Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 07 oktober 2010
gepubliceerd op 23 november 2010

Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving, het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving, het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten

bron
waalse overheidsdienst
numac
2010027231
pub.
23/11/2010
prom.
07/10/2010
ELI
eli/besluit/2010/10/07/2010027231/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 OKTOBER 2010. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving, het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving, het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, de artikelen 3 zoals gewijzigd bij het programmadecreet van 3 februari 2005 en het decreet van 22 november 2007, 4, 5, 9, 17 en 55;

Gelet op het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, op de artikelen 19, zoals gewijzigd bij de decreten van 11 maart 1999 en 19 juni 2002, en 60; Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 27 februari 2003, 22 januari 2004, 4 mei 2006, 21 december 2006, 8 februari 2007, 1 maart 2007, 19 april 2007, 20 december 2007 betreffende de rehabilitatieplannen, 20 december 2007 betreffende de inspraak van het publiek inzake het leefmilieu, 24 januari 2008, 27 november 2008, 5 december 2008, 12 februari 2009, 27 mei 2009, 18 juni 2009; Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 27 februari 2003, 2 mei 2003, 22 januari 2004, 28 april 2005, 10 november 2005, 22 december 2005, 21 december 2006, 1 maart 2007, 24 januari 2008, 12 februari 2009 en 27 mei 2009;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004, waarvan sommige bepalingen nietig werden verklaard bij het besluit van de Raad van State nr. 185.629 van 7 augustus 2008, en gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2009;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004, tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving, waarvan errata bekend werden gemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 juni 2004 en 21 januari 2010;

Gelet op het advies van de gewestelijke afvalcommissie, gegeven op 21 september 2009;

Gelet op advies 48.098/4 van de Raad van State, gegeven op 17 mei 2010, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat Richtlijn 1999/31/EG van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen in artikel 16 bepaalt dat er criteria en procedures voor de aanvaarding van de afvalstoffen in de verschillende categorieën van technische ingravingscentra ontwikkeld moeten worden binnen de twee jaar volgend op de inwerkingtreding ervan; dat dit het doel is dat nagestreefd wordt bij Besluit 2003/33/EG van 19 december 2003;

Overwegende dat bovenvermeld Besluit 2003/33/EG omgezet dienen te worden in één of meerdere gecoördineerde regelgevende teksten;

Overwegende dat het Besluit 2003/33/EG volledig toegepast had dienen te worden op 16 juli 2005; dat de termijn die de lidstaten kregen dus verstreken is; dat dringend de nodige maatregelen getroffen dienen te worden om die omzetting zo spoedig mogelijk te voltooien;

Overwegende dat er een uitdrukkelijke omzetting vereist is van de bijlage bij het Besluit 2003/33/EG dat meer bepaald betrekking heeft op enerzijds de procedure voor de aanvaarding van afvalstoffen in technische ingravingscentra en op anderzijds de analytische en fysieke criteria dienaangaande; dat die omzetting vlot uitgevoerd kan worden via wijzigingen in het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving;

Overwegende dat er overigens sinds de uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 zaken zijn opgetreden, w.o. een arrest van de Raad van State en een aanhangigmaking bij de Europese Commissie, die duidelijk hebben gemaakt dat sommige bepalingen van dat besluit best gewijzigd, uitgeklaard of verbeterd konden worden; en dat het bijgevolg noodzakelijk is de bestaande regelgeving aan te passen inzake de technische ingravingscentra, en meer bepaald inzake : -bevoegdheidsoverdrachten bij het treffen van beslissingen; - nadere regels voor sanering van sites na uitbating ervan; - criteria voor herstel beogende reacties en acties in functie van de resultaten van de grondwateranalyses; - het vaststellen van zekerheden en borgstellingen; - het vaststellen van tariefregels;

Overwegende dat ten gevolge van de omzetting van Besluit 2003/33/EG en de wijzigingen van de sectorale voorwaarden die van toepassing zijn op de technische ingravingscentra er eveneens bijkomende wijzingen nodig zijn in twee andere besluiten om ze samenhang te verlenen, namelijk het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;

Overwegende dat het Besluit 2003/33/EG meer bepaald de lidstaten de mogelijkheid laat om subcategorieën van technische ingravingscentra vast te leggen voor ongevaarlijke afvalstoffen in overeenstemming met hun nationale strategieën inzake afvalbeheer, op grond van het beginsel uitgewerkt in de tabel van bijlage B bij dat besluit; dat de criteria voor de aanvaarding van de afvalstoffen in die technische ingravingscentra bepaald kunnen worden door de lidstaten met inachtneming van het Besluit om voor een goede opsplitsing van de ongevaarlijke afvalstoffen te zorgen in de verschillende cellen van technische ingravingscentra voor ongevaarlijke afvalstoffen; dat, om de mogelijkheden van het Waalse Gewest terzake in de toekomst niet te beperken, drie van de vier subcategorieën van technische ingravingscentra voor ongevaarlijke afvalstoffen zoals bepaald in de tabel bij bijlage B van het Besluit 2003/33/EG overgenomen werden;

Overwegende dat de voorschriften van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, die aanvankelijk zijn genomen ter uitvoering van artikel 3, § 1, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, nu opgeheven, voortaan hun wettelijke grondslag vinden in de bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning op grond waarvan de Regering bevoegd is om algemene voorwaarden in de zin van hoofdstuk I, afdeling III, van dit decreet vast te leggen;

Overwegende dat de Regering, wanneer ze sectorale voorwaarden vastlegt, krachtens artikel 5, § 2, derde lid, van het decreet van 11 maart 1999 slechts van de algemene voorwaarden mag afwijken voor zover ze die afwijking motiveert;

Overwegende dat het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 nu gedeeltelijk verouderd is; dat sommige van de bepalingen ervan immers zijn opgenomen in Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt (hoofdstuk VI - Algemeen reglement voor de sanering van het stedelijk afvalwater) wat betreft het huishoudelijk afvalwater en in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitaie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Overwegende dat sommige parameters bedoeld in het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 tegenwoordig niet meer relevant zijn, niet meer toepasselijk zijn op het geheel van de activiteitensectoren of verwijzen naar analysemethodes die nu verboden zijn, o.a. : - de ontbindingstest met methyleenblauw, een parameter die niet meer wordt gebruikt; - de met tetrachloorkoolstof afscheidbare koolwaterstoffen, waarvan de analyse nu verboden is en waarvoor een andere methode wordt gebruikt;

Overwegende tenslotte dat de niet-toepassing van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 als gevolg heeft dat het aantal reglementaire teksten die op een inrichting toepasselijk zijn beperkt wordt en zodoende beantwoordt aan de wil van de Waalse Regering om een programma voor administratieve rationalisering en vereenvoudiging aan te nemen;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving

Artikel 1.Artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 wordt gewijzigd als volgt : 1° onder punt 2.4 vervallen de woorden « gewijzigd bij de decreten van de Waalse Gewestraad van 11 april 1984, 16 juli 1985, 7 oktober 1985, 7 september 1989, 21 april 1994, 6 april 1995, 22 januari 1998 en 6 december 2001, »; 2° onder punt 2.12 worden de woorden « 2, 25° » vervangen door de woorden « 2,24° »; 3° punt 2.13 wordt vervangen als volgt : « 2.13) Gassen : alle gassen voortgebracht door de afvalstoffen die in een technisch ingravingscentrum gestort worden »; 4° volgende definities worden toegevoegd : « 2.18) Aanvaardingscriteria : criteria waaraan de afvalstoffen moeten voldoen om aanvaard te kunnen worden in een technisch ingravingscentrum van de betrokken (sub)categorie; 2.19) Traceerparameters : parameters die ertoe strekken, snel elke significante verandering in de waterkwaliteit ter hoogte of in de omgeving van een technisch ingravingscentrum op te sporen; 2.20) Toezichtsparameters : parameters die erop kunnen wijzen dat grondwaterlagen door een technisch ingravingscentrum verontreinigd worden; 2.21) Waakzaamheidsdrempel : drempel die, indien overschreden, de noodzaak inhoudt om nazichtsonderzoeken te verrichten en/of voor de afwijkende parameters een verhoogd toezicht uit te oefenen; 2.22) persistente endogene vervuiling : blijvende aanwezigheid in het water van een vervuilende stof die te wijten is aan het ingraven van afvalstoffen met een hogere concentratie dan de waakzaamheidsdrempel, waardoor risico's kunnen ontstaan voor mens en/of milieu; 2.23) Actiedrempel : drempel die, indien overschreden, de verplichting inhoudt om bewarende maatregelen te treffen en/of rechstreeks een procedure in te schakelen om correctiemaatregelen voor het water te treffen; 2.24) Intern interventie- en beschermingsplan voor het grondwater : plan waarvan sprake in artikel 57 en vereist bij bijlage VI, punt 1.18, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 4 maart 2002 betreffende de milieuvergunning; 2.25) Interventieplan : plan waarvan sprake in artikel 1, 25°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning; 2.26) Ondergrondse opslag : permanente plaats voor de opslag van afvalstoffen zoals in een diepe geologische holte zoals een zout- of kaliummijn; 2.27) Eluaat : oplossing verkregen bij uitlogingsproeven, gesimuleerd in een laboratorium; ».

Art. 2.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « de centra » vervangen door de woorden « de centra en de cellen »; 2° het tweede item wordt vervangen als volgt : « - klasse 2 : de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.02 van het nomenclatuur-besluit, namelijk : - de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.02.01 van het nomenclatuur-besluit - klasse 2.1.a ; - de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.02.02 van het nomenclatuur-besluit - klasse 2.1.b ; - de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.02.03 van het nomenclatuur-besluit - klasse 2.2; »; 3° het vijfde item wordt vervangen als volgt : « - de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.05.02 van het nomenclatuur-besluit, namelijk : - de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.05.02.01 van het nomenclatuur-besluit - klasse 5.2.1.a ; - de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.05.02.02 van het nomenclatuur-besluit - klasse 5.2.1.b ; - de centra en de cellen bedoeld in rubriek 90.25.05.02.03 van het nomenclatuur-besluit - klasse 5.2.2 ».

Art. 3.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « als ze aan de criteria van dit besluit voldoen, » vervangen door de woorden « als ze aan de aanvaardingscriteria voldoen, omschreven in het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de criteria voor de aanvaarding van de afvalstoffen in technische ingravingscentra, onverminderd bijlage 3 van dit besluit wat betreft de vrijstelling van de proeven, »; 2° in § 3 worden de woorden « CET van klasse 2 » vervangen door de woorden « CET van klasse 2.1.a of 2.1.b ».

Art. 4.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.De bijzondere voorwaarden kunnen bepalen dat kleine hoeveelheden stabiele en niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen, die bijvoorbeeld verhard of verglaasd zijn, met een uitlooggedrag dat gelijkwaardig is aan dat van ongevaarlijke afvalstoffen en die voldoen aan de relevante ingravingscriteria, ingegraven mogen worden in een technisch ingravingscentrum of in een cel van klasse 2.1.b of 5.2.1.b.

Bij de aanvraag tot ingraving wordt een milieu-evaluatie gevoegd, uitgevoerd door een effectenonderzoeker erkend voor de categorie « afvalstoffenbeheer », die aantoont : 1° dat er geen significante risico's zijn voor het leefmilieu;2° dat de ingraving betrekking heeft op kleine hoeveelheden gevaarlijke industriële afvalstoffen en dat die samen ingegraven mogen worden met de andere afvalstoffen die in een technisch ingravingscentrum terechtkomen;3° dat het buitengewone omstandigheden betreft. De bijzondere voorwaarden bepalen de hoeveelheden die in het technisch ingravingscentrum aanvaardbaar zijn en de specifieke voorwaarden voor de ingraving van de gevaarlijke afvalstoffen waarvan sprake in lid 1. »

Art. 5.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, lid 1, worden de woorden « het besluit van 14 november 1991 betreffende de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden en de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen » vervangen door de woorden « de artikelen R.153 en volgende van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt »; 2° in § 2, lid 2, worden de woorden « het besluit van 14 november 1991 betreffende de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden en de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen » vervangen door de woorden « de artikelen R.153 en volgende van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt ».

Art. 6.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 13.Als op grond van een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen R.178 tot en met R.180 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, aangetoond wordt dat het technisch ingravingscentrum geen potentieel gevaar oplevert voor bodem, grondwater of oppervlaktewater, mogen de bijzondere voorwaarden van de artikelen 10, 11 en 12 dienovereenkomstig aangepast worden. »

Art. 7.Artikel 14, § 1, item 1, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de woorden « met in begrip van de systemen voor een afgedichte scheiding tussen biologisch afbreekbare afvalstoffen en biologisch niet-afbreekbare waterstoffen op het grensvlak tussen de cellen. »

Art. 8.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 16.De exploitant is verplicht : 1° de hinder en de gevaren zoals geur- en stofhinder, zwerfvuil dat door de wind rondgeblazen wordt, geluidshinder en voertuigbewegingen, aërosolvorming en eventuele brand door de uitbating van de technische ingravingscentra te beperken;2° te zorgen voor de optimale instandhouding en het optimale onderhoud van alle apparaten, installaties en inrichtingen;3° de stabiliteit van de werken en installaties te vrijwaren;4° de afzondering van het technisch ingravingscentrum te garanderen om hydraulische, esthetische en veiligheidsredenen; 5° onverminderd artikel 46, § 2, vlak na afloop van de lozingen in een sector of in geval van non-activiteit van een sector voor meer dan één jaar, de in bijlage 1, punt 3, bedoelde afdekking aan te brengen, behalve als op grond van een onderzoek uitgevoerd overeenkomstig de artikelen R.178 tot en met R.180 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de bijzondere voorwaarden nader bepalen dat het onnodig is het percolaat op te vangen en te behandelen of als is aangetoond dat het technisch ingravingscentrum geen potentieel risico inhoudt voor de bodem, het grondwater of de oppervlaktewateren.

Minstens houdt de afdekking van het technisch ingravingscentrum één laag afdekkende aarde in die 1 meter dik is of meer, waarop dan planten aangebracht worden; 6° vlak na afloop van de lozingen in één sector of bij non-activiteit van één sector voor meer dan één jaar, het topografisch toezicht vereist volgens de artikelen 38 en 39 in te voeren en te verrichten. Als op grond van een relevante risico-evaluatie door de uitbater aangetoond wordt dat het technisch ingravingscentrum wegens de aard van de aanvaarde afvalstoffen niet (meer) aan de basis zou kunnen liggen van significante grondverzakkingen, kunnen de bijzondere voorwaarden de vereisten van de artikelen 38 en 39 dienovereenkomstig aanpassen. Minstens is de uitbater ertoe verplicht jaarlijks een verslag over te maken met zijn visuele waarnemingen tijdens de uitbatings- en de nabeheerperiode. Dat verslag wordt bewaard als bijlage bij het register waarvan sprake in artikel 25, lid 6. »

Art. 9.In artikel 19 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1 wordt het woord « organische » ingevoegd tussen de woorden « biologisch afbreekbare » en « afvalstoffen »;2° in lid 2 worden de woorden « Op verzoek van de toezichthoudende ambtenaar legt de bevoegde overheid de verdelging van ongedierte op » vervangen door de woorden « De bijzondere voorwaarden kunnen de verdelging van ongedierte opleggen ».

Art. 10.In artikel 22 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de streepjes 1 tot en met 7 vervangen door volgende punten « 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7° »; 2° in § 1worden de woorden « van klasse 1, 2.1.a of 2.2 » toegevoegd aan de woorden « CET »; 3° in plaats van § 2, nietig verklaard bij arrest nr.185.629 van de Raad van State, worden de paragrafen 2 tot en met 5 ingevoegd, luidend als volgt : « § 2. Het technisch ingravingscentrum van klasse 3 wordt voorzien van een dienst- en controle-installatie die minstens met de voorzieningen van § 1, 1°, 3°, 4° en 7°, uitgerust is. § 3. Het technisch ingravingscentrum van klasse 4A wordt voorzien van een dienst- en controle-installatie die minstens met de voorzieningen van § 1, 1° en 7°, uitgerust is. § 4. Het technisch ingravingscentrum van klasse 4B wordt voorzien van een dienst- en controle-installatie die minstens met de voorzieningen van § 1, 1°, 2° en 7°, uitgerust is. § 5. Het technisch ingravingscentrum van klasse 5 wordt voorzien van een dienst- en controle-installatie vastgesteld bij de bijzondere voorwaarden en waarvan de doeltreffendheid niet lager mag zijn dan die welke verkregen wordt door de invoering van de voorzieningen van § 1, 1°, 3° en 4°. »; 4° de paragrafen 3 en 4 worden opgeheven.

Art. 11.In artikel 23 van hetzelfde besluit wordt lid 1, gedeeltelijk nietig verklaard bij arrest van de Raad van State, vervangen door hetgeen volgt : « De dagen en uren waarin afvalstoffen aanvaard mogen worden, worden in de bijzondere voorwaarden vastgelegd. ».

Art. 12.In artikel 24 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 2° in § 1 worden in lid 1 de woorden « anders dan van klasse 4 of 5 » toegevoegd na het woord « CET »;2° in § 2 worden de woorden « van een ander CET dan van klasse 4 of 5 » toegevoegd na het woord « exploitant ».

Art. 13.In artikel 25 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 3 worden de woorden « van een CET van klasse 1, 2 of 3 » toegevoegd na het woord « exploitant ».2° volgende leden worden toegevoegd : « De exploitant van een CET' van klasse 4 of 5 tekent voor elke exploitatie in dat register op : - het nemen van monsters en het in ontvangst nemen van protocollen betreffende de door de milieuvergunning opgelegde analyses; - een beschrijvend verslag over elk voorval dat ongewoon is of dat de milieubescherming in gevaar zou kunnen brengen; - een beschrijvend verslag over elk onderhoud, voorval, herstel i.v.m. het CET' en zijn bijgebouwen.

De informatie waaruit evenwel blijkt dat de fundamentele vereisten met het oog op een basisomschrijving van afvalstoffen ingevuld zijn, overeenkomstig punt 1.1 van bijlage 3, evenals de uitslagen van proeven doorgevoerd voor het conformiteitsnazicht overeenkomstig punt 1.2 van bijlage 3 kunnen in een afzonderlijk register vermeld worden.

Die informatie wordt door de exploitant bewaard tot na afloop van het nabeheer van het technisch ingravingscentrum en wordt tot dan op een in de bijzondere voorwaarden aangeduide vlot toegankelijke plaats ter beschikking gehouden van de ambtenaren belast met het nazicht. »

Art. 14.Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 26.Als de afvalstoffen geweigerd worden, met name door de toepassing van de procedure voor de aanvaarding van de afvalstoffen omschreven in bijlage 3 of ten opzichte van de voorwaarden voor de milieuvergunning : - noteert de exploitant op het vervoerformulier waarvan sprake in artikel 24 van dit besluit het inschrijvingsnummer van het voertuig en diens aangekondigde bestemming; - licht er onverwijld per fax de burgemeesters over in van de gemeenten waar het technisch ingravingscentrum gevestigd is, de Dienst en de ambtenaar belast met het toezicht. »

Art. 15.Artikel 28 van hetzelfde besluit, gedeeltelijk nietig verklaard bij advies nr. 185.629 van de Raad van State, wordt vervangen door hetgeen volgt : «

Art. 28.Op grond van de gegevens verstrekt door de exploitant in zijn vergunningsaanvraag bepalen de bijzondere voorwaarden het materieel waarmee het technisch ingravingscentrum minstens uitgerust moet zijn, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het materieel dat permanent op de site aanwezig moet zijn en het materieel dat in een kort tijdsbestek beschikbaar gemaakt kan worden. »

Art. 16.In artikel 31 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, lid 2, wordt de eerste volzin vervangen door de volgende : « De exploitant deelt het omstandige opleidingsprogramma aan de technisch ambtenaar mee, evenals de lijst van de lesgevers en van het personeel dat de opleiding volgt »;2° in § 3 worden de woorden « door de technische ambtenaar als gelijkwaardig beschouwd » vervangen door het woord « gelijkwaardig ».

Art. 17.In artikel 33 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in lid 1 worden de items 1 en 2 vervangen door hetgeen volgt : - de opdeling en de organisatie van het technisch ingravingscentrum in cellen en de klasse waarin elke cel is ondergebracht volgens de klassificering vermeld in artikel 3 van dit besluit; - de lijst - codes en verwoordingen volgens de nomenclatuur van de catalogus - van de afvalstoffen die in elke soort cel verwerkt werden; - de onderverdeling van de cellen in sectoren; - de lokalisering van sectoren waarin abesthoudende afvalstoffen opgeslagen worden; »; 2° lid 2 wordt vervangen als volgt : « Het exploitatieplan wordt om de twee jaar bijgehouden volgens dezelfde vereisten.Gelet op het specifiek karakter van de inrichting kunnen de bijzondere voorwaarden de frequentie aanpassen waarmee het exploitatieplan wordt bijgewerkt, zonder evenwel langer te mogen duren dan vijf jaar. »

Art. 18.In artikel 35 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, lid 3, worden de woorden « kan de bevoegde overheid na advies van de technisch ambtenaar instemmen met » vervangen door de woorden « kunnen de bijzondere voorwaarden voorzien in ».2° in § 3, lid 1, worden de woorden « kan de bevoegde overheid na advies van de toezichthoudende ambtenaar » vervangen door de woorden « kunnen de bijzondere voorwaarden »;3° in § 3 wordt lid 2 gedeeltelijk nietig verklaard bij advies nr. 185.629 van de Raad van State, vervangen door hetgeen volgt : « In dezelfde omstandigheden kunnen de bijzondere voorwaarden de invoering opleggen van een regeling voor geurvermindering of -absorptie d.m.v. gepaste producten en technieken.

Ze kunnen van de exploitant onderzoek en informatie vereisen. »

Art. 19.Artikel 36 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « In voorkomend geval bepalen de bijzondere voorwaarden de voorwaarden voor de interne of externe benutting van de ingegraven afvalstoffen voor zover het milieubelang van die benutting door de exploitant wordt aangetoond. »

Art. 20.Het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Algemeen ».

Art. 21.In artikel 44, lid 3, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 56 » vervangen door de woorden « artikel 53, § 3 ».

Art. 22.In artikel 45, § 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° volgend lid wordt ingevoegd na lid 3 : « De bronnen die vanuit hyrdogeologisch standpunt stroomafwaarts gelegen zijn van het technisch ingravingscentrum en die aangetast zouden kunnen worden, worden opgenomen in de regeling voor het toezicht op de waterlagen.»; 2° in lid 4, dat lid 5 wordt, worden de woorden « beveelt de bevoegde overheid na advies van de technisch ambtenaar de installatie van bijkomende piëzometers » vervangen door de woorden « of op grond van een intern interventieplan en plan voor de bescherming van het grondwater omschreven in de artikelen 56 en 57 leggen de bijzondere voorwaarden de installatie van bijkomende piëzometers op » en worden de woorden « waarvan laatstgenoemde de kenmerken bepaalt » vervangen door de woorden « waarvan zij de kenmerken bepalen »;3° de laatste volzin wordt opgeheven.

Art. 23.In artikel 46 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, lid 1, wordt vervangen als volgt : « Het besmette water en de percolaten mogen niet als dusdanig buiten de site geloosd worden.Die vloeistoffen worden integraal opgevangen en zo spoedig mogelijk naar een behoorlijk vergund zuiveringsstation afgevoerd om er behandeld te worden. »; 2° in § 2 worden het tweede, derde en vierde lid opgeheven;3° in § 2 wordt het woord « organische » ingevoegd tussen de woorden « biologisch afbreekbare » en « afvalstoffen »;4° in § 2 worden de woorden « door de bevoegde overheid » vervangen door de woorden « door de bijzondere voorwaarden »;5° in § 2 worden de woorden « na advies van de technisch ambtenaar » opgeheven;6° in § 2 worden de woorden « de toezichthoudende ambtenaar waterbesproeiing toelaat of oplegt » vervangen door de woorden « de bijzondere voorwaarden waterbesproeiing toelaten of opleggen »;7° § 6, gedeeltelijk nietig verklaard bij advies nr.185.629 van de Raad van State, wordt vervangen door hetgeen volgt : « Alle kunstwerken uit cement, beton en gelijkgestelde stoffen die in contact kunnen komen met agressieve percolaten worden permanent afgedekt met een slijtvaste afdekking. »; 8° § 7, nietig verklaard bij advies nr.185.629 van de Raad van State, wordt vervangen door hetgeen volgt : « § 7. Bovenvermelde bepalingen zijn niet van toepassing op de technische ingravingscentra en de cellen van klasse 3, 4A en 5.3. »

Art. 24.De afdelingen 2, 3 en 4 van hoofdstuk V van hetzelfde besluit, waarvan de artikelen 57 en 58 gedeeltelijk nietig zijn verklaard bij advies nr. 185.629 van de Raad van State, worden vervangen door hetgeen volgt : « Afdeling 2. - Lozingsvoorwaarden Onderafdeling 1. - Voorwaarden voor het lozen in gewone oppervlaktewateren en kunstmatige afwateringskanalen Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater of in kunstmatige afvloeiingswegen wordt geloosd voldoet aan de volgende voorwaarden : », 1. de pH is niet hoger dan 10,5 of niet lager dan 6,5;2. de temperatuur bedraagt hoogstens 30 °C;3. de biochemische zuurstofvraag in vijf dagen op 20 °C en bij aanwezigheid van allyl thio-ureum is niet hoger dan 90 mg zuurstof per liter;4. de zuurstofbehoefte in het geloosde water is niet hoger dan 300 mg/l;5. het gehalte aan zwevende stoffen in het geloosde water is niet hoger dan 60 mg per liter; 6. het gehalte aan bezinkbare stoffen in het geloosde water bedraagt hoogstens 0.5 ml per liter (tijdens een statische bezinking van 2 uren); 7. het gehalte aan koolwaterstoffen C10-C40 in het geloosde water is niet hoger dan 5 mg per liter;8. het gehalte aan ammoniumstikstof is niet hoger dan 20 mg N/l tussen 1 mei en 31 oktober;9. het gehalte aan ammoniumstikstof in het geloosde water is niet hoger dan 50 mg N/l tussen 1 november en 30 april;10. het gehalte aan fenolen in het geloosde water is niet hoger dan 15 mg per liter; 11. het gehalte aan vlot ontleedbare of vrijkomende cyaniden in het geloosde water is niet hoger dan 0.5 mg CN per liter; 12. het gehalte aan sulfuren en mercaptans in het geloosde water is niet hoger dan 5 mg S per liter;13. het gehalte aan totaal chroom in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Cr per liter;14. het gehalte aan totaal zink in het geloosde water is niet hoger dan 4 mg Zn per liter;15. het gehalte aan totaal lood in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Pb per liter;16. het gehalte aan totaal nikkel in het geloosde water is niet hoger dan 2mg Ni per liter;17. het gehalte aan totaal arseen in het geloosde water is niet hoger dan 0,15 mg As per liter;18. het gehalte aan totaal koper in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Cu per liter;19. het gehalte aan totaal cadmium in het geloosde water is niet hoger dan 0,5 mg Cd per liter;20. het gehalte aan totaal kwik in het geloosde water is niet hoger dan 0,05 mg Hg per liter;21. het gehalte aan extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) in het geloosde water is niet hoger dan 3 mg Cl per liter;22. het geloosde water is vrij van oliën, vetten of andere zwevende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een zwevende laag vormen;23. het geloosde water is vrij van de stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R. 141 en de bijlagen I en VII van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en niet besproken in deze voorwaarden.

Onderafdeling 2 - Voorwaarden voor het lozen in openbare rioleringen

Art. 48.Industrieel afvalwater dat in openbare rioleringen geloosd wordt voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. de pH is niet hoger dan 10,5 of niet lager dan 6;2. de temperatuur van het geloosde water bedraagt hoogstens 45 °C;3. het gehalte aan zwevende stoffen in het geloosde water is niet hoger dan 1 000 mg per liter;4. vanwege hun structuur mogen de zwevende deeltjes de werking van de opvang- en zuiveringsstations niet schaden;5. de zwevende deeltjes mogen niet meer meten dan 10 mm;6. het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 200 ml per liter (tijdens een statische bezinking van 2 uren);7. het gehalte aan vlot ontleedbare of vrijkomende cyaniden in het geloosde water is niet hoger dan 0,5 mg CN per liter;8. het gehalte aan totaal chroom in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Cr per liter;9. het gehalte aan totaal zink in het geloosde water is niet hoger dan 4 mg Zn per liter;10. het gehalte aan totaal lood in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Pb per liter;11. het gehalte aan totaal nikkel in het geloosde water is niet hoger dan 2 mg Ni per liter;12. het gehalte aan totaal arseen in het geloosde water is niet hoger dan 0,15 mg As per liter;13. het gehalte aan totaal koper in het geloosde water is niet hoger dan 1 mg Cu per liter;14. het gehalte aan totaal cadmium in het geloosde water is niet hoger dan 0,5 mg Cd per liter;15. het gehalte aan totaal kwik in het geloosde water is niet hoger dan 0,05 mg Hg per liter;16. het gehalte aan extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) in het geloosde water is niet hoger dan 3 mg Cl per liter;17. het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen is niet hoger dan 500 mg per liter;18. het geloosde water bevat geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;19. het is verboden mechanisch vermaalde vaste stoffen te storten of water te lozen dat zulke stoffen bevat;20. het gehalte aan fenolen in het geloosde water is niet hoger dan 2000 mg per liter; 21. het geloosde water is behoudens uitdrukkelijke machtiging vrij van de gevaarlijke stoffen bedoeld in de artikelen R.131 tot R.141 en in de bijlagen I en VII bij Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en niet besproken in deze voorwaarden.

Art. 49.§ 1. Onverminderd artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen de bijzondere voorwaarden afwijken van de chloridenormen (lozing in de rioleringen), afhankelijk van de buitengewone weersomstandigheden zoals vastgesteld door het Koninklijk Meteorolgisch Instituut van België. § 2. Onverminderd artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen de bijzondere voorwaarden op grond van de voorgeschiedenis van de resultaten van de meetcampagnes en gelet op de specificiteit van de vaststelling op grond van criteria zoals het ontvangende watermilieu, het type behandeling van de percolaten of de geloosde watervolumes, de lijst wijzigen van de parameters bedoeld in de artikelen 47 en 48 als twee controles uitgevoerd met een tussentijd van zes maanden lagere resultaten opleveren dan de relevantiedrempels omschreven in bijlage 4C. Afdeling 3. - Controles, zelfcontrole en toezicht

Onderafdeling 1. - Monsternemings- en analysemethodes

Art. 50.De uitbater en de toezichthoudend ambtenaar gebruiken referentiemethodes voor de monsterneming en de analyse van alle parameters bedoeld in de artikelen 47 tot en met 49 zoals vastgesteld door de Minister.

Art. 51.De meting van een « totaal metaal », bedoeld in de artikelen 47 en 48, wordt uitgevoerd op grond van een niet-gefiltreerde staal met een zuurtegraad van pH2.

De kwantificatielimieten die bij die analyses toegepast worden, worden nader omschreven in de tabellen opgenomen in de bijlagen 4B en 4C. Onderafdeling 2. - Gerichte monsternemingen

Art. 52.§ 1. De data en de uren van de monsternemingen, vereist krachtens de artikelen 53 en 56, worden door de uitbater minstens vijf dagen op voorhand per faxbericht medegedeeld aan : - de technisch ambtenaar; - de toezichthoudend ambtenaar. § 2. Voor de monsterneming voor grondwater wordt, voor zover de doorlaatbaarheid van de grondwaterlaag dat mogelijk maakt, tijdens minstens één uur en hoedanook tot aan de stabilisering van het piëzometrisch niveau en de gemeten geleidbaarheid, water uit de grondwaterlaag gepompt met een gepast debiet. § 3. Op elk document waarin melding wordt gemaakt van de monsterneming wordt gewag gemaakt van : - de datum, het uur van de monsterneming, evenals van de naam van degene die de monsterneming verricht heeft; - de referentie en de juiste coördinaten van het monsternemingspunt (X, Y in Lambertcoördinaten en Z nationale hoogtemeting); - iedere eventuele bijzondere waarneming.

Voor de monsternemingen in grondwater worden volgende gegevens eveneens medegedeeld : - het piëzometrisch niveau; - de diepte waarin de monsterneming is verricht; - de variaties van het relatieve niveau, van de pH, van de temperatuur en de geleidbaarheid tijdens het oppompen van water.

Onderafdeling 3. - Controle en autocontrole van industrieel afvalwater, oppervlaktewater en percolaten

Art. 53.§ 1. Tijdens de exploitatiefase worden driemaandelijks en tijdens de nabeheerfase worden zesmaandelijks op last van de exploitant door een erkend laboratorium monsternemingen en analyses verricht van de niet-behandelde percolaten in het inzamelbekken of onmiddellijk stroomopwaarts ervan.

De analyses hebben betrekking op de terreinparameters vermeld in bijlage 4B. Om de twee jaar worden de analyses uitgebreid naar de gezamenlijke toezichtparameters die overeenstemmen met de rubriek van het technisch ingravingscentrum vermeld in bijlage 4B. Er wordt eveneens een kwalitatieve evaluatie verricht van de aanwezige organische verbindingen met behulp van een chromatograaf in de gasfase, gekoppeld aan een massaspectrometer of een gelijkwaardig systeem, evenals een screening van de metalen per ICP. § 2. De uitbater laat een erkend laboratorium monsternemingen en analyses verrichten van industrieel afvalwater op grond van de volgende parameters en frequenties : - driemaandelijks voor de geleidbaarheidsparameters, de zwevende stoffen, de zuurstofbehoefte, DBO5, ammonium, nitraten, totale stikstof, fosfaten; - zesmaandelijks voor de parameters chloride, sulfaten, arseen, chroom, koper, nikkel, lood, zink, ijzer, manganesium, gehalte aan koolwaterstoffen C10-C40; - jaarlijks voor de parameters cadmium, kwik, fenolgehalte, cyaniden, benzeen, naftaleen en EOX; - jaarlijkse bepaling van de toxiciteit na 48u van Pseudokirchneriella subcapitata volgens ISO-norm 8692 - Waterkwaliteit Fresh water algal growth inhibition test with Scenedesmus subspicatus and Selenastrum capricornutum; - jaarlijks : bepaling van de toxiciteit op lange termijn ten opzichte van Daphnia magna, gebaseerd op ISO norm 10706 (effect op de reproductie en mortaliteit in 21 d. of vereenvoudigde methode in 14 d); of bepaling van de remming van de mobiliteit van Daphnia magna Straus (Cladocera, Crustacea) - testmethode acute toxiciteit gegrond op ISO - norm 6341.

De bijzondere voorwaarden bepalen de nadere regels voor de tests die van toepassing zijn op de inrichting. § 3. De uitbater laat een erkend laboratorium monsternemingen en analyses verrichten van industrieel oppervlaktewater stroomopwaarts en stroomafwaarts van de lozing van industrieel afvalwater op grond van de volgende parameters en frequenties : - driemaandelijks voor de geleidbaarheidsparameters, de zwevende stoffen, de zuurstofbehoefte, DBO5, ammonium, nitraten, totale stikstof, fosfaten; - zesmaandelijks voor de parameters chloride, sulfaten, arseen, chroom, koper, nikkel, lood, zink, ijzer, manganesium, gehalte aan koolwaterstoffen C10-C40; - jaarlijks voor de parameters cadmium, kwik, fenolgehalte, cyaniden, benzeen, naftaleen en EOX; - zesmaandelijks, namelijk in maart en september : IDL test of diatomisch gehalte LECLERQ. § 4. Onverminderd artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen de bijzondere voorwaarden, gelet op de voorgeschiedenis van de resultaten of wegens de specificiteit van de inrichting op grond van criteria zoals het ontvangende watermilieu, het soort behandeling van de percolaten of het volume geloosde water, de lijst wijzigen van de parameters die geanalyseerd moeten worden, evenals de frequentie van de monsternemingen en de analyse bepaald in de §§ 1 tot en met 3.

Art. 54.§ 1. Behalve de inrichtingen van klasse 3 en klasse 5.3. voert de exploitant wekelijks monsternemingen en analyses uit om na te gaan of de voorwaarden voor de lozing van afvalwater zoals bedoeld in de artikelen 47 en 48 nageleefd worden en of de zuiveringsinstallaties correct functioneren. De analyses hebben betrekking op de parameters van de zuurstofbehoefte en de ammoniumstikstof. § 2. Onverminderd artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen de bijzondere voorwaarden wegens de specificiteit van de inrichting, op grond van criteria zoals het ontvangend watermilieu, de soort behandeling van percolaten of het volume geloosde water, de lijst wijzigen van de parameters die geanalyseerd moeten worden, alsook de frequentie van de monsternemingen en analyses.

Art. 55.§ 1. Het geloosde industrieel afvalwater wordt afgevoerd via een controlevoorziening die aan de volgende vereisten voldoet : Voor de inrichtingen van klasse 3 en klasse 5.3 : 1. ervoor zorgen dat de stalen in verhouding tot het debiet van het geloosde water vlot genomen kunnen worden;2. op verzoek of op initiatief van de toezichthoudende ambtenaar het nemen van monsters mogelijk maken;3. vlot toegankelijk zijn, zonder voorafgaande formaliteit;4. geïnstalleerd zijn op een plek die alle garanties biedt inzake waterkwantiteit en -kwaliteit; Voor de overige inrichtingen : 1. ervoor zorgen dat de stalen in verhouding tot het debiet van het geloosde water vlot genomen kunnen worden;2. op verzoek of op initiatief van de toezichthoudende ambtenaar het nemen van monsters mogelijk maken;3. vlot toegankelijk zijn, zonder voorafgaande formaliteit;4. geïnstalleerd zijn op een plek die alle garanties biedt inzake waterkwantiteit en -kwaliteit;5. de waarde van de afvoerstroom, uitgedrukt in l/sec en/of m3/u, van de pH, van de geleidbaarheid, van de temperatuur en van de zuurstofbehoefte onmiddellijk aangeven;6. permanent de waarde van het dagvolume, uitgedrukt in m3/d, van de pH, van de temperatuur, van de zuurstofbehoefte en van de geleidbaarheid registreren, en dit in een minimumtijdsbestek van uur per uur;7. het automatisch nemen van stalen die in verhouding zijn tot het gemeten debiet van het tijdens 24 uur geloosde water en de bewaring ervan gedurende 48 uur. § 2. Onverminderd artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld bij het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen de bijzondere voorwaarden wegens de specificiteit van de inrichting, op grond van criteria zoals het ontvangend watermilieu, de soort behandeling van percolaten of het volume geloosde water, de controlevoorziening wijzigen.

Onderafdeling 4. - Controle van het grondwater

Art. 56.§ 1. Het toezicht op het grondwater wordt gevoerd volgens de procedure omschreven in bijlage 4A. De traceer- en toezichtparameters zijn vermeld in de tabel opgenomen in bijlage 4B. Voor de technische ingravingscentra van klasse 5.1, 5.2 en 5.3 worden de te analyseren parameters door de bijzondere voorwaarden onder de parameters opgelijst voor de technische ingravinsgcentra van klasse 1 of 2 vastgesteld in functie van de specificiteit van het betrokken ingravingscentrum. § 2. Op de traceerparameters wordt een routinemonitoring uitgevoerd met een zesmaandelijkse frequentie tijdens de maanden maart en september voor het grondwater van de piëzometers en de bronnen.

Om de twee jaar en voor het eerst tijdens de eerste toezichtscampagne worden de analyses uitgebreid naar de gezamenlijke toezichtsparameters om de eventuele evolutie van de kenmerken bij de emissie van het technisch ingravingscentrum op te sporen.

De stalen en de analyses worden door een erkend laboratorium uitgevoerd overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer.

De bijzondere voorwaarden kunnen, gelet op de specificiteit van bepaalde sites wat betreft de snelheid van de afvoer van het grondwater, de frequentie van de monsternemingen en de analyses wijzigen, met inachtneming evenwel van het minimum van één monsterneming en één analyse per jaar.

De bijzondere voorwaarden kunnen, gelet op de voorgeschiedenis van de resultaten en de kenmerken van de afvalstoffen, de lijst van de te analyseren parameters wijzigen met uitzondering van de traceerparameters en de terreinparameters. Van de meting van een bepaalde parameter kan evenwel enkel afgezien worden tijdens een periode van hoogstens zes jaar op voorwaarde dat twee controles, uitgevoerd met een tussentijd van zes maanden, lagere resultaten opleveren dan de VR referentiewaarden voor het grondwater van bijlage 1 bij het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer of, bij ontstentenis van de referentiewaarden : - voor de parameters mineraalvorming en zoutgehalte : dan P65 van de grondwaterlagen, vermeld in de tabel van bijlage 4B; - voor de overige parameters : dan de kwantificatiegrens LOQ, vermeld in de tabel van bijlage 4B. § 3. Tijdens die monitoring wordt bij overschrijding van een waakzaamheidsdrempel zoals door het erkende laboratorium gemeten en, bij betwisting door de exploitant, bevestigd door een tegensprekelijke analyse uitgevoerd in twee andere erkende laboratoria, een verhoogde controle ingevoerd die het opgespoorde probleem beoogt als de verhouding tussen de concentraties stroomafwaarts en stroomopwaarts hoger is dan drie.

De nadere regels voor die controle (afnamepunten, duur, frequentie, parameters) worden in overleg vastgesteld met de toezichthoudend ambtenaar binnen de dertig dagen volgend op de bevestiging van die overschrijding. § 4. Als de verhoogde controle aantoont dat de opgespoorde overschrijding niet toe te schrijven is aan een persistente endogene besmetting en besluit dat het risico afwezig is, wordt weer overgeschakeld op de routinemonitoring zoals aangepast aan het opgespoorde probleem.

Als de verhoogde controle aantoont dat er een persistente endogene besmetting bestaat of als die controle onvoldoende is om tot het niet-bestaan van het risico te besluiten, wordt het interventieplan onmiddellijk in werking gesteld en de uitbater legt de bevoegde overheid een intern interventie- en grondwaterbeschermingsplan voor binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de aanvraag uitgedrukt door de technisch ambtenaar.

Art. 57.§ 1. Het intern interventie- en grondwaterbeschermingsplan bevat een onderzoek naar de kenmerken en de afbakening van de vervuilende laag, uitgevoerd door een erkend deskundige overeenkomstig het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer. Het beoogt eveneens rekening te houden met de plaatselijke geochemische ondergrond en de eventuele exogene of historische besmettingen. § 2. Het intern interventie- en grondwaterbeschermingsplan beoordeelt de onderkende risico's voor de recipiënten en stelt, rekening houdend met alle specifieke plaatselijke, aldus omschreven kenmerken, uitbreidingen voor van het toezichtsnet, evenals met de bijzondere waarden voor het in actie treden van de parameters opgegeven in de tabel in bijlage 4B, rekening houdend met de specifieke hydrogeologische formaties op de site van het technisch ingravingscentrum. Het geeft ten slote de correctiemaatregelen aan die de uitbater beoogt te treffen bij overschrijding van die drempels. § 3. De bevoegde overheid beslist na advies van de technisch ambtenaar over de geledigheid van het intern interventie- en grondwaterbeschermingsplan uiterlijk zestig dagen na ontvangst van dat advies. Ze bekrachtigt de bijzondere waarden van de actiedrempels voor elke piëzometer van het toezichtsnetwerk en stelt het programma van correctiemaatregelen vast. § 4. Als de waarde van een actiedrempel overschreden wordt, voert de uitbater het programma van de correctiemaatregelen uit om de concentraties in het grondwater op duurzame wijze terug te brengen naar waarden onder de actiedrempels.

Onderafdeling 5. - Analyseverslagen

Art. 58.§ 1. De resultaten van de controle- en zelfcontroleanalyses worden op papieren en elektronische informatiedragers opgeslaan en gedurende vijf jaar bewaard op de exploitatiezetel. De toezichthoudend ambtenaar krijgt ze binnen 24 uur nadat hij erom verzocht heeft, ter beschikking. § 2. De krachtens dit hoofdstuk vereiste analysecertificaten worden bij het register gevoegd bedoeld in artikel 25 van dit besluit. Ze worden door de verantwoordelijke van het erkende laboratorium ondertekend. § 3. Op elk analysecertificaat worden voor elke gemeten parameter vermeld : - de waakzaamheids- en actiedrempels van de parameters vermeld in bijlage 4B voor wat betreft het grondwater; - de parameters voor de lozingsvoorwaarden vastgesteld in de vergunning voor wat betreft het industrieel afvalwater; - de milieukwaliteitsnormen voor wat betreft de oppervlaktewateren.

Art. 58bis.Jaarlijks wordt er door de uitbater een verslag overgemaakt aan de technisch ambtenaar, de toezichthoudend ambtenaar, de bevoegde ambtenaar van het Departement Leefmilieu en Water, evenals aan de burgemeesters van de gemeenten waar er technische ingravingscentra gevestigd zijn.

Dat verslag bevat minstens : 1. de analysecertificaten bedoeld in de artikelen 53 en 56 van dit besluit;2. de resultaten van de analyses, die verzameld zijn in vorm van; - een cijfertabel waarin de plaatsen en de data van de monsternemingen, de parameters en, in voorkomend geval, de codes van de parameters van bijlage 4B vermeld zijn, evenals de waakzaamheids- en de actiedrempels; - grafieken waarin de tijdens de laatste vijf jaar waargenomen resultaten systematisch vermeld worden.

Om de zes maanden wordt de informaticaversie van die tabel eveneens elektronisch overgemaakt aan de bevoegde ambtenaar van het Departement Leefmilieu en Water; 3. de protocollen van de monsternemingen van grondwater, evenals de geregistreerde waarden voor de schommeling van de grondwaterlagen, vastgesteld in functie van de bepalingen van artikel 45, § 1, van dit besluit;4. de gegevens geregistreerd voor de werking van het zuiveringsstation, vastgesteld in functie van de bepalingen van artikel 55 van dit besluit, met name de maandelijkse vastgestelde percolaatvolumes op grond van de voorzieningen die de uitbater opgesteld heeft.Die maandelijkse volumes worden cumulatief voorgesteld op grafieken op de gepaste schaal. ».

Art. 25.Het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Gasbeheersing ».

Art. 26.Het opschrift van onderafdeling 1 van afdeling 1 van hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Gasopvang ».

Art. 27.In artikel 59 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de eerste zin van het eerste lid van § 1wordt aangevuld met de woorden « en zorgt voor de behandeling ervan »;2° in § 1, lid 1, wordt het woord « organische » ingevoegd tussen de woorden « biologisch afbreekbare » en « afvalstoffen »;3° in § 1, lid 2, wordt het woord « biogas » vervangen door het woord « gas »;4° in § 1, lid 3, wordt het woord « organische » ingevoegd tussen de woorden « biologisch afbreekbare » en « afvalstoffen » en wordt het woord « biogassen » vervangen door het woord « gassen »;5° in § 2, leden 1, 2 en 3, wordt het woord « biogassen » vervangen door het woord « gassen »;6° in § 3, lid 1, wordt het woord « biogassen » vervangen door het woord « gassen ».

Art. 28.Het opschrift van onderafdeling 2 van afdeling 1 van hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Karakterisering en beheersing van de gassen ».

Art. 29.In artikel 60 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « biogas » wordt vervangen door het woord « gas »;2° in § 2, lid 3, wordt het woord « biogas » vervangen door het woord « gas »;3° in § 4 wordt het woord « biogas » vervangen door het woord « gas » en wordt de laatste volzin opgeheven;4° in § 5, leden 1, 2 en 3, wordt het woorddeel « biogas » vervangen door het woorddeel « gas ».

Art. 30.In artikel 61 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « van biogasopvang » vervangen door de woorden « voor de opvang en de behandeling van de gassen »;2° in §§ 2 en 3, wordt het woord « organische » ingevoegd tussen de woorden « biologisch afbreekbare » en « afvalstoffen »;

Art. 31.Artikel 68 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 32.Het opschrift van hoofdstuk VII van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Zekerheden, verzekeringen en tariefregels ».

Art. 33.In artikel 69 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt opgeheven;2° in § 3, die § 2 wordt, worden de woorden « met name die bedoeld in § 4 » aangevuld met woorden « van artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning »;3° volgende paragrafen worden toegevoegd : « § 3.De berekeningswijze van de zekerheid wordt omstandig omschreven in de tabellen opgenomen in bijlage 5 bij dit besluit.

In functie van de specifieke kenmerken van het overwogen technisch ingravingscentrum legt de exploitant zijn berekening voor aan de technisch ambtenaar in het kader van zijn aanvraag voor een milieuvergunning.

De exploitant mag voorstellen om af te wijken van het gebruik van de bedragen vermeld in de tabellen afgebeeld in bijlage 5 als hij de technisch ambtenaar een bestek voorlegt voor de werkzaamheden die in dat verband vereist zijn : a) interventies bij ongevallen of verontreiniging;b) herstel van de site in oorspronkelijke staat na uitbating ervan;c) nabeheer. Om dat bestek te bekomen wordt er een beroep gedaan op aannemers of maatschappijen die voldoende ervaring kunnen voorleggen in het overwogen activiteitsdomein. Daarvan worden bewijzen overgemaakt aan de technisch ambtenaar. § 4. De eenheidsprijs vermeld in de tabellen in bijlage 5 bij dit besluit zijn de prijzen voor het jaar 2007. Bijgevolg wordt het bedrag van de zekerheid (S) aangepast op de verjaardag (spildatum) van de milieuvergunning, met volgende formule :

Saangepast=SX

Indice des pris à la consommation à la date pivot Indice des pris à la consommation au 1er janvier 2007


De index der consumptieprijzen op 1 januari 2007 bedroeg 105,2 (basis 2004 = 100). »

Art. 34.§ 1. Het opschrift van bijlage I bij hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Waterdichtheid van de bodem, de zijwanden en de oppervlakte ». § 2. Het opschrift « Kenmerken van de materialen » opgenomen in diezelfde bijlage wordt voorafgegaan door het cijfer « 1 ». § 3. Het opschrift « Waterdichtheid op mineraal vlak (aangevoerde of hergebruikte kleiïge materialen) » wordt voorafgegaan door cijfer « 1.1 ». § 4. De paragraaf opgenomen onder punt 2 van dezelfde bijlage na de woorden « Op het grensvlak tussen de cellen » wordt vervangen door volgende paragraaf : « De cellen van klasse 2.1.a., 2.1.b. of 2.2. moeten fysiek van elkaar afgescheiden worden voor zover de klasse van de aan elkaar grenzende cellen verschilt, door een systeem waarmee de scheiding mogelijk wordt gemaakt tussen bioafbreekbare organische stoffen en niet-bioafbreekbare organische stoffen, zodanig dat : - het percolaat dat ontstaat door de inwerking van het water op de gestorte afvalstoffen in een cel van een bepaalde klasse niet in contact kunnen komen met de afvalstoffen gestort in de cellen van een verschillende klasse; - de gassen optimaal beheerd worden.

Het percolaat van de cellen van verschillende klassen 2.1.a., 2.1.b. of 2.2) mag gemeenschappelijk behandeld worden als die methode de doeltreffendheid van de behandeling niet in de weg staat. » § 5. In lid 1 van punt 3.1. van dezelfde bijlage wordt het woord « organische » ingevoegd tussen de woorden « biologisch afbreekbare » en « afvalstoffen »; § 6. In het laatste lid van punt 3.1 van dezelfde bijlage worden de woorden « kan de bevoegde overheid de exploitant, na advies van de technisch ambtenaar, » vervangen door de woorden « kunnen de bijzondere voorwaarden ». § 7. In de titels van de tabel van punt 3.2. van dezelfde bijlage wordt het woord « organische » ingevoegd tussen de woorden « biologisch afbreekbare » en « afvalstoffen ».

Art. 35.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 3 zoals opgenomen in bijlage I bij dit besluit, met volgend opschrift : « Bijlage 3 - Procedure voor de klassificatie en de aanvaarding van de afvalstoffen ».

Art. 36.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 4 zoals opgenomen in bijlage Ii bij dit besluit, met volgend opschrift : « Bijlage 4 - Procedure voor het toezicht op en de controle van het grondwater. »

Art. 37.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 5 zoals opgenomen in bijlage III bij dit besluit, met volgend opschrift : « Bijlage 5 - Wijze van berekening van de zekerheid. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving

Art. 38.In het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving wordt het opschrift aangevuld als volgt : « en tot vaststelling van de aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving ».

Art. 39.Hetzelfde besluit wordt met een artikel 1bis aangevuld, luidend als volgt : «

Art. 1bis.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1) Aanvaardingscriteria : criteria waaraan de afvalstoffen moeten voldoen om aanvaard te kunnen worden in een centrum voor technische ingraving van de betrokken (sub)categorie; 2) Asbestafval : afvalstoffen van de werken omschreven in het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende sectorale voorwaarden i.v.m. de werven voor de verwijdering van asbest in gebouwen en kunstwerken en op de werven voor de isolatie van asbest; 3) Bouwafval die asbest bevat : afval vermeld onder de rubriek 17.06.05 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus; 4) Geschikt asbestafval : afvalstoffen die overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende sectorale voorwaarden i.v.m. de werven voor de verwijdering van asbest in gebouwen en kunstwerken en op de werven voor de isolatie van asbest, worden gelijkgesteld met asbestafval, namelijk : ? asbesthoudende materialen; ? materialen die in contact zijn gekomen met of besmet zijn door asbestvezels en die niet ter plaatse kunnen worden ontsmet met behulp van een stofzuiger en/of water.

Deze omschrijving heeft echter geen betrekking op de asbesthoudende afval die ook gevaarlijk is krachtens andere stoffen of eigenschappen; 5) Gebonden asbest : asbest in een niet-broze inerte drager en in plastic verpakt; 6) In plastic verpakt : verpakt in een verpakking die t.o.v. het milieu dezelfde garanties inhoudt dan die voorzien in artikel 7 van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende sectorale voorwaarden i.v.m. de werven voor de verwijdering van asbest in gebouwen en kunstwerken en op de werven voor de isolatie van asbest;

Bovendien moeten deze verpakkingen hermetisch afgesloten worden en tegen scheuren en stoten voldoende bestand zijn; 7) Voldoende hermetisch afgesloten : apart om ervoor te zorgen dat de asbesthoudende afval fysisch gescheiden blijft van de overige afval;8) Geschikte materialen : korrelvormige brandvrije materialen die geen enkel element bevatten dat de afval of de verpakking zou kunnen verstoren;9) Geschikte maatregelen : maatregelen die ervoor moeten zorgen dat het centrum voor technische ingraving of de cel niet het voorwerp kan uitmaken van een verrichting die vezels zou kunnen laten vrijkomen (bijvoorbeeld het boren van putten), die tenminste een herkenningsteken inhouden om de ligging van de cellen met asbestafval duidelijk te kunnen identificeren; 10) Gipshoudende afval (gips) : afval vermeld onder de rubriek 17.08.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus; 11) Stabiel en niet-reactief afval : afval waarvan het uitlooggedrag op lange termijn onder de ontwerpomstandigheden van het centrum voor technische ingraving of bij voorzienbare calamiteiten niet in ongunstige zin verandert : ? in de afval zelf (bijvoorbeeld door biologische afbraak); ? onder invloed van omgevingsomstandigheden op lange termijn (bijvoorbeeld water, lucht, temperatuur, mechanische invloeden); ? onder invloed van andere afvalstoffen (met inbegrip van afvalproducten zoals percolaat en gas). 12) Eluaat : de oplossing die wordt verkregen door een percolatietest in het laboratorium.

Art. 40.Hetzelfde besluit wordt met een artikel 1ter aangevuld, luidend als volgt : «

Art. 1ter.Voor de toepassing van dit besluit en in het kader van de aanvaarding van de afvalstoffen in het centrum voor technische ingraving, is de indeling van de centra voor technische ingraving zoals omschreven in artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving van toepassing. »

Art. 41.Artikel 2, § 7, b) van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « b) Onverminderd de bepalingen van de §§ 1 tot 6, de biologisch afbreekbare organische afvalstoffen opgenomen onder kolom 6 van de tabel in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus. »

Art. 42.Hetzelfde besluit wordt met een artikel 2bis aangevuld, luidend als volgt : «

Art. 2bis.Voor de afvalstoffen die krachtens artikel 2 niet vallen onder het stortverbod in een centrum voor technische ingraving, kunnen alleen de afvalstoffen die voldoen aan de aanvaardingscriteria opgenomen in bijlage 1 of die geen proefnemingen vereisen overeenkomstig bijlage 3 bij het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving, in een centrum voor technische ingraving van klasse 3 of klasse 5.3. gestort worden.

Voor de afvalstoffen die krachtens artikel 2 niet vallen onder het stortverbod in een centrum voor technische ingraving, kunnen alleen de afvalstoffen die voldoen aan de aanvaardingscriteria opgenomen in één van de bijlagen 2, 3, 3bis of 4 of die geen proefnemingen vereisen overeenkomstig bijlage 3 bij het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving, in een centrum voor technische ingraving van klasse 2 of klasse 5.2. gestort worden.

Voor de afvalstoffen die krachtens artikel 2 niet vallen onder het stortverbod in een centrum voor technische ingraving, kunnen alleen de afvalstoffen die voldoen aan de aanvaardingscriteria opgenomen in bijlage 5 of die geen proefnemingen vereisen overeenkomstig bijlage 3 bij het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving, in een centrum voor technische ingraving van klasse 1 of klasse 5.1. gestort worden.

Voor de afvalstoffen die krachtens artikel 2 niet vallen onder het stortverbod in een centrum voor technische ingraving, kunnen alleen de afvalstoffen die voldoen aan de aanvaardingscriteria opgenomen in bijlage 6 of die geen proefnemingen vereisen overeenkomstig bijlage 3 bij het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving, in een centrum voor technische ingraving van klasse 4 gestort worden.

Voor de afvalstoffen die krachtens artikel 2 niet vallen onder het stortverbod in een centrum voor technische ingraving, kunnen alleen de afvalstoffen die voldoen aan de aanvaardingscriteria opgenomen in bijlage 7 in een ondergrondse opslag worden gestort. »

Art. 43.Hetzelfde besluit wordt met een artikel 2ter aangevuld, luidend als volgt : « De Minister bepaalt de technische voorwaarden voor de uitvoering van de percolatietest. »

Art. 44.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 1 zoals opgenomen in bijlage IV bij dit besluit : « Bijlage 1. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving voor inerte afvalstoffen - klasse 3 en 5.3 »

Art. 45.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 2 zoals opgenomen in bijlage V bij dit besluit : « Bijlage 2. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving voor ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen, al dan niet verenigbaar, die niet voldoen aan de criteria inzake ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving met gevaarlijke stabiele en niet reactieve afvalstoffen kunnen gestort worden - klasse 2.1.a en 5.2.1.a. »

Art. 46.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 3 zoals opgenomen in bijlage VI bij dit besluit : « Bijlage 3. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving voor ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen, al dan niet verenigbaar, die voldoen aan de criteria inzake ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving met gevaarlijke stabiele en niet reactieve afvalstoffen kunnen gestort worden - klasse 2.1.b en 5.2.1.b. »

Art. 47.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 3bis zoals opgenomen in bijlage VII bij dit besluit : « Bijlage 3bis. Bijzondere voorwaarden inzake bepaalde afvalstoffen ».

Art. 48.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 4 zoals opgenomen in bijlage VIII bij dit besluit : « Bijlage 4. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in de centra voor technische ingraving voor ongevaarlijke biologisch afbreekbare organische afvalstoffen en verenigbare niet biologisch afbreekbare afvalstoffen - klasse 2.2 en 5.2.2. »

Art. 49.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 5 zoals opgenomen in bijlage IX bij dit besluit : « Bijlage 5. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in de centra voor technische ingraving voor gevaarlijke afvalstoffen - klasse 1 en 5.1. »

Art. 50.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 6 zoals opgenomen in bijlage X bij dit besluit : « Bijlage 6. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in de centra voor technische ingraving van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden - Centrum voor technische ingraving van klasse 4. »

Art. 51.Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage 7 zoals opgenomen in bijlage XI bij dit besluit : « Bijlage 7. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in de ondergrondse opslagplaatsen. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning

Art. 52.Artikel 79 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, wordt vervangen als volgt : «

Art. 79.De zekerheid voor de exploitatie van een centrum voor technische ingraving dekt de kosten voor het herstel en de onderhoudsfases, het toezicht en de controle op de installatie gedurende de nabeheersperiode.

Het bedrag van de zekerheid voor het centrum voor technische ingraving wordt overeenkomstig artikel 82 door de bevoegde overheid bepaald na advies van de technisch ambtenaar. »

Art. 53.In artikel 80 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt : « Wanneer de zekerheid voor een centrum voor technische ingraving wordt samengesteld in de vorm van één of meerdere bankgaranties, moet(en) ze aan de volgende voorwaarden voldoen : - het gaat om een bankwaarborg op eerste verzoek ten gunste van de Waalse Regering waarbij de garant zich ertoe verbindt het gewaarborgde bedrag te volstorten binnen één maand na de aangetekende verzending per post van de aanvraag om volstorting van de waarborg door de Waalse Regering wegens gebrek aan uitvoering van de verplichtingen van de schuldenaar binnen één maand, met ingang van het vonnis van zijn faillietverklaring; - de garant verklaart uitdrukkelijk afstand te doen van het voorrecht van uitwinning en verdeling, van de artikelen 2036, 2037 en 2039 van het Burgerlijk Wetboek en, in het algemeen, van elk voordeel en uitzondering die gerechtelijk voorzien zijn ten gunste van de garant, zowel tegen de schuldenaar als tegen de Waalse Regering; - de uitvoering van de verplichtingen van de exploitant van het centrum voor technische ingraving inzake herstel en nabeheer overeenkomstig het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de algemene en sectorale voorwaarden worden er onvoorwaardelijk in gewaarborgd. »; 2° § 3 wordt aangevuld met de volgende zin « Deze bepaling is niet van toepassing op de zekerheden betreffende de centra voor technische ingraving.»

Art. 54.In artikel 83 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden na de woorden « artikel 55, § 5° » de volgende woorden toegevoegd : « en in geval van een centrum voor technische ingraving, artikel 55, § 6bis, tweede en derde lid »;2° in § 2 worden de woorden « ingediend door de exploitant » na de woorden « De aanvraag om vrijgave » toegevoegd en worden de woorden « of in artikel 55, § 6bis, tweede en derde lid » na de woorden « artikel 55, § 5° » toegevoegd;3° in § 4 worden de woorden « ingediend door de exploitant en » na de woorden « De aanvraag om vrijgave van de zekerheid » toegevoegd, worden de woorden « overeenkomstig artikel 55, § 6bis, vierde en vijfde lid, van het decreet » na de woorden « het nabeheer van het centrum voor technische ondergraving » toegevoegd, en worden de woorden « door de exploitant » na de woorden « De aanvraag wordt » toegevoegd;

Art. 55.In artikel 84 van hetzelfde besluit, in de eerste zin, worden de woorden « of zijn verplichtingen inzake nabeheer van het centrum voor technische ingraving » na de woorden « zijn herstelplicht » toegevoegd en worden de woorden « of het nabeheer van het centrum voor technische ingraving » na de woorden « de herstelwerken » toegevoegd.

Art. 56.In artikel 115 van hetzelfde besluit wordt het woord « bis » na de woorden « artikel 55, §§ 4 tot 6° » toegevoegd »

Art. 57.§ 1. In bijlage VI van hetzelfde besluit, met als opschrift « Formulier betreffende de centra voor technische ondergraving », wordt punt 4 van deel I gewijzigd als volgt : « De voorgestelde tarieven voor het storten van elk soort afval in een centrum voor technische ingraving, alsmede de structuur van die tarieven, die hoe dan ook de kosten van de volgende elementen moeten dekken : 1. Inrichting van de installaties van de site en van het centrum voor technische ingraving (administratief gebouw, opslagplaats, weegbalans, een portaal voor het opsporen van radioactieve stoffen, zuiveringsstation, systeem voor gasbeheer, systeem voor het beheer van het afvloeiend hemelwater, grondige capping en aan de zijkant,...); 2. Werking en onderhoud van de werfvoertuigen tijdens de exploitatiejaren;3. Werking van het systeem voor het beheer van de percolaten tijdens de exploitatiejaren;4. Werking van het systeem voor het gasbeheer in de centra voor technische ingraving tijdens de exploitatiejaren;5. Personeelskosten tijdens de exploitatiejaren; 6. Kosten van de campagnes i.v.m. de controles en de analyses van water en lucht tijdens de exploitatiejaren; 7. Administratieve kosten tijdens de exploitatiejaren;8. Aflossing in kapitaal en interesten van de voorschotten gedaan tijdens de exploitatiejaren;9. Kosten van het herstel na de exploitatie;10. Kosten van het nabeheer na herstel over een periode van 30 jaar; 11. Verzekeringen en bankkosten i.v.m. de zekerheden o.a. » § 2. Deel I van dezelfde bijlage wordt aangevuld met een punt 24, luidend als volgt : « 24. Een technische beschrijving en een overzicht van het vermogen van de aangewende middelen, en in het bijzonder het aantal en het type vrachtwagens, het aantal en het type verdichters, het aantal en het type bulldozers, het aantal en het type hydraulische graafmachines, ...enz. waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen het materiaal dat permanent op de site moet beschikbaar zijn en het materiaal dat op korte termijn ter beschikking kan worden gesteld. » § 3. Deel I van dezelfde bijlage wordt aangevuld met een punt 18, luidend als volgt : « 18. de overwogen maatregelen voor de efficiënte beperking van elk risico voor het oppervlaktewater en het grondwater dat door het centrum voor technische ingraving kan worden besmet, namelijk het intern interventie- en beschermingsplan voor het grondwater dat moet worden aangewend bij overschrijding van de alarmdrempels inzake het grondwater; » HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten

Art. 58.Rubriek 90.25.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten wordt vervangen als volgt :

Nummer-Installatie of activiteit

Klasse

EIE

Te raadplegen orgaan

Deelfactoren

90.25.02

Centrum voor technische ingraving en cellen van een centrum voor technische ingraving van ongevaarlijke industriële en huishoudelijke afvalstoffen, zoals bedoeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen

ZH

ZHR

ZI

90.25.02.01

Centrum voor technische ingraving en cellen van een centrum voor technische ingraving voor ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen, al dan niet verenigbaar, die niet voldoen aan de criteria inzake ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving met gevaarlijke stabiele en niet reactieve afvalstoffen kunnen gestort worden (klasse CET 2.1.a)

1

X

OWD, DE


90.25.02.02

Centrum voor technische ingraving en cellen van een centrum voor technische ingraving voor ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen, al dan niet verenigbaar, die voldoen aan de criteria inzake ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving met gevaarlijke stabiele en niet reactieve afvalstoffen kunnen gestort worden (klasse CET 2.1.b)

1

X

OWD, DE


90.25.02.03

Centrum voor technische ingraving en cellen van een centrum voor technische ingraving voor ongevaarlijke biologisch afbreekbare organische afvalstoffen en verenigbare niet biologisch afbreekbare afvalstoffen - onverminderd de bepalingen van artikel 19, § 3 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen - (klasse CET 2.2)

1

X

OWD, DE


Art. 59.Rubriek 90.25.05.02 van bijlage I van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :

Nummer-Installatie of activiteit

Klasse

EIE

Te raadplegen orgaan

Deelfactoren

90.25.05.02

Centrum voor technische ingraving en cellen van een centrum voor technische ingraving van ongevaarlijke industriële afvalstoffen (klasse CET 5.2)

ZH

ZHR

ZI

90.25.05.02.01

Centrum voor technische ingraving en cellen van een centrum voor technische ingraving voor ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen, al dan niet verenigbaar, die niet voldoen aan de criteria inzake ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving met gevaarlijke stabiele en niet reactieve afvalstoffen kunnen gestort worden (klasse CET 5.2.1.a)

1

X

OWD, DE


90.25.05.02.02

Centrum voor technische ingraving en cellen van een centrum voor technische ondergraving voor ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen, al dan niet verenigbaar, die voldoen aan de criteria inzake ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving met gevaarlijke stabiele en niet reactieve afvalstoffen kunnen gestort worden (klasse CET 5.2.1.b)

1

X

OWD, DE


90.25.05.02.03

Centrum voor technische ingraving en cellen van een centrum voor technische ingraving voor ongevaarlijke biologisch afbreekbare organische afvalstoffen en verenigbare niet biologisch afbreekbare afvalstoffen - onverminderd de bepalingen van artikel 19, § 3 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen - (klasse CET 5.2.2)

1

X

OWD, DE


HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 60.§ 1. De bepalingen van de hoofdstukken I en II zijn van toepassing op de centra voor technische ingraving die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bestaan zodra dit besluit in werking treedt, behalve voor : 1° de gestelde zekerheden die binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen van de datum van inwerkingtreding van dit besluit zullen moeten worden aangepast.De jaarlijkse aanpassing opgelegd bij artikel 82, § 1, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning zoals bepaald in artikel 69, § 4 van het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving geldt evenwel vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit; 2° de watermonitoring waarvoor het in overeenstemming brengen moet worden uitgevoerd binnen de zes maanden die volgen op deze datum;3° het exploitatieplan bedoeld in artikel 33 van het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving wordt aan de technisch ambtenaar overgemaakt binnen de maand na de inwerkingtreding van dit besluit. § 2. Voor de centra voor technische ingraving van klasse 5 vergund vóór de inwerkingtreding van dit besluit, blijven de bijzondere voorwaarden inzake watermonitoring geldig voor de vastgelegde termijn.

Art. 61.§ 1. De milieuvergunningsaanvragen betreffende een centrum voor technische ingraving gerangschikt in rubriek 90.25.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend en de centra voor technische ingraving gerangschikt in rubriek 90.25.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bestaan, worden gelijkgesteld met aanvragen of centra voor technische ingraving bedoeld in de subrubriek(en) 90.25.02.01 tot 90.25.02.03 en dit, op basis van de gegevens opgenomen in de milieuvergunningsaanvraag. § 2. De milieuvergunningsaanvragen betreffende een centrum voor technische ingraving gerangschikt in rubriek 90.25.05.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend en de centra voor technische ingraving gerangschikt in rubriek 90.25.05.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bestaan, worden gelijkgesteld met aanvragen of centra voor technische ingraving bedoeld in de subrubriek(en) 90.25.05.02.01 tot 90.25.05.02.03 en dit, op basis van de gegevens opgenomen in de milieuvergunningsaanvraag.

Art. 62.Onverminderd de artikelen 59 en 60, worden de vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit ingediende milieuvergunningsaanvragen voor een centrum voor technische ingraving behandeld volgens de regels van kracht op het tijdstip van indiening van de aanvraag.

Art. 63.Het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater wordt opgeheven wat betreft de inrichtingen bedoeld in dit besluit.

Art. 64.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE I « Bijlage 3 - Indeling en aanvaardingsprocedure voor afvalstoffen » Deze bijlage schrijft de uniforme indeling en de aanvaardingsprocedure voor afvalstoffen voor.

Punt 1 van deze bijlage schrijft de procedure voor het bepalen van de aanvaardbaarheid van afvalstoffen in centra voor technische ingraving voor. Deze procedure bestaat uit de basiskarakterisering, een controletest en de verificatie ter plaatse, zoals hieronder omschreven.

Punt 2 van deze bijlage geeft een overzicht van de te gebruiken methoden voor het bemonsteren en testen van afvalstoffen.

Punt 3 van deze bijlage beschrijft de voor ondergrondse opslagplaatsen uit te voeren veiligheidsbeoordeling. 1. PROCEDURE VOOR DE AANVAARDING VAN DE AFVALSTOFFEN IN DE CENTRA VOOR TECHNISCHE INGRAVING 1.1. Basiskarakterisering Basiskarakterisering is de eerste stap in de aanvaardingsprocedure en houdt een volledige karakterisering van de afvalstoffen in door het verzamelen van alle benodigde informatie voor het veilig verwijderen van de afvalstoffen op lange termijn. Voor elk type afvalstof is basiskarakterisering vereist. 1.1.1. Basiskarakterisering heeft de volgende functies : a) basisinformatie over de afvalstoffen (type en herkomst, samenstelling, consistentie, uitloogbaarheid en - zo nodig en beschikbaar - andere karakteristieke eigenschappen);b) basisinformatie voor het verwerven van inzicht in het gedrag van afvalstoffen in de centra voor technische ingraving en opties voor behandeling zoals vastgesteld in artikel 2, 13° van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;c) beoordeling van afvalstoffen aan de hand van grenswaarden bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving;d) vaststelling van de belangrijkste variabelen (kritische parameters) voor het uitvoeren van de controletest en opties voor de vereenvoudiging van deze test (wat moet leiden tot een aanzienlijke vermindering van het aantal te meten bestanddelen, maar uitsluitend na overlegging van de relevante informatie).Karakterisering kan verhoudingen tussen basiskarakterisering en resultaten van vereenvoudigde testprocedures opleveren alsmede frequentie van controletests.

Als de basiskarakterisering van een afvalstof laat zien dat de afvalstof voldoet aan de aanvaardingscriteria van een klasse van centra voor technische ingraving zoals bepaald in het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving wordt de afvalstof geacht aanvaardbaar te zijn voor deze klasse van centra voor technische ingraving. Indien de afvalstof niet aan de criteria voldoet, is deze niet aanvaardbaar voor deze klasse van centra voor technische ingraving.

De exploitant zorgt ervoor dat de informatie aangaande de karakterisering en die verstrekt wordt door de producent van de afvalstoffen of, bij gebrek, door de persoon die verantwoordelijk is voor het beheer ervan, correct is.

De uitbater vermeldt in een register opgelegd bij artikel 25 van dit besluit de informatie waaruit blijkt dat de elementaire eisen met het oog op de basiskarakterisering van een afvalstof vervuld zijn. 1.1.2. De essentiële eisen voor basiskarakterisering van de afvalstoffen zijn de volgende : a) bron en oorsprong van de afvalstoffen;b) informatie over het proces waarbij de afvalstoffen zijn geproduceerd (beschrijving en kenmerken van grondstoffen en producten);c) beschrijving van de afvalvoorbehandeling die is toegepast zoals omschreven in artikel 2, 13° van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen of een verklaring van redenen waarom zulk een voorbehandeling niet noodzakelijk wordt geacht;d) gegevens over de samenstelling van de afvalstoffen en het uitlooggedrag indien van toepassing;e) uiterlijk van de afvalstoffen (geur, kleur, fysische vorm);f) code van de afvalstoffen volgens de nomenclatuur opgenomen in het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot opstelling van een afvalcatalogus; g ) voor gevaarlijke afvalstoffen ingeval van spiegelcategorieën : de desbetreffende gevaarlijke eigenschappen overeenkomstig bijlage III bij besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot opstelling van een afvalcatalogus; h) informatie waaruit blijkt dat de afvalstoffen niet onder de uitsluitingen van artikel 19° § 3 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen vallen;i) de klasse van centra voor technische ingraving waarin de afvalstoffen kunnen worden aanvaard;j) zo nodig, aanvullende voorzorgsmaatregelen op het centrum voor technische ingraving;k) nagaan of recycling of nuttige toepassing van de afvalstoffen mogelijk is. 1.1.3. Testen Behalve in de gevallen bedoeld in punt 1.1.4, dient een afvalstof te worden getest om bovenbedoelde informatie te verkrijgen. Behalve het uitlooggedrag dient de samenstelling van de afval bekend te zijn of door uitvoering van tests te worden vastgesteld. De voor de basiskarakterisering gebruikte tests dienen ook die voor het uitvoeren van de controle te omvatten.

De inhoud van de karakterisering, de mate waarin laboratoriumproeven nodig zijn en de relatie tussen basiskarakterisering en controletest hangen af van het type afval. Er valt een onderscheid te maken tussen : a) afval dat regelmatig tijdens hetzelfde proces ontstaat;b) afval dat niet regelmatig ontstaat. De onder a) en b) genoemde karakteriseringen zullen informatie verschaffen die rechtstreeks kan worden vergeleken met aanvaardingscriteria voor de desbetreffende centra voor technische ingraving; en bovendien kan beschrijvende informatie worden verstrekt (bijvoorbeeld de gevolgen van het storten van dit afval samen met huishoudelijk afval). a) Afval dat regelmatig tijdens hetzelfde proces ontstaat Hierbij gaat het om specifieke afvalstoffen met een constante samenstelling die regelmatig tijdens hetzelfde proces ontstaat, waarbij : - de installatie en het proces die de afvalstoffen doen ontstaan, genoegzaam bekend zijn en het ingezette materiaal voor het proces en het proces zelf nauwkeurig zijn omschreven; - de exploitant van de installatie alle benodigde informatie verstrekt en de exploitant van het centrum voor technische ingraving informeert over veranderingen in het proces (met name veranderingen in het ingezette materiaal).

Het proces zal veelal in dezelfde installatie plaatsvinden. De afvalstoffen kunnen ook van verschillende installaties afkomstig zijn, als kan worden vastgesteld dat het één enkele afvalstroom met gemeenschappelijke kenmerken binnen bekende grenzen betreft (bijvoorbeeld bodemas afkomstig van de verbranding van huishoudelijk afval).

Voor deze afvalstoffen zal de basiskarakterisering bestaan uit de in punt 1.1.2 opgenomen essentiële eisen en met name uit het volgende : - spreiding in de samenstelling van de afzonderlijke afvalstoffen, - spreiding en variabiliteit van karakteristieke eigenschappen, - indien nodig, de uitloogbaarheid van de afvalstoffen zoals bepaald door middel van een schudproef en/of een kolomproef en/of een pH-afhankelijkheidsproef, - belangrijkste variabelen die regelmatig moeten worden getest.

Als de afvalproductie tijdens hetzelfde proces in verschillende installaties plaatsheeft, dient informatie te worden verstrekt over de omvang van de evaluatie. Het aantal metingen om een statistisch representatief resultaat te halen, moet derhalve groot genoeg zijn om de spreiding en variabiliteit van de karakteristieke eigenschappen van de afvalstoffen in beeld te brengen. De afval kan dan als gekarakteriseerd worden aangemerkt en wordt daarna slechts ter controle getest, tenzij er zich in de ontstaansprocessen belangrijke veranderingen voordoen.

Voor afvalstoffen, afkomstig van hetzelfde proces in dezelfde installatie, mogen de resultaten van de metingen slechts geringe variaties in de eigenschappen van de afvalstoffen vertonen in vergelijking met de toepasselijke grenswaarden. De afval kan dan als gekarakteriseerd worden aangemerkt en wordt daarna slechts ter controle getest, tenzij er zich in het ontstaansproces belangrijke veranderingen voordoen.

De eigenschappen van afval, afkomstig van installaties voor het opbulken of mengen van afval, afvaloverslagstations of gemengde afvalstromen afkomstig van afvalinzamelingspunten kunnen aanzienlijke variaties vertonen. Bij de basiskarakterisering dient hiermee rekening te worden gehouden. Dit afval kan onder geval b) vallen. b) Afval dat niet regelmatig ontstaat. Het betreft hier afvalstoffen die niet regelmatig tijdens hetzelfde proces in dezelfde installatie ontstaan en die geen deel uitmaken van een gekarakteriseerde afvalstroom. Voor elke partij van dergelijk afval is karakterisering vereist. De basiskarakterisering dient de essentiële eisen voor deze karakterisering te omvatten. Aangezien elke partij afval moet worden gekarakteriseerd, is uitvoering van controletests niet noodzakelijk. 1.1.4. Gevallen waarin tests niet vereist zijn In de volgende gevallen zijn tests voor de basiskarakterisering niet nodig : a) de afvalstoffen staan op de hiernavermelde lijst van afvalstoffen waarvoor geen tests vereist zijn;b) alle benodigde informatie voor de basiskarakterisering is bekend, naar behoren gemotiveerd en door de bevoegde instantie goedgekeurd;c) bepaalde typen afval waarvoor het testen niet uitvoerbaar is of passende testprocedures en aanvaardingscriteria ontbreken.Dit dient te worden gemotiveerd en gedocumenteerd, met omschrijving van de redenen waarom de afval aanvaardbaar wordt geacht voor deze klasse van centrum voor technische ingraving.

Lijst van afvalstoffen die zonder tests aanvaardbaar zijn in centra voor technische ingraving voor inerte afvalstoffen De afvalstoffen in de volgende beknopte lijst worden geacht te voldoen aan de criteria, vermeld in de definitie van inerte afvalstoffen in artikel 2, 6°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, alsook aan de grenswaarden die van toepassing zijn op de afvalstoffen die aanvaardbaar zijn in de centra voor technische ingraving voor inerte afvalstoffen. Die afvalstoffen mogen zonder tests in een centrum voor technische ingraving voor inerte afvalstoffen worden toegelaten.

De afval dient uit één enkele stroom (slechts één bron) van één afvaltype te bestaan. Verschillende afvalstoffen op de lijst kunnen tezamen worden aanvaard, mits ze van dezelfde bron afkomstig zijn.

In geval van een vermoeden van vervuiling (op grond van ofwel visuele inspectie ofwel kennis van de oorsprong van de afvalstoffen) dienen tests plaats te vinden of dienen de afvalstoffen te worden geweigerd.

Als de in de lijst voorkomende afvalstoffen zo sterk vervuild zijn of zoveel ander materiaal of andere stoffen, zoals metalen, asbest, kunststoffen of chemische stoffen, bevatten dat het risico van de afvalstoffen dermate wordt verhoogd dat ze op stortplaatsen van andere klassen dienen te worden gestort, is aanvaarding ervan in een centrum voor technische ingraving voor inerte afvalstoffen niet toegestaan.

Als niet met zekerheid is vast te stellen dat de afvalstoffen in overeenstemming zijn met de definitie van inerte afvalstoffen in artikel 2, 6°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen en met de grenswaarden die van toepassing zijn op de afvalstoffen die aanvaardbaar zijn in de centra voor technische ingraving voor inerte afvalstoffen, moeten tests plaatsvinden. Daarbij moeten de in punt 2 van deze bijlage vermelde methoden worden gebruikt.

Codes volgens het BWR van 10 juli 1997 tot opstelling van een afvalcatalogus

Beschrijving

Beperkingen

10 11 03

Vezelmateriaal op basis van afvalglas

Alleen zonder organische afvalglas bindmiddelen

15 01 07

Glasverpakking


17 01 01

Beton

Alleen geselecteerd afval (*)

17 01 02

Bakstenen

Alleen geselecteerd afval (*)

17 01 03

Tegels en keramiek

Alleen geselecteerd afval (*)

17 01 07

Mengsels van beton, bakstenen,tegels en keramiek ander dan die bedoeld onder rubriek 17.01.06

Alleen geselecteerd afval (*)

17 02 02

Glas


17 05 04

Andere grond en stenen dan die bedoeld in rubriek 17.05.03

Uitgezonderd teelaarde, turf; alsook grond en stenen afkomstig van vervuilde locaties

19 12 05

Glas


20 01 02

Glas

Alleen gescheiden ingezameld glas

20 02 02

Grond en stenen

Alleen afkomstig van tuin- en parkafval, teelaarde en turf uitgezonderd

(*) Geselecteerd bouw- en sloopafval met minder dan 0,5 % aan gewicht van andere typen materialen (zoals metalen, kunststof, organische stoffen, hout of rubber). De oorsprong van de afval moet bekend zijn. - Geen bouw- of sloopafval afkomstig van gebouwen vervuild met anorganische of organische gevaarlijke stoffen, bijvoorbeeld vanwege productieprocessen in het gebouw, bodemvervuiling of opslag en gebruik van pesticiden of andere gevaarlijke stoffen, ...enz., tenzij uitdrukkelijk is aangetoond dat het gesloopte gebouw niet ernstig was vervuild. - Geen bouw- of sloopafval afkomstig van gebouwen die zijn behandeld, bedekt of beschilderd met materialen die aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevatten.

Afvalstoffen die niet in deze lijst voorkomen, moeten aan de tests worden onderworpen die zijn vastgesteld in punt I van dit document om te bepalen of ze voldoen aan de criteria die aanvaardbaar zijn op stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.

Afvalstoffen die zonder tests aanvaardbaar zijn in centra voor technische ingraving voor ongevaarlijke afvalstoffen.

Afval dat is ingedeeld als ongevaarlijk in rubriek 20 van de afvalcatalogus bedoeld in de tabel in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus, de gescheiden ingezamelde ongevaarlijke fracties van huishoudelijk afval en dezelfde ongevaarlijke materialen van andere oorsprong kunnen zonder tests worden aanvaard in de centra voor technische ingraving voor ongevaarlijke afvalstoffen.

De afvalstoffen mogen niet worden toegelaten als ze niet vooraf zijn behandeld overeenkomstig artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving of als ze zo sterk zijn vervuild dat het risico van de afvalstoffen zodanig wordt verhoogd dat ze in andere centra voor technische ingraving dienen te worden gestort.

De afvalstoffen mogen mag niet worden aanvaard in cellen waar stabiele, niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen worden aanvaard overeenkomstig artikel 5 van dit besluit. 1.2. Controletest Wanneer afval op grond van een basiskarakterisering overeenkomstig punt 1 van dit document als aanvaardbaar voor een centrum voor technische ingraving is aangemerkt, dient de afval vervolgens aan controletests te worden onderworpen om te bepalen of de afval in overeenstemming is met de resultaten van de basiskarakterisering en de toepasselijke aanvaardingscriteria zoals bepaald in het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving.

Controletests hebben tot doel het periodiek testen van regelmatig ontstane afvalstromen.

De te testen toepasselijke parameters worden tijdens de basiskarakterisering bepaald. De parameters dienen te worden gerelateerd aan de uit deze karakterisering verkregen informatie; er is alleen een controle van kritische parameters (belangrijkste variabelen) nodig, zoals die tijdens de basiskarakterisering zijn vastgesteld.

De controle moet laten zien dat de afval voor de kritische parameters aan de grenswaarden voldoet die bepaald worden bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving.

De voor uitvoering van de controletest gebruikte tests dienen deel uit te maken van de tests van de basiskarakterisering. Bij de controletests moet ten minste een schudproef worden uitgevoerd.

Daarbij moeten de in punt 2 vermelde methoden worden gebruikt.

Afvalstoffen die overeenkomstig punt 1.1.4 a) en c) vrijgesteld zijn van de tests voor basiskarakterisering, zijn ook vrijgesteld van controletests. Wel dient te worden nagegaan of deze afvalstoffen in overeenstemming zijn met de informatie voor de basiskarakterisering die geen verband houdt met het testen.

Controletests dienen ten minste eenmaal per jaar te worden uitgevoerd en de exploitant dient er in ieder geval voor te zorgen dat uitvoering van deze tests gebeurt in een omvang en frequentie die zijn bepaald op grond van de basiskarakterisering.

De testresultaten dienen te worden bewaard in het register opgelegd bij artikel 25 van dit besluit. 1.3. Verificatie ter plaatse Voor elke in een centrum voor technische ingraving afgeleverde lading afval vindt voor en na het lossen visuele inspectie plaats. Tevens vindt controle van de vereiste documenten plaats.

Voor afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving worden gestort, kunnen de bijzondere voorwaarden van de milieuvergunning voorzien dat deze verificatie op het punt van verzending plaatsvindt.

De afvalstoffen mogen in een centrum voor technische ingraving worden aanvaard, als ze dezelfde zijn als de afvalstoffen die aan de basiskarakterisering en controletests zijn onderworpen en in de bijbehorende documenten worden beschreven. Is aan deze voorwaarde niet voldaan, dan mogen de afvalstoffen niet worden aanvaard.

Bij de aflevering worden regelmatig monsters genomen zodat er altijd een representatief monster op de locatie aanwezig is. De genomen monsters worden na aanvaarding van de afvalstoffen gedurende minstens een maand optimaal bewaard.

De Minister dient de testvereisten voor verificatie ter plaatse vast te stellen, waaronder indien nodig snelle testmethoden. 2. Bemonsterings- en testmethoden De bemonsterings- en testwerkzaamheden voor basiskarakterisering en de controletest worden verricht door een laboratorium dat erkend wordt krachtens artikel 14, 2° d) van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen.De exploitanten van de centra voor technische ingraving die evenwel over een EMAS registratie beschikken overeenkomstig artikel 32 van dit besluit, kunnen de bemonstering zelf verrichten of door een bevoegde onderaannemer die onder hun rechtstreekse gezag staat, laten uitvoeren.

Zolang de CEN-norm niet als formele Europese Norm (EN) beschikbaar is, worden regionale normen of procedures dan wel de ontwerpnorm van de CEN, wanneer deze het prEN-stadium heeft bereikt, toegepast.

De volgende methoden worden gebruikt : Bemonstering Voor de bemonstering van afvalstoffen - voor basiskarakterisering, controletests en verificatie ter plaatse - wordt een bemonsteringsplan ontwikkeld overeenkomstig deel 1 van de bemonsteringsnorm die momenteel door de CEN wordt opgesteld.

Algemene eigenschappen van afvalstoffen.

EN 13137 : Bepaling van het gehalte aan TOC in afval, slib en sediment prEN 14346 : Berekening van het drogestofgehalte door bepaling van de droge rest of het watergehalte Uitloogproeven PrEN 14405 Uitloogproef ter karakterisering - Opwaartse kolomproef (opwaartse kolomproef voor anorganische stoffen) EN 12457/1-4 : Uitloging - Verkorte uitloogproef van korrelvormige afvalstoffen en slib Deel 2 : bij L/S = 10 l/kg, korrelgrootte < 4 mm.

Deel 4 : bij L/S = 10 l/kg, korrelgrootte < 10 mm De modaliteiten inzake uitvoering van deze norm kunnen door de Minister worden bepaald Ontsluiting van ruwe afvalstoffen EN 13657 : Ontsluiting voor de bepaling van in koningswater oplosbare elementen in afval (gedeeltelijke ontsluiting van de vaste afvalstoffen vóór elementaire analyse, waarbij de silicaatmatrix intact blijft) EN 13656 : Microgolfontsluiting met waterstoffluoride- (HF), salpeterzuur- (HNO3) en zoutzuur- (HCl)-mengsels voor de bepaling van elementen in afval (totale ontsluiting van de vaste afvalstoffen vóór elementaire analyse) Analyse EN 12506 : Analyse van eluaten - Bepaling van pH, As, Ba, Cd, Cl, Co, Cr, Cr(VI), Cu, Mo, Ni, NO2, Pb, S SO4, V en Zn (analyse van anorganische bestanddelen van vaste afvalstoffen en/of het eluaat ervan; macro-, micro- en spoorelementen) EN 13370 : Analyse van eluaten - Bepaling van : het gehalte aan ammonium-N, AOX, geleidbaarheid, Hg, fenolindex, TOC, vrij CN, F (analyse van anorganische bestanddelen van vaste afvalstoffen en/of het eluaat ervan (anionen)) prEN 14039 : Bepaling van het gehalte aan minerale olie C10-C40 met gaschromatografie Voor tests en analyses waarvoor (nog) geen CEN-methoden beschikbaar zijn, dienen de gebruikte methoden door de Dienst te worden goedgekeurd. 3. Veiligheidsbeoordeling voor het aanvaarden van afvalstoffen in ondergrondse opslagplaatsen 3.1. Veiligheidsfilosofie voor ondergrondse opslagplaatsen - alle typen De specifieke veiligheidsbeoordeling van de locatie moet rekening houden met de hiernavermelde elementen met het oog op de aanvaarding van afvalstoffen in in ondergrondse opslagplaatsen. De exploitant moet deze specifieke beoordeling uitvoeren. 3.1.1. Het belang van de geologische barrière Isolering van afvalstoffen van de biosfeer is het einddoel voor de definitieve verwijdering van afvalstoffen in ondergrondse opslagplaatsen. De afvalstoffen, de geologische barrière en de onderaardse ruimten, met inbegrip van aangelegde structuren, vormen een systeem dat samen met alle andere technische aspecten aan de desbetreffende eisen moet voldoen.

