gepubliceerd op 16 februari 2007
Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
8 FEBRUARI 2007. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 17 en 64;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op de adviezen 41.487/4 en 41.886/4 van de Raad van State, gegeven op 6 november 2006 en 9 januari 2007, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Dit besluit beoogt de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging.
Art. 2.In hoofdstuk II van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt afdeling 7 aangevuld met een nieuwe onderafdeling 2bis, luidend als volgt : « Modaliteiten inzake toetsing en wijziging van de bijzondere vergunningsvoorwaarden van sommige inrichtingen.
Art. 97bis.§ 1. Om de milieuvergunning in eerste instantie af te geven, kan de bevoegde overheid de specifieke exploitatienormen van de in bijlage XXIII bedoelde inrichtingen uiterlijk 30 oktober 2007 toetsen of, desgevallend, wijzigen, na advies van de directeur van de externe directie van de Afdeling Preventie en Vergunningen van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend en van de door de Regering aangewezen organen. § 2. Om de milieuvergunning in eerste instantie af te geven kan de bevoegde overheid, na advies van de directeur van de externe directie van de Afdeling Preventie en Vergunningen van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend en van de door de Regering aangewezen organen, de specifieke exploitatienormen van de in bijlage XXIII bedoelde inrichtingen toetsen of, desgevallend, wijzigen als : 1° de door de inrichting veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in een vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden moeten opgenomen worden;2° belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder buitensporige kosten mogelijk maken;3° bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist;4° nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen.»
Art. 3.In bijlage I bij hetzelfde besluit worden onder het algemene opschrift "Algemeen aanvraagformulier voor milieuvergunningen en unieke vergunningen" de volgende woorden geschrapt : "De niet-technische samenvatting bestaat uit de volgende delen van het formulier : eerste deel, vakken I en II; eerste deel, vak III, punten III.1 tot III.4; eerste deel, vak IV, punten IV.1 tot IV.4; tweede deel, vak I, punten I.1, I.2.3, I.3 en I.5; tweede deel, vakken II tot IV. "
Art. 4.Bijlage I bij hetzelfde besluit wordt aangevuld met een zesde deel, luidend als volgt : « 3e deelbis. De exploitant van een inrichting bedoeld in bijlage XXIII laat het algemeen aanvraagformulier vergezeld gaan van de niet technische samenvatting van : - de inrichting en de aard en omvang van de activiteiten die daar plaatsvinden; - de grondstoffen en hulpmaterialen, de andere stoffen en de energie die in de inrichting worden gebruikt of door de inrichting worden gegenereerd; - de emissiebronnen van de inrichting; - de situatie van de plaats waar de inrichting komt; - aard en omvang van de te voorziene emissies van de installatie in elk milieucompartiment, met een overzicht van de significante milieueffecten van de emissies; - de beoogde technologie en de andere technieken ter voorkoming of, indien dat niet mogelijk is, ter vermindering van de emissies van de inrichting; - zo nodig de maatregelen betreffende de preventie en de nuttige toepassing van de door de inrichting voortgebrachte afvalstoffen; - de maatregelen die worden getroffen ter controle van de emissies in het milieu; - een schets van de voornaamste alternatieven, voorzover deze bestaan. »
Art. 5.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage XXIII, luidend als volgt : « Bijlage XXIII. 1. Energie-industrie. 1.1. Stookinstallaties met een hoeveelheid vrijkomende warmte van meer dan 50 MW (1). 1.2. Aardolie- en gasraffinaderijen. 1.3. Cokesfabrieken. 1.4. Installaties voor het vergassen en vloeibaar maken van steenkool. 2. Productie en verwerking van metalen. 2.1. Installaties voor het roosten of sinteren van ertsen, met inbegrip van zwavelhoudend erts. 2.2. Installaties voor de productie van ijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van uitrusting voor continuegieten met een capaciteit van meer dan 2,5 ton per uur. 2.3. Installaties voor verwerking van ferrometalen door : a) warmwalsen met een capaciteit van meer dan 20 ton ruwstaal per uur;b) smeden met hamers met een slagarbeid van meer dan 50 kilojoule per hamer, wanneer een thermisch vermogen van meer dan 20 MW wordt gebruikt;c) het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal, met een verwerkingscapaciteit van meer dan 2 ton ruwstaal per uur. 2.4. Smelterijen van ferrometalen met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag. 2.5. Installaties : a) voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés;b) voor het smelten van non-ferrometalen, met inbegrip van legeringen, inclusief terugwinningproducten (affineren, vormgieten) met een smeltcapaciteit van meer dan 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen. 2.6. Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé, wanneer de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden meer dan 30 m3 bedraagt. 3. Minerale industrie. 3.1. Installaties voor de productie van cementklinker in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag, of van ongebluste kalk in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag, of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag. 3.2. Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten. 3.3. Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van installaties voor de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag. 3.4. Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag. 3.5. Installaties voor het fabriceren van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag, en/of een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3. 4. Chemische industrie. Onder productie in de zin van de categorieën activiteiten bedoeld in de rubriek 24.1 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten wordt verstaan de productie op industriële schaal door chemische omzetting van stoffen of groepen van stoffen bedoeld in de punten 4.1. tot 4.6. 4.1. Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisproducten, zoals : a) eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of aromatische);b) zuurstofhoudende koolwaterstoffen, zoals alcoholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters, acetaten, ethers, peroxyden, epoxyharsen;c) zwavelhoudende koolwaterstoffen;d) stikstofhoudende koolwaterstoffen, zoals aminen, amiden, nitroso-, nitroen, nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten, isocyanaten;e) fosforhoudende koolwaterstoffen;f) halogeenhoudende koolwaterstoffen;g) organometaalverbindingen;h) kunststof-basisproducten (polymeren, kunstvezels, cellulosevezels);i) synthetische rubber;j) kleurstoffen en pigmenten;k) tensioactieve stoffen en tensiden. 4.2. Chemische installaties voor de fabricage van anorganisch-chemische basisproducten, zoals : a) gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonyldichloride;b) zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwaveligzuur, c) basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, d) zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcabonaat, natriumcarbonaat, perboraat, zilvernitraat;e) niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide, silicium, siliciumcarbide. 4.3. Chemische installaties voor de fabricage van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen). 4.4. Chemische installaties voor de fabricage van basisproducten voor gewasbescherming en van biociden. 4.5. Installaties voor de fabricage van farmaceutische basisproducten die een chemisch of biologisch procédé gebruiken. 4.6. Chemische installaties voor de fabricage van explosieven. 5. Afvalbeheer. 5.1. a) Installaties voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen of afgewerkte oliën in de zin van bijlage II bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag; b) Installaties voor de nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen of afgewerkte oliën, in de zin van bijlage III bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, rubrieken R1, R5, R8 of R9, met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag. 5.2. Installaties voor de verbranding van huishoudelijk afval met een capaciteit van meer dan 3 ton per uur. 5.3. Installaties voor de verwijdering van ongevaarlijke afvalstoffen in de zin van bijlage II bij het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, rubrieken D8, D9, met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag. 5.4. Centra voor technische ingraving die meer dan 10 ton per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan 25 000 ton hebben, met uitzondering van de centra voor technische ingraving voor inerte afvalstoffen. 6. Overige activiteiten. 6.1. Industriële installaties voor de fabricage van : a) papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen;b) papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag. 6.2. Installaties voor de voorbehandeling (wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag. 6.3. Installaties voor het looien van huiden met een verwerkingscapaciteit van meer dan 12 ton eindproducten per dag. 6.4. a) Abattoirs met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren; b) Bewerking en verwerking voor de fabricage van levensmiddelen op basis van : - dierlijke grondstoffen (andere dan melk) met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag eindproducten; - plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan 300 ton per dag eindproducten (gemiddelde waarde op driemaandelijkse basis); c) Bewerking en verwerking van melk, met een hoeveelheid ontvangen melk van meer dan 200 ton per dag (gemiddelde waarde op jaarbasis). 6.5. Installaties voor de destructie of de nuttige toepassing van kadavers en dierlijk afval met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag. 6.6. Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan : a) 40 000 plaatsen voor pluimvee;b) 2 000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg); of c) 750 plaatsen voor zeugen. 6.7. Installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten, waarin organische oplosmiddelen worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, het aanbrengen van een laag, het ontvetten, het vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren, met een verbruikscapaciteit van meer dan 150 kg oplosmiddel per uur, of meer dan 200 ton per jaar. 6.8. Installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of grafitisering bedoeld in rubriek 10.90.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten ».
Art. 6.Dit besluit is van toepassing op de inrichtingen vergund vóór de inwerkingtreding van dit besluit en op de inrichtingen waarvoor een vergunningsaanvraag is ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit, met uitzondering van de inrichtingen waarvoor de bijzondere voorwaarden opnieuw werden getoetst volgens de princiepen bedoeld in artikel 97bis, § 2, eerste lid, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Art. 7.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 8 februari 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN