gepubliceerd op 12 augustus 1997
Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Titel III van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming ten einde het ultrasoon dichtheidsonderzoek van de opslagruimtes voor ontvlambare vloeistoffen toe te laten
3 JULI 1997. Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van Titel III van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming ten einde het ultrasoon dichtheidsonderzoek van de opslagruimtes voor ontvlambare vloeistoffen toe te laten
De Waalse Regering, Gelet op de wet van 5 mei 1888 betreffende het toezicht op de gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen, en op de stoomtuigen en stoomketels, gewijzigd bij de wetten van 22 juli 1974 en 22 december 1989;
Gelet op het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947, inzonderheid op de artikelen 575 à 634 van Titel III;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 30 april 1997, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat voor het dichtheidsonderzoek van ingegraven houders een nieuwe techniek bestaat die even efficiënt is als de dichtheidsproef d.m.v. een vloeistof onder de drukking van 1 kg/cm2;
Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, Besluit
Artikel 1.Het opschrift van 2, afdeling IX, hoofdstuk II, Titel III van het bij het besluit van de Regent van 27 september 1947 goedgekeurde Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming wordt vervangen als volgt : « II. Opslag van ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt van hoogstens 50 °C ».
Art. 2.Artikel 590 van hetzelfde Algemeen Reglement wordt gewijzigd als volgt : «
Art. 590.1. Vóór hun installatie ondergaan de houders een waterdrukproef onder de drukking van 3 kg/cm2 om na te gaan of ze daarna geen scheuren, dichtheidsgebreken en blijvende vervormingen vertonen. 2. De ingegraven houders met één enkele wand worden om de tien jaar onderworpen aan een dichtheidsproef d.m.v. een vloeistof onder de drukking van 1 kg/cm2 of aan een ultrasoon dichtheidsonderzoek.
De periodes van tien jaar lopen vanaf de datum van het besluit tot toekenning van de exploitatievergunning of van de laatste controle. 3. Houders die geplaatst zijn in gronden met een corrosieve werking op metaal of in de nabijheid van elektrische installaties die zwerfstromen veroorzaken, mogen niet onderworpen worden aan de dichtheidsproef d.m.v. een vloeistof onder de drukking van 1 kg/cm2, tenzij ze eerst van elke ontvlambare stof zijn ontdaan. 4. Het ultrasoon dichtheidsonderzoek bestaat in de opvang en de amplificatie van de ultrasone trillingen die veroorzaakt worden door de water- of luchtdoorlaat via een opening in de wand van de houder, wanneer hij in onderdruk wordt gebracht.De trillingen worden opgevangen en geamplifieerd d.m.v. twee ultrasone opnemers, de ene in de vloeistof, de andere boven de vloeistofspiegel. 5. De ultrasone dichtheidsproef wordt volgens de volgende voorschriften uitgevoerd : 1° de ultrasone opnemers zijn intrinsiek veilig wanneer ze worden gebruikt voor de controle op houders die ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt van hoogstens 50 °C bevatten of hebben bevat.Ze worden geïnstalleerd met inachtneming van de vereisten die in de certificaten gespecificeerd worden. De beproevingscertificaten liggen tot de beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaren; 2° de verbinding tussen de opnemers en de apparatuur voor de analyse van het elektronische signaal is beschermd door een explosieveilig scheidingsvlak met aardsysteem, wanneer de opnemers worden gebruikt voor de controle op houders die ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt van hoogstens 50 °C bevatten of hebben bevat;3° de leidingen voor het zuigen en persen van dampen zijn met brandpluggen uitgerust; 4° alle uitrustingen (vacuümpomp, motor,...) zijn explosieveilig wanneer ze worden gebruikt voor de controle op houders die ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt van hoogstens 50 °C bevatten of hebben bevat; zij voldoen aan de veiligheidsnormen; 5° de vacuümpomp bestaat uit : a) een voor de technicus goed zichtbare vacuümmeter met een vrije rode wijzer heeft, die de niet te overschrijden maximale onderdruk aangeeft;b) een drukregelaar die de vacuümpomp automatisch uitschakelt, zodra de onderdrukwaarde de toegelaten maximale onderdruk bereikt;6° om de aanwezigheid van water op de bodem van de houders op te sporen wordt een geschikt toestel gebruikt.Vóór elke controle wordt nagegaan of de houders water bevatten : de technicus die de controle heeft uitgevoerd, laat de exploitant weten dat de houder water bevat en waarschuwt hem voor corrosiegevaar; 7° de waarde van de maximale onderdruk mag niet hoger zijn dan 25 kPa. De juiste waarde van de onderdruk wordt vastgesteld om te voorkomen dat de ontvlambare vloeistof haar kookpunt bereikt bij de tijdens de proef heersende temperatuur en naar gelang het implosiegevaar van de houder. Hierbij wordt rekening gehouden met de geometrie van de houder, de aard van de wanden (metaal of kunststof), de werkelijke wanddikte (door corrosie afgenomen in geval van verouderde metaalhouders); 8° de vacuümpomp werkt in de open lucht en bevindt zich op minstens 3 meter van het mangat van de houder;9° de dampen van de ontvlambare vloeistoffen worden in een geschikte houder gerecupereerd of in de open lucht weggeperst.In dit geval wordt de leiding voor het wegpersen van de dampen loodrecht aangebracht en bevindt de uitlaatopening zich op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond; 10° het is streng verboden te roken of vuur te stoken in de controlezone of bij de uiltaatopening. Om attent te maken op deze verboden en op het feit dat een houder met ontvlambare vloeistoffen eencontrole ondergaat, worden leesbare borden aangebracht, die moeten beantwoorden aan de voorschriften vanartikel 54quinquies van Titel II van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming; 11° de voor het monteren en demonteren van de installatie gebruikte gereedschappen mogen in geen enkel geval vonken veroorzaken;12° de technicus beschikt binnen handbereik over een poederblusser van minimum 6 kg.» 6. Indien de dichtheidsproef of het ultrasoon dichtheidsonderzoek wijst op een gebrekkige dichtheid van de wanden van de houder, moeten de exploitant en de technicus de burgemeester of de met het toezicht belaste ambtenaar onmiddellijk verwittigen.
Art. 3.Artikel 591 van hetzelfde Algemeen Reglement wordt gewijzigd als volgt : «
Art. 591.1. De houders moeten met ten minste twee lagen roestwerende verf bedekt worden om oxydatie te voorkomen. Vóór hun installatie ondergaan ze een waterdrukproef onder de drukking van 1 kg/cm2 om na te gaan of ze daarna geen scheuren, dichtheidsgebreken en blijvende vervormingen vertonen. 2. De in een aangevulde groeve geplaatste houders met één enkele wand ondergaan om de tien jaar een dichtheidsproef d.m.v. een vloeistof onder de drukking van 1 kg/cm2 of een ultrasoon dichtheidsonderzoek, zoals bepaald in artikel 590. De periodes van tien jaar lopen vanaf de datum van het besluit tot toekenning van de exploitatievergunning. »
Art. 4.In hetzelfde Algemeen Reglement wordt een als volgt betitelde paragraaf IIbis ingevoegd, die de artikelen 634ter/1 à 634ter/3 bevat : « IIbis. Opslag van ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt van meer dan 50° C en van hoogstens 100 °C ».
Art. 634ter/1. De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op de opslagplaatsen die ingedeeld zijn onder de gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen van ontvlambare vloeistoffen waarvan het vlampunt in gesloten vat volgens de normen NBN 52017 en 52075 tussen 50 °C en hoogstens 100 °C ligt.
Art. 634ter/2. De houders die ingegraven of in een groeve geplaatst zullen worden, moeten uit plaat of kunststof vervaardigd zijn, overeenkomstig de reglementaire bepalingen, de vigerende Belgische normen m.b.t. hun vervaardiging en de desbetreffende regels van de kunst.
Het vervoer, de installatie en de aansluiting van deze houders worden uitgevoerd overeenkomstig de reglementaire bepalingen, de vigerende Belgische normen m.b.t. hun vervaardiging en de desbetreffende regels van de kunst. Als ze voor ingraving bestemd zijn, moeten de houders vervaardigd zijn uit versterkte warmhardende kunststof.
Art. 634ter/3. 1. Vóór hun installatie ondergaan de metaalhouders die ingegraven of in een groeve geplaatst moeten worden, een dichtheidsproef onder de drukking van 3 kg/cm2 om na te gaan of ze daarna geen scheuren, dichtheidsgebreken en blijvende vervormingen vertonen. 2. Vóór hun installatie ondergaan de uit versterkte warmhardende kunststof vervaardigde houders, die ingegraven of in een groeve geplaatst moeten worden, een dichtheidsproef onder de minimale drukking van 1 kg/cm2 om na te gaan of ze daarna geen scheuren, dichtheidsgebreken en blijvende vervormingen vertonen. 3. Houders met één enkele wand die ingegraven of in een aangevulde groeve geplaatst worden, ondergaan om de tien jaar : ofwel een dichtheidsproef d.m.v. een vloeistof onder de drukking van 1 kg/cm2 voor metalen houders en van 0,3 kg/cm2 voor houders die vervaardigd zijn uit versterkte warmhardende kunststof, ofwel een ultrasoon dichtheidsonderzoek, zoals bepaald in artikel 590, 4 en 5.
Elke periode van tien jaar begint te lopen vanaf de datum van het besluit tot toekenning van de exploitatievergunning of vanaf de datum van de laatste controle.
Art. 634ter/4. De dichtheidsproeven waarvan sprake in artikel 634ter/3 van deze paragraaf worden uitgevoerd door technici die over het geschikte gereedschap beschikken. Voor deze proeven en onderzoeken wordt telkens een proces-verbaal opgemaakt waarin datum, voorwaarden en uitslagen van de proef worden vermeld. Deze documenten worden afgegeven aan de verbruiker die ze ter beschikking stelt van de met het toezicht belaste ambtenaar.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 6.Overgangsbepalingen De vóór de inwerkingtreding van dit besluit toegelaten houders die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit sinds meer dan tien jaar geen controle meer hebben ondergaan, moeten in de loop van het jaar na de inwerkingtreding van dit besluit de in de artikelen 2, 3 en 4 bedoelde controles ondergaan.
In afwijking van het vorige lid worden de vóór de inwerkingtreding van dit besluit toegelaten houders vanklasse 2 die niet bestemd zijn voor de voorziening van brandstoffen (titel I van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming) en die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit sinds meer dan tien jaar geen controle meer hebben ondergaan, gedurende drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit onderworpen aan de in de artikelen 2, 3 en 4 bedoelde controles.
Art. 7.De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 3 juli 1997.
De Minister-President van de Waalse Regering, belast met Economie, Buitenlandse Handel, K.M.O.'s, Toerisme en Patrimonium, R. COLLIGNON De Minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN