bedoeld zijn in artikel 262, punten 6 en 7;b) ze op een afstand tot de gemeenschappelijke afscheidingen staan die minstens evenveel bedraagt als bedoelde antennes hoog zijn;c) die handelingen en werken niet ressorteren onder telecommunicatienetwerken, met name telefoonnetwerken, radiotelefoonnetwerken en teledistributienetwerken;21° het wijzigen van het uitzicht van het bouwmateriaal van het dak of van de bedekking van de opgaande muren door zandstraling, verven, cimenteren of aanbrengen van pleisterkalk, het vervangen van sierstenen (baksteen of natuursteen), voor zover die handelingen en werken zorgen voor het behoud, het herstel of het versterken van het harmonisch geheel dat gevormd wordt met het materiaal voor de bedekking van omliggende muren en daken. Handelingen en werken waarvoor de medewerking van een architect niet vereist is.

Art. 264.De medewerking van een architect is niet vereist voor : 1° handelingen en werken bedoeld in artikel 262 en in artikel 263, 4 tot en met 21;2° de afbraak van alleenstaande bouwwerken zonder verdieping of kelder;3° handelingen en werken waarvoor bij gemeentelijk stedenbouwkundig reglement een stedenbouwkundige vergunning is vereist zonder dat een wet of decreet die vergunning oplegt en voor zover die handelingen en werken niet bedoeld zijn in artikel 262;4° de gevoelige wijziging van het bodemreliëf;5° het wijzigen van de bestemming bedoeld in artikel 84, 6, van het Wetboek. Afwijkingsbepalingen

Art. 265.De vrijstellingen bedoeld in artikel 262, 12, a, b, c, d, f, g, i, j, l en in artikel 263, punten 8, 12, 13 en 21 zijn niet van toepassing : 1° in een beschermingsgebied bedoeld in artikel 87 van het Wetboek;2° in een gebied dat valt onder de toepassing van het algemeen reglement op gebouwen van toepassing op beschermde gebieden van sommige gemeenten op stedenbouwkundig vlak, bedoeld in hoofdstuk XVII van boek IV van het Wetboek;3° in een gemeentelijk grondgebied of een gedeelte daarvan waar het algemeen reglement op gebouwen in landbouwgebieden bedoeld in hoofdstuk XVIIquater van boek IV van het Wetboek. De vrijstellingen bedoeld in artikel 263, punten 3, 4, 5, 7, 11, 13, 17 en 21 zijn niet van topeassing op de onroerende goederen die opgenomen zijn in de inventaris van het patrimonium bedoeld in artikel 192 van het Wetboek ».

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking vanaf de dag van inwerkingtreding van het decreet van 6 mei 1999 tot wijziging van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium.

Art. 3.De Minister van Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 10 juni 1999.

De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Ruimtelijke Ordening, Uitrusting en Vervoer, M. LEBRUN

^