Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 07 juli 2005
gepubliceerd op 28 juli 2005

Besluit van de Waalse Regering tot vaststelling van de sectoriële voorwaarden betreffende industriële wasserijen, ververijen, wasserettes, behandeling van wasgoed, reiniging van kleding en andere textielen ten behoeve van particulieren met uitzondering van chemisch reinigen

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2005201988
pub.
28/07/2005
prom.
07/07/2005
ELI
eli/besluit/2005/07/07/2005201988/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

7 JULI 2005. - Besluit van de Waalse Regering tot vaststelling van de sectoriële voorwaarden betreffende industriële wasserijen, ververijen, wasserettes, behandeling van wasgoed, reiniging van kleding en andere textielen ten behoeve van particulieren met uitzondering van chemisch reinigen


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 6, 7, 8 en 9;

Gelet op het advies 37.458/2/V van de Raad van State, gegeven op 19 juli 2004, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangeleheden, Leefmilieu en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op de industriële wasserijen, ververijen, wasserettes, behandeling van wasgoed, reiniging van kleding en andere textielen ten behoeve van particulieren met uitzondering van chemisch reinigen, bedoeld in de rubrieken 93.01.01.01 en 93.01.01.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder : 1° wasmiddelen : elk vloeibaar of vast middel gebruikt voor het wassen van linnen; 2° vloeistof : product dat, tegen de standaardvoorwaarden, met name 20 oC en 1 bar absoluut, niet gasachtig is en waarvan de dynamische viscositeit lager of gelijk is aan 5 000 mPa.s; 3° vast lichaam : product dat, tegen de standaardvoorwaarden, met name 20 °C en 1 bar absoluut, waarvan de dynamische viscositeit hoger is dan 5 000 mPa.s; 4° CZV : het chemisch zuurstofverbruik;5° BZV : het biochemisch zuurstofverbruik;6° AOX : aan actieve koolstof adsorbeerbaar organisch gebonden halogeen;7° ZS : zwevende stoffen;8° bestaande inrichting : elke inrichting die behoorlijk vergund was vóór de inwerkingtreding van dit besluit of waarvan de exploitatie gedekt is door een vergunning afgegeven als gevolg van een aanvraag ingediend vóór de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning alsook elke inrichting waarvoor een vergunningsaanvraag werd ingediend tussen de inwerkingtreding van voornoemd decreet van 11 maart 1999 en de inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

Art. 3.De lokalen van de inrichting zijn gebouwd van harde materialen die waterdicht zijn tegen dampemissies en andere wasems.

Art. 4.De leidingen, pompen, afsluiters en andere accessoires, o.a. voor de voorziening van wasmachines met wasmiddelen en voor de verwerking van afvalwater, worden ontworpen en vervaardigd naar gelang van de kenmerken van de vervoerde vloeistoffen.

Ze hebben onder andere een voldoende mechanisch en chemisch weerstandsvermogen.

Art. 5.De bodem van het lokaal waar wasmachines zich bevinden, is voorzien van een waterdichte en antislipbekleding met een geschikte en regelmatige helling naar een collector aangesloten op het afvoercircuit van het industrieel afvalwater.

Art. 6.Als buizen door de wand van een inkuiping moeten lopen, met name die waarvan sprake in artikel 8, wordt de doorboring uitgevoerd zodat de dichtheid van de inkuiping gewaarborgd blijft.

Art. 7.De leidingen die wasmiddelen kunnen bevatten, zijn zichtbaar over hun hele traject om visueel onderzoek mogelijk te maken.

Indien die voorwaarde niet nageleefd kan worden, worden bijzondere maatregelen genomen om de dichtheid van de leidingen te waarborgen.

Art. 8.De nodige maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vloeistoffen die per ongeluk uit de apparaten lekken, in de grond doordringen. Daartoe : 1° worden de tanks met wasmiddelen geplaatst in een inkuiping waaruit geen vloeistoffen kunnen lekken of wordt voorzien in een stelstel om die vloeistoffen op te vangen; 2° hebben de wanden van de inkuiping een voldoende mechanisch weerstandsvermogen en chemische inertie t.o.v. bedoelde vloeistoffen; 3° is de capaciteit van de inkuiping minstens gelijk aan die van de grootste kuip die daar gelegen is; 4° worden de vulopeningen, pompen, schuiven, ...voorzover mogelijk aangebracht in of boven een waterdichte inkuiping of stelsel voor de opvang van de vloeistoffen. HOOFDSTUK III. - Exploitatie

Art. 9.Alle activiteiten worden verricht in een gesloten lokaal behalve om te voldoen aan logistieke vereisten.

Art. 10.Elke buitenopslag, zelfs tijdelijk, van wasgoed is verboden. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 11.Vóór de uitvoering van het project en vóór elke wijziging van de plaats en/of de exploitatieomstandigheden die gevaar voor brand en brandverspreiding inhouden, pleegt de uitbater via de burgemeester overleg met de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen inzake brand- en explosiepreventie en -bestrijding en over de uitrustingen waarin voorzien moet worden met het oog op de bescherming van de bevolking en het leefmilieu.

Art. 12.Aangepaste brandblussystemen worden geïnstalleerd op het niveau van de drogingsinstallaties.

Art. 13.Voorzorgen worden genomen ter voorkoming van toevallige lozingen in geval van lekkage van vloeibare wasmiddelen uit de voorraden.

Art. 14.Een rioolleiding bestemd voor opslagplaatsen wordt aangelegd en aangesloten hetzij op een bak niet verbonden met het ontvangende milieu, hetzij met een opvangbak onder de kuip.

Art. 15.De toegang tot de lokalen waar wasgoed of wasmiddelen zijn opgeslagen, is verboden voor het niet-toegelaten publiek.

Art. 16.De exploitant beschikt steeds over alle soorten producten of stoffen zoals mouwfilters, neutralisatieproducten, remvloeistoffen of absorberende stoffen ter bescherming van het milieu bij ongeval. HOOFDSTUK V. - Water Afdeling 1. - Waterwinning

Art. 17.Ter beperking van het waterverbruik worden de mogelijkheden van hergebruik of recyclage van het water onderzocht en geëvalueerd volgens de kosten, de normen van het interne hergebruik en de samenstelling van het afvalwater.

Maatregelen ter beperking van het verbruik in wasserijen worden getroffen met o.a. : 1° het gebruik van programmeerbare machines waarbij het water- en wasmiddelverbruik wordt afgestemd op de vereiste hoeveelheden die voor een efficiënte reiniging vereist zijn;2° de installatie van een categorie machines waarvan de capaciteit in verhouding staat met het gewicht van het behandelde wasgoed met het oog op een vermindering van het verbruik;3° elke andere gelijkwaardige technologie. Afdeling 2. - Waterlozingen

Art. 18.De bepalingen van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, zijn niet van toepassing op dit hoofdstuk.

Art. 19.De exploitant van instellingen die afvalwater lozen, neemt maatregelen om de verschillende stromen van industrieel en huishoudelijk afvalwater en van verontreinigd hemelwater te scheiden.

Art. 20.Industrieel afvalwater dat in gewoon oppervlaktewater wordt geloosd, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 6,5 en 9.Als het voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of van grondwater, kan de natuurlijke pH-waarde als grenswaarde van de pH aangenomen worden als ze hoger is dan 9 of lager dan 6,5; 2° het gehalte aan BZV5 mag niet hoger zijn dan 100 mgO2/l voor lozingen van 120kg BZV5 of meer per dag vóór zuivering.Voor lozingen lager dan 120 kg BZV5 per dag vóór zuivering mag de BZV5 niet hoger zijn dan 150 mg/l; 3° het gehalte aan CZV mag niet hoger zijn dan 700 mgO2/l voor lozingen van 1 500 kg CZV of meer per dag vóór zuivering.Voor lozingen lager dan 1 500 kg CZV per dag vóór zuivering mag de CZV niet hoger zijn dan 1 000 mgO2/l; 4° het gehalte aan zwevende stoffen bedraagt hoogstens 100 mg/l;5° het gehalte aan bezinkbare stoffen bedraagt hoogstens 0,5 ml/l; 6° het gehalte aan niet-polaire koolwaterstoffen die extraheerbaar zijn d.m.v. een toegelaten oplosmiddel, verenigbaar met de infra-rode methode of met de gaschromatografie, mag niet hoger zijn dan 5 mg/l; 7° het gehalte aan totaal detergenten bedraagt hoogstens 15 mg/l;8° de temperatuur bedraagt hoogstens 30 °C;9° het gehalte aan totaal fosfor bedraagt hoogstens 15 mg/l;10° voor instellingen met een geïnstalleerde productiecapaciteit hoger dan 107 ton per dag mag het gehalte aan N-Kjeldahl niet hoger zijn dan 50 mg/l;11° voor instellingen met een geïnstalleerde productiecapaciteit hoger dan 107 ton per dag vóór zuivering mag het gehalte aan totaal stikstof niet hoger zijn dan 50 mg/l;12° het gehalte aan AOX bedraagt hoogstens : a) 18g/ton voor het wassen van ziekenhuis- en bejaardenwas, b) 40g/ton voor het reinigen van werkwas van agrovoedingsbedrijven. Deze bepalingen zijn niet van toepassing : a) indien het geheel van het betrokken wasgoed lager is dan 10 % van het geheel van het door de instelling behandelde wasgoed;b) indien de instelling bewijst dat zij gebruik maakt van een technologie zonder risico van lozing van organohalogeenverbindingen;c) in geval van epidemie die een geschikte behandeling vereist. De metingen worden verricht op monsters genomen naar verhouding tot het debiet tijdens een periode van twee uur; 13° voor het reinigen van andere werkwas dan die bedoeld in 12° mogen de gemiddelde gehalten van een monster genomen naar verhouding tot het debiet tijdens een periode van twee uur niet hoger zijn dan volgende waarden : AOX : 2 mg/l, Totaal koper : 0,5 mg/l, Totaal chroom : 0,5 mg/l, Totaal nikkel : 0,5 mg/l, Totaal lood : 0,5 mg/l, Totaal cadmium : 0,1 mg/l, Totaal kwik : 0,05 mg/l, Totaal zink : 2 mg/l, Totaal arseen : 0,1 mg/l; 14° zonder uitdrukkelijke vergunning mag het geloosde water de in artikelen R.131 tot R.141 van het Waterwetboek bedoelde gevaarlijke stoffen niet bevatten.

Art. 21.Industrieel afvalwater dat in openbare rioleringen geloosd wordt, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de pH-waarde ligt tussen 6,5 en 10,5;2° het gehalte aan CZV bedraagt hoogstens 3 000 mgO2/l;3° het gehalte aan ZS bedraagt hoogstens 1 000 mg/l;4° het gehalte aan totaal detergenten bedraagt hoogstens 120 mg/l;5° de temperatuur bedraagt hoogstens 45 °C;6° de grootte van de zwevende stoffen bedraagt hoogstens 10 mm;7° het gehalte aan met petroleumether extraheerbare stoffen bedraagt hoogstens 500 mg/l; 8° zonder uitdrukkelijke vergunning mag het geloosde water de in artikelen R.131 tot R.141 van het Waterwetboek bedoelde gevaarlijke stoffen niet bevatten.

Art. 22.Het referentievolume toegepast voor de berekening van de in artikelen 20 en 21 bedoelde normen voor lozingen in oppervlaktewater of in rioleringen bedraagt : 1° voor instellingen die werken met een continu systeem bedraagt het referentievolume 15 l geloosd water per kg gereinigd wasgoed;2° voor instellingen die werken met een discontinu systeem bedraagt het referentievolume 30 l geloosd water per kg gereinigd wasgoed;3° voor het verven van nieuw wasgoed bedraagt het referentievolume 30 l geloosd water per kg geverfd wasgoed;4° voor de instellingen waarvan het specifieke volume lager of hoger is dan het specifieke referentievolume, worden de waarden van dit besluit verhoogd of verminderd naar dezelfde verhouding. Deze bepaling is niet van toepassing op de microbiologische parameters (BZV uitgezonderd), de pH, de temperatuur, de smaak, de kleur en de geur. HOOFDSTUK VI. - Lucht

Art. 23.Dampemissies en andere wasems worden aangezogen op de plaats waar ze zijn voortgebracht.

Art. 24.Aërosols, stof, rook, gas, stoom, damp, geur en andere wasems worden in de lucht geloosd op een voldoende hoogte en afstand met het oog op een goede dispersie.

Met dat doel : 1° hetzij loopt de lozingsopening uit op een hoogte die minstens 1 meter hoger is dan de top van het dak van elk gebouw gelegen binnen een straal van 10 meter van de schoorsteen.In dit geval wordt de leiding stevig vastgemaakt aan het gebouw, behalve eventueel het bovenste deel dat op een hoogte van 3 meter vrij kan zijn mits het voldoende windbestendig is; 2° hetzij loopt de lozingsopening uit op een horizontaal gemeten afstand van ten minste 10 meter van elke opening (deur, venster) van woonlokalen. HOOFDSTUK VII. - Trilling

Art. 25.De noodzakelijke voorzorgen worden genomen om de stabiliteit van de constructiewerken te beschermen tegen trillingen die kunnen worden veroorzaakt door de werking van de machines of elk ander systeem of door de uitgevoerde werkwijzen.

Zonodig worden stoffen of systemen gebruikt om geluiden en trillingen te dempen zoals dubbele wanden, steunmuren, geulen of elk ander systeem. HOOFDSTUK VIII. - Afvalstoffen

Art. 26.De verbranding van afvalstoffen is verboden.

Art. 27.Filterresiduen van afvalwater en zuiveringsslib worden opgeslagen in waterdichte tanks. HOOFDSTUK IX. - Controle en toezicht

Art. 28.Toevallige lozingen in oppervlaktewater worden meegedeeld aan de toezichthoudende ambtenaar.

Toevallige lozingen in rioleringen worden meegedeeld aan de toezichthoudende ambtenaar en aan de Intercommunale.

Art. 29.De volgende aanwijzingen worden opgenomen in het register van afvalstoffen, met inbegrip van de afgewerkte textielen die als afvalstoffen verwijderd zijn en het zuiveringsslib : 1° de hoeveelheid opgehaalde afval en zijn identificatiecode;2° de datum van verwijdering van de afvalstoffen;3° de identiteit van de erkende ophaler;4° de methode en de site voor de verwijdering of nuttige toepassing van de afvalstoffen of de identiteit van de geregistreerde ophaler aan wie die afvalstoffen zijn afgestaan.

Art. 30.De exploitant moet het bewijs leveren van de verwijdering van de afvalstoffen op elke aanvraag van de toezichthoudende ambtenaar.

Daartoe behoudt de exploitant het bewijs van genoemde verwijdering in bijlage bij het register. HOOFDSTUK X. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 31.Dit besluit is van toepassing op de instellingen die bestonden vóór zijn inwerkingtreding.

In afwijking van het eerste lid : 1° is artikel 5 niet van toepassing op bestaande instellingen;2° zijn de artikelen 24 en 25 van toepassing op bestaande instellingen tot uiterlijk 1 januari 2009.

Art. 32.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 33.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 30 juni 2005.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangeleheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

^