Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 04 december 2003
gepubliceerd op 04 februari 2004

Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2004200175
pub.
04/02/2004
prom.
04/12/2003
ELI
eli/besluit/2003/12/04/2004200175/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 DECEMBER 2003. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 5 juni 2003;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 24 juli 2003;

Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne" (Hoge Raad van Steden, Gemeenten en Provincies van het Waalse Gewest), gegeven op 7 oktober 2003;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit stelt de wijze van uitvoering van het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten vast. HOOFDSTUK II. - Definitie van het buurtpreventieplan

Art. 2.Het buurtpreventieplan, hierna het plan genoemd, is een samenwerkingsverband tussen het Gewest en de gemeenteoverheden, overeenkomstig artikel 4 van het decreet.

Het plan bevat de minimumvermeldingen opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit. HOOFDSTUK III. - Selectiewijze van de gesubsidieerde plannen

Art. 3.§ 1. De criteria bedoeld in artikel 6, eerste lid, 1o tot en met 8o, van het decreet worden voor het grondgebied van elke gemeente verkregen door de volgende berekening, doorgevoerd tijdens het vierde kwartaal van het tweede jaar van de periode van drie jaar die voorafgaat aan de datum waarop het op grond van de laatst beschikbare gegevens vooropgesteld plan uitwerking heeft : 1o het percentage leefloongerechtigden, verkregen door de verhouding vastgesteld tussen het aantal leefloongerechtigden ingeschreven bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, en het aantal niet-werkende werkzoekenden ingeschreven bij het "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi" (Waalse Dienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling), vermeerderd met het aantal werkenden, hierna beroepsbevolking genoemd, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Werk en Sociaal Overleg; 2o het percentage van zes- tot achttienjarige kinderen die op het grondgebied van de gemeente schoolgaand zijn, verkregen door de verhouding vastgesteld tussen het aantal van die kinderen, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door de Franse Gemeenschap, en het aantal kinderen uit dezelfde leeftijdsgroep, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek; 3o het percentage werkzoekenden, verkregen door de verhouding vastgesteld tussen het aantal niet-werkende werkzoekenden ingeschreven bij het "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi", vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door het "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi", en de beroepsbevolking, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Werk en Sociaal Overleg; 4o het percentage gezinnen met een bescheiden inkomen en die in een bestaansonzekere toestand verkeren, verkregen door de verhouding vastgesteld tussen het aantal van die gezinnen, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek, en het totaal aantal gezinnen, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek; 5o het percentage sociale woningen, verkregen door de verhouding vastgesteld tussen het aantal sociale woningen, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door de "Société wallonne du Logement" (de Waalse Huisvestingsmaatschappij) en het totaal aantal woningen, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek; 6o het percentage éénoudergezinnen, verkregen door de verhouding vastgesteld tussen die gezinnen, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek, en het totaal aantal gezinnen, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek; 7o het percentage van de bevolking dat in een weekendverblijfpark of op een camping verblijft, verkregen door de verhouding vastgesteld tussen het aantal van die personen, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door de bestuurlijke inventaris van de permanente bewoning van campings en verblijfparken, en het aantal personen met woonplaats in de gemeente, vastgesteld op grond van de cijfers verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek; 8o het aantal woningen ingeschreven in het bevolkingsregister. § 2. Er worden drie categorieën van gemeenten vastgesteld : - in de categorie 1 worden de gemeenten opgenomen met een bevolking gelijk aan 20 000 inwoners en meer; - in de categorie 2 worden de gemeenten opgenomen met een bevolking tussen 10 000 en 20 000 inwoners; - in de categorie 3 worden de gemeenten opgenomen met een bevolking gelijk aan 20 000 inwoners en minder. § 3. Voor de criteria 1o tot en met 7o van artikel 3, § 1, wordt onder "gemiddeld minimumpercentage" het resultaat verstaan van het rekenkundige gemiddelde van de percentages van de gemeenten in het Waalse Gewest. § 4. Overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van het decreet komen in aanmerking voor de subsidie van het plan : - alle gemeenten uit categorie 1; - de gemeenten uit categorie 2 die het gemiddelde minimumpercentage bereiken voor minstens één van de criteria opgesomd in § 1; - de gemeenten uit categorie 3 die het gemiddelde minimumpercentage bereiken voor minstens twee van de criteria opgesomd in § 1. § 5. Ter uitvoering van de artikelen 2 en 3 van het decreet kunnen aan elkaar grenzende gemeenten in een samenhangend samenwerkingsverband stappen en een ontwerp-plan voorstellen. Elke in aanmerking komende gemeente kan een buurtpreventieplan voorstellen waarbij één of meerdere niet in aanmerking komende gemeenten betrokken worden. Door zich bij een plan te betrekken worden laatstgenoemden geacht van het voordeel van de progressieve uitstapregeling bedoeld in artikel 17 van het decreet afgezien te hebben.

Art. 4.Ter uitvoering van artikel 7 van het decreet wordt het ontwerp-plan verwezenlijkt door het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenteoverheden en wordt het overgemaakt aan de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden tegen uiterlijk 30 april van het laatste jaar van tenuitvoerlegging van het plan.

Art. 5.Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden bepaalt de Regering de lijst van de plannen waarvan de tenuitvoerlegging gesubsidieerd wordt en het bedrag van de subsidie voor de drie jaar overeenkomstig artikel 8 van het decreet.

De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden geeft aan elke gemeente kennis van de beslissing om de subsidiëring te aanvaarden of te weigeren tegen uiterlijk 30 september van het laatste jaar van de periode van drie jaar die voorafgaat aan de datum waarop het vooropgestelde plan uitwerking heeft.

Art. 6.Ter uitvoering van artikel 9 van het decreet nemen de gemeente of de gemeenteoverheden deel aan de medefinanciering van het plan ter hoogte van 25 % van het subsidiebedrag dat ze krijgen.

De als subsidie toelaatbare kosten worden gevormd door de toegelaten kosten opgenomen in de lijst van bijlage 2. HOOFDSTUK IV. - Werking

Art. 7.De projectleider, met nuttige ervaring op preventiegebied, neemt het dagelijks beheer van het project op zich, met inachtneming van de doelstellingen omschreven in artikel 3 van het decreet.

Alle actoren werken met inachtneming van het deontologisch handvest uitgewerkt overeenkomstig het model vastgesteld zoals in bijlage 3.

Overeenkomstig artikel 12, zevende lid, van het decreet lichten de gemeenteoverheden de Interdepartementale Directie Sociale Integratie en het Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen in over de datum van vergadering van de commissie buurtpreventie, minstens vijftien dagen vóór die vergadering belegd wordt. HOOFDSTUK V. - Evaluatie

Art. 8.Het verslag van het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenteoverheden, zoals bepaald bij artikel 13 van het decreet, wordt goedgekeurd door de raad van die overheden en wordt overgemaakt aan de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden tegen 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de geëvalueerde acties ten uitvoer worden gelegd. Het financieel verslag dat bij het verslag van het college gevoegd wordt, geeft een gedetailleerd overzicht over de vastgelegde toelaatbare uitgaven en over de middelen uitgetrokken voor de acties van de betrokken gemeenteoverheden en de overeenkomstig artikel 4 van het decreet betrokken diensten en instellingen.

Het model van verslag wordt voorgesteld in bijlage 4.

Art. 9.Ter uitvoering van artikel 15 van het decreet wordt de Interdepartementale Directie Sociale Integratie in overleg met het Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, die de bestuurlijke en financiële controle op zich neemt, belast met het opstellen van een jaar- en eindverslag voor de evaluatie van het plan van elke betrokken gemeente, op grond van de documenten die overeenkomstig artikel 8 zijn overgemaakt.

De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden is ermee belast een jaarverslag op te stellen over het geheel van de gesubsidieerde plannen en het aan de Regering voor te stellen. HOOFDSTUK VI. -Slachtofferhulp in de politiezones

Art. 10.Niettegenstaande de erkenning door de Waalse Regering verleent de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden de gemeente van de betrokken politiezone die het hoogste aantal inwoners vertoont, een forfaitaire jaarlijkse subsidie die de gemeente toegewezen zal worden voor de loon- of bezoldigingslast van de persoon belast met de begeleiding van de lokale politiediensten en de verbetering van de eerstelijnsopvang ten behoeve van de slachtoffers in de politiezone.

Die persoon kan opgenomen worden in de administratieve en logistieke formatie van de lokale politie en zal met inachtneming van de omzendbrieven OOP15ter en PLP 10 werken.

Die persoon voert de titel van criminoloog, socioloog, psycholoog of maatschappelijk assistent.

Bij gebreke van instemming van de gemeente die het hoogste aantal inwoners vertoont, wordt de subsidie toegekend aan een andere gemeente van de zone die zijn instemming verleent, met voorrang aan de gemeente die na de weigerende gemeente het hoogste aantal inwoners vertoont.

De gemeenten van de zone komen overeen wat betreft het gebruik van de diensten van de maatschappelijk werker bedoeld in het eerste lid, evenals wat betreft de overname van de werkingskosten betreffende die persoon.

De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden wijst per provincie de maatschappelijk werker(s) bedoeld in het eerste lid aan, die de globale coördinatie inzake slachtofferhulp voor het betrokken provinciegrondgebied op zich zal/zullen nemen.

De subsidie wordt in de loop van het eerste kwartaal van elk jaar uitbetaald. HOOFDSTUK VII. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 11.In afwijking van artikel 3, § 1, en voor de oproep tot de indiening van projecten met betrekking tot de jaren 2004-2007 worden de criteria bedoeld bij artikel 6, eerste lid, 1o tot en met 8o, van het decreet voor het grondgebied van elke gemeente verkregen door de berekening bepaald in § 1 van artikel 3, doorgevoerd op grond van de laatst beschikbare gegevens van het vierde kwartaal van het jaar 2002.

Art. 12.Dit besluit treedt in werking de dag van diens bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .

Art. 13.De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 4 december 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 4 december 2003 tot uitvoering van het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten.

Namen, 4 december 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL

BUURTPREVENTIEPLAN VERANTWOORDING EN TOELAATBAARHEID VAN DE UITGAVEN VOOR DE GEMEENTEN Het uitvoeringsbesluit van het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten bepaalt dat de gemeente zich ertoe verbindt aan de medefinanciering van het project ter hoogte van 25 % van het door het Waalse Gewest toegekende bedrag deel te nemen.

De uitgaven van de lasten die verbonden zijn aan de gewone werking van het gemeentebestuur worden daar niet bij gerekend.

Het college van burgemeester en schepenen richt aan het Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen via het door dat bestuur opgestelde formuluer een financieel verslag/schuldverklaring gestaafd aan de hand van de stukken die het gebruik van de subsidie verantwoorden.

De stukken ter verantwoording van de personeelskosten zijn de attesten van de gemeenteontvanger met betrekking tot de uitbetaling van het loon of tot de PWA-overname die in het kader van het project gekregen is.

De stukken ter verantwoording van de werkings- en investeringskosten zijn de beslissingen tot gunning van de overheidsopdrachten of de facturen, kastickets, vervoerbewijzen, borderellen.

De inventaris van de genummerde verantwoordingsstukken wordt door de gemeenteontvanger of de gemachtigde ambtenaar eensluidend verklaard; indien er geen inventaris of nummering bestaan, wordt elk verantwoordingsstuk eensluidend verklaard door de gemeenteontvanger of de gemachtigde ambtenaar. 1.PERSONEELSKOSTEN De kosten betreffende de personen die specifiek in dienst zijn genomen voor de verwezenlijking van het project kunnen worden overgenomen.

Die lonen worden verantwoord aan de hand van een attest van de gemeenteontvanger met betrekking tot de uitbetaling van het loon; of van een attest van de gemeenteontvanger met betrekking tot de geco-overname gekregen in het kader van het project...

Een aandeel van de wedde van de ambtenaren belast met de normale werking van het gemeentebestuur kan niet worden overgenomen, behalve indien het ambtenaren betreft die aangesteld zijn als behandelend personeelslid in het kader van het plan.

Wat betreft de hulppersoneelsleden : een schuldverklaring met de volledige referenties van de persoon, het type prestaties, de plaats en de uren van de prestatie, het uur- of maandloon, het totaal gekregen bedrag en betaalwijze (PWA-cheque, bankcheque, overschrijving, enz.) en de vermelding "oprecht en echt verklaard" en ondertekend door alle partijen.

Voor de studenten : een behoorlijk opgestelde overeenkomst, en de betaalbewijzen in de vorm van een ontvangstbewijs of een loonafrekening, met de exacte en volledige adresgegevens van alle partijen. 2.WERKINGSKOSTEN De werkingskosten worden overgenomen voorzover zij rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het project.

De telefoonkosten De kosten met betrekking tot de telefoongesprekken worden in rekening genomen op grond van de door Belgacom opgestelde facturen, evenals van de facturen met betrekking tot de GSM-abonnementen (omstandig opgegeven per personeelslid).

Indien er voor het plan geen specifieke telefoonlijn is geopend, moet de gemeenteontvanger een attest opstellen waarin de geraamde kost van de in het kader van het programma gevoerde telefoongesprekken opgenomen zijn.

Port- en verzendkosten De port- en verzendkosten worden overgenomen op grond van een borderel waarop de poststempel en het bedrag van de transactie zichtbaar zijn (aankoop van postzegels, aangetekende zendingen, versturen van pakjes, taxi-post, enz.).

Kosten voor het huren van ruimte De kosten betreffende de huur van werk-, vergaderruimte, enz. worden overgenomen op grond van een verklaring van de verhuurder waarin de kostprijs per uur of per dag van de huur vermeld wordt.

Het gebruik van lokalen die eigendom zijn van de gemeente, het O.C.M.W. of van elke vereniging die door het gemeentebestuur beheerd wordt, kan niet worden overgenomen.

Kosten voor onderhoud en lasten met betrekking tot de lokalen De kosten voor onderhoud en lasten worden enkel overgenomen indien hun rechtstreekse aanwending duidelijk blijkt uit de facturen van erkende instellingen (gas, elektriciteit, water, enz.).

Animatiekosten De kosten voor animatie, toezicht, opleiding en begeleiding worden overgenomen indien de daarmee belaste personen specifiek toegewezen zijn aan activiteiten die rechtstreeks verband houden met het project.

De kosten verbonden met de totstandkoming van de animatie worden verantwoord aan de hand van facturen, kastickets en andere toegangsbiljetten die eveneens als factuur dienen.

De restauratiekosten met betrekking tot de totstandkoming van het project worden overgenomen, alle personeelskosten uitgezonderd.

Reiskosten De reiskosten van de deelnemers, de animatoren en elke andere interveniërende persoon worden overgenomen. Er wordt op gewezen dat enkel de kosten die verbonden zijn met de trein- en personenautoverplaatsingen in rekening gebracht kunnen worden en verantwoord dienen te worden ofwel door een reiskaartje (tramkaart, spoorbiljet, GO-PASS, enz.) ofwel door een verklaring op erewoord waarin bestemming, reden en kilometerafstand van de verplaatsing met de personenauto vermeld worden.

Woon-werkverkeer wordt niet in rekening genomen.

Er wordt geen enkel forfaitair bedrag verbonden met de reiskosten noch brandstofkosten in rekening genomen.

Indien er voor het buurtpreventieproject van een gemeente een wagen aangekocht wordt, worden de onderhoudskosten, de belastingen, de brandstoffen en de verzekeringen niet overgenomen.

Verzekeringskosten De kosten voortvloeiend uit het afsluiten van verzekeringscontracten die noodzakelijk zijn om de acties in goede veiligheidsomstandigheden te laten plaatsvinden, worden aanvaard. Hier wordt eraan herinnerd dat voor de acties van korte duur enkel het gedeelte van de verzekeringspremie die overeenstemt met de periode waarin de actie plaatsvindt, in rekening genomen kan worden.

Documentatiekosten De aankoop van boeken en allerhande documentaties zoals tijdschriften en kranten wordt overgenomen.

Secretariaatskosten In navolging van de andere kosten worden de secretariaatsuitgaven omstandig opgevoerd en verantwoord.

De forfaitaire bedragen worden niet in rekening genomen. 3.INVESTERINGS- EN INFRASTRUCTUURKOSTEN De investeringskosten voor herstelwerkzaamheden en benodigdheden voor de goede werking van het project worden in rekening genomen op voorwaarde dat de aannemers en leveranciers gekozen worden met inachtneming van de in de gemeenten gebruikelijke regels, inzonderheid de wetten en besluiten terzake van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.

De uitgevoerde werkzaamheden dienen verband te houden met de inrichting van de lokalen die rechtstreeks toegewezen worden voor de verwezenlijking van het gesubsidieerde project en die lokalen dienen toegewezen te blijven aan de verwezenlijking van het project.

Voor elke investering in infrastructuur dienen meerdere kostenramingen te worden gevraagd, die naderhand bij de eindfactuur dienen te worden gevoegd. 4.DIVERSE KOSTEN Een bepaald aantal onvoorziene of buitengewone kosten kunnen opduiken tijdens de verwezenlijking van het project zonder dat ze op het budget zijn uitgetrokken.

Hun eventuele overname kan enkel worden beoordeeld op grond van de verantwoordingen die de projectleider uiteengezet heeft en na advies van de commissie buurtpreventie. Voor hun overname dient een schriftelijke aanvraag van de gemeente aan de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden te worden gericht.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 4 december 2003 tot uitvoering van het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten.

Namen, 4 december 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL

DEONTOLOGISCH HANDVEST BUURTPREVENTIE IN DE WAALSE STEDEN EN GEMEENTEN Dit deontologisch handvest is bestemd voor alle actoren en diensten die door de betrokken gemeentebesturen ingezet worden in het kader van het buurtpreventieplan of die, in het kader van het samenwerkingsverband bedoeld in artikel 12 van het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten, hierna de interveniënten genoemd, meewerken aan de implementering van het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten, met als opdracht het voorkomen van de maatschappelijke uitstoting in ruime zin door het voeren van een overkoepelend en aangepast buurtbeleid.

Dit deontologisch handvest vormt een gemeenschappelijk minimumkader dat door de interveniënten in acht dient te worden genomen.

Onverminderd het gemeenschappelijk minimumkader kunnen de gemeenteoverheden op voorstel van de preventiecommissie bedoeld in artikel 12 van voornoemd decreet dat handvest verder aanvullen door rekening te houden met de toestand die hen eigen is.

Artikel 1.Onverminderd de deontologische regels die voor hun eigen beroep gelden, waken de interveniënten erover eveneens dit deontologisch handvest na te leven.

Art. 2.De interveniënten brengen een overkoepelend en aangepast buurtbeleid tot stand dat dient om de maatschappelijke uitstoting in ruime zin te voorkomen. De gevoerde acties dienen er eveneens toe leiden dat elkeen in zijn eigen leefkader open kan bloeien. De maatschappelijke aanpak waarmee gewerkt wordt, biedt een globale en meervoudige blik op de complexiteit van naast elkaar bestaande samenlevingsverbanden bij de verschillende doelgroepen.

De interveniënten zien erop toe de acties voor te stellen die het meest kans op slagen hebben. Hun plicht bestaat erin, acties voorop te stellen die aangepast zijn aan en toegankelijk zijn voor de personen.

De interveniënten handelen met respect voor ieders eigenheid en het zelfbeschikkingsrecht van elke doelgroep.

Elke actie die door een interveniënt gevoerd wordt, dient te worden opgevat rekening houdend met vier hoofdlijnen : - de hoofdlijn "leefgemeenschappen"; - de hoofdlijn "bevolkingsgroepen"; - de hoofdlijn "individuen"; - de hoofdlijn "instellingen".

De hoofdlijn "leefgemeenschappen" : de acties van de interveniënt kunnen los staan van de contexten waarin hij handelt. Daardoor houdt hij rekening met alle potentiële actoren die op elkaar kunnen inwerken.

De hoofdlijn "bevolkingsgroepen" : de interveniënt staat rechtstreeks in contact met de bevolking. Zijn actie streeft ernaar autonome en/of zelfbeheerde projecten in een dynamiek van educatie en ontvoogding te steunen, te begeleiden maar ook te helpen verwezenlijken.

De hoofdlijn "individuen" : deze hoofdlijn is onthaal- en luistergericht. Als antwoord op de vragen die van de doelgroep uitgaan, kan er met een begeleiding aangevangen worden. Die begeleiding mag niemand brandmerken en kan enkel opgevat worden vanuit een globale aanpak die niet losstaat van de dagdagelijkse werkelijkheid. Die individuele begeleiding dient te worden opgevat als een aanpak die actieve deelname voorstaat en een pedagogisch karakter heeft met als doel de ontvoogding en de verzelfstandiging van de persoon.

De hoofdlijn "instellingen" : aangezien ze dicht bij de dagdagelijkse werkelijkheid staan, is het de rol van de interveniënten om de publieke, politieke, economische, culturele en sociale actoren erover aan te spreken en ervoor te sensibiliseren. De preventiecommissie maakt die mededeling en samenwerking tussen de verschillende actoren mogelijk.

Art. 3.De interveniënten mogen in geen enkel geval hun filosofische, religieuze of politieke overtuigingen aan de buurtpreventieplangerechtigden opleggen. Die overtuigingen mogen nooit in bekeringsijver resulteren.

Met inachtneming van het belang, de rechten en verplichtingen, de behoeften, de mogelijkheden van de personen en van de vigerende wetsbepalingen waakt de interveniënt erover de beoefening van een actief burgerschap te respecteren en te begunstigen, wat betreft de fysieke, mentale, spirituele, morele en culturele openbloeiing van elkeen.

De uitdrukking van de ethische waarden van de gerechtigden dient te worden gerespecteerd behalve indien ze niet met de wet in ruime zin strookt.

Art. 4 De interveniënten hebben een permanente vormings- en informatieverleningsplicht.

Zij zijn het zich verplicht regelmatig hun praktische beroepsuitoefening in twijfel te trekken en waken erover ze aan te passen aan de evolutie van de kennis en de opvattingen.

Art. 5 De interveniënten onthouden zich van elk gedrag dat de geloofwaardigheid van hun functie tegenover de hulpgerechtigen schade zou kunnen toebrengen.

Art. 6 De interveniënten zijn verplicht om binnen de perken van het mandaat van de gebruiker, van de naleving van de wet en van het beroepsgeheim, samen te werken met elke persoon of dienst die voor eenzelfde situatie staat.

De samenwerking tussen alle actoren veronderstelt een onderlinge kennis van de diensten, hun doelstellingen, hun regelgevend kader, hun bevoegdheden en specificiteiten, evenals van de personen die in die diensten werken. De interveniënten zijn bijgevolg ertoe verplicht om die kennis tot stand te brengen via de noodzakelijke contacten om de samenwerking tussen diensten te begunstigen.

De samenwerking tussen de diensten veronderstelt de afbakening van en het respect voor de rol en de bevoegdheden van alle actoren, evenals een informatie-uitwisseling. Die uitwisseling dient te geschieden met samenwerking van de betrokken personen die terzelfde tijd hun centrale rol in de actie blijven spelen.

De interveniënten nemen een duidelijke houding aan tegenover de situatie en de andere interveniënten. Zij zijn verplicht om te informeren naar de reeds ondernomen acties en de keuzen na te leven die gemaakt zijn door vorige interveniënten zonder noodzakelijkerwijs aan die keuzen gebonden te zijn voor de toekomst.

De samenwerking tussen de diensten en de interveniënten moet het zoeken naar de meest doeltreffende, eenvoudigste en het dichst bij de betrokken personen staande oplossing mogelijk maken.

De samenwerking veronderstelt ook dat de band die gecreëerd is tussen een hulpgerechtigde en een dienst of een interveniënt aan wie hij zijn vertrouwen heeft geschonken, nageleefd wordt.

Art. 7 De praktische beroepsuitoefening door de interveniënten kadert geenszins in een context van sociale controle.

Onverminderd de bepalingen van artikel 12 kan geen enkele inlichting van welke aard ook in verband met zijn persoon, zijn gezondheidstoestand, zijn gezinsleven, zijn schoolbezoek, zijn beroeps- of economisch leven, zijn ethnische afkomst, zijn religieuze, filosofische overtuiging verspreid worden. Dergelijke inlichtingen kunnen enkel worden medegedeeld aan personen die tot het beroepsgeheim verplicht zijn indien de mededeling ervan noodzakelijk wordt gemaakt door de doelstellingen van de ondernomen actie en indien de gerechtigde of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordigers er op voorhand kennis van genomen hebben.

De identiteit van de interveniënten die in het bezit zijn van elke inlichting van persoonlijke aard in verband met een gerechtigde dient laatstgenoemde of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordigers ter kennis worden gebracht.

De interveniënten delen de gerechtigden de inlichtingen mee die op hen betrekking hebben, ofwel op hun verzoek ofwel als de interveniënten oordelen dat die mededeling de openbloeiing van de gerechtigden kan bevorderen. De interveniënten waken erover dat de inlichtingen worden overgemaakt op een wijze die de gerechtigde niet ernstig verstoort.

De persoonlijke inlichtingen betreffende andere personen die betrokken zijn bij de aan de gerechtigde verleende hulp kunnen enkel medegedeeld worden indien laatstgenoemde ermee instemt en indien die mededeling met de daadwerkelijk verleende hulp overeenstemt.

Art. 8 De interveniënten vergewissen zich ervan dat de gerechtigde of diens vertegenwoordigers met kennis van zaken de noodzaak, de aard en het doeleinde van de acties, en van de gevolgen ervan beoordelen en dat ze hun rechten bijgevolg te gelde kunnen laten maken.

Zij zijn ertoe verplicht hun voorstellen en beslissingen in verband met die hulp in een taal om te zetten die begrijpelijk en leesbaar is, waarmee de overwegingen in feite en in rechte die daar grondslag aan geven, onder voorbehoud van de naleving van het beroepsgeheim en van andermans privé-leven vermeld worden.

De hulpgerechtigde heeft recht op een volledige informatieverlening wat betreft de materiële, medische en psychosociale hulp waarvoor hij in aanmerking zou kunnen komen, inzonderheid naar gelang van de huidige kennisstand en de huidige stand inzake de vigerende wetten.

Art. 9 Om de gemeenteoverheden bij te staan in de uitwerking van het buurtpreventieplan, analyseert de interveniënt de lokale behoeften inzake het voorkomen van maatschappelijke uitstoting.

Hij waakt erover zich van zijn persoonlijke mogelijkheden, van zijn professionele beperkingen bewust te worden en in de mate ervan te handelen.

Indien hij met een situatie te maken heeft die de gezondheid, de veiligheid of de bestaansvoorwaarden van een persoon ernstig kan bedreigen of indien hij oordeelt dat hij die situatie niet echt meester kan worden, heeft hij de plicht zich tot andere interveniënten te wenden wier actie beter geschikt is of, invoorkomend geval, tot de bevoegde overheden.

De interveniënt is ertoe verplicht de gerechtigde daarover te informeren.

Art. 10 De interveniënten moeten het beroepsgeheim naleven. Daaronder wordt verstaan dat ze een verplichting hebben jegens de hulpgerechtigde waarbij het vertrouwen dat laatstgenoemde van de interveniënten en diensten mag verwachten, gewaarborgd wordt. In geen enkel geval mag het dienen om de interveniënt zelf te beschermen.

De interveniënt is tot het beroepsgeheim verplicht wat betreft de inlichtingen die hem ter kennis worden gebracht, de initiatieven die hij moet nemen in het kader van de verzoeken om hulp die aan hem gericht worden en de inhoud van de dossiers.

Hij waarborgt meer bepaald dat geheim in verband met de organisatie van acties, hun strekking en wat eruit voortvloeit. Hij waarborgt eveneens het geheim van elke briefwisseling die verzonden wordt in het kader van zijn acties.

Indien hij als getuige in rechte opgeroepen wordt, is het de zorg van de interveniënt om het belang van de gerechtigde(n) te beschermen.

Met het oog op hulpverlening kan de interveniënt samenwerken met andere personen of diensten telkens als dat vereist wordt door de gerechtigde van die actie. Die samenwerking dient de gerechtigde van de actie ter kennis worden gebracht. Zij moet worden uitgeoefend in alle discretie en laat enkel de uitwisseling van feiten en inlichtingen die voor de overname onontbeerlijk zijn, toe.

Mocht de interveniënt in de onmogelijkheid verkeren om persoonlijk voor de belangen of de veiligheid van de hulpgerechtigde, diens gezin of derden, die ernstig bedreigd worden, op te komen, kan de interveniënt de staat van noodzakelijkheid inroepen om de nodige inlichtingen aan de bevoegde overheden over te maken.

Indien de interveniënt voor onderwijs- onderzoeks- on informatieverleningsdoeleinden ertoe geleid wordt inlichtingen over de gerechtigden te gebruiken of over te maken, is hij ertoe verplicht de anonimiteit en de naleving van het privé-leven wat hen betreft te waarborgen.

Art. 11 Ten opzichte van het privé-leven dienen de interveniënten zich ervan te onthouden deel te nemen aan of bij te dragen tot de verspreiding of de publicatie van inlichtingen door middel van informatiedragers van ongeacht welke aard die de identificering van de hulpgerechtigden mogelijk zou kunnen maken.

Daarvan kan enkel worden afgeweken indien dat verantwoord wordt door het belang van de persoon en met diens instemming, indien hij in staat is om daarover te oordelen, of, in het tegenovergestelde geval, van hen die zijn persoon leiden.

Art. 12 De werkgever of diens gemachtigde moeten zich ervan vergewissen dat de houding van de door hem tewerkgestelde personen niet van aard is de hen toevertrouwde hulpgerechtigden te schaden.

Elke interveniënt die al dan niet in dienst genomen is in het kader van een arbeidsovereenkomst, dient als zijnde van goed zedelijk gedrag erkend te zijn en moet daar het bewijs van voorleggen.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 4 december 2003 tot uitvoering van het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten.

Namen, 4 december 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 4 december 2003 tot uitvoering van het decreet van 15 mei 2003 betreffende de buurtpreventie in de Waalse steden en gemeenten.

Namen, 4 december 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL De Gemeentesecretaris(sen), De Burgemeester(s)

^