Er moet worden aangetoond dat de installatie op lange termijn veilig is (zie punt 3.1.2.7) om te voldoen aan het algemeen verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater en om de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen te voorkomen. 3.1.2. Risicobeoordeling voor elke specifieke opslagplaats De risicobeoordeling vereist de vaststelling van : - het gevaar (in dit geval de gestorte afvalstoffen), - de receptoren (in dit geval de biosfeer en mogelijk het grondwater), - de wegen waarlangs uit de afval afkomstige stoffen de biosfeer kunnen bereiken, en - de beoordeling van het effect van stoffen die de biosfeer kunnen bereiken.

Aanvaardingscriteria voor ondergrondse opslagplaatsen dienen te worden afgeleid van onder meer een analyse van het opberggesteente, dus er dient te worden aangetoond dat geen van de in de artikelen 8, 9, 16, 18, 20 en 21 van dit besluit genoemde voorwaarden van toepassing zijn.

De aanvaardingscriteria voor ondergrondse opslagplaatsen kunnen alleen met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden worden bepaald.

Daartoe is het nodig de geschiktheid van de lagen voor de aanleg van een opslagplaats aan te tonen, dwz te beoordelen wat de risico's voor insluiting zijn, rekening houdend met het totaalsysteem van de afvalstoffen, de aangelegde structuren en onderaardse ruimten en het opberggesteente.

Uitvoering van de risicobeoordeling van de installatie dient te geschieden voor zowel de operationele als de postoperationele fase. Op grond van deze beoordelingen is het mogelijk de vereiste beheersings- en veiligheidsmaatregelen vast te stellen en de aanvaardingscriteria te formuleren.

Er wordt een geïntegreerde prestatiebeoordelingsanalyse gemaakt, bestaande uit de volgende onderdelen : 1) een geologische beoordeling;2) een geomechanische beoordeling;3) een hydrogeologische beoordeling;4) een geochemische beoordeling;5) een beoordeling van het effect op de biosfeer;6) een beoordeling van de operationele fase;7) een langetermijnbeoordeling;8) een beoordeling van het effect van alle oppervlaktevoorzieningen ter plaatse. 3.1.2.1. Geologische beoordeling Een diepgaand onderzoek naar of grondige kennis van de geologische gesteldheid van een stortplaats is vereist. Dit houdt in onderzoek naar en analyse van de soorten gesteenten, de bodem en de topografie.

De geologische beoordeling dient aan te tonen of de stortplaats geschikt is voor ondergrondse opslag. De beoordeling dient ook de locatie, frequentie en structuur van breuken of scheuren in omringende geologische lagen en het mogelijke effect van seismische activiteit op deze structuren te betreffen. Ook dient onderzoek te worden gedaan naar alternatieve locaties voor ondergrondse opslag. 3.1.2.2. Geomechanische beoordeling De stabiliteit van de onderaardse ruimten moet worden aangetoond door middel van passende onderzoeken en prognoses. De gestorte afval dient deel uit te maken van deze beoordeling. De processen dienen op systematische wijze te worden geanalyseerd en gedocumenteerd.

Aangetoond dient te worden : 1) dat tijdens en na de vorming van de onderaardse ruimten geen belangrijke vervorming in de ruimte zelf of aan het aardoppervlak is te verwachten die afbreuk kan doen aan de exploitatie van de ondergrondse opslagplaats of een weg naar de biosfeer kan verschaffen;2) dat het draagvermogen van de onderaardse ruimte voldoende is om instorting ervan tijdens de exploitatie te voorkomen;3) dat het gestorte materiaal de noodzakelijke stabiliteit moet hebben die verenigbaar is met de geomechanische eigenschappen van het opberggesteente. 3.1.2.3. Hydrogeologische beoordeling Er is een diepgaand onderzoek naar de hydrogeologische eigenschappen nodig om het stroompatroon van het grondwater in de omringende lagen te beoordelen op basis van informatie over de hydraulische geleidbaarheid van de gesteentemassa, scheuren en de hydraulische gradiënten. 3.1.2.4. Geochemische beoordeling Er is diepgaand onderzoek naar de samenstelling van het gesteente en het grondwater nodig voor een beoordeling van de huidige samenstelling van het grondwater en de mogelijke ontwikkeling daarvan in de tijd, de aard en hoeveelheid van scheuren opvullende mineralen, alsmede een kwantitatieve mineralogische beschrijving van het opberggesteente. Het effect van variabiliteit op het geochemische systeem dient te worden beoordeeld. 3.1.2.5. Beoordeling van het effect op de biosfeer Er is onderzoek nodig naar de biosfeer waarop de ondergrondse opslagplaats effect zou kunnen hebben. Er zijn referentiestudies nodig om plaatselijke natuurlijke achtergrondniveaus van relevante stoffen te definiëren. 3.1.2.6. Beoordeling van de operationele fase Voor de operationele fase dient de analyse het volgende aan te tonen : 1) de stabiliteit van de onderaardse ruimten overeenkomstig punt 3.1.2.2; 2) er is geen onaanvaardbaar risico dat er een route ontstaat van de afvalstoffen naar de biosfeer;3) er zijn geen onaanvaardbare risico's die van invloed zijn op de exploitatie van de opslagplaats. Tegelijk met het aantonen van de veiligheid tijdens de operationele fase moet een systematische analyse van de exploitatie van de opslagplaats worden gemaakt op basis van specifieke gegevens over de afvalboekhouding, het beheer van de voorziening en het exploitatieplan. Aangetoond dient te worden dat de afvalstoffen niet op een zodanige chemische of fysische wijze met het gesteente zullen reageren dat de sterkte en dichtheid van het gesteente kunnen worden aangetast en de opslagplaats zelf in gevaar kan worden gebracht. Om deze redenen mogen, naast de afvalstoffen uitgesloten krachtens artikel 19, § 3, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, afvalstoffen die onder de opslagomstandigheden (temperatuur, vochtigheid) spontaan kunnen ontbranden, gasvormige producten, vluchtige afvalstoffen en afvalstoffen die afkomstig zijn van inzameling in de vorm van ongeïdentificeerde mengsels niet worden aanvaard.

Nagegaan dient te worden welke specifieke incidenten in de operationele fase kunnen leiden tot het ontstaan van een route tussen de afvalstoffen en de biosfeer. De verschillende typen potentiële operationele risico's dienen in specifieke categorieën te worden samengevat en ondergebracht. De mogelijke effecten ervan dienen te worden beoordeeld. Aangetoond dient te worden dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de opslagplaats zodanig deformeert dat er een verbinding met de biosfeer kan ontstaan. Er dient te worden gezorgd voor maatregelen voor noodsituaties. 3.1.2.7. Langetermijnbeoordeling Teneinde aan de doelstellingen van duurzaam storten in ee centrum voor technische ingraving te voldoen, moet de risicobeoordeling ook betrekking hebben op de lange termijn. Er dient met zekerheid te worden vastgesteld dat er na beëindiging van de actieve exploitatie van de ondergrondse opslagplaats ook op lange termijn geen routes naar de biosfeer ontstaan.

Ten aanzien van de barrières van de ondergrondse opslaglocatie (bijvoorbeeld de kwaliteit van de afvalstoffen, aangelegde structuren, aanaarding en afdichting van schachten en boorgaten), het gedrag van het opberggesteente, de omringende lagen en de deklaag is een kwantitatieve langetermijnbeoordeling nodig op basis van voor de opslagplaats specifieke gegevens of voldoende voorzichtige veronderstellingen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de geochemische en hydrogeologische omstandigheden zoals de grondwaterstroom (zie de punten 3.1.2.3 en 3.1.2.4), de doeltreffendheid van de barrière, de natuurlijke binding aan de grond alsmede de uitloging van de gestorte afvalstoffen.

De veiligheid op lange termijn van een ondergrondse opslagplaats dient te worden aangetoond door middel van een veiligheidsbeoordeling. Deze dient een beschrijving te omvatten van de begintoestand op een nauwkeurig omschreven tijdstip (bijvoorbeeld het tijdstip van sluiting) gevolgd door een scenario van belangrijke veranderingen die in de loop van de geologische tijd zijn te verwachten. Tenslotte moeten de gevolgen van het vrijkomen van relevante stoffen uit de ondergrondse opslagplaats worden beoordeeld voor verschillende scenario's waarin rekening wordt gehouden met de mogelijke langetermijnontwikkeling van de biosfeer, de geosfeer en de ondergrondse opslagplaats.

Bij de beoordeling van de langetermijnrisico's van afvalstortplaatsen dient geen rekening te worden gehouden met stutten en de bekleding van de onderaardse ruimten vanwege de beperkte levensduur ervan. 3.1.2.8. Milieueffectbeoordeling van de oppervlakte-ontvangstfaciliteiten Hoewel de op de opslaglocatie aanvaarde afvalstoffen wellicht bestemd zijn voor ondergrondse opslag, dienen ze alvorens hun eindbestemming te bereiken aan het oppervlak te worden gelost, getest en mogelijk opgeslagen. De ontvangstfaciliteiten dienen zodanig te worden ontworpen en geëxploiteerd dat schade aan de gezondheid van de mens en het plaatselijke milieu wordt voorkomen. Ze moeten aan dezelfde eisen voldoen als alle andere ontvangstfaciliteiten voor afvalstoffen. 3.1.2.9. Beoordeling van overige risico's Ter bescherming van werknemers mogen afvalstoffen alleen in een ondergrondse opslagplaats worden opgeborgen die volledig is gescheiden van mijnbouwactiviteiten.

Aanvaarding van afvalstoffen is niet toegestaan als deze gevaarlijke stoffen bevatten of kunnen doen ontstaan die de gezondheid van de mens kunnen schaden, zoals ziektekiemen van besmettelijke ziekten. 3.2. Aanvullende overwegingen : zoutmijnen. 3.2.1. Belang van de geologische barrière In de veiligheidsfilosofie voor zoutmijnen vervult het gesteente dat de afvalstoffen omgeeft, een dubbele rol : - het fungeert als opberggesteente waarin de afvalstoffen worden ingekapseld, - samen met de boven- en onderliggende ondoordringbare gesteentelagen (bijvoorbeeld anhydriet) werkt het gesteente als een geologische barrière, die is bedoeld om te voorkomen dat grondwater in het centrum voor technische ingraving binnendringt en om waar nodig te voorkomen dat vloeistoffen of gassen uit de locatie van het centrum voor technische ingraving ontsnappen. Schachten of boorgaten die door de geologische barrière heen gaan, moeten tijdens de exploitatie zijn afgedicht om binnendringing van water te voorkomen en moeten na beëindiging van de exploitatie van het centrum voor technische ingraving hermetisch worden afgesloten. Als de winning van mineralen langer doorgaat dan de exploitatie van het centrum voor technische ingraving, moet het gebied van het centrum voor technische ingraving na beëindiging van de exploitatie worden afgedicht met een hydraulisch ondoordringbare dam die dient te worden gebouwd aan de hand van de berekende hydraulische bedrijfsdruk die met de diepte overeenkomt, zodat water dat in de nog geëxploiteerde mijn sijpelt, niet in het gebied van het centrum voor technische ingraving kan doordringen, - bij opslag in zoutmijnen wordt ervan uitgegaan dat het zout volledige insluiting biedt. De afvalstoffen zullen alleen met de biosfeer in contact komen bij een calamiteit of een gebeurtenis in de geologische tijd, zoals een aardverschuiving of erosie (bijvoorbeeld ten gevolge van het stijgen van de zeespiegel). De kans dat de afvalstoffen tijdens de opslag veranderen, moet gering zijn. De gevolgen van dergelijke rampscenario's moeten in aanmerking worden genomen. 3.2.2. Langetermijnbeoordeling Het aantonen van de veiligheid op lange termijn van de ondergrondse opslag in zoutgesteente dient voornamelijk te geschieden door het aanwijzen van zoutgesteente als de barrière. Zoutgesteente voldoet aan de eis dat het ondoordringbaar is voor gassen en vloeistoffen, dat het in staat is de afvalstoffen vanwege zijn convergente gedrag te omsluiten en dat het de afvalstoffen aan het einde van het transformatieproces geheel afsluit.

Het convergente gedrag van het zoutgesteente is derhalve niet in tegenspraak met de eis dat de onderaardse ruimten tijdens de exploitatiefase stabiel moeten zijn. De stabiliteit is van belang om de operationele veiligheid van de voorzieningen te waarborgen en de integriteit van de geologische barrière voor onbepaalde tijd te handhaven, zodat de biosfeer blijvend wordt beschermd. De afvalstoffen moeten permanent van de biosfeer worden geïsoleerd. Gecontroleerde verzakking van de deklaag of andere defecten die na verloop van lange tijd optreden, zijn alleen aanvaardbaar als kan worden aangetoond dat zich uitsluitend breukvrije transformaties zullen voordoen, dat de integriteit van de geologische barrière gehandhaafd blijft en dat er geen routes ontstaan waarlangs water in contact kan komen met de afvalstoffen of waarlangs afvalstoffen of bestanddelen ervan naar de biosfeer kunnen migreren. 3.3. Aanvullende overwegingen - hard gesteente Diepe opslag in hard gesteente wordt hier gedefinieerd als ondergrondse opslag op een diepte van enkele honderden meters, waarbij hard gesteente verschillende soorten stollingsgesteenten omvat zoals graniet of gneis, en ook sedimentgesteente zoals kalksteen en zandsteen kan omvatten. 3.3.1. Veiligheidsfilosofie Diepe opslag in hard gesteente is een geschikte manier om te voorkomen dat toekomstige generaties met de verantwoordelijkheid voor de afvalstoffen worden belast, aangezien de opslagplaats een zodanige constructie dient te hebben dat deze passief is en geen onderhoud behoeft. Bovendien mag de constructie terugwinning van de afvalstoffen of de mogelijkheid tot het nemen van corrigerende maatregelen in de toekomst niet in de weg staan. Voorts dient de opslagplaats zo te zijn ontworpen, dat negatieve milieueffecten of mogelijke problemen die het resultaat zijn van de activiteiten van de huidige generatie, niet op toekomstige generaties worden afgewenteld.

Het hoofduitgangspunt van de veiligheidsfilosofie ten aanzien van de ondergrondse opslag van afvalstoffen is isolatie van de afvalstoffen van de biosfeer, alsmede natuurlijke binding aan de grond van verontreinigende stoffen die uit de afval weglekken. Voor sommige typen gevaarlijke stoffen en afvalstoffen is de noodzaak gebleken om de samenleving en het milieu te beschermen tegen voortdurende blootstelling gedurende lange perioden. Een lange periode betekent enkele duizenden jaren. Diepe opslag van afvalstoffen in hard gesteente kan inderdaad zulk een beschermingsniveau bieden. Diepe opslag van afvalstoffen in hard gesteente kan plaatsvinden in een voormalige mijn, waar de mijnbouwactiviteiten zijn beëindigd, of in een nieuwe opslaginstallatie.

In geval van opslag in hard gesteente is totale insluiting niet mogelijk. In dat geval moet een ondergrondse opslagplaats zodanig worden geconstrueerd, dat natuurlijke binding aan de grond in de omringende lagen de effecten van verontreinigende stoffen dermate opvangt, dat deze geen onomkeerbare negatieve effecten hebben op het milieu. Dit betekent dat het vermogen van de directe omgeving om verontreinigende stoffen af te zwakken en af te breken de aanvaardbaarheid van het vrijkomen van stoffen uit een dergelijke installatie zal bepalen.

Er moet worden aangetoond dat de installatie op lange termijn veilig is (zie punt 3.1.2.7) om te voldoen aan het algemeen verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater en om de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen te voorkomen. De beoordeling van een systeem voor diepe opslag dient op holistische wijze te geschieden, rekening houdend met de coherente functie van verschillende onderdelen van het systeem. Bij diepe opslag in hard gesteente zullen de afvalstoffen onder de grondwaterspiegel liggen. Bij diepe opslag in hard gesteente moet worden voorkomen dat lozingen van gevaarlijke stoffen uit de opslagplaats de biosfeer en de voor de biosfeer toegankelijke bovenste delen van het grondwatersysteem bereiken in hoeveelheden of concentraties die schadelijke effecten zullen hebben. Daarom is een beoordeling van de waterstroombanen naar en in de biosfeer nodig. Het effect van de variabiliteit op het hydrogeologische systeem dient te worden beoordeeld.

Bij diepe opslag in hard gesteente kan gasvorming optreden ten gevolge van aantasting van afvalstoffen, verpakking en aangelegde structuren op lange termijn. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij het ontwerpen van locaties voor diepe opslag in hard gesteente.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE II « Bijlage 4 - Procedure voor de bewaking van en de controle op het grondwater » Bijlage 4A : Procedure voor de bexaling van het grondwater Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage 4.C. Relevantiedrempels

Tekst

Eenheden

Kwantifi- catiegrens µg/l

Controle op percolaat

Relevantie- drempel µg/l

Terreinparameters

Temperatuur

°C

X


pH

X


Geleidbaarheid

µS/cm

X


Troebelheid

NTU

X


MES

mg/l

5

Mineralisatie en zoutgehalte

Chloriden

mg/l

5

X


Sulfaten [00e8

mg/l

15

X

Metalen

Arseen

µg/l

1

500

Cadmium

µg/l

0,05

1,5

Chroom

µg/l

2

50

Koper

µg/l

2

400

Kwik

µg/l

0,1

0,5

Nikkel

µg/l

2

200

Lood

µg/l

1

70

Zink

µg/l

20

3000

Ijzer

µg/l

20


Mangaan

µg/l

5

Oxideerbare stoffen en eutrofiërende stoffen

TOC

mg/l C

0,3


DCO

mg/l O2

10


DBO5

mg/l O2

3


Ammonium

mg/l NH4

0,05


Nitraat

mg/l NO3

2


Fosfor

mg/l P

0,1

Organische micro-verontreinigende stoffen

Met petroleumether extraheerbare stoffen

mg/l

5


Fenolindex

µg/l

2

10

Cyaniden

µg/l

3

50

Minerale oliën (koolwaterstofindex C10-C40)

µg/l

50

100

Benzeen

µg/l

0,25


Tolueen

µg/l

1


Ethylbenzeen

µg/l

0,5


Xyleen

µg/l

0,5


Naftaleen

µg/l

0,5

24

Andere PAK's

µg/l

0,005


A.O.X.

µg Cl/l

10

100

PCB's (7 Ballschmiter)

µg/l

0,01


Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving.

Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE IV « Bijlage 1. Criteria voor de aanvaarding van de afvalstoffen in technische ingravingscentra voor inerte afvalstoffen - klasse 3 en 5.3. » De afvalstoffen die in een technisch ingravingscentrum van klasse 3 of 5.3. aanvaard worden, stemmen overeen met de inerte afvalstoffen die aangekruist zijn in de vierde kolom van tabel vermeld in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot opstelling van een afvalcatalogus.

De volgende grenswaarden voor uitloging zijn van toepassing op de afvalstoffen die aanvaard worden in de technische ingravingscentra voor inerte afvalstoffen; ze worden berekend bij een verhouding vloeistof/vaste stof (L/S) van 10 l/kg voor totale afgifte. De uitlogingtest die op de afvalstoffen toegepast moet worden, wordt verricht volgens Europese norm EN-12457-2 of 4°.

Maximaal driemaal zo hoge grenswaarden kunnen aanvaard worden voor de in dit punt vermelde specifieke parameters, behalve opgeloste organische koolstof, BTEX, PCB's en koolwaterstoffen, en met beperking van de mogelijke verhoging van de grenswaarde voor TOC tot twee maal de grenswaarde, indien - de bevoegde instantie per geval een milieuvergunning afgeeft voor bepaalde afvalstoffen die in het betrokken technisch ingravingscentrum aanvaard worden, waarbij rekening wordt gehouden met de kenmerken van het technisch ingvravingscentrum en zijn omgeving, en - de emissies (inclusief percolaat) van het technisch ingravingscentrum, rekening houdend met de in dit deel voor die specifieke parameters genoemde grenswaarden, op basis van een risicoanalyse geen extra risico voor het milieu zullen opleveren.

Grenswaarden voor uitloging

Parameters

Uitlogingsvoorwaarden : L/S = 10 l/kg

Eenheid : mg/kg ms, behalve pH (niet-dimensionaal)

pH

4-13

As

0,5

Ba

20

Cd

0,04

Cr totaal

0,5

Cu

2

Hg

0,01

Mo

0,5

Ni

0,4

Pb

0,5

Sb

0,06

Se

0,1

Zn

4

Chloriden

800

Fluoriden

10

Sulfaten

1 000 (*)

Fenolindex

1

DOC

500 (**)

TDS

4 000 (***)

(*) Als de afvalstoffen niet aan deze waarden voor sulfaat voldoen, kunnen ze toch als in overeenstemming zijnde met de aanvaardingscriteria worden beschouwd als de uitloging de volgende waarde niet overschrijdt : 6 000 mg/kg bij L/S = 10 l/kg. De waarde bij L/S = 10 l/kg kan worden bepaald door ofwel een schudproef ofwel een kolomproef onder omstandigheden die lokaal evenwicht benaderen.

(**) Als de afvalstoffen bij hun eigen pH-waarde niet aan deze waarden voor DOC voldoen, kunnen ze eventueel worden getest bij L/S = 10 l/kg en een pH tussen 7,5 en 8. De afvalstoffen kunnen worden beschouwd als zijnde in overeenstemming met de aanvaardingscriteria voor DOC, als het resultaat van deze bepaling niet hoger is dan 500 mg/kg (volgens de methode gegrond op technische bijzonderheden CEN/TS 14429).

(***) De waarden voor totaal opgeloste vaste stoffen (" Total Dissolved Solids " of TDS) kunnen als alternatief voor de waarden voor sulfaat en chloride worden gebruikt.

Naast de hierbovenvermelde grenswaarden voor uitloging voldoen de afvalstoffen aan de volgende criteria :

Grenswaarden voor het totaalgehalte van organische parameters

Parameters

Eenheid : mg/kg ms

TOC

30 000 (*)

BTEX

6

Benzeen

0,5

Tolueen

6

Ethylbenzeen

5

Xyleen

6

Styreen

1,5

PCB

1

Koolwaterstoffen (C10 tot C40)

500

PAK'S


Benzo(a)antraceen

35

Benzo(a)pyreen

8,5

Benzo(ghi)peryleen

35

benzo(k)fluorantheen

55

benzo(k)fluorantheen

55

Chryseen

400

Fenantreen

30

Fluorantheen

40

Indeno(123cd)pyreen

35

Naftaleen

20

(*) In het geval van grond mag de bevoegde instantie een hogere grenswaarde toestaan, mits voor DOC een waarde van 500 mg/kg niet overschreden wordt bij L/S = 10 l/kg en de pH-waarde van de grond zelf dan wel een pH tussen 7,5 en 8,0.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een technisch ingravingscentrum en tot vaststelling van de criteria voor de aanvaarding van de afvalstoffen in technische ingravingscentra.

Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph.HENRY

BIJLAGE V « Bijlage 2. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving voor ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen, al dan niet verenigbaar, die niet voldoen aan de criteria inzake ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving met gevaarlijke stabiele en niet reactieve afvalstoffen kunnen gestort worden - klasse 2.1.a en 5.2.1.a ».

De afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving van klasse 2.1.a of 5.2.1 a worden aanvaard, stemmen overeen met ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen aangeduid met de letters « NB » of met de letter « C » in kolom 6 van de tabel in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus voor zover zij niet als gevaarlijke afvalstoffen worden opgenomen in diezelfde catalogus, behalve wat betreft de afvalstoffen bedoeld in bijlage 3 punt A (asbest) bij dit besluit.

In bepaalde omstandigheden kan een grenswaarde die driemaal hoger is, worden aanvaard voor de parameter « TDS » (totaal opgeloste vaste stoffen) als : - de bevoegde overheid al naargelang het geval een milieuvergunning verleent voor de gestabiliseerde fractie afkomstig van de zuivering van rook van de verbrandingsovens van huisafval gestort in het betrokken centrum voor technische ingraving, rekening houdend met de kenmerken van het genoemde centrum voor technische ingraving en zijn omgeving, en - de emissies (inclusief percolaat) van het centrum voor technische ingraving, rekening houdend met de in dit deel voor die specifieke parameters genoemde grenswaarden, op basis van een risicoanalyse geen extra risico voor het milieu opleveren A. Korrelvormige afvalstoffen De volgende grenswaarden voor uitloging worden voor totale afgifte berekend bij een verhouding vloeistof/vaste stof (L/S) van 10 l/kg.

Korrelvormige afval omvat alle afvalstoffen die niet monolithisch zijn. De uitlogingstest op korrelvormige afval gebeurt volgens de Europese norm EN-12457-2 of 4.

Grenswaarden voor uitloging

Parameters

Uitloogvoorwaarde : L/S = 10 l/kg

Eenheid : mg/kg ms, behalve pH (dimensieloos)

PH

4-13

As

4

Ba

200

Cd

2

Cr totaal

20

Cu

50

Hg

0,4

Mo

30

Ni

20

Pb

30

Sb

2,1

Se

1,5

Zn

100

Chloriden

15 000

Fluoriden

150

Sulfaat

30 000

Fenolen

1000

TDS

60 000 (*)

(*) De waarden voor TDS kunnen als alternatief voor de waarden voor sulfaat en chloride worden gebruikt


Behalve aan de bovenvermelde grenswaarden voor uitloging dienen de afvalstoffen aan de volgende aanvullende criteria te voldoen :

Grenswaarden voor het totaalgehalte van organische parameters

Parameters

Eenheid : mg/kg ms

TOC

6 % (*)

Styreen

2,5

PCB

50

Minerale olie (C10 t/m C40)

50 000

(*) uitgezonderd de koolstof vervat in polymeren - voor de toepassing van deze bepalingen wordt met vaste polymeren bedoeld de kunststoffen in vaste vorm zoals folies, granulaten, voorwerpen, vaste brokken


B. Monolithische afvalstoffen Afval wordt als monolithisch beschouwd indien : - het nemen van bodemmonsters in deze afval mogelijk is op basis van het protocol omschreven in de punten 4.2 tot 4.4 van de Franse norm XP-X31-212 (versie juli 1995); - op basis van de mechanische proeven zoals omschreven in de punten 5.1. (drukproef op monster die klaar is om beproefd te worden), 5.2 (trekproef op monster die klaar is om beproefd te worden) 5.4. (drukproef op monster na storten) en 5.5. (trekproef op monster na storten) van dezelfde Franse norm XP-X31-212, het monster aan de volgende druk- (Rc) en trekgrenzen (Rt) voldoet : o vóór het storten Rc > 1 MPa en Rt > 0,1 MPa; o na het storten R'c > 1 MPa en R't > 0,1 MPa.

De monsters van monolithisch afval worden dan tot brokstukken van minder dan 10 mm herleid vóór ze aan een uitlogingstest volgens de norm EN-12457-4 worden onderworpen. De korrelvormige fractie van de monsters van minder dan 4 mm (fijne fractie) wordt eerst verwijderd met het zeven van droog materiaal.

De volgende grenswaarden zijn van toepassing op de ongevaarlijke monolithische afvalstoffen De waarden worden berekend bij L/S = 10 l/kg voor totale afgifte.

Grenswaarden voor uitloging

Parameters

Uitloogvoorwaarde : L/S = 10 l/kg

Eenheid : mg/kg ms, behalve pH (dimensieloos)

pH

4-13

As

4

Ba

200

Cd

2

Cr totaal

20

Cu

50

Hg

0,4

Mo

30

Ni

20

Pb

30

Sb

2,1

Se

1,5

Zn

100

Chloriden

15 000

Fluoriden

150

Sulfaat

30 000

Fenolen

1000

TDS

60 000 (*)

(*) De waarden voor TDS kunnen als alternatief voor de waarden voor sulfaat en chloride worden gebruikt


Behalve aan de bovenvermelde grenswaarden voor uitloging dienen de monolithische afvalstoffen aan de volgende aanvullende criteria te voldoen :

Grenswaarden

Parameters

Eenheid : mg/kg ms

TOC

6 % (*)

Styreen

2,5

PCB

50

Minerale olie (C10 t/m C40)

50 000

Als deze waarde wordt overschreden kan door de bevoegde overheid een hogere grenswaarde worden toegelaten, mits de grenswaarde van 800 mg/kg voor een DOC op de eigen pH-waarde van het materiaal of een pH tussen 7,5 en 8,0 wordt nageleefd.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving.

Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE VI « Bijlage 3. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving voor ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen, al dan niet verenigbaar, die voldoen aan de criteria inzake ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving met gevaarlijke stabiele en niet reactieve afvalstoffen kunnen gestort worden - klasse 2.1.b en 5.2.1.b » De afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving van klasse 2.1.b of 5.2.1 b worden aanvaard, stemmen overeen met ongevaarlijke niet biologisch afbreekbare afvalstoffen en gevaarlijke, maar stabiele en niet reactieve, niet biologisch afbreekbare afvalstoffen aangeduid met de letters « NB » of met de letter « C » in kolom 6 van de tabel in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus.

In bepaalde gevallen zijn maximaal driemaal zo hoge grenswaarden voor in dit deel vermelde specifieke parameters (behalve opgeloste organische koolstof (" Dissolved Organic Carbon " of " DOC ") totaal organische koolstof (" Total Organic Carbon " of " TOC ") en pH) aanvaardbaar, indien : - de bevoegde overheid naargelang het geval een milieuvergunning afgeeft voor bepaalde specifieke afvalstoffen die worden gestort in het betrokken centrum voor technische ingraving, waarbij rekening wordt gehouden met de kenmerken van het centrum voor technische ingraving, en - de emissies (inclusief percolaat) van het centrum voor technische ingraving, rekening houdend met de in dit deel voor die specifieke parameters genoemde grenswaarden, op basis van een risicoanalyse geen extra risico voor het milieu opleveren.

A. Korrelvormige afvalstoffen De volgende grenswaarden zijn van toepassing op korrelvormige ongevaarlijke afvalstoffen, alsook op stabiele, niet-reactieve gevaarlijke korrelvormige afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving worden aanvaard. De waarden worden berekend bij L/S = 10 l/kg voor totale afgifte.

Korrelvormige afval omvat alle afvalstoffen die niet monolithisch zijn. De uitlogingstest op korrelvormige afval gebeurt volgens de Europese norm EN-12457-2 of 4.

Grenswaarden voor uitloging

Parameters

Uitloogvoorwaarde : L/S = 10 l/kg

Eenheid : mg/kg ms, behalve pH (dimensieloos)

pH

6 min

As

2

Ba

100

Cd

1

Cr totaal

10

Cu

50

Hg

0,2

Mo

10

Ni

10

Pb

10

Sb

0,7

Se

0,5

Zn

50

Chloriden

15 000

Fluoriden

150

Sulfaat

20 000

Fenolen

1000

DOC

800 (*)

TDS

60 000 (**)

(*) Als de afvalstoffen bij hun eigen pH-waarde niet aan deze waarden voor DOC voldoen, kunnen ze eventueel worden getest bij L/S = 10 l/kg en een pH tussen 7,5 en 8,0. De afvalstoffen kunnen worden beschouwd als zijnde in overeenstemming met de aanvaardingscriteria voor DOC, als het resultaat van deze bepaling niet hoger is dan 800 mg/kg. (volgens de methode op basis van de technische specificiteiten CEN /TS 14429).

(**) De waarden voor TDS kunnen als alternatief voor de waarden voor sulfaat en chloride worden gebruikt.

Behalve aan de bovenvermelde grenswaarden voor uitloging dienen de korrelvormige afvalstoffen aan de volgende aanvullende criteria te voldoen :

Grenswaarden voor het totaalgehalte van organische parameters

Parameters

Eenheid : mg/kg ms

TOC

5 % (*)

Styreen

2,5

PCB

50

Minerale olie (C10 t/m C40)

50 000

ZBV (zuurbindend vermogen)

te bepalen door de bevoegde overheid

Als deze waarde wordt overschreden kan door de bevoegde overheid een hogere grenswaarde worden toegelaten, mits de grenswaarde van 800 mg/kg voor een DOC op de eigen pH-waarde van het materiaal of een pH tussen 7,5 en 8,0 wordt nageleefd


De afvalstoffen moeten een voldoende fysieke stabiliteit en draagvermogen hebben; in de bijzondere voorwaarden van de milieuvergunning kunnen ter zake nadere criteria worden vastgesteld.

B. Monolithische afvalstoffen Afval wordt als monolithische beschouwd indien : - het nemen van bodemmonsters in deze afval mogelijk is op basis van het protocol omschreven in de punten 4.2 tot 4.4 van de Franse norm XP-X31-212 (versie juli 1995); - op basis van de mechanische proeven zoals omschreven in de punten 5.1. (drukproef op monster die klaar is om beproefd te worden), 5.2 (trekproef op monster die klaar is om beproefd te worden) 5.4. (drukproef op monster na storten) en 5.5. (trekproef op monster na storten) van dezelfde Franse norm XP-X31-212, het monster aan de volgende druk- (Rc) en trekgrenzen (Rt) voldoet : o vóór het storten Rc > 1 MPa en Rt > 0,1 MPa; o na het storten R'c > 1 MPa en R't > 0,1 MPa.

De monsters van monolithisch afval worden dan tot brokstukken van minder dan 10 mm herleid vóór ze aan een uitlogingstest volgens de norm EN-12457-4 worden onderworpen. De korrelvormige fractie van de monsters van minder dan 4 mm (fijne fractie) wordt eerst verwijderd met het zeven van droog materiaal.

De volgende grenswaarden zijn van toepassing op monolithische ongevaarlijke afvalstoffen, alsook op stabiele, niet-reactieve gevaarlijke monolithische afvalstoffen die in een centrum voor technische ingraving worden aanvaard. De waarden worden berekend bij L/S = 10 l/kg voor totale afgifte.

Grenswaarden voor uitloging

Parameters

Uitloogvoorwaarde : L/S = 10 l/kg

Eenheid : mg/kg ms, behalve pH (dimensieloos)

PH

6 min

As

2

Ba

100

Cd

1

Cr totaal

10

Cu

50

Hg

0,2

Mo

10

Ni

10

Pb

10

Sb

0,7

Se

0,5

Zn

50

Chloriden

15 000

Fluoriden

150

Sulfaat

20 000

Fenolen

1000

DOC

800 (*)

TDS

60 000 (**)

(*) Als de afvalstoffen bij hun eigen pH-waarde niet aan deze waarden voor DOC voldoen, kunnen ze eventueel worden getest bij L/S = 10 l/kg en een pH tussen 7,5 en 8,0. De afvalstoffen kunnen worden beschouwd als zijnde in overeenstemming met de aanvaardingscriteria voor DOC, als het resultaat van deze bepaling niet hoger is dan 800 g/kg. (volgens de methode op basis van de technische specificiteiten CEN /TS 14429).

(*) De waarden voor TDS kunnen als alternatief voor de waarden voor sulfaat en chloride worden gebruikt


Behalve aan de bovenvermelde grenswaarden voor uitloging dienen de monolithische afvalstoffen aan de volgende aanvullende criteria te voldoen :

Grenswaarden

Parameters

Eenheid : mg/kg ms

TOC

5 % (*)

Styreen

2,5

PCB

50

Minerale olie (C10 t/m C40)

50 000

ZBV (zuurbindend vermogen)

te bepalen door de bevoegde overheid

Als deze waarde wordt overschreden kan door de bevoegde overheid een hogere grenswaarde worden toegelaten, mits de grenswaarde van 800 mg/kg voor een DOC op de eigen pH-waarde van het materiaal of een pH tussen 7,5 en 8,0 wordt nageleefd.

De exploitant waakt er over dat gevaarlijke monolithische afvalstoffen stabiel en niet-reactief zijn voordat ze in de centra voor technische ingraving voor niet gevaarlijke afvalstoffen worden aanvaard. De bijzondere voorwaarden van de milieuvergunning kunnen nadere criteria bepalen om de stabiliteit en niet reactiviteit van de gevaarlijke stabiele en niet-reactieve monolithische afvalstoffen die in de centra voor technische ingraving worden aanvaard, te waarborgen.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving.

Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE VII « Bijlage 3bis. Bijzondere voorwaarden betreffende sommige afvalstoffen » A. Absesthoudende afvalstoffen Bouwafval dat asbest bevat, asbestafval en ander geschikt asbestafval mogen zonder tests in technische ingravingscentra van klasse 2.1.a. of 2.1.b., 5.2.1.a of 5.2.1.b. aanvaard worden.

Die afvalstoffen alsmede de technische ingravingscentra of de cellen van technische ingravingscentra die ze ontvangen, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : ? worden enkel aanvaard, de afvalstoffen die gebonden asbest bevatten en die geen ander soort gevaar hebben dan het gevaar gebonden aan de aanwezigheid van asbest, ? om verspreiding van vezels te voorkomen, wordt het stortgebied dagelijks en voorafgaand aan elke verdichtingsbewerking met daartoe geëigend materiaal afgedekt en wordt het, als het afval niet is verpakt, regelmatig besprenkeld; ? uiteindelijk wordt het technisch ingravingscentrum/cel geheel afgedekt om verspreiding van vezels te voorkomen; ? de cellen die asbesthoudende afvalstoffen ontvangen, worden voldoende afgezonderd, ? op het technisch ingravingscentrum/cel worden geen werkzaamheden uitgevoerd die het vrijkomen van vezels tot gevolg kunnen hebben (bv. het boren van gaten of de verplettering van de verwijderde afvalstoffen), ? na sluiting van het technisch ingravingscentrum/cel wordt een plan, waarop de ingravingsplaatsen van de asbesthoudende afvalstoffen aangegeven worden, door de bevoegde overheid aan de exploitant overgemaakt, ? er worden passende maatregelen genomen om de mogelijkheden tot gebruik van de bodem na sluiting van het technisch ingravingscentrum te beperken teneinde te voorkomen dat mensen in contact met het afval komen, ? een eigen en gedetailleerde boekhouding ligt ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar. De bijzondere voorwaarden kunnen de modaliteiten van die boekhouding in de milieuvergunning van het technisch ingravingscentrum bepalen.

B. Gipsafval Afvalstoffen op gipsbasis mogen alleen in technische ingravingscentra van klasse 2.1.a. of 2.1.b. 5.2.1.a of 5.2.1.b worden verwijderd. De grenswaarden voor TOC van 5 % en DOC van 800 mg/kg, gelden voor afvalstoffen die samen met dergelijke afvalstoffen in technische ingravingscentra wordt gestort.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de criteria voor de aanvaarding van de afvalstoffen in technische ingravingscentra.

Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE VIII « Bijlage 4. Criteria voor de aanvaarding van de afvalstoffen in technische ingravingscentra voor ongevaarlijke, bioafbreekbare organische afvalstoffen en niet-bioafbreekbare organische en verenigbare afvalstoffen - klasse 2.2. en 5.2.2. » De afvalstoffen die in een technisch ingravingscentrum van klasse 2.2 of 5.2.2. aanvaard worden, stemmen overeen met de ongevaarlijke en bioafbreekbare organische afvalstoffen en met de ongevaarlijke en niet-bioafbreekbare verenigbare afvalstoffen die met letter « B » of letter « C » aangeduid worden in de 6de kolom van tabel vermeld in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus.

De volgende grenswaarden voor uitloging worden berekend bij een verhouding vloeistof/vaste stof (L/S) van 10 l/kg voor totale afgifte.

De uitlogingtest die op de afvalstoffen toegepast moet worden, wordt verricht volgens Europese norm EN-12457-2 of 4°

Grenswaarden voor uitloging

Parameters

Uitlogingsvoorwaarden : L/S = 10 l/kg

Eenheid : mg/kg ms, behalve pH (niet-dimensionaal)

pH

4-13

As

4

Ba

200

Cd

2

Cr totaal

20

Cu

50

Hg

0,4

Mo

30

Ni

20

Pb

30

Sb

2,1

Se

1,5

Zn

100

Chloriden

15 000

Fluoriden

150

Sulfaten

30 000

Fenolen

1000

TDS

60 000 (*)

(*) De waarden voor totaal opgeloste vaste stoffen ("Total Dissolved Solids" of TDS) kunnen als alternatief voor de waarden voor sulfaat en chloride worden gebruikt.

Naast de hierbovenvermelde grenswaarden voor uitloging voldoen de afvalstoffen aan de volgende criteria :

Grenswaarden voor het totaalgehalte van organische parameters

Parameters

Eenheid : mg/kg ms

Styreen

2,5

PCB

50

Koolwaterstoffen (C10 tot C40)

50 000


Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving en tot vaststelling van de criteria voor de aanvaarding van de afvalstoffen in technische ingravingscentra.

Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE IX « Bijlage 5. Criteria voor de aanvaarding van afvaltstoffen in de centra voor technische ingraving, gevaarlijke afvalstoffen - klasse 1 en 5.1 » De afvalstoffen die aanvaard worden in een centrum voor technische ingraving van klasse 1 of 5.1 stemmen overeen met de gevaarlijke afvalstoffen aangeduid met een kruisje in de derde kolom van de tabel opgenomen in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot opstelling van een afvalcatalogus.

Insommige omstandigheden kunnen tot driemaal hogere grenswaarden toegelaten worden voor de specifieke parameters bedoeld onder dit punt, andere dan totale organische koolstof op eluaat en het afbrandverlies en/of COT, als : - de bevoegde overheid geval per geval een milieuvergunning verstrekt voor sommige specifieke afvalstoffen die in het betrokken technisch ingravingscentrum aanvaard worden, rekening houdend met de kenmerken van bedoeld centrum en diens omgeving, en - als de emissies (met inbegrip van de percolaten) van het technisch ingravingscentrum, rekening houdend met de limieten vastgesteld voor de overeenstemmende specifieke parameters, bedoeld onder dit punr, geen enkel bijkomend risico vertonen voor het milieu, wat blijkt uit een risico-evaluatie.

A. Korrelvormige afvalstoffen De percolatiegrenswaarden, hieronder vastgesteld, zijn van toepassing op de koorelvormige gevaarlijke afvalstoffen die aanvaard kunnen worden in de technische ingravingscentra voor gevaarlijke afvalstoffen. De uitzoutwaarden worden berekend voor L/S = 10 l/kg.

De korrelvormige afvalstoffen omvatten alle niet-monolithische afvalstoffen. De percolaattest die toegepast dient te worden op de korrelvormige afvalstoffen wordt uitgevoerd volgens Europese,orm EN-12457-2 of 4.

Grenswaarden inzake percolaten

Parameters

Percolatievoorwaarde : L/S = 10 l/kg

Eenheid : mg/kg ms, behalve pH (adimensioneel)

PH

6 min

As

25

Ba

300

Cd

5

Cr total

70

Cu

100

Hg

2

Mo

30

Ni

40

Pb

50

Sb

5

Se

7

Zn

200

Chloriden

25 000

Fluoriden

500

Sulfaten

50 000

Fenolen

1 000

COT op eluaat

1 000 (*)

FS (Oplosbaar deel)

100 000 (**)

(*) Als de afvalstof niet voldoet aan de waarden aangegeven door COT na eluaat op eigen pH-waarde, kan hij ook getest worden met een verhouding L/S = 10 l/kg en een pH vervat tussen 7,5 en 8. De afvalstof kan ook beoordeeld worden als voldoend aan de aanvaardingscriteria voor COT na eluaat als het resultaat van die berekening 1000 mg/kg niet overschrijdt (volgens methode gegrond op technische specificiteiten CEN/TS 14429).

(**) De waarden die overeenstemmen met FS kunnen gebruikt worden ipv de waarden vastgesteld voor sulfaten en chloriden.

Naast de grenswaarden voor percolatie, zoals hierboven vastgesteld, voldoen de korrelvormige afvalstoffen aan volgende bijkomende criteria :

Grenswaarden voor de totale inhoud van organische parameters

Parameters

Eenheid : mg/kg ms

COT

6 % (*) (**)

Styreen

3

PCBs

50

Oliehoudende stoffen C10 tot C40

50 000

Afbrandverlies

10 % (*)

zuurbindend vermogen

wordt vastgesteld door bevoegde overheid

(*) Ofwel afbrandverlies ofwel COT gebruiken.

(**) Als die waarde overschreden wordt, kan een hogere grenswaarde door de bevoegde overheid aanvaard worden als de grenswaarde van 1000 mg/kg voor totale organische koolwaterstof op eluaat nageleefd wordt voor L/S = 10 l/kg, namelijk de de pH van de afvalstof, namelijk voor een pH schommelend tussen 7,5 en 8,0.

B. De monolithische afvalstoffen Een afvalstof wordt als monolithisch beschouwd als : - als het nemen van een bodemmonster mogelijk is in die afvalstof op grond van het protocol omschreven in de punten 4.2 tot en met 4.4 in de Franse norm XP-X31-212 (versie juli 1995); - op grond van mechanische proeven zoals omschreven in de punten 5.1. (compressietest op een staal als dusdanig), 5.2 (trektest op staal als dusdanig), 5.4 (compressietest op staal na onderdompeling) en 5.5 (trektest op staal na onderdompeling) van dezelfde Franse norm XP-X31-212, voldoet het monster aan de Rc-compressie- en Rt-trekdrempels hierna omschreven : o voor onderdompeling Rc > 1Mpa en Rt > 0,1 Mpa; o na onderdompeling R'c > 1 MPa en R't > 0,1 MPa.

De stalen van monolithische afvalstoffen worden dan in stukjes gebroken kleiner dan 10 mm voor ze een percolatietest ondergaan volgens norm EN-12457-4. De zeeffractie van de stalen kleiner dan 4 mm (fijnste delen) wordt vooraf per droogzeving weggezeefd.

Volgende grenswaarden, hieronder vastgesteld, zijn van toepassing op de monolithische gevaarlijke afvalstoffen die aanvaard kunnen in de technische ingravingscentra voor gevaarlijke afvalstoffen. De uitzoutwaarden worden berekend voor L/S = 10 l/kg.

Grenswaarden inzake percolaten

Parameters

Percolatievoorwaarde : L/S = 10 l/kg

Eenheid : mg/kg ms, behalve pH (adimensioneel)

PH

6 min

As

25

Ba

300

Cd

5

Cr total

70

Cu

100

Hg

2

Mo

30

Ni

40

Pb

50

Sb

5

Se

7

Zn

200

Chloriden

25 000

Fluoriden

500

Sulfaten

50 000

Fenolen

1 000

COT op eluaat

1 000 (*)

FS (Oplosbaar deel)

100 000 (**)

(*) Als de afvalstof niet voldoet aan de waarden aangegeven door COT na eluaat op eigen pH-waarde, kan hij ook getest worden met een verhouding L/S = 10 l/kg en een pH vervat tussen 7,5 en 8. De afvalstof kan ook beoordeeld worden als voldoend aan de aanvaardingscriteria voor COT na eluaat als het resultaat van die berekening 1000 mg/kg niet overschrijdt (volgens methode gegrond op technische specificiteiten CEN/TS 14429).

(**) De waarden die overeenstemmen met FS kunnen gebruikt worden ipv de waarden vastgesteld voor sulfaten en chloriden.

Naast de grenswaarden voor percolatie, zoals hierboven vastgesteld, voldoen de monolithische afvalstoffen aan volgende bijkomende criteria :

Grenswaarden

Parameters

Eenheid : mg/kg ms

COT

6 % (*) (**)

Styreen

3

PCBS

50

Oliehoudende stoffen C10 tot C40

50 000

Afbrandverlies

10 % (*)

zuurbindend vermogen

wordt vastgesteld door bevoegde overheid

(*) Ofwel afbrandverlies ofwel COT gebruiken.

(**) Als die waarde overschreden wordt, kan een hogere grenswaarde door de bevoegde overheid aanvaard worden als de grenswaarde van 1000 mg/kg voor totale organische koolwaterstof op eluaat nageleefd wordt voor L/S = 10 l/kg, namelijk de de pH van de afvalstof, namelijk voor een pH schommelend tussen 7,5 en 8,0.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving.

Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE X « Bijlage 6. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in de centra voor technische ingraving van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden - Centrum voor technische ingraving van klasse 4A en 4B ».

De afvalstoffen aanvaard in een technisch ingravingscentrum van klasse 4A zijn stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden van catgeorie A zoals omschreven in artikel 4 van het bestuit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden.

De afvalstoffen aanvaard in een technisch ingravingscentrum van klasse 4B zijn stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden van catgeorie B zoals omschreven in artikel 4 van het bestuit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving.

Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE XI « Bijlage 7. Aanvaardingscriteria van de afvalstoffen in de ondergrondse opslagplaatsen » 1. Uitgesloten afvalstoffen Overeenkomstig punt 3.1.2. van bijlage 3 bij het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving moeten de afvalstoffen die ongewenste fysische, chemische of biologische wijzigingen zouden kunnen ondergaan na hun opslag niet verwijderd worden bij een ondergrondse opslag. Het betreft volgende afvalstoffen : a) de afvalstoffen bedoeld in artikel 19, § 3, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;b) de afvalstoffen en hun recipiënten die in reactie zouden kunnen treden met het water of het ontvangende rotsgesteente in de gegeven opslagomstandigheden met volgende mogelijke gevolgen : - een variërend volume; - het voortbrengen van auto-ontvlambare, toxische of ontplofbare stoffen of gassen of - elke andere reactie die potentieel gevaar zou kunnen opleveren voor de operationele veiligheid en/of integriteit van het hek.

De afvalstoffen die met elkaar in reactie zouden kunnen treden moeten omschreven en ondergebracht worden in compatibiliteitsgroepen, de verschillende compatibiliteitsgroepen moeten fysiek van elkaar gescheiden worden op het ogenblik van de opslag; c) de afvalstoffen met een scherpe geur;d) de afvalstoffen die een giftig of ontplofbaar mengsel lucht-gas zouden kunnen voortbrengen.Het betreft in het bijzonder de afvalstoffen die aanleiding geven tot : - concentraties van gifgas wegens partiële druk van hun verbindingen; - concentraties van meer dan 10 % hoger dan de concentratie die overeenstemt met de laagste grens voor ontploffingsgevaar wanneer ze in een recipiënt verzadigd zijn; e) de afvalstoffen met een onvoldoende stabiliteit wegens de geomechanische omstandigheden;f) de afvalstoffen die uit zichzelf ontvlambaar of spontaan ontvlambaar zijn in de gegeven opslagomstandigheden, de gasproducten, de volatiele afvalstoffen, de afvalstoffen die ingezameld zijn in moeilijk te omschrijven mengsels : g) de afvalstoffen die pathogene kiemen van overdraaglijke ziektes inhouden of zouden kunnen afgeven.2. Lijst van de afvalstoffen die aanvaardbaar zijn in ondergrondse opslag De inerte afvalstoffen en de gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen die niet onder punt 1 vallen zijn aanvaardbaar in ondergrondse opslagplaatsen.3. Specifieke evaluatie van plaatsgebonden risico's De aanvaarding van de afvalstoffen op een specifieke plaats moet onderworpen worden aan een evaluatie van de risico's die specifiek is voor die site. Die specifieke evaluatie omschreven in punt 3.1.2. van bijlage 3 bij het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende de sectorale voorwaarden voor de uitbating van de technische ingravingscentra voor de afvalstoffen die aanvaardbaar zijn in ondergrondse opslagplaatsen moet aantonen dat het inperkingsniveau ten opzichte van de biosfeer aanvaardbaar is. Aan die criteria moet voldaan worden rekening houdend met de opslagvoorwaarden.

Een afvalstof kan pas aanvaard worden als hij verenigbaar is met de specifieke veiligheidsevaluatie van de site.

De Minister geeft een nadere omschrijving van de beslissingsprocedure waarmee beslist kan worden of een afvalstof verenigbaar is met de veiligheidsevaluatie van de site. 4. Aanvaardingsvoorwaarden De afvalstoffen mogen niet onder de grond opgeslagen worden behoudens als die site veilig afgezonderd is van de mijnbouwactiviteiten. De afvalstoffen die met elkaar in reactie zouden kunnen treden moeten omschreven en ondergebracht worden in compatibiliteitsgroepen, de verschillende compatibiliteitsgroepen moeten fysiek van elkaar gescheiden worden op het ogenblik van de opslag;

Enkel de afvalstoffen die tegemoet komen aan de criteria waarvan sprake in bijlage 1 mogen aanvaard worden in ondergrondse opslagplaatsen voor inerte afvalstoffen.

Enkel de afvalstoffen die tegemoet komen aan de criteria waarvan sprake in bijlage 2, 3 of 4 mogen aanvaard worden in ondergrondse opslagplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen.

Enkel de afvalstoffen die verenigbaar zijn met de specifieke evaluatie van de betrokken site zoals bepaald in punt 3 van bijlage 3 bij het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving van toepassing mogen aanvaard worden in ondergrondse opslagplaatsen voor gevaarlijke afvalstoffen. In dat geval gelden de criteria van bijlage 5 niet. De afvalstoffen worden evenwel onderworpen aan de aanvaardingsprocedure omschreven in het besluit van de Waalse Regering van 27 februari 2003 houdende sectorale voorwaarden voor de exploitatie van centra voor technische ingraving In sommige omstandigheden kunnen tot driemaal hogere grenswaarden toegelaten worden voor de specifieke parameters bedoeld onder dit punt, in de voorwaarden en de gevallen nader omschreven in de bijlagen 1 of 3.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 tot verbod van het storten van sommige afvalstoffen in een centrum voor technische ingraving.

Namen, 7 oktober 2010.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

^